Erkenning van het openbaar belang van werken

Besluit van 29 oktober 2004, nr. 04.004037

Besluit houdende erkenning van het openbaar belang van werken tot aanleg en instandhouding van twee transportleidingen, een signaalkabel en drie elektriciteitskabels ten behoeve van de winning van steenzout door Frisia Zout B.V. in de provincie Friesland ingevolge de steenzoutconcessie Barradeel II

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 15 oktober 2004, nr. HKW/R 2004/8124, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken;

Gelezen het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Frisia Zout B.V., gevestigd te Harlingen, van 12 juli 2004 met referentie brief\RWS124 tot erkenning van het openbaar belang van werken ex artikel 1 Belemmeringenwet Privaatrecht in verband met de voorgenomen aanleg en instandhouding van twee transportleidingen, een signaalkabel en drie elektriciteitskabels ten behoeve van de winning van steenzout door Frisia Zout B.V. in het concessiegebied Barradeel II binnen de provincie Friesland;

Gezien de door Frisia zout B.V. overgelegde stukken;

Gezien het advies van het college van Gedeputeerde Staten van Friesland van 19 augustus 2004 met kenmerk 568808, alsmede het advies van de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de Directie Noord-Nederland van 1 september 2004 met kenmerk DNN 2004/4516, aan welker inhoud ik mij conformeer;

Gelet op de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende,

dat de aanvraag tot erkenning van het openbaar belang van Frisia Zout B.V. voortvloeit uit het feit dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (onder meer op 19 maart 2004) heeft beslist dat (naar zijn aanvankelijk oordeel) de door Frisia Zout B.V. te ondernemen werken niet zijn te kwalificeren als werken bedoeld in artikel 5 Mijnbouwwet bepalende dat werken die worden of zijn uitgevoerd ten behoeve van het opsporen of winnen van delfstoffen voor de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht worden aangemerkt als openbare werken van algemeen nut, zijnde een voorwaarde voor de noodzakelijke toepassing van laatstgenoemde wet ten behoeve van Frisia Zout B.V.;

dat Frisia Zout B.V. om bedrijfseconomische redenen niet kan wachten tot het moment waarop in de hoofdzaak (definitief) terzake van dit geschil is beslist;

dat ingevolge artikel 1 Belemmeringenwet Privaatrecht (onder meer los van het bepaalde in artikel 5 Mijnbouwwet) door mij kan worden beslist tot erkenning van het openbaar belang van werken in verband met de voorgenomen toepassing van de in deze wet neergelegde gedoogplichtprocedure;

dat bij besluit van 19 april 2002 met kenmerk ME/EP/MA/02019107 door de Minister van Economische Zaken concessie is verleend aan Frisia Zout B.V. ten behoeve van de winning van steenzout en andere tezamen met het steenzout in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen waarvan de samenhang met genoemde delfstof gelijktijdige winning noodzakelijk maakt in het concessiegebied Barradeel II;

dat sedert de totstandkoming van de Mijnwet 1810 delfstoffen worden beschouwd als zijnde gemeenschapsbezit. Een dergelijk bezit heeft alleen dan waarde als de betreffende delfstof ook daadwerkelijk kan worden gewonnen. Onlosmakelijk verbonden met de winning van zout in casu is de aanleg van een tweetal transportleidingen (waarvan een wordt gebruikt voor de aanvoer van water en de ander voor de afvoer van pekel), een signaalkabel en een drietal elektriciteitskabels vanaf de winlocatie naar de fabriek van Frisia B.V. te Harlingen;

dat voor het noodzakelijke transport van de te winnen/gewonnen stoffen vervoer per as via de weg in financiële zin niet tot de mogelijkheden behoort;

dat vervoer via de weg evenmin als praktisch redelijk alternatief voor buisleidingentransport kan gelden, gelet op de grote druk welke dit op het lokale wegennet (gemiddeld een tankauto per die minuten en de daaruit voortvloeiende milieubelasting) zou veroorzaken;

dat derhalve naar mijn oordeel gesteld kan worden dat het transport ondergronds van gewonnen zout een publiek belang dient;

dat Frisia Zout B.V. in de provincie Friesland op jaarbasis ongeveer een miljoen ton zout (ongeveer achttien procent van de totale jaarproductie binnen Nederland) wint, zijnde vacuümzout, een zeer zuiver zout. Hiervan wordt circa tachtig procent geleverd aan de chemische industrie. Vacuümzout vormt de grondstof voor bijvoorbeeld oplosmiddelen, brandblusmiddelen, desinfecterende middelen, waterzuivering, pvc-kunststoffen, reinigingsmiddelen, productie van aluminium, glas, medicijnen, diervoeding en bakpoeder. De overige twintig procent wordt toegepast ten behoeve van voeding van mens en dier, gladheidbestrijding en waterontharding;

dat het in voldoende mate beschikbaar zijn van deze grondstof tegen een concurrerende prijs van economische betekenis is en derhalve het openbaar belang dient;

dat de activiteiten van Frisia Zout B.V. van belang zijn voor de regionale economie aangezien deze vennootschap zorgdraagt voor directe en indirecte werkgelegenheid van ongeveer tweehonderd personen;

dat de werkgelegenheid in de fabriek van Frisia Zout B.V. te Harlingen is gediend bij de aanvoer van voldoende pekel vanaf de winlocaties;

dat de haveninfrastructuur in belangrijke mate steunt op (continuering van) de activiteiten van Frisia Zout B.V. aangezien van de productie van zout ruim achthonderduizend ton per schip via de recent uitgebreide zeehaven van Harlingen wordt verladen (zijnde een derde van de totale verlading vanuit deze haven);

dat met de hierdoor af te dragen kade- en havengelden een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de instandhouding van de infrastructuur;

dat derhalve ook op dit punt sprake is van een te dienen openbaar belang;

Hebben goedgevonden en verstaan:

het openbaar belang te erkennen van de werken welke door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Frisia Zout B.V., gevestigd te Harlingen, ingevolge de bij besluit van Onze Minister van Economische Zaken van 19 april 2002 met kenmerk ME/EP/MA/02019107 aan voornoemde vennootschap verleende steenzoutconcessie Barradeel II zijn of zullen worden ondernomen in het kader van de ontginning van steenzout in de provincie Friesland binnen het concessiegebied Barradeel II.

Dit besluit dat zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en zal worden uitgereikt door toezending in afschrift aan Frisia Zout B.V.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is besluit met de uitvoering van dit besluit.

's-Gravenhage, 29 oktober 2004.
Beatrix.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,K.M.H. Peijs.

Naar boven