Regeling identificatie en registratie van dieren 2003

23 december 2002

Nr. TRCJZ/2002/13331

Directie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op titel I en III, van verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad; op verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 december 1997 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (PbEG L 354); op verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060); op richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121); op richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355); op beschikking nr. 2000/678/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van bedrijven in nationale gegevensbanken voor varkens, zoals bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEG L 281);

Gelet op de artikelen 105 en 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren;

Besluit:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. verordening 2629/97: verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (PbEG L 354);

b. verordening 494/98: verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060);

c. richtlijn 64/432/EEG: richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

d. beschikking 2000/678/EG: beschikking nr. 2000/678/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van bedrijven in nationale gegevensbanken voor varkens, zoals bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEG L 281);

e. besluit: Besluit identificatie en registratie van dieren;

f. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

g. ministerie: ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

h. VWA: Voedsel en Waren Autoriteit;

i. algemene inspectiedienst: Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

j. rund: dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Bos, met inbegrip van de soorten Bison bison en Bubalus bubalus;

k. varken: dier behorende tot de familie der Suidae;

l. slachtvarken: varken als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 64/432/EEG;

m. schaap: dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Ovis;

n. geit: dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Capra;

o. dieren: runderen, varkens, slachtvarkens, schapen en geiten;

p. inscharen van schapen en geiten: het op een bedrijf uitsluitend ter beweiding voor een beperkte periode aanwezig hebben van schapen of geiten die zijn afgevoerd van een bedrijf, terwijl de verantwoordelijkheid voor het voeden en verzorgen van deze dieren bij de houder die deze dieren heeft afgevoerd blijft berusten, en de betrokken dieren na afloop van deze periode weer afgevoerd worden;

q. uitscharen van schapen en geiten: het afvoeren van schapen en geiten van een bedrijf voor een beperkte periode naar een bedrijf dat uitsluitend deze schapen en geiten inschaart;

r. bedrijf: op één locatie op het Nederlands grondgebied gelegen:

- bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, voor zover dit begrip betrekking heeft op runderen, of

- bedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtlijn 92/102/EEG, voor zover dit begrip betrekking heeft op varkens, schapen of geiten;

s. merk: merkteken dat dient ter identificatie van een dier en dat voor betrokken diersoort voldoet aan de in artikel 8 bedoelde eisen en in voorkomend geval overeenkomt met het in artikel 8 bedoelde model;

t. merken: het identificeren van een dier met een merk;

u. hermerken: een dier dat het oorspronkelijke merk verloren heeft, opnieuw voorzien van een merk;

v. gezondheidscertificaat: een geldig, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend certificaat als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 64/432/EEG, als bedoeld in artikel 9 van richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 046), ofwel als bedoeld in artikel 11 van richtlijn nr. 72/462/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinaire vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302);

w. bestemmingsadres: het in het gezondheidscertificaat vermelde adres van bestemming;

x. registratienummer: het op het bewijsstuk, bedoeld in artikel 9 van het Besluit dierenvervoer 1994, vermelde nummer;

y. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie, niet zijnde Nederland;

z. derde land: land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lidstaat;

aa. UBN: door de minister toegewezen uniek bedrijfsnummer als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

bb. verwerkingsbedrijf voor hoog-risicomateriaal of gespecificeerd hoog-risicomateriaal: verwerkingsbedrijf voor hoog-risicomateriaal, respectievelijk voor gespecificeerd hoog-risicomateriaal als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, respectievelijk onderdeel j, van de Destructiewet;

cc. verhandelen: het voorhanden of in voorraad hebben, afleveren, te koop aanbieden, kopen, vervreemden, afvoeren en aanvoeren.

§ 2 Registratie van houders van dieren

Artikel 2

1. De houder van dieren meldt zich terstond aan bij de minister.

2. De aanmelding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de houder ondertekend en bevat de volgende gegevens:

a. naam, adres en woonplaats van de houder;

b. geboortedatum en geslacht van de houder;

c. adres van het bedrijf waar de dieren worden gehouden;

d. de gehouden diersoorten;

e. voor zover de houder varkens houdt, de gegevens, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a en d, van beschikking 2000/678/EG.

3. De aanmelding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door toezending aan het ministerie van het daartoe ter beschikking gesteld volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend registratieformulier.

Artikel 3

1. Na ontvangst van het registratieformulier, bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt de houder geregistreerd in een gecomputeriseerd gegevensbestand.

2. De minister stelt de houder in kennis van de registratie in het gecomputeriseerd gegevensbestand onder vermelding van het ter identificatie van het bedrijf door de minister aan het bedrijf toegekende UBN.

3. In het gecomputeriseerd gegevensbestand zijn van ieder bedrijf de volgende gegevens opgenomen:

a. het UBN;

b. de geografische coördinaten of een gelijkwaardige geografische situering van het bedrijf;

c. de gehouden diersoorten;

d. naam, adres en woonplaats van de houder;

e. geboortedatum en geslacht van de houder, en

f. adres van het bedrijf waar de dieren worden gehouden.

4. Voor zover op een bedrijf één of meer varkens worden gehouden, zijn van het bedrijf in het gecomputeriseerd gegevensbestand tevens de gegevens, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, onderdeel a en d, van beschikking 2000/678/EG, opgenomen en gegevens over de oormerkafgifte.

Artikel 4

Van iedere wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, doet de houder binnen drie weken nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan opgave onder vermelding van het UBN van het betrokken bedrijf.

Artikel 5

De gegevens, bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, worden in het gecomputeriseerd gegevensbestand bewaard tot drie jaar nadat de houder ingevolge artikel 4 opgave heeft gedaan dat hij de betrokken diersoort niet meer houdt.

Artikel 6

De houder bewaart bij het bedrijfsregister een kopie van het registratieformulier, een kopie van het wijzigingsformulier en een kopie van de kennisgeving, bedoeld in artikel 3, tweede lid, tot 3 jaar nadat het laatste dier van het bedrijf is afgevoerd.

Artikel 7

Artikel 2, eerste lid, en artikel 4 zijn niet van toepassing op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitsluitend één of meer schapen of geiten inschaart.

§ 3 Merken

Artikel 8

1. Het merk waarmee runderen ingevolge artikel 4 van verordening 1760/2000 worden geïdentificeerd, is een oormerk dat voldoet aan de artikelen 2 en 3 van verordening 2629/97 en voor zover het in Nederland geboren runderen betreft, aan de eisen van bijlage I, onder A en B.

2. Het merk waarmee varkens worden geïdentificeerd, is het door de minister toegelaten oormerk, bedoeld in bijlage I, onder C, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder A en C.

3. Het merk waarmee slachtvarkens worden gemerkt, is het door de minister toegelaten slachtmerk als bedoeld in bijlage I, onder C, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder A en C.

4. Het merk waarmee schapen en geiten worden geïdentificeerd, is het door de minister toegelaten oormerk, bedoeld in bijlage I, onder D, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder A en D of, indien het merk bestemd is ter identificatie van geiten, de door de minister toegelaten tatoeage, bedoeld in bijlage I, onder E.

5. Het merk waarmee schapen en geiten worden gemerkt op een schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk een geitenverzamelcentrum, is het door de minister toegelaten slachtmerk, bedoeld in bijlage I, onder D, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder A en D.

Artikel 9

1. De merken worden uitsluitend op bestelling aan de houder verstrekt door de minister of door een leverancier waarmee de minister een overeenkomst tot levering van merken, slachtmerken of apparatuur aan houders heeft afgesloten.

2. De bestelling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een daartoe door de minister verstrekt bestelformulier, met dien verstande dat indien het merken voor runderen betreft de bestelling tevens telefonisch kan geschieden via het voice response systeem, bedoeld in artikel 21, eerste lid.

3. De leverancier, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

a. de leverancier houdt een inzichtelijke administratie bij, waaruit per UBN, per besteldatum, de hoeveelheid bestelde en de hoeveelheid geleverde merken, de hoeveelheid geleverde slachtmerken blijkt alsmede voor zover het merken als bedoeld in artikel 8, eerste lid, betreft, de op de geleverde merken vermelde ID-code, bedoeld in artikel 14, onderdeel b;

b. de leverancier levert de merken uitsluitend aan de houder indien deze de merken heeft besteld overeenkomstig het tweede lid;

c. de leverancier levert aan een houder geen merken voor varkens, schapen en geiten die niet zijn voorzien van het UBN van het betrokken bedrijf, en

d. de leverancier verstrekt maandelijks aan de minister per UBN een overzicht van het aantal bestelde en het aantal geleverde merken, onder vermelding van de op de geleverde merken vermelde gegevens.

Artikel 10

1. Het is een ieder, met uitzondering van door de minister aangewezen personen, verboden zonder toestemming van de minister te merken of hermerken.

2. In afwijking van het eerste lid, merkt de houder de door hem gehouden dieren overeenkomstig artikel 11.

3. In afwijking van het eerste lid, hermerkt de houder, niet zijnde de houder van runderen die een vervoerder of een eigenaar of exploitant van een verzamelcentrum of een slachthuis is, de door hem gehouden dieren indien merkverlies is opgetreden, met dien verstande dat indien het een rund betreft dat twee merken heeft verloren, het hermerken gebeurt onder toezicht van door de minister aangewezen personen.

4. Het vervangen van een merk waarop niet de letters `NL' staan vermeld, door een merk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, gebeurt onder toezicht van door de minister aangewezen personen.

5. De minister kan een houder de bevoegdheid tot het merken of het hermerken ontzeggen indien de houder naar het oordeel van de minister niet langer handelt in overeenstemming met deze regeling. Indien de houder de bevoegdheid is ontzegd, levert hij alle nog niet aangebrachte merken terstond in bij het ministerie.

Artikel 11

1. Het merk wordt met behulp van een bevestigingstang, die voldoet aan de eisen van bijlage I, onder F, in één oor van een varken, schaap of geit en in elk oor van een rund aangebracht op zodanige wijze dat de stift van het ene deel de oorschelp doorboort en in de kamer van het andere deel wordt vergrendeld, dan wel indien het een slachtmerk betreft, op zodanige wijze dat het slachtmerk de oorschelp doorboort.

2. De houder draagt er zorg voor dat de merken aan de dieren die hij houdt, bevestigd blijven.

3. Indien een merk voor runderen, overeenkomstig de toestemming, bedoeld in artikel 104, tweede lid, van de wet, is verwijderd, meldt de houder de ID-code, bedoeld in artikel 14, onderdeel b, van dat merk aan de minister.

4. Het is verboden een merk te hergebruiken

Artikel 12

1. Het is verboden zonder toestemming van de minister merken aan derden te verstrekken of merken van derden aan te nemen of voor handen te hebben.

2. Het is de houder verboden:

a. andere dieren dan die hij houdt te merken;

b. dieren die hij houdt te merken met merken die blijkens de op het merk vermelde gegevens door de minister aan derden ter beschikking zijn gesteld of met merken die niet door de minister of een leverancier als bedoeld in artikel 9, eerste lid, ter beschikking zijn gesteld, en

c. runderen die hij houdt te merken met merken die niet zijn voorzien van de bij het betrokken rund behorende ID-code, bedoeld in artikel 14, onderdeel b.

§ 4 Identificatie en registratie: algemeen

Artikel 13

1. Dieren worden geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig:

a. titel I van verordening 1760/2000 en de artikelen 14 tot en met 23 en 25, indien het runderen betreft;

b. de artikelen 28 tot en met 32, indien het varkens betreft;

c. de artikelen 34 tot en met 37, indien het schapen of geiten betreft.

2. In zoverre in afwijking van het eerste lid, zijn uit lidstaten afkomstige varkens, schapen en geiten geïdentificeerd overeenkomstig richtlijn 92/102/EEG door middel van het in betrokken lidstaat aangebrachte identificatiemerkteken als bedoeld in artikel 5, derde lid, van richtlijn 92/102/EEG.

§ 5 Identificatie en registratie van runderen

Artikel 14

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. I&R-systeem rund: gecomputeriseerd gegevensbestand als bedoeld in artikel 5 van verordening 1760/2000;

b. ID-code: op het voor een rund bestemd merk vermelde identificatiecode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening 1760/2000, bestaande uit de in artikel 1, tweede lid, van verordening 2629/97 bedoelde landcode gevolgd door een negencijferig nummer, die, blijkens de in het I&R-systeem rund opgenomen gegevens bij het betrokken rund behoort en aan de hand waarvan elk individueel dier kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het is geboren;

c. mutatieoverzicht: overzicht van alle aangevoerde en afgevoerde runderen betreffende een UBN, zoals geregistreerd in het I&R-systeem rund;

d. stallijst: overzicht van alle op een bepaald moment onder een UBN in het I&R-systeem rund geregistreerde runderen en van de oormerken die op dat moment op dat UBN in voorraad zijn;

e. overzicht rundverblijfplaatsen: overzicht van ten aanzien van een bepaald rund in het I&R-systeem rund geregistreerde gegevens;

f. paspoort: paspoort als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling handel levende dieren en levende producten;

g. bedrijfsregister: het door de houder op zijn bedrijf bij te houden register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van verordening 1760/2000.

Artikel 15

1. De termijn, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening 1760/2000, waarbinnen de merken worden aangebracht, bedraagt 3 werkdagen vanaf de dag van geboorte.

2. De termijn, bedoeld in artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000, waarbinnen een uit een derde land ingevoerd rund op het bestemmingsadres, niet zijnde een slachthuis, wordt geïdentificeerd, bedraagt 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bestemmingsadres.

Artikel 16

Indien een rund één merk heeft verloren, bestelt de houder terstond een vervangend merk met dezelfde ID-code en hermerkt het rund zodra het merk in zijn bezit is.

Artikel 17

1. Het I&R-systeem rund wordt beheerd door de minister.

2. Het I&R-systeem rund bevat tenminste de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, 2 en 3, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde informatie alsmede de ID-codes van de aan het bedrijf geleverde, maar nog niet bij runderen aangebrachte merken.

3. De minister kan aan de houder van runderen op verzoek van de houder een mutatieoverzicht, een stallijst en een overzicht rundverblijfplaatsen betreffende een aan de houder toegekend UBN verstrekken.

4. De minister kan aan een ander dan de houder van een rund kenbaar maken of er op het desbetreffende rund een verbod als bedoeld in de artikelen 39 en 40 van toepassing is.

Artikel 18

1. De in artikel 6 van verordening 1760/2000 bedoelde paspoorten worden alleen afgegeven voor runderen die bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer.

2. Een paspoort als bedoeld in het eerste lid wordt afgegeven door de minister.

3. Een paspoort kan worden aangevraagd door de houder van het rund waarvoor het paspoort wordt aangevraagd of degene die het rund gaat exporteren. De aanvraag geschiedt schriftelijk en bevat tenminste de ID-code van het desbetreffende rund en het UBN van de aanvrager.

4. Ten aanzien van een rund wordt geen paspoort afgegeven indien op dat rund een verbod als bedoeld in de artikelen 39 en 40 van toepassing is.

Artikel 19

1. De houder tekent in het bedrijfsregister terstond aan de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van verordening 2629/97 en indien een rund op het bedrijf van de houder is geboren de ID-code van de moeder van dat rund.

2. Het bedrijfsregister wordt schriftelijk of elektronisch bijgehouden.

3. Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens op de daarbij aangegeven wijze aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage II, onder A, vastgestelde model.

4. Indien het bedrijfsregister elektronisch wordt bijgehouden, draagt de houder er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde gegevens per rund overzichtelijk in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint.

5. De periode, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van verordening 1760/2000, dat het bedrijfsregister wordt bewaard, bedraagt drie jaar.

Artikel 20

1. De termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, waarbinnen de houder de minister in kennis stelt van de in dat onderdeel bedoelde gegevens, bedraagt 3 werkdagen.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving doet de houder opgave van het UBN van het betrokken bedrijf en van de identificatiecode van het betrokken rund, alsmede in voorkomend geval van het feit dat en de datum waarop merkverlies is opgetreden.

3. Indien de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de geboorte van een rund wordt tevens opgave gedaan van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegevens.

4. Indien de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de aanvoer van een uit een derde land ingevoerd rund op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, wordt tevens opgave gedaan van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegevens en van de in artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000, bedoelde oorspronkelijke identificatie door het derde land.

5. In afwijking van het eerste lid, behoeft de houder, indien het bedrijf een slachthuis is, bij de kennisgeving geen opgave te doen van de aanvoer op dat bedrijf, mits het rund binnen 24 uur na aanvoer op dat bedrijf wordt geslacht.

Artikel 21

1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 20, geschiedt per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem of wordt op elektronische wijze toegezonden overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze.

2. In afwijking van het eerste lid kan, indien de houder niet beschikt over een telefoonaansluiting, de kennisgeving schriftelijk geschieden, overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze.

3. Indien de kennisgeving betrekking heeft op de aanvoer van een uit een lidstaat ingevoerd rund op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, geschiedt de kennisgeving, in zoverre in afwijking van het eerste lid, door inzending van het paspoort aan het ministerie.

4. Indien de kennisgeving betrekking heeft op de aanvoer van een uit een derde land ingevoerd rund op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, geschiedt de kennisgeving, in zoverre in afwijking van het eerste lid, schriftelijk.

Artikel 22

1. Indien een kennisgeving niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 20, eerste lid, is gedaan, geschiedt de kennisgeving schriftelijk.

2. Indien de houder de kennisgeving, bedoeld in artikel 21, heeft nagelaten of bij deze kennisgeving onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan hierin op kosten van de nalatige houder door de minister worden voorzien.

Artikel 23

1. De houder kan een kennisgeving herstellen.

2. Het verzoek tot het herstel van een kennisgeving wordt schriftelijk aan het ministerie gedaan.

3. Indien het verzoek, bedoeld in het tweede lid, het herstel betreft van de aan- of afvoerdatum van een rund of van de geboortedatum van een rund, waarbij de geboortedatum in het verzoek tot herstel meer dan 15 dagen afwijkt van de geboortedatum in de oorspronkelijke kennisgeving, geschiedt het verzoek door inzending van een daartoe verstrekt formulier.

4. De geboortedatum van een rund, waarbij de geboortedatum in het verzoek tot herstel meer dan 15 dagen afwijkt van de geboortedatum in de oorspronkelijke kennisgeving, wordt slechts hersteld indien door middel van een controle ter plaatse de juistheid van het herstel is vastgesteld.

5. De minister kan nadere voorwaarden stellen waaronder het herstel, bedoeld in het eerste lid, wordt geaccepteerd.

Artikel 24

De ambtenaren, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet zijn tevens belast met het toezicht op de naleving van titel I van verordening 1760/2000.

Artikel 25

Indien het bedrijf een slachthuis is, zorgt de houder ervoor dat de karkassen van de runderen zijn geïdentificeerd tot en met het tijdstip van de weging na slachting.

Artikel 26

1. Indien runderen worden aangevoerd op een slachthuis, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de runderen overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel a, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat runderen niet volledig zijn geïdentificeerd en geregistreerd, wordt hiervan terstond melding gedaan aan de VWA.

3. De runderen, bedoeld in het tweede lid, worden terstond afgezonderd van de overige runderen in het slachthuis. De ambtenaar van de VWA kan ter zake aanwijzingen geven.

4. Runderen worden slechts geslacht indien bij de in het eerste lid bedoelde controle is gebleken dat de runderen overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel a, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

5. In afwijking van het vierde lid, is het toegestaan de in het tweede lid bedoelde runderen te slachten indien:

a. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één merk, is gebleken dat dit oormerk bij het rund behoort en dat van deze runderen de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, van richtlijn 64/432/EEG, juist en volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

b. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, derde en vierde gedachtestreepje van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze merken bij het rund behoren en nadat deze gegevens alsnog in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

c. voorzover het na 1 januari 1998 geboren runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze merken bij het rund behoren en ten aanzien van deze runderen een onderzoek als bedoeld in artikel 10 van het Onderzoekingsregulatief 2002 heeft plaatsgevonden;

d. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, zevende gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze oormerken bij het rund behoren, tenzij als gevolg van de ontbrekende gegevens de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet niet in staat is de herkomst van het rund vast te stellen in welk geval plaatsvindt, afhankelijk van de aard van de onjuistheid of onvolledigheid, een onderzoek als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Onderzoekingsregulatief 2002, naar het gebruik van stoffen met hormonale, dan wel antihormonale werking of naar de aanwezigheid van [bèta]-agonisten, daaronder begrepen bestanddelen daarvan en eventuele omzettingsproducten, een onderzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Onderzoekingsregulatief 2002, of een onderzoek als bedoeld in artikel 10 van het Onderzoekingsregulatief 2002.

Artikel 27

De minister is bevoegd uitvoering te geven aan artikel 1, tweede lid, van verordening 494/98.

§ 6 Identificatie en registratie van varkens

Artikel 28

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. spenen: blijvend onttrekken van biggen aan een zogende zeug;

b. bevestigde melding levering varkens: bevestigde melding levering varkens als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Regeling varkensleveringen.

Artikel 29

1. Op een bedrijf geboren varkens worden gemerkt binnen één week nadat zij zijn gespeend of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd.

2. Uit een derde land ingevoerde varkens worden op het bestemmingsadres gemerkt binnen 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bestemmingsadres.

3. Het tweede lid geldt niet indien het bestemmingsadres een slachthuis is, mits betrokken varkens op dit slachthuis binnen 3 werkdagen na aanvoer worden geslacht.

4. Onverminderd het eerste lid, worden slachtvarkens voordat ze van een bedrijf worden afgevoerd naar een slachthuis, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum, gemerkt met een slachtmerk als bedoeld in artikel 8, derde lid.

5. Varkens, waarbij merkverlies is opgetreden, worden terstond hermerkt.

Artikel 30

1. Varkens gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument.

2. Het vervoersdocument wordt in drievoud opgemaakt, waarbij een exemplaar bestemd is voor de houder die de varkens van zijn bedrijf afvoert, een exemplaar bestemd is voor de vervoerder en een exemplaar bestemd is voor de houder die de varkens op zijn bedrijf aanvoert.

3. Het vervoersdocument wordt door de betrokken houders ondertekend en bevat tenminste de volgende gegevens:

a. datum en tijdstip van de aanvoer en van de afvoer;

b. UBN en naam, adres en woonplaats van het bedrijf van herkomst en van het bedrijf van bestemming daarbij aangegeven het bedrijfstype zoals opgenomen in artikel 1, onderdelen f tot en met i, van de Regeling varkensleveringen;

c. de UBN's van het oormerk, indien deze afwijken van het in onderdeel b bedoelde UBN van het bedrijf van herkomst en het serienummer van het oormerk;

d. het aantal en het soort varkens;

e. het registratienummer.

4. Als vervoersdocument kan voor varkens, niet zijnde slachtvarkens, de bevestigde melding levering varkens gebruikt worden.

Artikel 31

1. De houder houdt schriftelijk of elektronisch op een overzichtelijke wijze op het bedrijf een bedrijfsregister bij waarin hij terstond opneemt:

a. opgetreden merkverlies, onder vermelding van het oormerknummer en de datum;

b. aan- en afvoer van varkens op onderscheidenlijk van zijn bedrijf, onder vermelding van:

- het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming, of bij invoer of uitvoer naam, adres en woonplaats van deze bedrijven;

- oormerknummers;

- het aantal en het soort varkens;

- de datum;

- indien het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het nummer van het gezondheidscertificaat;

- indien het uit een derde land ingevoerde varkens betreft en het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het door het derde land toegekende identificatienummer en het oormerknummer van het op het bedrijf aangebrachte merk, en

- het registratienummer.

2. Bij dit register worden de voor de houder bestemde exemplaren van het vervoersdocument dan wel in voorkomend geval een kopie van bevestigde melding levering varkens bewaard.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens worden drie jaar op het bedrijf bewaard.

Artikel 32

1. De houder meldt de aan- en afvoer van varkens op, onderscheidenlijk van zijn bedrijf en de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf binnen twee werkdagen aan de minister.

2. De melding bevat de volgende gegevens:

a. het UBN van het betrokken bedrijf;

b. het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming van de varkens;

c. in voorkomend geval land van herkomst of land van bestemming;

d. de oormerknummers van de varkens, indien deze afwijken van het in onderdeel a en b bedoelde UBN;

e. het aantal en het soort varkens;

f. de datum, en

g. het registratienummer.

3. De melding geschiedt per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem of wordt op elektronische wijze toegezonden overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze.

4. In afwijking van het eerste lid, kan het melden van de afvoer van dode varkens naar een verwerkingsbedrijf voor hoog-risicomateriaal of gespecificeerd hoog-risicomateriaal geschieden door tussenkomst van dit verwerkingsbedrijf, indien de houder het verwerkingsbedrijf hiertoe schriftelijk heeft gemachtigd.

5. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien de houder de afvoer van varkens, niet zijnde slachtvarkens, heeft gemeld overeenkomstig artikel 16, eerste en vijfde lid, van de Regeling varkensleveringen.

Artikel 33

1. Indien het bedrijf een slachthuis is, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de varkens ingevolge artikel 13, eerste lid, onderdeel b, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat varkens niet volledig zijn geïdentificeerd en geregistreerd, doet de houder hiervan terstond melding aan de VWA.

§ 7 Identificatie en registratie van schapen en geiten

Artikel 34

1. Alle op een bedrijf aanwezige schapen en geiten zijn gemerkt.

2. In zoverre in afwijking van het eerste lid, worden op een bedrijf geboren schapen en geiten gemerkt binnen één maand na geboorte of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd.

3. In zoverre in afwijking van het eerste lid, worden uit een derde land ingevoerde schapen en geiten op het bestemmingsadres gemerkt binnen 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bedrijf.

4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing indien het bestemmingsadres van uit een derde land ingevoerde schapen en geiten een slachthuis is, mits betrokken schapen of geiten op dit slachthuis binnen 3 werkdagen na aanvoer worden geslacht.

5. Indien het bedrijf een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum is, merkt de houder de op zijn bedrijf aangevoerde schapen, onderscheidenlijk geiten terstond na aanvoer met een slachtmerk als bedoeld in artikel 8, vijfde lid.

6. Schapen en geiten, waarbij merkverlies is opgetreden, worden terstond hermerkt.

Artikel 35

1. Schapen en geiten gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument dat overeenkomt met het model opgenomen in bijlage III.

2. Het vervoersdocument wordt in drievoud opgemaakt, waarbij een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten van zijn bedrijf afvoert, een exemplaar bestemd is voor de vervoerder en een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten op zijn bedrijf aanvoert.

3. Het vervoersdocument wordt overeenkomstig de op het document vermelde instructies door betrokken houders ondertekend.

Artikel 36

1. De houder houdt schriftelijk of elektronisch op een overzichtelijke wijze op het bedrijf een bedrijfsregister bij waarin hij terstond aantekent:

a. opgetreden merkverlies, onder vermelding van het nieuwe oormerknummer, de datum en voor zover bekend het oude oormerknummer;

b. de geboorte en sterfte van schapen en geiten, onder vermelding van het oormerknummer en de geboortedatum, onderscheidenlijk sterftedatum, waarbij in afwijking van de aanhef de geboorte in het bedrijfsregister wordt vermeld terstond na het merken van de schaap of de geit;

c. aan- en afvoer van schapen en geiten op onderscheidenlijk van zijn bedrijf, onder vermelding van:

- het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming, dan wel de naam, het adres en de woonplaats of, indien het uit een derde land ingevoerde schapen en geiten betreft, het land van herkomst en het nummer van het gezondheidscertificaat;

- het UBN op het merk;

- het aantal schapen en geiten;

- de datum, en

- indien het uit een derde land ingevoerde schapen en geiten betreft en het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het door het derde land toegekende identificatienummer en het oormerknummer van het op het bedrijf aangebrachte merk.

d. het aantal vrouwelijke dieren dat ouder is dan 12 maanden of dat voor die leeftijd gejongd heeft;

e. het uitscharen van schapen of geiten, onder vermelding van:

- het aantal betrokken dieren;

- het UBN van de vestiging van het inscharende bedrijf dan wel de naam, het adres en de woonplaats;

- het UBN op het merk;

- geboorte en sterfte met de datum, en

- de datum waarop het uitscharen is aangevangen en is beëindigd.

2. Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage II, onder B, vastgestelde model.

3. Bij het bedrijfsregister worden de voor de houder bestemde exemplaren van het vervoersdocument bewaard.

4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden gedurende drie jaar op het bedrijf bewaard.

Artikel 37

1. De houder meldt onder opgave van het UBN van het betrokken bedrijf jaarlijks aan de minister het aantal vrouwelijke schapen en geiten dat ten minste één keer heeft gejongd of dat ten minste één jaar oud is, het totale aantal schapen en het totale aantal geiten, dat op 1 november van dat jaar op het bedrijf gehouden wordt.

2. De melding geschiedt schriftelijk op het daartoe ter beschikking gestelde formulier, binnen drie weken nadat het formulier is verstrekt.

3. Het eerste lid geldt niet voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitsluitend één of meer schapen of geiten inschaart.

Artikel 38

1. Indien het bedrijf een slachthuis is, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de schapen of geiten overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel c, zijn geïdentificeerd.

2. Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat schapen of geiten niet volledig zijn geïdentificeerd, doet de houder hiervan terstond melding aan de VWA.

3. De schapen of geiten, bedoeld in het tweede lid, worden terstond afgezonderd van de overige schapen en geiten in het slachthuis. De ambtenaar van de VWA kan ter zake aanwijzingen geven.

4. Schapen en geiten worden slechts geslacht indien bij de in het eerste lid bedoelde controle is gebleken dat de schapen en geiten overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel c, zijn geïdentificeerd.

5. In afwijking van het vierde lid, is het toegestaan de in het tweede lid bedoelde schapen of geiten te slachten indien een onderzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Onderzoekingsregulatief 2002 heeft plaatsgevonden.

§ 8 Overige bepalingen

Artikel 39

Het is verboden dieren die niet overeenkomstig deze regeling zijn geïdentificeerd of zijn geregistreerd, te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren.

Artikel 40

1. Het is in de situaties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, artikel 3 en artikel 4, van verordening 494/98, verboden runderen op een bedrijf aan te voeren of van een bedrijf af te voeren, dan wel van deze bedrijven afkomstige runderen te vervoeren of te verhandelen.

2. Het is in de situatie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van verordening 494/98, verboden runderen van een bedrijf af te voeren, dan wel van deze bedrijven afkomstige runderen te vervoeren of te verhandelen.

Artikel 41

1. De artikelen 39 en 40 gelden niet met betrekking tot het vervoer van dieren dat geschiedt onder toezicht van ambtenaren als bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

2. De artikelen 39 en 40 gelden niet met betrekking tot de afvoer van kadavers van runderen van een bedrijf en bij vervoer van kadavers van runderen, mits de kadavers rechtstreeks worden vervoerd naar een verwerkingsbedrijf voor hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal en de kadavers ten minste in één oor zijn gemerkt.

Artikel 42

In zoverre in afwijking van de artikelen 39 en 40, behoeft bij rechtstreeks vervoer van runderen naar een slachthuis en bij aanvoer van runderen op een slachthuis niet te zijn voldaan aan artikel 13, eerste lid, onderdeel a, voorzover het betreft het melden van de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde, vijfde en zevende gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, voor zover het niet melden van deze gegevens een omissie is van anderen dan bij deze verplaatsing betrokken houders.

Artikel 43

1. Degene die ingevolge deze regeling gegevens moet melden, bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, doet dit volledig, juist en naar waarheid.

2. Het bijhouden of vermelden van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die zij ingevolge deze regeling moet bijhouden of vermelden.

3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, gedurende drie jaar bewaard.

§ 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44

1. Indien een houder van dieren op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig artikel 2 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 is geregistreerd, geldt deze registratie als een registratie overeenkomstig artikel 2 van deze regeling.

2. Indien een UBN op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is toegekend, geldt dit UBN als UBN dat is toegekend overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van deze regeling.

3. Ontheffingen van het bij of krachtens artikel 3 van de Verordening identificatie en registratie varkens 1998 bepaalde die zijn verleend aan een houder van fokvarkens en op grond waarvan het die houder is toegestaan fokvarkens te merken met een tatoeage, gelden tot 1 januari 2004 als een ontheffing van artikel 8 van deze regeling.

4. In afwijking van de artikelen 29, eerste en derde lid, en 34, eerste en vierde lid, hoeven varkens, schapen en geiten die vóór 1 februari 2003 vanuit een derde land worden ingevoerd waarbij het bestemmingsadres een slachthuis is, niet te worden gemerkt overeenkomstig deze regeling mits de dieren op dit slachthuis binnen 30 dagen na aanvoer worden geslacht.

5. De houder neemt de schapen en geiten die ingevolge artikel 34, eerste lid, alsnog worden gemerkt uiterlijk 1 mei 2003 op in het bedrijfsregister, bedoeld in artikel 36, en vermeldt daarbij het oormerknummer van het aangebrachte merk en, voor zover bekend, de geboortedatum van het desbetreffende schaap of de desbetreffende geit.

6. Tot 1 februari 2003 kan de houder van schapen of geiten gebruik maken van het bedrijfsregister, respectievelijk het vervoersdocument dat overeenkomt met het model dat is opgenomen in Bijlage II, onderdeel B, respectievelijk Bijlage III, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002.

Artikel 45

1. De Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 wordt ingetrokken.

2. In afwijking van het eerste lid blijft de regeling, bedoeld in het eerste lid, van toepassing voor zover dat voor de strafrechtelijke handhaving van de daarin opgenomen bepalingen noodzakelijk is.

Artikel 46

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003, met uitzondering van artikel 34, eerste lid, dat op 1 mei 2003 in werking treedt.

Artikel 47

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling identificatie en registratie van dieren 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,B.J. Odink.

Toelichting

1. Algemeen

Met ingang van 1 januari 2002 is de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 van kracht geworden. Deze regeling is in 2002 een aantal malen gewijzigd en behoefde voor het jaar 2003 wederom een aantal aanpassingen. Ten behoeve van de duidelijkheid is de regeling opnieuw vastgesteld en komt thans te luiden Regeling identificatie en registratie van dieren 2003. Voor een algemene toelichting op de voorschriften op het gebied van de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten wordt verwezen naar de toelichting op de oorspronkelijke regeling (Stcrt. 2001, nr. 250). Het ontwerp van deze regeling is aan de meest betrokken maatschappelijke organisaties voor commentaar voorgelegd. Voorts is de conceptregeling ter advisering voorgelegd aan de Klankbordgroep Identificatie en Registratie. Deze Klankbordgroep is samengesteld uit personen uit de praktijk die op persoonlijke titel zitting hebben in die Klankbordgroep. De Klankbordgroep kan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gevraagd en ongevraagd van advies dienen op het gebied van de identificatie en registratie van dieren. De Klankbordgroep heeft advies uitgebracht aan de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en er zijn reacties ontvangen van LTO-Nederland (LTO), de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE), de Nederlandse Bond van Handelaren in Vee (NBHV), de Koninklijke Nederlandse Slagersorganisatie (KNS), de Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie (NSO), de Nederlandse Belangenvereniging van Hobbydierhouders en de Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouderij. De commentaren hebben aanleiding gegeven tot aanpassing en verduidelijking van de tekst van de regeling en de toelichting. Op deze commentaren is - voor zover betrekking hebbend op deze regeling - in deze toelichting nader ingegaan.

2. Belangrijkste wijzigingen met ingang van 1 januari 2003

De wijzigingen die met ingang van 1 januari 2003 zijn doorgevoerd hangen allereerst samen met een verbeterde handhaving van de voorschriften op het gebied van de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten.

Tijdens de crisis op het gebied van mond- en klauwzeer is gebleken dat een verbetering van de identificatie en registratie van schapen en geiten noodzakelijk was. Naar aanleiding daarvan zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd zoals beschreven in voornoemde toelichting op de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 (onderdeel 3.3). Gebleken is dat verdere verbetering mogelijk is door vergroting van de handhaafbaarheid van de voorschriften en door verhoging van de bereidheid van de houders van schapen en geiten tot naleving van de voorschriften. Daartoe is allereerst in artikel 36 van de onderhavige regeling opgenomen dat alle op een bedrijf aanwezige schapen en geiten met ingang van 1 mei 2003 moeten zijn gemerkt. Met ingang van 23 juni 2001 is via een wijziging van de Verordening identificatie en registratie schapen en geiten (veehouderij) 1998 van het Productschap voor Vee en Vlees de verplichting ingevoerd om schapen en geiten binnen één maand na geboorte van het dier - of zoveel eerder dat de dieren van het bedrijf worden afgevoerd - te merken. Voor die datum moesten schapen en geiten pas worden gemerkt indien deze van het geboortebedrijf werden afgevoerd. Deze nieuwe verplichting gold echter niet voor de op voornoemde datum op het bedrijf aanwezige schapen en geiten ouder dan een maand. Als gevolg daarvan is het mogelijk dat er op bedrijven oudere schapen en geiten aanwezig zijn die niet gemerkt zijn. Dit bemoeilijkt de handhaving van de voorschriften op het gebied van de identificatie en registratie van schapen en geiten en biedt daarnaast fraudemogelijkheden. Het is voor de controlerende instantie zeer moeilijk vast te stellen of een ongemerkt schaap of geit daadwerkelijk op dat bedrijf is geboren. Bovendien zijn de ongemerkte dieren niet opgenomen in het bedrijfsregister zodat het voor de controlerende instantie niet eenvoudig is vast te stellen welk aantal dieren op het bedrijf aanwezig behoort te zijn en wat de herkomst van deze dieren is. Een en ander levert voorts risico's op bij uitbraak van een dierziekte omdat adequate tracering wordt bemoeilijkt. Gelet daarop dienen vanaf 1 mei 2003 ook de oudere schapen en geiten te zijn gemerkt en te zijn opgenomen in het bedrijfsregister. In het verlengde daarvan is de periode van 30 dagen waarin een schaap of geit dat vanuit een derde land wordt aangevoerd op een slachthuis niet hoeft te zijn gemerkt overeenkomstig de voorschriften, mits het dier binnen die 30 dagen wordt geslacht, verkort naar 3 dagen. Dat betekent dat een dergelijk schaap of geit ofwel binnen 3 werkdagen na aanvoer wordt geslacht ofwel wordt gemerkt of hermerkt volgens de voorschriften. Ten aanzien van op een slachthuis uit derde landen aangevoerde varkens is overigens een zelfde wijziging doorgevoerd. Ter verhoging van de bereidheid tot naleving bij houders van schapen en geiten zijn het vervoersdocument dat een transport van schapen of geiten moet vergezellen, en het bedrijfsregister dat een houder van schapen of geiten moet bijhouden, vereenvoudigd en verduidelijkt. LTO en PVE hebben met instemming gereageerd op de nieuwe modellen voor het vervoersdocument en het bedrijfsregister en de bovenbeschreven verkorting van de termijn van 30 dagen naar 3 dagen. Door de NSO, LTO en het COV zijn voorts voorstellen gedaan voor een aanscherping van de voorschriften betreffende de identificatie en registratie van schapen en geiten waaronder het verplicht stellen van twee oormerken voor schapen en geiten, een verplichte melding aan de centrale overheid van invoer van schapen en geiten uit derde landen en het verplicht stellen van vervoer door een gecertificeerde vervoerder. In reactie daarop wordt opgemerkt dat naast de thans doorgevoerde wijzigingen ten behoeve van een verbeterde handhaafbaarheid van de voorschriften er binnen de overheid - in overleg met het bedrijfsleven - voorstellen in ontwikkeling zijn ter verdere verbetering van de systematiek van de identificatie en registratie van schapen en geiten. Voornoemde voorstellen van het bedrijfsleven worden daarbij meegenomen.

In verband met de verbeterde handhaving van de I&R-voorschriften voor runderen is een tweetal wijzigingen doorgevoerd. Aan anderen dan de houder van een rund wordt de mogelijkheid geboden om via het zogenoemde voice response systeem in het I&R-systeem rund na te gaan of er een verplaatsingsverbod op een rund rust. In artikel 17, vierde lid, van de regeling is daartoe bepaald dat de minister aan anderen dan de houder van dat rund kenbaar kan maken of er op een rund al dan niet een verplaatsingsverbod rust. De achtergrond hiervan is dat het aan- en afvoeren van een rund waarop ingevolge artikel 39 of 40 van de regeling een verplaatsingsverbod van toepassing is, strafbaar is. Degene die een rund op zijn bedrijf aanvoert, zoals de koper van een rund, heeft echter over het algemeen geen kennis van eventuele verplaatsingsverboden die op aan te voeren of aan te kopen runderen rusten. Degene die een rund aanvoert, kan thans via het zogenoemde voice response systeem zich er van vergewissen of hij al dan niet in overtreding is als gevolg van het aanvoeren van een rund. Een andere wijziging in het kader van verbeterde handhaving houdt verband met de afgifte van het paspoort dat een rund ingevolge artikel 6 van verordening 1760/2000 bij export moet vergezellen. In de onderhavige regeling is thans expliciet vastgelegd dat het paspoort wordt afgegeven door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Voorts is bepaald dat geen paspoort wordt afgegeven indien ingevolge artikel 39 of artikel 40 van de regeling op een rund een verplaatsingsverbod rust. Het rund mag in een dergelijk geval in beginsel immers niet worden vervoerd - slechts naar het slachthuis in de omstandigheden bedoeld in artikel 42 van de regeling - en derhalve ook niet worden geëxporteerd.

Bijlage I bij de regeling, waarin de eisen aan oormerken zijn opgenomen, is verduidelijkt. Dit betreft een grotendeels redactionele aanpassing. In de bijlage zijn thans in verband met de overzichtelijkheid alle eisen die aan oormerken worden gesteld opgenomen, mede de eisen die voorheen verspreid in de regeling waren opgenomen en de voorgeschreven afmetingen van oormerken, die waren opgenomen in de Regeling tarieven oormerken I&R runderen 2002 (Stcrt. 2001, nr. 250). Een aantal wijzigingen houdt voorts verband met de totstandkoming van een integrale tariefregeling op het gebied van de identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten. Daartoe zijn de Regeling tarieven oormerken I&R runderen 2002 en de Regeling tarieven I&R 2002 (Stcrt. 2002, nr. 28) samengevoegd tot de Regeling tarieven I&R 2003. In de Regeling tarieven I&R 2002 waren voorschriften opgenomen omtrent de wijze waarop houders van runderen een te late I&R-melding en een herstelmelding moeten verrichten. Deze voorschriften zijn overgeheveld naar de onderhavige regeling omdat daarin de andere voorschriften voor meldingen zijn opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting worden de wijzigingen die met ingang van 1 januari 2003 zijn doorgevoerd nader toegelicht.

3. Artikelsgewijs

Artikel 1, algemeen

Door de Klankbordgroep, PVE en de NBHV is de suggestie gedaan in de regeling het begrip `houder van dieren' op te nemen. Deze suggestie is niet overgenomen. In het Besluit identificatie en registratie van dieren is de begripsomschrijving van `houder'opgenomen waarbij wordt verwezen naar de gehanteerde begrippen in verordening 1760/2000, voor zover het runderen betreft, en in richtlijn 92/102, voor zover het varkens, schapen en geiten betreft. In verordening 1760/2000 wordt houder gedefinieerd als een natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens vervoer of op een markt. In richtlijn 92/102 is een vergelijkbare definitie opgenomen. Deze begripsomschrijvingen gelden eveneens voor de toepassing van de onderhavige regeling.

Artikel 1, onderdelen p en q

De Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouderij heeft opgemerkt dat de begripsomschrijvingen van `uitscharen' en `inscharen' niet overeenkomen met de praktijk in die zin dat uitgeschaarde dieren niet altijd na afloop van de uitschaarperiode naar het bedrijf van herkomst teruggaan, maar direct opnieuw worden uitgeschaard bij een ander bedrijf. Gelet daarop zijn deze begripsbepalingen overeenkomstig aangepast.

Artikel 1, onderdeel cc

Aan de begripsomschrijving is de begripsomschrijving van `verhandelen' toegevoegd om buiten twijfel te stellen wat voor de toepassing van de artikelen 39 en 40 van de regeling - waarin een verbod tot verhandelen onder bepaalde omstandigheden is opgenomen - onder verhandelen wordt verstaan.

Artikel 2 en 3

Bij het actualiseren van het formulier dat moet worden gebruikt voor de aanmelding als houder, is gebleken dat in artikel 2 van de regeling niet alle op het formulier gevraagde gegevens waren opgenomen. Gelet daarop is artikel 2 aangevuld. Het betreft de volgende gegevens: geboortedatum en het geslacht van de houder en het adres van het bedrijf waar de dieren worden gehouden. In het verlengde daarvan is artikel 3 van de regeling aangepast, omdat in dat artikel wordt vermeld welke gegevens in het gegevensbestand zijn opgenomen. Een varkenshouder hoeft bij de aanmelding als houder niet langer de eigenaar van het bedrijf - voor zover dit een ander was dan de houder van de varkens - op te geven.

Artikel 10

De Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouders heeft opgemerkt dat een merk moet kunnen worden verwijderd als daar veterinair gezien aanleiding toe bestaat. Een merk kan ingevolge artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren met toestemming van door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen ambtenaren worden verwijderd. Doet de door de Werkgroep beschreven situatie zich voor, dan kan de houder derhalve contact opnemen met ambtenaren van de AID of de VWA. Voorts merkt de Werkgroep op dat indien beide oren zijn uitgescheurd, hermerken na merkverlies niet mogelijk is. De Klankbordgroep, PVE en LTO wijzen erop dat het hermerken van stieren een gevaarlijke situatie kan opleveren. Naar aanleiding van deze opmerkingen zal worden onderzocht of een voorziening noodzakelijk is.

Artikel 11, vierde lid

Artikel 11, vierde lid, is opgenomen ter vervanging van artikel 14 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002. In voornoemde artikel 14 was bepaald dat merken afkomstig van kadavers van runderen, schapen en geiten en van geslachte runderen, schapen en geiten op het slachthuis moesten worden verzameld in daartoe door de minister ter beschikking gestelde containers. Deze containers werden periodiek opgehaald en geleegd. Deze voorziening was getroffen om te voorkomen dat merken opnieuw worden gebruikt. Gebleken is dat het niet meer noodzakelijk is dat gebruikte merken van overheidswege worden ingezameld. Eén van de eisen aan de vormgeving van het oormerk is, dat het merk na verwijdering onbruikbaar is geworden. Dit heeft praktisch tot gevolg dat een merk niet kan worden hergebruikt. Voor runderen geldt bovendien dat indien de ID-code van een geslacht rund wederom voor een ander rund wordt gebruikt, het I&R-systeem rund dit signaleert en daar kan vervolgens tegen worden opgetreden. Gelet op het voorgaande kan worden volstaan met het verbod op het hergebruik van oormerken, zoals opgenomen in artikel 11, vierde lid, van de regeling.

Artikel 17, derde lid

Deze bepaling was opgenomen in artikel 7, eerste lid, van de Regeling tarieven I&R 2002.

Artikel 17, vierde lid

De informatie omtrent eventuele verplaatsingsverboden wordt verstrekt aan de hand van de ID-code van het desbetreffende rund. De potentiële koper zal de verkoper kunnen verzoeken hem daartoe de ID-code van een rund te verstrekken. Overigens is het daarnaast voor de houder die een rund wenst af te voeren of te verkopen mogelijk bij het I&R Bureau LNV een overzicht op te vragen van de gegevens die ten aanzien van een rund in het I&R systeem rund zijn geregistreerd. Dit overzicht kan de verkoper aan de potentiële koper van een rund overhandigen zodat deze laatste zich op deze wijze er eveneens van kan vergewissen dat er geen verplaatsingsverbod op het desbetreffende rund rust. De koop van een rund is in principe een civielrechtelijke aangelegenheid. In verband met het in onderdeel 2 beschreven strafrechtelijke aspect, worden vanuit het I&R Bureau LNV voornoemde voorzieningen geboden waarvan partijen desgewenst gebruik kunnen maken.

De verstrekte gegevens zijn geen persoonsgegevens omdat deze informatie in principe niet te herleiden is tot een natuurlijke persoon. De Wet bescherming persoonsgegevens staat derhalve niet aan de verstrekking van de gegevens in de weg.

Artikel 18

In de regeling is thans tevens opgenomen wie een paspoort voor een rund kan aanvragen en hoe dit dient te gebeuren. Een paspoort kan worden aangevraagd door de actuele houder of diegene die het rund gaat exporteren. De aanvraag moet schriftelijk worden gedaan en kan per fax gebeuren.

Artikel 21, vierde lid

In de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 was niet opgenomen hoe de kennisgeving van een uit een derde land afkomstig op het bedrijf aangevoerd rund moet worden verricht. Deze kennisgeving dient ingevolge het nieuwe artikel 21, vierde lid, van de regeling schriftelijk te gebeuren. In de praktijk geschiedt deze melding over het algemeen per fax.

Artikelen 22, eerste lid, 23, tweede tot en met vierde lid

Artikel 22 van de regeling was opgenomen in artikel 5, eerste lid, van de Regeling tarieven I&R 2002. Artikel 23, tweede tot en met vierde lid waren opgenomen in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Regeling tarieven I&R 2002.

Artikel 26

Het Onderzoekingsregulatief 1994 is vervangen door het Onderzoekingsregulatief 2002. De verwijzingen in artikel 26 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 naar het Onderzoekingenregulatief 1994 zijn naar aanleiding daarvan aangepast. Voorts is in artikel 26, vijfde lid, onderdeel d, van de regeling thans tot uitdrukking gebracht dat bij een gebrek in de gegevens over de historie van een rund, niet per definitie alle in dat artikelonderdeel genoemde onderzoeken worden uitgevoerd. Welk onderzoek wordt uitgevoerd is afhankelijk van welke informatie ontbreekt en op welk deel van de levensloop van het rund de informatie betrekking heeft.

Artikel 29, derde lid

In artikel 8 van richtlijn 92/102 - in welke richtlijn de minimumvoorschriften zijn opgenomen voor de identificatie en registratie van varkens, schapen en geiten - is bepaald dat een uit een derde land ingevoerd dier niet behoeft te worden hermerkt indien het dier wordt afgevoerd naar een slachthuis en het dier daar daadwerkelijk binnen 30 dagen wordt geslacht. Artikel 29, derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 luidde overeenkomstig. In de praktijk is echter gebleken dat indien wordt toegestaan dat varkens die uit een derde land zijn aangevoerd op een slachthuis voor een lange periode niet aan de Europese voorschriften hoeven te voldoen, er in die periode varkens op een slachterij aanwezig kunnen zijn waarvan de herkomst onduidelijk is. Voornoemde termijn van 30 dagen is thans aangescherpt tot 3 dagen. De praktijk is over het algemeen dat varkens binnen 3 dagen na aanvoer op een slachthuis worden geslacht. De verkorting van de termijn zal derhalve niet leiden tot extra lasten voor de slachterijen.

Artikel 34, vierde lid

De termijn van 30 dagen, zoals opgenomen in artikel 34, vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002, is verkort tot 3 dagen. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting en de toelichting op artikel 29, derde lid, van de regeling.

Artikel 35

Het in Bijlage III van de regeling opgenomen vervoersdocument is vereenvoudigd. Allereerst hoeven de betrokken houders niet meer in te vullen wat voor soort houder zij zijn. De betrokken houders en de vervoerder vullen ofwel het aan hen toegekende UBN in ofwel naam, adres en woonplaats. Voorheen moesten zowel UBN als naam, adres en woonplaats worden vermeld. Voorts hoeft de vervoerder niet meer het tijdstip van het laden in te vullen. Voorheen diende - indien schapen en geiten werden afgevoerd naar een verzamelplaats - naast het UBN dat op het oormerk van de schapen of geiten staat vermeld, tevens het volgnummer van elk schaap en geit op het formulier te worden vermeld. Deze verplichting is komen te vervallen. In alle gevallen volstaat de vermelding van het UBN van de te vervoeren schapen en geiten. Het vervoersdocument moet ingevolge artikel 35, tweede lid, van de regeling in drievoud worden opgemaakt. Gelet daarop zullen de vervoersdocumenten vanaf 1 januari 2003 worden verstrekt op doorslagpapier zodat de gegevens voortaan slechts eenmaal hoeven te worden vermeld. Om de vervoersstromen van schapen en geiten goed in beeld te hebben is het noodzakelijk dat bij elke vervoersbeweging die tevens afvoer van het bedrijf inhoudt een vervoersdocument wordt opgemaakt. De suggestie van de Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouderij om een vervoersdocument slechts te verplichten bij afvoer naar een markt of verzamelplaats wordt derhalve niet overgenomen.

Artikel 36

Bij merkverlies moet voortaan naast het nieuwe merknummer - indien bekend - tevens het oude merknummer worden vermeld zodat uit het bedrijfsregister de herkomst van het opnieuw gemerkte schaap of geit kan worden afgeleid. Een aantal gegevens hoeft niet meer in het bedrijfsregister te worden opgenomen. Het betreft het soort schapen en geiten, het RVV-registratienummer en - voor bijna alle mutaties - het nummer van het gezondheidscertificaat. Bij aanvoer van een schaap of geit uit een derde land, hoeft niet meer de naam en het adres van het herkomstbedrijf te worden vermeld in het bedrijfsregister. Er kan worden volstaan met de vermelding van het land van herkomst en het nummer van het gezondheidscertificaat, vanzelfsprekend naast de algemene gegevens zoals datum van aanvoer, het aantal dieren en het UBN van het aan te brengen oormerk. In reactie op een opmerking van de NSO wordt opgemerkt dat lammeren die zijn gedood door vossen in het bedrijfsregister moeten worden opgenomen bij sterfte en dat doodgeboren lammeren niet in het bedrijfsregister moeten worden opgenomen. Deze laatste dieren hebben immers geen oormerk en derhalve geen oormerknummer. De gegevens die thans moeten worden opgenomen in het bedrijfsregister, zijn de gegevens die noodzakelijk zijn voor een adequate identificatie en registratie en tracering van schapen en geiten. De suggestie van de Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouderij om een aantal van die gegevens niet te vermelden in het bedrijfsregister wordt derhalve niet overgenomen.

Artikel 38, derde lid

De niet of niet volledig geïdentificeerde en geregistreerde schapen en geiten moet worden afgezonderd na de melding aan de VWA. Vervolgens wordt een onderzoek uitgevoerd als bedoeld in artikel 5 van het Onderzoekingsregulatief 2002 .

Artikel 44

Als gevolg van artikel 44, eerste en tweede lid, van de regeling hoeft een houder die zich als zodanig al heeft aangemeld zich niet wederom aan te melden en geldt het aan hem op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 toegekende UBN als UBN dat is toegekend op basis van de onderhavige regeling.

Ingevolge het derde lid hoeft de houder van fokvarkens die een ontheffing heeft ontvangen van het Productschap voor Vee en Vlees om tatoeages in plaats van oormerken te gebruiken ter identificatie van zijn fokvarkens, tot 1 januari 2004 niet een nieuwe ontheffing aan te vragen. In de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 was een overgangstermijn opgenomen die eindigde op 1 januari 2003. Dat is niet voldoende gebleken en de termijn wordt derhalve verlengd.

Het vierde lid regelt dat slachthuizen tot 1 februari 2003 de gelegenheid krijgen om gewend te raken aan de verkorte termijn van 3 dagen, bedoeld in de artikelen 29, derde lid, en 34, vierde lid.

Ingevolge het vijfde lid moet de houder schapen en geiten die ingevolge artikel 34, eerste lid, van de regeling voor 1 mei 2003 alsnog moeten worden gemerkt, uiterlijk 1 mei 2003 in zijn bedrijfsregister hebben opgenomen.

Ingevolge het zesde lid hebben houders van schapen en geiten een maand te tijd om over te gaan op het gebruik van de nieuwe modellen voor het vervoersdocument en het bedrijfsregister.

Bijlage I

In Bijlage I zijn thans in onderdeel A de algemene eisen opgenomen waaraan oormerken en slachtmerken moeten voldoen. In dit onderdeel zijn tevens de algemene eisen aan oormerken opgenomen die waren vermeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002. In de onderdelen B tot en met E zijn vervolgens per diersoort de specifieke eisen die gelden voor oormerken, slachtmerken en, voor zover het geiten betreft, tatoeages opgenomen. In onderdeel B, van Bijlage I, zijn de afmetingen van de voor runderen voorgeschreven oormerken opgenomen. In onderdeel F van Bijlage I van de regeling zijn de eisen aan de bevestigingstang opgenomen die voorheen waren opgenomen in artikel 12 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002.

In reactie op opmerkingen van de Klankbordgroep, PVE en LTO dat Bijlage I niet alle eisen aan oormerken bevat, wordt ter verduidelijking opgemerkt dat de in Bijlage I opgenomen eisen de algemene eisen zijn die aan oormerken worden gesteld. In de tussen de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de leveranciers van oormerken gesloten overeenkomsten tot levering van oormerken, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de regeling zijn nadere afspraken gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van het toegestane percentage merkverlies. De NSO en de Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouderij hebben opmerkingen gemaakt over de eisen die worden gesteld aan thans toegelaten oormerken voor schapen en geiten mede in relatie tot oormerkverlies bij schapen en geiten. In 2003 zullen deze eisen worden geëvalueerd en voornoemde opmerkingen worden daarbij meegenomen.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B.J. Odink.

Bijlage I, behorende bij artikel 8

A. Algemene eisen aan oormerken en slachtmerken

1. Het oormerk is vervaardigd van geel thermoplastisch kunststof en bestaat uit twee delen, te weten een mannelijk deel met een verbindingspen en een vrouwelijk deel met een kamer waarin de stift van het mannelijk deel kan worden vergrendeld.

2. In zoverre in afwijking van punt 1, zijn het oormerk, bedoeld onder D, punt 2, van deze bijlage, en het slachtmerk beugelmerken. Het slachtmerk is vervaardigd van metaal.

3. De delen van een oormerk als bedoeld in punt 1 kunnen slechts op één manier gesloten worden. Indien de delen van het oormerk op een andere manier gesloten worden of op een andere wijze aan elkaar bevestigd worden of worden verwijderd na het aanbrengen van het merk, treedt duidelijk zichtbaar zodanige vormverandering van het merk op, dat het niet opnieuw kan worden gebruikt.

4. Het materiaal waarvan het oormerk en het slachtmerk zijn vervaardigd:

a. trekt geen vuil aan;

b. heeft een glad oppervlak;

c. is goed reinigbaar, en

d. wekt na het aanbrengen geen allergische reactie bij het dier op.

5. Het oormerk en het slachtmerk zijn dusdanig vormgegeven dat:

a. de kans op het uitscheuren van het oor van het dier minimaal is;

b. geen blijvende irritatie aan het oor van het dier kan optreden;

c. het merk geen scherpe hoeken en randen bevat, en

d. bij het aanbrengen van het merk geen ruwe of rafelige wond ontstaat, die een vertraagde genezing van de wond of het optreden van infecties tot gevolg kan hebben.

6. De verbindingspen van het oormerk, bedoeld in punt 1:

a. is rond en glad afgewerkt, en

b. heeft een lengte waardoor - rekening houdend met de groei van het oor van het dier - geen irritatie en onnodige overlast wordt veroorzaakt aan het oor van het dier waaraan het oormerk is aangebracht.

7. De duurzaamheid van het oormerk en het slachtmerk is afgestemd op de gebruiksduur. Het merk voldoet gedurende de totale gebruiksduur aan de volgende eisen:

a. het merk vervormt niet blijvend of wordt niet breekbaar bij temperaturen tussen 10 oC beneden het vriespunt en 40 oC boven het vriespunt, onder invloed van het klimaat dat heerst in stallen of onder invloed van ultraviolet licht, zoals dat voorkomt in daglicht;

b. de eigenschappen van het merk zijn zodanig, dat het aangebrachte merk aan het dier bevestigd blijft, en

c. de informatie op het merk is aangebracht in zwart schrift en is onder normale bedrijfsomstandigheden te allen tijde goed leesbaar.

B. Eisen aan oormerken runderen

1. De voor runderen toegelaten oormerken zijn grote en kleine merken van de hieronder vermelde afmetingen die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. Allflex

groot merk: hoogte van 71 mm en breedte van 63 mm, en

klein merk: hoogte van 58 mm en breedte van 63 mm.

b. Chevillot

groot merk: hoogte van 71 mm en breedte van 63 mm, en

klein merk: hoogte van 56 mm en breedte van 57 mm.

c. Daploma

groot merk: hoogte van 74 mm en breedte van 62 mm, en

klein merk: hoogte van 48 mm en breedte van 61 mm.

d. Y-tex

groot merk: hoogte van 99 mm en breedte van 64 mm, en

klein merk: hoogte van 83 mm en breedte van 50 mm.

2. De merkdelen zijn gewaarmerkt door middel van een ingeperst logo, bestaande uit de letters NL en LNV in een cirkel.

3. Op ten minste een van de merkdelen van een van de twee aan te brengen oormerken staat een streepjescode die de ID-code representeert vermeld en op beide merkdelen van elk oormerk staat vermeld:

a. een ID-code, bestaande uit de landcode NL en 9 cijfers, en

b. indien het een vervangend merk als bedoeld in artikel 16 betreft, het versienummer weergegeven in Romeinse cijfers van het vervangend merk in een rechthoekig kader.

4. De gegevens, bedoeld in punt 3, onder a en b, zijn op de twee bij een rund aan te brengen merken gelijkluidend.

C. Eisen aan oormerken en slachtmerken varkens

1. De voor varkens toegelaten oormerken zijn de merken die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. SMW Handel en Engineering B.V.;

b. Splitthoff Gmbh;

c. Metagam N.V.;

d. Merko B.V.;

e. Metal and Plastics Supplies Hut B.V.;

f. Schippers Bladel B.V.

g. Harbers Handelsonderneming;

h. Bio Enterprise B.V.;

i. Record B.V.;

j. Nutrifarm AB B.V., en

k. Dalton Continental B.V..

2. De voor varkens toegelaten slachtmerken zijn de merken die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. Metal and Plastics Supplies Hut B.V.;

b. Record B.V., en

c. Merko B.V..

3. Op het merkdeel van het oormerk dat na aanbrengen van het merk direct zichtbaar is, staat uitsluitend vermeld:

a. de letters `NL', gevolgd door het UBN van het bedrijf waar het varken geboren is, dat een minimale hoogte van 7 millimeter en maximale hoogte van 10 millimeter heeft, en

b. de letter `I&R' of het onderstaande logo:

stcrt-2002-248-p38-SC37881-1.gif

4. Op het merkdeel, niet zijnde het merkdeel, bedoeld in punt 3, kunnen aanvullende gegevens worden aangebracht.

5. In één zijde van het slachtmerk zijn in de afmeting van 6,5 bij 3,5 millimeter, de volgende gegevens gestanst:

a. het UBN van het bedrijf waarvan het varken voor de slacht wordt afgevoerd, en

b. het logo, zoals afgebeeld in punt 3, onder b.

6. Een rond oormerk heeft een diameter van maximaal 30 millimeter. Bij oormerken met een andere vorm bedraagt de afstand vanaf het hart van de bevestiging tot de buitenrand maximaal 25 millimeter.

7. Een slachtmerk heeft een lengte van maximaal 55 millimeter.

8. Het gewicht van een oormerk dat wordt aangebracht bij een varken dat ouder dan 6 maanden is, bedraagt maximaal 10 gram. Het gewicht van de overige oormerken en de slachtmerken bedraagt maximaal 4 gram.

D. Eisen aan oormerken en slachtmerken schapen en geiten

1. De voor schapen en geiten toegelaten oormerken zijn de volgende merken die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. Snaptag van Dalton Continental B.V.;

b. K12 van Metaalwarenfabriek Hut B.V.;

c. Splitthoff Ready-Mini van Beljaars Schapenpraktijk (Advies en Producten), en

d. Combi Mini van SWM Handel en Engineering B.V..

2. Het voor schapen van de rassen Ouessant, Skudde, Soay, Clun Forest en Kerry Hill en voor dwerggeiten toegelaten oormerk is het type merk `TB Tag' dat geleverd wordt door SWM Handel en Engineering B.V.. Onder dwerggeit wordt voor de toepassing van punt 2 verstaan: een geit die op de leeftijd van 30 dagen een schofthoogte heeft van maximaal 25 centimeter en indien deze volwassen is een schofthoogte heeft van maximaal 55 centimeter indien de geit van het vrouwelijk geslacht is, en van maximaal 60 centimeter indien de geit van het mannelijk geslacht is.

3. De voor schapen toegelaten slachtmerken zijn de merken die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. Metal and Plastics Supplies Hut B.V., en

b. Record B.V..

4. Op het mannelijk merkdeel van het oormerk, bedoeld in punt 1, dat na aanbrengen van het merk direct zichtbaar is, staat vermeld, met een hoogte van minimaal 7 millimeter en maximaal 10 millimeter:

a. de letters `LNV';

b. daaronder de letters `NL' gevolgd door het UBN, en

c. daaronder het uniek volgnummer.

5. Op het oormerk, bedoeld in punt 2, staat achtereenvolgens vermeld de letters `NL', het UBN, het uniek volgnummer en de letters `LNV'.

6. Op het merkdeel, niet zijnde het merkdeel waarop de gegevens, bedoeld in punt 4, zijn aangebracht, kunnen aanvullende gegevens worden aangebracht.

7. In het slachtmerk is gestanst het UBN van het verzamelcentrum en een deel van het slachtmerk, niet zijnde het deel waarop de gegevens zijn vermeld, is oranje gekleurd.

8. Het oormerk, bedoeld in punt 1, heeft een afmeting van maximaal 48 bij 45 millimeter, het oormerk, bedoeld in punt 2, heeft een afmeting van 38 bij 8 millimeter en een slachtmerk heeft een afmeting van 43 bij 10 millimeter.

9. Het gewicht van het oormerk of het slachtmerk bedraagt maximaal 7,5 gram.

E. Eisen aan tatoeage geiten

1. De tatoeage bestaat uit de letters `NL' gevolgd door het UBN van het bedrijf waar de geit is geboren en een uniek volgnummer.

2. De tatoeage wordt aangebracht in de kleuren zwart of groen.

3. De tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

F. Eisen aan bevestigingstang

1. De bevestigingstang, waarmee het merk wordt aangebracht, is een voor het aan te brengen merk geschikte tang.

2. De bevestigingstang voldoet aan de volgende eisen:

a. de vorm van de bevestigingstang is dusdanig dat het merk er slechts op één manier in geplaatst kan worden;

b. de bevestigingstang opent automatisch met het aanbrengen van het merk en schuift gemakkelijk van het merk af, nadat dit is aangebracht;

c. bij gebruik van de bevestigingstang is voldoende zicht op het oor van het dier mogelijk;

d. het aanbrengen van het merk is met behulp van de bevestigingstang duidelijk waarneembaar, en

e. de bevestigingstang kan onder alle omstandigheden met een normale krachtsinspanning met één hand bediend worden.

stcrt-2002-248-p38-SC37881-2.gifstcrt-2002-248-p38-SC37881-3.gifstcrt-2002-248-p38-SC37881-4.gif
Naar boven