Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2002, 2 pagina 7 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2002, 2 pagina 7 | Besluiten van algemene strekking |
Regels op grond van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
21 december 2001
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, in overeenstemming met de Minister van Financiën;
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 6, tweede lid, 13, vierde lid, 16, eerste en derde lid, 19, tweede lid, 26, tweede lid, 28, tweede en vierde lid, 33, zesde lid, 45, vierde lid, 46, eerste, tweede en derde lid, 50, zesde lid, 52, tweede lid, 54, zevende lid, 62, vierde lid, 64, tweede lid, 66, eerste lid, 67, eerste en tweede lid, 68, tweede lid, en 77, eerste en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de artikelen 127 en 128 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de artikelen 93b, derde lid, 97g, derde lid, 130, tweede lid, 130c, tweede lid, van de Werkloosheidswet, artikel XV van de Wet verbetering poortwachter, de artikelen 3.1, tweede lid, 4.13, eerste lid, en 4.19, eerste lid, van het Besluit SUWI en de artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, 5, eerste lid, 9, tweede en vijfde lid, 10 en 11 van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten;
Besluiten:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Abw: Algemene bijstandswet;
b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
c. Wet REA: Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
d. WIW: Wet inschakeling werkzoekenden;
e. WW: Werkloosheidswet;
f. Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
g. RWI: de Raad voor werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 3 van de Wet SUWI;
h. CWI: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet SUWI;
i. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet SUWI;
j. SVB: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet SUWI;
k. IB: het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet SUWI;
l. arbeidsgehandicapte: arbeidsgehandicapte als bedoeld in artikel 2 van de Wet REA;
m. reïntegratiebedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert;
n. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998;
o. minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
p. Suwinet-partijen: de CWI, het UWV, burgemeester en wethouders en het IB;
q. arbeidsmarktinstrumenten: het geheel van activiteiten dat in verband met de inschakeling in het arbeidsproces van een werkzoekende kan worden ingezet;
r. melding: de melding, bedoeld in artikel 68a, tweede lid, van de Abw, artikel 16a, tweede lid, van de IOAW of artikel 16a, tweede lid, van de IOAZ;
s. basisgegevens: gegevens die in een al dan niet door de minister gedefinieerde vorm beschikbaar zijn bij de CWI, het UWV en de SVB;
t. TW: Toeslagenwet;
u. VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
v. IWI: de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet SUWI;
w. Invoeringswet SUWI: Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 1.2 Vaststelling zetels
1. De RWI heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.
2. De SVB heeft haar zetel te Amstelveen.
3. Het UWV en de CWI hebben elk hun zetel te Amsterdam.
Artikel 1.3 Aanwijzing van een de gemeenten vertegenwoordigende rechtspersoon
Als rechtspersoon die de gemeenten vertegenwoordigt, als bedoeld in de artikelen 16, derde lid, en 71 van de Wet SUWI wordt aangewezen de VNG.
Artikel 1.4 Goedkeuring besluiten CWI, UWV, SVB en RWI
1. Besluiten van de CWI, het UWV en de SVB,
a. tot het aangaan van lease-overeenkomsten met betrekking tot inventaris of auto's die een bedrag van € 1.000.000,- niet te boven gaan;
b. tot het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot huur of verhuur van registergoederen die een bedrag van € 1.000.000,- niet te boven gaan;
c. die zijn opgenomen in het jaarplan van het desbetreffende bestuursorgaan dat is goedgekeurd door de minister;
behoeven niet de goedkeuring van de minister, bedoeld in artikel 6 van de Wet SUWI.
2. Besluiten van de RWI
a. tot het aangaan van lease-overeenkomsten met betrekking tot inventaris of auto's die een bedrag van € 250.000,- niet te boven gaan;
b. tot het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot huur of verhuur van registergoederen die een bedrag van € 250.000,- niet te boven gaan;
c. die zijn opgenomen in het jaarplan van de RWI dat is goedgekeurd door de minister;
behoeven niet de goedkeuring van de minister, bedoeld in artikel 19 van de Wet SUWI.
Artikel 1.5 Gegevensverwerking en -verstrekking in verband met verrichten andere taken
1. De CWI, het UWV en de SVB kunnen gegevens die zij hebben verkregen bij de uitvoering van in de Wet SUWI bedoelde taken verwerken bij de uitvoering van hun andere in die wet bedoelde taken en bij de uitvoering van hun andere dan wettelijke taken.
2. De verwerking van gegevens door de CWI, het UWV en de SVB bij hun uitvoering van andere dan wettelijke taken, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet SUWI, geschiedt slechts indien:
a. de gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die andere dan wettelijke taken;
b. de gegevens systematisch worden verwerkt; en
c. de gegevens, en de wijze van verwerking daarvan, zijn omschreven in de overeenkomst op grond waarvan de andere dan wettelijke taken worden verricht.
3. De gegevensverstrekking door de CWI, het UWV en de SVB aan derden, bedoeld in artikel 13, vierde lid, tweede volzin, van de Wet SUWI, geschiedt slechts indien de gegevens systematisch worden verstrekt.
4. Bij het verstrekken van gegevens op verzoek aan een derde, bedoeld in artikel 13, vierde lid, tweede volzin, van de Wet SUWI, brengen de CWI, het UWV en de SVB de kosten van die verstrekking in rekening aan die derde.
Artikel 1.6 Kostentoerekening in verband met verrichten andere taken
De CWI, het UWV en de SVB brengen voor het verrichten van andere taken, bedoeld in artikel 13 van de Wet SUWI, zodanige prijzen in rekening aan de opdrachtgever dat valt aan te nemen dat, gerekend over het desbetreffende jaar, alle directe en indirecte aan die andere taken toe te rekenen lasten door de te verwachten baten zijn gedekt.
Hoofdstuk 2. Centrale organisatie voor werk en inkomen
Artikel 2.1 Administratieve indeling werkzoekenden
1. De CWI deelt iedere op grond van artikel 25 van de Wet SUWI geregistreerde werkzoekende administratief in in een van de vier hierna genoemde fasen:
a. de werkzoekende met een grote kans op inschakeling in het arbeidsproces wordt ingedeeld in fase 1;
b. de werkzoekende met een beperkte kans op inschakeling in het arbeidsproces en voor wie arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op een zodanige verbetering van zijn mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces dat hij binnen een tijdsbestek van maximaal een jaar als werkzoekende beter bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, wordt ingedeeld in fase 2;
c. de werkzoekende met een beperkte kans op inschakeling in het arbeidsproces en voor wie arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op een zodanige verbetering van zijn mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces dat hij na een tijdsbestek van meer dan een jaar als werkzoekende beter bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, wordt ingedeeld in fase 3;
d. de werkzoekende met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces ten gevolge van zware persoonlijke werkbelemmeringen, die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt en in eerste instantie is aangewezen op sociale activering, hulp of zorg, maar voor wie daarnaast mogelijk ook arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn, wordt ingedeeld in fase 4.
2. De CWI hanteert bij de administratieve indeling een landelijk uniforme methode. Deze methode bestaat in ieder geval uit:
a. een bij de registratie als werkzoekende uitgevoerde globale inschatting van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces, resulterend in een administratieve indeling in fase 1, een voorlopige indeling in fase 4 dan wel de aankondiging van een nader te bepalen indeling in fase 2 of 3;
b. een vervolggesprek met de werkzoekende die voorlopig in fase 4 is ingedeeld of wiens indeling nader wordt bepaald, resulterend in de administratieve indeling, bedoeld in het eerste lid.
3. Werkzoekenden die administratief zijn ingedeeld in fase 1 worden in elk geval binnen zes maanden na deze indeling herbeoordeeld.
4. De landelijk uniforme methode, bedoeld in het tweede lid, bevat voldoende waarborgen voor een zorgvuldige beoordeling van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces van de werkzoekende en de daaruit voortvloeiende administratieve indeling. Tot deze waarborgen behoort in ieder geval het besteden van aandacht aan:
a. de opleiding van de werkzoekende;
b. de werkervaring van de werkzoekende;
c. de sociale redzaamheid van de werkzoekende;
d. de motivatie en flexibiliteit van de werkzoekende;
e. de mobiliteit van de werkzoekende;
f. het beroep van inschrijving van de werkzoekende;
g. de eventuele belemmeringen van de werkzoekende om te komen tot aanvaarding van werk;
h. de relatie van de onder a tot en met g genoemde punten met de actuele arbeidsmarktinformatie;
i. de informatie aan de werkzoekende over en zijn inzichten in zijn mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces.
5. De CWI overlegt periodiek met het UWV en de VNG over de nadere invulling van de uniforme landelijke methode en past deze zo nodig aan.
§ 2.2 Uitkeringsintake en overdracht aanvraag door de CWI
Artikel 2.2 Door de belanghebbende te verstrekken gegevens en bewijsstukken
1. De belanghebbende verstrekt aan de CWI in ieder geval:
a. bij een aanvraag van bijstand op grond van de Abw of uitkering op grond van de IOAW de gegevens en bewijsstukken die worden opgesomd in de bij deze regeling behorende bijlage I (`Aanvraag Abw/IOAW');
b. bij een aanvraag van een uitkering op grond van de WW of een toeslag op grond van de TW de gegevens en bewijsstukken die worden opgesomd in de bij deze regeling behorende bijlage II (`Aanvraag WW/TW').
2. Indien, in het geval van een aanvraag van bijstand op grond van de Abw of uitkering op grond van de IOAW, bij de melding dan wel, in het geval van een aanvraag van een uitkering op grond van de WW of een toeslag op grond van de TW, bij de aangifte van werkloosheid blijkt dat bepaalde gegevens en bewijsstukken reeds aan de CWI, burgemeester en wethouders of het UWV zijn verstrekt, deelt de CWI de belanghebbende mede welke gegevens en bewijsstukken dit betreft. De belanghebbende wordt, voorzover laatstgenoemde gegevens en bewijsstukken naar zijn oordeel onjuist, onvolledig of inconsistent zijn, door de CWI in staat gesteld deze gegevens en bewijsstukken alsnog te verstrekken. Artikel 2.3 is van toepassing op deze alsnog verstrekte gegevens en bewijsstukken.
Artikel 2.3 Onderzoek verstrekte gegevens en bewijsstukken door de CWI
1. De CWI controleert of de belanghebbende alle gegevens en bewijsstukken als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, heeft verstrekt. De CWI vraagt de belanghebbende ontbrekende gegevens en bewijsstukken zo spoedig mogelijk alsnog te verstrekken.
2. De CWI onderzoekt de door de belanghebbende verstrekte gegevens en bewijsstukken alsmede de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, eerste volzin, op juistheid, volledigheid en consistentie door deze in ieder geval te vergelijken met de gegevens die over de belanghebbende zijn opgenomen:
a. in de eigen administratie, bedoeld in artikel 21, onderdeel l, van de Wet SUWI;
b. in de basisadministratie van de betrokken gemeente, bedoeld in artikel 2 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
c. in de administratie van het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 122, tweede lid, van de Abw en artikel 45, tweede lid, van de IOAW;
d. in de verzekerdenadministratie van het UWV, bedoeld in artikel 33 van de Wet SUWI.
3. Indien op grond van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, gegevens of bewijsstukken naar haar oordeel onjuist, onvolledig of inconsistent zijn, vraagt de CWI de belanghebbende hiervoor een verklaring te geven en stelt hem in staat deze gegevens of bewijsstukken te corrigeren of aan te vullen.
Artikel 2.4 Overdracht aanvraag door de CWI aan de gemeente of het UWV
1. Bij de overdracht van een aanvraag aan burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het UWV geeft de CWI aan:
a. welke gegevens en bewijsstukken als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, de belanghebbende heeft verstrekt en, voorzover er gegevens of bewijsstukken ontbreken, op welke datum zij hem heeft gevraagd deze alsnog te verstrekken;
b. welke gegevens en bewijsstukken reeds eerder aan burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het UWV zijn verstrekt als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid;
c. op welk bewijsstuk een gegeven gebaseerd is;
d. per gegeven en bewijsstuk, of het op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, naar haar oordeel onjuist, onvolledig of inconsistent is, de reden voor dit oordeel en op de vergelijking met welk van de administraties, genoemd in artikel 2.3, tweede lid, het oordeel is gebaseerd;
e. welke verklaringen als bedoeld in artikel 2.3, derde lid, de belanghebbende heeft gegeven;
f. welke andere waarnemingen zij bij de uitvoering van artikel 28 van de Wet SUWI met betrekking tot de belanghebbende heeft gedaan die relevant kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag door burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het UWV;
g. op welke datum de melding onderscheidenlijk de aangifte van werkloosheid heeft plaatsgevonden, alsmede op welke datum de aanvraag in ontvangst is genomen en is overgedragen.
2. De CWI draagt alle door de belanghebbende verstrekte gegevens en bewijsstukken of afschriften van de bewijsstukken over aan burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het UWV.
Artikel 2.5 Directe doorverwijzing door de CWI naar de gemeente of het UWV
Indien de noodzaak daartoe naar haar oordeel aannemelijk is, verwijst de CWI de belanghebbende, nadat zij hem een lijst met de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, heeft overhandigd, rechtstreeks door naar burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het UWV.
Artikel 2.6 Overeenkomsten tussen de CWI, de gemeente en het UWV
De CWI sluit overeenkomsten met burgemeester en wethouders onderscheidenlijk het UWV over de uitvoering van de artikelen 2.2 tot en met 2.5.
Hoofdstuk 3. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Artikel 3.1 Registratiemelding
1. Het door het UWV op grond van artikel 33, vierde lid, van de Wet SUWI aan de verzekerde te verstrekken melding bevat tenminste de volgende gegevens:
a. persoonsgegevens van de werknemer:
1°. sociaal-fiscaalnummer;
2°. naam en adres;
3°. geslacht;
4°. geboortedatum;
b. gegevens van de werkgever:
1°. naam en adres;
2°. de sector waarbij de werkgever is aangesloten en het daarbij behorende aansluitingsnummer;
c. datum van indiensttreding verzekerde.
2. De in het eerste lid bedoelde melding gaat vergezeld van een toelichting bij de opgenomen gegevens, waarbij de verzekerde tevens gewezen wordt op:
a. zijn verplichting, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Wet SUWI; en
b. het recht op inzage in en correctie van alle over hem in de administratie van het UWV opgenomen gegevens.
1. Het UWV verstrekt aan de verzekerde en aan de uitkeringsgerechtigde eenmaal per jaar, in het derde, doch uiterlijk in het vierde kwartaal van elk kalenderjaar, het overzicht, bedoeld in artikel 33, vijfde lid, van de Wet SUWI.
2. In het in het eerste lid bedoelde overzicht worden ten minste de volgende de volgende gegevens opgenomen:
a. persoonsgegevens van de verzekerde of uitkeringsgerechtigde:
1°. sociaal-fiscaalnummer;
2°. naam en adres;
3°. geboortedatum;
b. gegevens betreffende het dienstverband:
1°. naam en aansluitingsnummer werkgever(s);
2°. Perioden, waarin bij die werkgever(s) een dienstbetrekking bestond in het kalenderjaar, dat voorafgaat aan het jaar waarin het overzicht wordt verstrekt;
c. gegevens betreffende de uitkeringsverhouding:
1°. Aantal dagen waarover door het UWV in het kalenderjaar, dat voorafgaat aan het jaar waarin het overzicht wordt verstrekt, een uitkering op grond van de Ziektewet, de WW, of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is verstrekt;
2°. voorzover de dagen, bedoeld onder 1°, niet meetellen voor het arbeidsverleden behoeven deze dagen slechts te worden vermeld, indien ze in de administratie van het UWV rechtstreeks toegankelijk zijn;
3°. het gevalsnummer van de verstrekte uitkeringen;
d. gegevens omtrent het arbeidsverleden:
1°. aantal dagen in het kalenderjaar, waarop het overzicht betrekking heeft en waarover het loon is ontvangen, bedoeld bij of krachtens artikel 42 van de WW, indien dat aantal minder dan 52 bedraagt;
2°. aanduiding van de kalenderjaren, met inbegrip van het kalenderjaar waarop het overzicht betrekking heeft, die meetellen voor het arbeidsverleden, bedoeld in artikel 42 van de WW;
3°. toelichting op het niet meetellen van kalenderjaren voorafgaand aan het jaar, waarop het overzicht betrekking heeft.
3. Het in het eerste lid bedoelde overzicht gaat vergezeld van een toelichting bij de opgenomen gegevens, waarbij de verzekerde en de uitkeringsgerechtigde tevens gewezen worden op:
a. hun verplichting, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Wet SUWI; en
b. het recht op inzage in en correctie van alle over hem in de administratie van het UWV opgenomen gegevens.
Artikel 3.3 Bewaarplicht identiteitsdocumenten
1. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 60, tweede lid, van de Wet SUWI, kan de werkgever volstaan met het bewaren van een afschrift van het document als bedoeld in artikel 55, derde lid, van de Wet SUWI, indien dat afschrift van zodanige kwaliteit is dat daaruit de aard en het nummer van dat document blijken.
2. De inspecteur van de rijksbelastingdienst die voor de heffing van de loonbelasting bevoegd is ten aanzien van de werkgever, kan, al dan niet onder door hem te stellen voorwaarden, in overeenstemming met het UWV, al dan niet op verzoek van de werkgever, een andere plaats aanwijzen waar het in artikel 55, derde lid, van de Wet SUWI, bedoelde afschrift en de gegevens van het document worden bewaard.
3. De werkgever bewaart de bescheiden bedoeld in artikel 55, derde en vierde lid, tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de werkzaamheden door de verzekerde zijn geëindigd.
Artikel 4.1 Hoogte persoonsgebonden reïntegratiebudget
De subsidie, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet REA, en de door het UWV aan het reïntegratiebedrijf of de arbodienst maximaal te vergoeden kosten van de uitvoering van de persoonsgebonden reïntegratieovereenkomst, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel b van de Wet REA bedragen ten hoogste € 3630,- per cliënt.
Hoofdstuk 5. Financiering, verantwoording en informatievoorziening
§ 5.1 Financiering en verantwoording
Artikel 5.1 Toerekening uitvoeringskosten UWV en SVB
1. De uitvoeringskosten van het UWV komen ten laste van de fondsen, genoemd in artikel 45, tweede lid, van de Wet SUWI, naar de mate waarin deze kosten voor elk fonds kunnen worden toegerekend aan de uitvoering van de wetten waarin deze fondsen worden genoemd.
2. De uitvoeringskosten van de SVB komen ten laste van de fondsen, genoemd in artikel 45, derde lid, van de Wet SUWI, naar de mate waarin deze kosten voor elk fonds kunnen worden toegerekend aan de uitvoering van de wetten waarin deze fondsen worden genoemd.
3. De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB die niet met toepassing van het eerste en tweede lid kunnen worden toegerekend, worden zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van die bepalingen ten laste van de bedoelde fondsen gebracht.
4. Over de toepassing van het eerste tot en met het derde lid overleggen het UWV en de SVB met de minister.
5. De uitvoeringskosten van het UWV voor de uitvoering van de Ziekenfondswet en de Wet op de ondernemingsraden worden ten laste gebracht van de in het eerste lid bedoelde fondsen in dezelfde verhouding als de kosten voor de premie-inning met toepassing van het eerste en derde lid ten laste van die fondsen worden gebracht.
Artikel 5.2 Indiening ontwerpen van begroting, jaarplan en meerjarenbeleidsplan door RWI, CWI, UWV en SVB
1. De RWI, de CWI, het UWV en de SVB dienen ieder jaarlijks vóór 1 juli een ontwerp-begroting en een ontwerp-jaarplan bij de minister in.
2. De CWI, het UWV en de SVB dienen ieder jaarlijks vóór 1 juli tevens een ontwerp-meerjarenbeleidsplan bij de minister in.
Artikel 5.3 Tijdstip aanbieding begroting en jaarplan door RWI, CWI, UWV, SVB en IB en voorlegging aan Staten-Generaal
1. De RWI, de CWI, het UWV, de SVB en het IB bieden ieder hun begroting en hun jaarplan jaarlijks vóór 1 oktober aan de minister aan.
2. De minister brengt het jaarplan van het IB alsmede zijn oordeel daarover, tezamen met de in artikel 46, vierde lid, van de Wet SUWI bedoelde stukken van de RWI, de CWI, het UWV en de SVB, ter kennis van de beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 5.4 Tijdstip aanbieding meerjarenbeleidsplan door CWI, UWV en SVB
De CWI, het UWV en de SVB bieden ieder hun meerjarenbeleidsplan jaarlijks vóór 1 oktober aan de minister aan.
Artikel 5.5 Inhoud jaarplan en meerjarenbeleidsplan
1. De jaarplannen van de CWI, het UWV en de SVB bevatten in elk geval een omschrijving van:
a. de wettelijke taken en de andere taken, waarvoor goedkeuring is verleend op grond van artikel 13 van de Wet SUWI, met vermelding van de te onderscheiden diensten en werkprocessen;
b. de omvang van de beoogde activiteiten, uitgedrukt in resultaten, prestatie-indicatoren en streefwaarden;
c. de beoogde migratie- en transformatieactiviteiten in het betrokken jaar;
d. de (voorgenomen aanpassingen in de) wijze waarop de doelmatigheid van organisatie en beheer wordt bewaakt;
e. de voornemens om taken door één of meer andere rechtspersonen of natuurlijke personen te laten verrichten; en
f. de wijze waarop de CWI, het UWV en de SVB rekening zullen houden met de toezichtsbevindingen van de minister.
2. Het jaarplan van de RWI bevat in elk geval een omschrijving van:
a. de wettelijke taken;
b. de omvang van de beoogde activiteiten, met onderbouwing daarvan;
c. de (voorgenomen aanpassingen in de) wijze waarop de doelmatigheid van organisatie en beheer wordt bewaakt;
d. de voornemens om taken door één of meer andere rechtspersonen of natuurlijke personen te laten verrichten; en
e. de wijze waarop de RWI rekening zal houden met de toezichtsbevindingen van de minister.
3. Het jaarplan van het IB bevat in elk geval een omschrijving van:
a. de wettelijke taken en de andere taken, waarvoor goedkeuring is verleend op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten;
b. de omvang van de beoogde activiteiten, uitgedrukt in doelen, prestatie-indicatoren en streefwaarden;
c. de (voorgenomen aanpassingen in de) wijze waarop de doelmatigheid van organisatie en beheer wordt bewaakt;
d. de voornemens om taken door één of meer andere rechtspersonen of natuurlijke personen te laten verrichten; en
e. de wijze waarop het IB rekening zal houden met de toezichtsbevindingen van de minister.
4. De meerjarenbeleidsplannen van de CWI, het UWV en de SVB bevatten in elk geval een omschrijving van de ontwikkelingen die ten aanzien van de in het eerste lid genoemde onderwerpen in de jaren waarop het plan betrekking heeft worden verwacht.
Artikel 5.6 De raming van baten en lasten
1. De in de begroting van het UWV en van de SVB op te nemen raming van baten en lasten omvat:
a. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten naar diensten en werkprocessen van de wettelijke taken;
b. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten wettelijke taken naar personeel (inclusief aantal fte's), automatisering, huisvesting, bureaukosten en overige kosten niet zijnde bestuurskosten;
c. een specificatie van de geraamde bestuurskosten, gesplitst naar Raad van bestuur en Raad van advies;
d. een specificatie van de geraamde baten per wet naar rijksbijdragen en overige baten, alsmede de geraamde baten toegestane andere taken;
e. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten naar diensten en werkprocessen van de toegestane andere taken;
f. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten toegestane andere taken naar personeel (inclusief aantal fte's), automatisering, huisvesting, bureaukosten en overige kosten niet zijnde bestuurskosten;
g. een afzonderlijke beschrijving van de migratie- en transformatiekosten;
h. een prognose van de in de balans opgenomen voorzieningen voor de komende vijf jaar;
i. een opgave van de volumes op basis van de door de minister aangegeven macro-economische veronderstellingen;
j. een raming van de te verwachten volumeontwikkelingen in de vier jaar volgend op het begrotingsjaar.
2. De in de begroting van de CWI op te nemen raming van baten en lasten omvat:
a. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten naar diensten en werkprocessen van de wettelijke taken;
b. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten wettelijke taken naar personeel (inclusief aantal fte's), automatisering, huisvesting, bureaukosten en overige kosten niet zijnde bestuurskosten;
c. een specificatie van de geraamde bestuurskosten, gesplitst naar Raad van bestuur en Raad van advies;
d. een afzonderlijke beschrijving van de transformatiekosten;
e. een prognose van de in de balans opgenomen voorzieningen voor de komende vijf jaar;
f. een opgave van de volumes op basis van de door de minister aangegeven macro-economische veronderstellingen;
g. een raming van de te verwachten volumeontwikkelingen in de vier jaar volgend op het begrotingsjaar;
h. een totalisering van de geraamde lasten voor de gehele organisatie.
3. De in de begroting van de RWI op te nemen raming van baten en lasten omvat:
a. een specificatie van de geraamde lasten;
b. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten wettelijke taken naar personeel (inclusief aantal fte's), automatisering, huisvesting, bureaukosten en overige kosten niet zijnde bestuurskosten;
c. een specificatie van de geraamde bestuurskosten;
d. een totalisering van de geraamde lasten voor de gehele organisatie;
e. een totalisering van de geraamde baten voor de gehele organisatie;
f. een opgave van de in de balans opgenomen voorzieningen.
4. De in de begroting van het IB op te nemen raming van baten en lasten omvat:
a. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten wettelijke taken naar personeel (inclusief aantal fte's), automatisering, huisvesting, bureaukosten, bestuurskosten en overige kosten;
b. een specificatie van de geraamde uitvoeringskosten wettelijke taken naar personeel (inclusief aantal fte's), automatisering, huisvesting, bureaukosten, bestuurskosten en overige kosten;
c. een afzonderlijke beschrijving van de transformatiekosten;
d. een prognose van de in de balans opgenomen voorzieningen voor de komende vijf jaar;
e. een totalisering van de geraamde lasten voor de gehele organisatie.
5. De raming van de CWI bevat een afzonderlijke opgave van de kosten van het organisatieonderdeel dat in het bijzonder is belast met het beheer van Suwinet, bedoeld in artikel 6.3, tweede lid. Deze kosten worden in een verdiepingsbijlage nader gespecificeerd.
Artikel 5.7 De raming van inkomsten en uitgaven
De in de begroting van de RWI, de CWI, het UWV, de SVB en het IB op te nemen raming van inkomsten en uitgaven omvat:
a. een raming van de verplichtingen die in het begrotingsjaar worden aangegaan en die in dat jaar en in volgende jaren tot uitgaven zullen leiden, alsmede de stand van de verplichtingen die per 1 januari van het begrotingsjaar bestaan en in dat jaar en in volgende jaren tot uitgaven gaan leiden; en
b. een raming van de inkomsten die in het begrotingsjaar en in volgende jaren zullen worden ontvangen, alsmede de stand van de vorderingen die per 1 januari van het begrotingsjaar bestaan en in dat jaar en in volgende jaren tot inkomsten gaan leiden.
Artikel 5.8 De raming van investeringsuitgaven
1. De in de begroting van de RWI, de CWI, het UWV, de SVB en het IB op te nemen raming van de investeringsuitgaven omvat:
a. een raming van de in het begrotingsjaar voorgenomen investeringsuitgaven en de financiering daarvan; en
b. een specificatie van de vaste activa per 1 januari van het begrotingsjaar.
2. De raming wordt gespecificeerd naar:
a. ict;
b. huisvesting;
c. meubilair;
d. kantoormachines;
e. overige investeringen;
f. investeringen niet wettelijke taken.
Artikel 5.9 De toelichting op de begroting
De toelichting bij de begroting bevat een omschrijving van:
a. een onderbouwing van de ramingen volgens algemeen aanvaarde normen aan de hand van kostencomponenten en prestatie-indicatoren;
b. de gehanteerde kostentoerekeningssystematiek in de gevallen waarin het niet mogelijk is de systematiek van integrale kostprijzen te hanteren;
c. de afwegingen die zijn gemaakt ten aanzien van personeel, automatisering, huisvesting en managementfilosofie;
d. de gehanteerde loon- en prijsbijstellingsmethodiek;
e. de mutaties van meer dan 5 procent en tenminste € 50.000,- ten opzichte van dezelfde begrotingspost van het voorafgaande jaar, naar oorzaak en omvang.
Artikel 5.10 Financiële middelen van SVB en UWV buiten de rekening-courant
1. De SVB en het UWV zijn bevoegd een bedrag van ten hoogste 2,5 miljoen euro buiten de rekeningen-courant, bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de Wet SUWI te houden.
2. In afwijking van het eerste lid is de SVB bevoegd naast het bedrag genoemd in het eerste lid, tevens een bedrag buiten de rekening-courant te houden ten behoeve van de kosten van het betalingsverkeer.
3. In afwijking van het eerste lid is het UWV bevoegd naast het bedrag in het eerste lid, tevens de financiële middelen, bedoeld in de ministeriële regeling van 15 december 1995, Stcrt. 248, laatstelijk gewijzigd 25 februari 1997, Stcrt. 41, buiten de rekening-courant te houden.
§ 5.2.1 Informatieverstrekking CWI, UWV en SVb aan de minister en de IWI
1. De CWI, het UWV en de SVB dragen zorg voor de elektronische beschikbaarheid van ten minste de basisgegevens die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen III, V en VII ten behoeve van de minister en de IWI, voorzover die gegevens noodzakelijk zijn voor het toezicht en de andere taken van de minister.
2. De CWI, het UWV en de SVB dragen er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het eerste lid, ieder kwartaal worden geactualiseerd en binnen zes weken na afronding van ieder kwartaal direct leverbaar zijn.
3. De CWI, het UWV en de SVB dragen er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het eerste lid, voorzover zij zijn verwerkt voor de uitvoering van de aan de CWI, het UWV en de SVB opgedragen taken, tenminste vijf jaar worden bewaard nadat de taak ten aanzien van de geregistreerde persoon is geëindigd.
4. Na afloop van de termijn, bedoeld in het derde lid, bewaren de CWI, het UWV en de SVB de gegevens slechts ten behoeve van historische of wetenschappelijke doeleinden, of dragen ze de gegevens voor die doeleinden gedocumenteerd over aan het Steinmetzarchief van het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten. Bij de overdracht worden de richtlijnen van het Steinmetzarchief in acht genomen.
Artikel 5.12 Periodieke informatieverstrekking
1. Uiterlijk binnen zes weken na het verstrijken van elke maand verstrekt het UWV ten behoeve van de beleidsvorming aan de minister de in de bij deze regeling behorende bijlage VI, onder a, genoemde maandcijfers.
2. Uiterlijk binnen zes weken na het verstrijken van elk kwartaal verstrekken de CWI, het UWV en de SVB ten behoeve van het toezicht op de naleving van wetten en de beleidsvorming aan de minister en de IWI een kwartaalverslag over de uitvoering van de aan hen opgedragen taken op de wijze als in respectievelijk de bij deze regeling behorende bijlagen IV, onder a, VI, onder b, en VIII, onder a, is aangegeven.
3. Uiterlijk op 1 februari, 1 juli en 1 november van ieder kalenderjaar verstrekken het UWV en de SVB aan de minister en de IWI een rapportage over de door hen beheerde fondsen op de wijze als in de bijlagen VI, onder c, en VIII, onder b, is aangegeven. Het UWV verstrekt deze rapportage tevens uiterlijk op 1 mei van ieder kalenderjaar.
4. Uiterlijk binnen zes weken na het verstrijken van elk kwartaal verstrekt de CWI ten behoeve van de beleidsvorming aan de minister een elektronisch gegevensbestand op de wijze als in de bij deze regeling behorende bijlage IV, onder b, is aangegeven.
5. Binnen drie maanden na afronding van elk half jaar verstrekt het UWV aan de minister de in de bij deze regeling behorende bijlage VI, onder d, genoemde statistische rapportages.
6. Binnen drie maanden na afronding van elk kalenderjaar verstrekken, de CWI, het UWV en de SVB aan de minister de in de bij deze regeling behorende bijlage IV, onder c, VI, onder e, respectievelijk bijlage VIII, onder c, genoemde statistische rapportages.
7. Binnen drie maanden na afronding van elk kalenderjaar verstrekken het UWV en de SVB aan de minister de in de bij deze regeling behorende bijlage VI, onder f, respectievelijk bijlage VIII, onder d , genoemde statistische bestanden.
Artikel 5.13 Jaarlijkse informatieverstrekking voor de beleidsverantwoording en Rijksbegroting
1. Uiterlijk zes weken na afloop van een kalenderjaar verstrekken de CWI, het UWV en de SVB aan de minister de in respectievelijk de bij deze regeling behorende bijlagen IV, onder d, VI, onder g, en VIII, onder g, genoemde statistische informatie over de prestaties in het voorafgaande kalenderjaar.
2. De bijlagen, bedoeld in het eerste lid worden uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze regeling bekend gemaakt.
3. De SVB verstrekt jaarlijks aan de minister in mei een gedetailleerde raming van het aantal personen dat een uitkering ontvangt krachtens de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000.
Artikel 5.14 Informatieverstrekking aan derden
1. Op verzoek van de minister respectievelijk de IWI verstrekken de CWI, het UWV en de SVB informatie aan personen of instanties die in zijn opdracht of met zijn instemming onderzoek of analyses uitvoeren.
2. Op verzoek van de minister respectievelijk de IWI verstrekken de CWI, het UWV en de SVB informatie aan personen of instanties die in zijn opdracht bewerker zijn van de gegevens uit deze regeling.
3. Op verzoek van de minister verstrekken de CWI, het UWV en de SVB informatie aan door hem aangewezen internationaalrechtelijke organisaties.
4. Op verzoek van de minister verstrekt het UWV informatie aan de minister van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties. Het UWV levert in ieder geval binnen zes weken na afloop van elk kwartaal de in bijlage IX genoemde rapportages en jaarlijks, binnen drie maanden na afloop van het jaar, de in bijlage IX genoemde bestanden.
5. De CWI, het UWV en de SVB plegen overleg met de personen of instanties, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, over de inhoud, de vorm, de wijze en het tijdstip waarop de informatieverstrekking, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, plaatsvindt.
6. De minister en de IWI dragen er zorg voor, dat de personen en instanties, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, van de CWI, het UWV en de SVB niet meer informatie krijgen dan noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoek dan wel voor de taak ten behoeve waarvan bedoelde personen of instanties de informatie ontvangen en overleggen met de CWI, het UWV en de SVB over de wijze waarop dit kan worden bereikt.
Artikel 5.15 Openbaarmaking onderzoeksrapporten en statistische rapportages
1. De CWI, het UWV en de SVB brengen rapporten over onderzoek dat door of in opdracht van de uitvoeringsorganisatie is uitgevoerd, ter kennis van de minister. De rapporten over onderzoeken, waarvan de minister niet reeds op de hoogte was of kon zijn, worden uiterlijk twee weken voor openbaarmaking aan de minister verstrekt.
2. De CWI, het UWV en de SVB maken rapporten met gegevens als bedoeld in artikel 5.12 en artikel 5.14, eerste lid, niet eerder dan twee dagen na verstrekking aan de minister, openbaar.
3. In geval van de openbaarmaking, bedoeld in dit artikel, wordt de minister uiterlijk 48 uur voor de verwachte publicatietermijn geïnformeerd over de wijze waarop dit zal plaatsvinden.
4. De minister kan op verzoek van de CWI, het UWV en de SVB toestaan, dat van de termijnen, bedoeld in dit artikel wordt afgeweken.
Artikel 5.16 Kwaliteit van de informatievoorziening
1. De CWI, het UWV en de SVB dragen zorg voor een deugdelijke administratie en organisatie, waaronder begrepen dusdanige procedures en voorzieningen dat er, mede gelet op de stand van de kennis op het terrein van de kwaliteitszorg, voldoende waarborgen aanwezig zijn voor:
a. het kunnen voldoen aan de informatieverplichtingen, bedoeld in § 5.2.1;
b. tijdige verstrekking van gegevens en informatie;
c. voldoende actualiteit en betrouwbaarheid van gegevens en informatie;
d. continuïteit van de verstrekking en opslag van gegevens en informatie.
2. De CWI, het UWV en de SVB rapporteren uiterlijk tegelijk met het jaarverslag over de kwaliteit van de informatievoorziening en de wijze waarop deze gewaarborgd.
Artikel 5.17 Stukken Raad van bestuur en Raad van advies
1. De CWI, het UWV en de SVB verstrekken de agenda en een verkort verslag van de vergaderingen van de Raad van bestuur en de Raad van advies aan de minister en de IWI.
2. De stukken voor de Raden van bestuur en de Raden van advies worden op verzoek binnen drie dagen na agendering aan de minister en de IWI ter beschikking gesteld.
Artikel 5.18 Wijziging informatieverstrekking
De minister wijzigt de bepalingen in deze paragraaf en de daarbij behorende bijlagen slechts na overleg met de CWI, het UWV en de SVB.
§ 5.2.2 Informatieverstrekking aan de RWI
Artikel 5.19 Gegevensverstrekking door CWI, UWV, SVB en gemeenten
1. De CWI, het UWV en de SVB verstrekken de RWI op zijn verzoek de gegevens, bedoeld in artikel 5.12, eerste, tweede en vierde tot en met zevende lid, voorzover hij die nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak.
2. De minister kan nader bepalen dat de gegevensverstrekking, bedoeld in het eerste lid, zal plaatsvinden door zijn tussenkomst.
3. De gemeenten verstrekken aan de RWI, door tussenkomst van de minister, de in de bij deze regeling behorende bijlage X opgenomen gegevens, die de RWI nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak, en die betrekking hebben op de uitvoering van de Wet SUWI en andere wetten.
4. De gegevens, bedoeld in het eerste en derde lid, zijn zodanig, dat natuurlijke personen niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn.
5. De in dit artikel genoemde informatieverstrekkingen vinden kosteloos plaats.
6. De CWI, het UWV en de SVB stellen de RWI in kennis van de onderzoeken, die door hen of in hun opdracht zijn uitgevoerd.
Artikel 5.20 Nadere bepalingen voor gegevensverstrekking
1. Artikel 5.14, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gegevens- en informatieverstrekking aan de RWI.
2. Artikel 5.18 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van wijziging van deze paragraaf.
3. De RWI kan de CWI, het UWV, de SVB en de gemeenten verzoeken andere gegevens dan bedoeld in artikel 5.19 te verstrekken, die hij nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak en daarbij aangeven op welke wijze en op binnen welke termijn die gegevens worden verstrekt.
§ 5.2.3 Informatieverstrekking IB aan de minister en de IWI
Artikel 5.21 Reguliere gegevensverstrekking IB
Binnen zes weken na afloop van elk kwartaal verstrekt het IB de minister en de IWI een overzicht van de gegevens, die zijn opgenomen in de bijlage XI, behorende bij deze regeling.
§ 5.2.4 Rapportage gegevensverwerking
Artikel 5.22 Verantwoording gegevensverwerking
1. De CWI, het UWV, de SVB en het IB rapporteren vóór 15 maart van elk jaar over de opzet en werking van het stelsel van maatregelen en procedures, gericht op het waarborgen van een exclusieve, integere, beschikbare en controleerbare gegevensverwerking.
2. De rapportage wordt vergezeld van een oordeel en een rapport van bevindingen van een tot de Nederlandse Orde van Register EDP-Auditors toegelaten persoon.
Suwinet biedt de Suwinet-partijen de mogelijkheid:
a. bij elkaar gegevens te raadplegen en over te nemen in de eigen administratie, genoemd inkijken;
b. elkaar gegevens, documenten of andere informatie te verstrekken, genoemd meldingen versturen.
Artikel 6.2 Gegevensregister SUWI
1. Het Gegevensregister SUWI alsmede de regeling, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage XII (`Gegevensregister SUWI 1.0').
2. In het Gegevensregister SUWI worden eveneens de berichten, te weten de specifieke gegevens, documenten of andere informatie die met behulp van de mogelijkheden, bedoeld in artikel 6.1, worden verstrekt, vastgelegd. Hierbij wordt per bericht bepaald:
a. welke gegevens, documenten of andere informatie er onderdeel van zijn;
b. tussen welke Suwinet-partijen het wordt uitgewisseld;
c. in welke gevallen de uitwisseling plaatsvindt.
3. Artikel 62, eerste en tweede lid, van de Wet SUWI is van toepassing op de uitvoering van de WIW door burgemeester en wethouders.
Artikel 6.3 Beheer en Stelselontwerp Suwinet
1. De CWI voert ten behoeve van Suwinet de volgende beheertaken uit:
a. de inrichting van een centrale elektronische voorziening;
b. de inrichting van een gemeenschappelijk faciliteit voor de toegangsbeveiliging;
c. de ondersteuning van de Suwinet-partijen bij het beheer en gebruik van Suwinet;
d. het, na overleg met de Suwinet-partijen, doen van voorstellen aan de Minister over de wijziging van deze paragraaf.
2. De CWI belast een afzonderlijk en herkenbaar organisatieonderdeel met de taken, bedoeld in het eerste lid.
3. De Suwinet-partijen voeren ten behoeve van het beheer en gebruik van onderdelen van Suwinet de volgende taken uit:
a. de inrichting van een decentrale elektronische voorziening, waaronder een Personenverwijsbestand en, met behulp van de faciliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, een toegangsmachtigingsadministratie;
b. de aansluiting van de decentrale elektronische voorziening op de centrale elektronische voorziening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
4. In de bij deze regeling behorende bijlage XIII (`Stelselontwerp Suwinet 1.0') wordt beschreven op welke wijze en volgens welke specificaties het organisatieonderdeel, bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, en de Suwinet-partijen invulling geven aan het eerste lid onderscheidenlijk het derde lid.
Artikel 6.4 Beveiliging Suwinet
1. De Suwinet-partijen dragen zorg voor de beveiliging van de gegevensuitwisseling tegen inbreuken op de beschikbaarheid, de integriteit en de vertrouwelijkheid, overeenkomstig hetgeen over de voor het stelsel van maatregelen en procedures te hanteren normen wordt bepaald in de bij deze regeling behorende bijlage XIV (`Beveiliging Suwinet 1.0').
2. De Suwinet-partijen geven ieder in een beveiligingsplan aan op welke wijze zij invulling geven aan het eerste lid.
3. Artikel 5.22 is van overeenkomstige toepassing op het gebruik en de inrichting van Suwinet.
Artikel 6.5 Aansluitvoorwaarden gemeenten op IB
In de bij deze regeling behorende bijlage XV (`Aansluitvoorwaarden gemeenten op IB 1.0') wordt bepaald op welke wijze en op welk tijdstip de elektronische gegevensuitwisseling tussen burgemeester en wethouders en het IB plaatsvindt.
Artikel 6.6 Ontwerp elektronische voorzieningen IB
In de bij deze regeling behorende bijlage XVI (`Ontwerp elektronische voorzieningen IB 1.0') wordt, in aanvulling op het gestelde in de bijlage XIII (`Stelselontwerp Suwinet 1.0'), bedoeld in artikel 6.3, vierde lid, bepaald:
a. op welke wijze de gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 3 van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten, plaatsvindt;
b. welke gegevens worden verstrekt;
c. in welke gevallen de verstrekking gebeurt;
d. hoelang de gegevens worden bewaard.
Artikel 6.7 Overgangsbepaling aansluiting gemeenten op IB en Suwinet
1. In de bij deze regeling behorende bijlage XV (`Aansluitingsschema gemeenten op IB') wordt voor de daarin genoemde gemeenten bepaald vanaf welke datum ze de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten, in elk geval door tussenkomst van het IB vragen. De overige gemeenten vragen deze gegevens in elk geval vanaf een door de Minister nader te bepalen datum.
2. Vanaf de in het eerste lid bedoelde datum maken burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeenten eveneens gebruik van Suwinet.
Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen en afwijkingen van de Wet SUWI en van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten i.v.m. invoering
Artikel 7.1 Afwijking van hoofdstuk 2 Wet SUWI
In afwijking van artikel 3, derde lid, tweede volzin, van de Wet SUWI kan de eerste benoeming van de leden van de Raden van advies van de CWI en het UWV plaatsvinden zonder dat de ondernemingsraad met betrekking tot één lid van elke raad een aanbeveling heeft gedaan. In dat geval stelt de minister zoveel mogelijk een vertegenwoordiging van het betrokken personeel in de gelegenheid een aanbeveling voor de benoeming van één lid van de Raad van advies te doen.
Artikel 7.2 Afwijking van hoofdstuk 3 Wet SUWI
In afwijking van artikel 17, tweede lid, van de Wet SUWI kan het beleidskader, bedoeld in dat artikel, voor de eerste maal worden vastgesteld zonder dat de daar bedoelde personen of vertegenwoordigers tevoren in de gelegenheid zijn gesteld daaromtrent met de RWI te overleggen.
Artikel 7.3 Overgangsbepalingen i.v.m. hoofdstuk 4 Wet SUWI
1. Op gezamenlijk verzoek van de CWI en van burgemeester en wethouders besluit de minister dat, in afwijking van de artikelen 21, onderdeel f, 28 en 29 van de Wet SUWI, artikel 76, onderdelen E en Ha, van de Invoeringswet SUWI, voorzover het betreft de artikelen 63a, eerste lid, en 68a, tweede lid, van de Abw, en artikel 77, onderdelen B en Ea, van de Invoeringswet SUWI, voorzover het betreft de artikelen 11a, eerste lid, en 16a, tweede lid, van de IOAW, aanvragen van algemene bijstand op grond van de Awb en van uitkering op grond van de IOAW, niet bij de CWI maar bij burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente worden ingediend.
2. Met betrekking tot de aanvragen waarvoor een besluit als bedoeld in het eerste lid van kracht is, blijft het bepaalde bij en krachtens de Abw en de IOAW, zoals deze wetten luidden voor 1 januari 2002, van kracht.
3. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan worden gedaan door een Centrum voor werk en inkomen namens de CWI en burgemeester en wethouders van een gemeente die is gelegen in het gebied van het betrokken Centrum voor werk en inkomen.
4. Een besluit van de minister op grond van het eerste lid geldt van 1 januari 2002 tot 1 april 2002.
5. De minister besluit op gezamenlijk verzoek van de CWI, vertegenwoordigd door het Centrum voor werk en inkomen, en van burgemeester en wethouders, dat een besluit op grond van het eerste lid in afwijking van het vierde lid geldt tot 1 februari 2002 of 1 maart 2002. Een verzoek als bedoeld in dit lid dient uiterlijk op 15 januari 2002, onderscheidenlijk 15 februari 2002, te zijn ontvangen.
6. De gemeenten waarvoor een besluit op grond van dit artikel van kracht is worden vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage XVIII.
7. De CWI, het betrokken Centrum voor werk en inkomen en de betrokken gemeente dragen zorg voor bekendmaking aan belanghebbenden van de besluiten op grond van dit artikel in door hen uitgegeven bladen, in daarvoor in aanmerking komende dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijzen.
Artikel 7.4 Overgangsbepaling gebiedsindeling CWI's
1. Tot het tijdstip van publicatie door de Centrale organisatie werk en inkomen van een besluit ter uitvoering van het eerste of tweede lid van artikel 24 van de Wet SUWI, zijn de plaatsen van vestiging van de CWI met de aanduiding van de werkgebieden vastgesteld overeenkomstig bijlage XIX die bij deze regeling behoort.
2. Tot het in het eerste lid genoemde tijdstip wordt de beslissing over het verlenen van toestemming voor de opzegging van de arbeidsverhouding, op grond van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, uitsluitend uitgevoerd door de in het Ontslagbesluit genoemde functionaris in de navolgende locaties van vestiging van de CWI met de daarbij aangegeven werkgebieden. Daar waar in een gemeente meerdere CWI's zijn gevestigd, wordt de hoofdvestiging bedoeld:
a. Groningen, met als werkgebied de provincie: Groningen;
b. Leeuwarden, met als werkgebied de provincie: Friesland;
c. Assen, met als werkgebied de provincie: Drenthe;
d. Hengelo, met als werkgebied de gemeenten: Almelo, Tubbergen, Vriezenveen, Wierden, Enschede, Haaksbergen, Hardenberg, Ommen, Hellendoorn, Rijssen, Borne, Hengelo, Hof van Twente, Oldenzaal, Denekamp, Losser, Steenwijk, Westerveld, Meppel, Zwolle, Dalfsen, Hattem, Heere, Kampen, Oldebroek, Raalte, Staphorst, en Zwartewaterland;
e. Apeldoorn, met als werkgebied de gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Epe, Voorst, Deventer, Bathem en Olst, Barneveld, Nijkerk, Scherpenzeel, Ede, Wageningen, Harderwijk, Elburg, Ermelo, Nunspeet, Putten, Zutphen, Gorssel, Lochem, Vorden en Warnsveld;
f. Arnhem, met als werkgebied de gemeenten: Arnhem, Bemmel, Doesburg, Renkum, Rheden, Rozendaal, Overbetuwe en Valburg, Doetinchem, Bergh, Hengelo (Gld), Hummelo en Keppel, Steenderen, Wehl, Zelhem, Nijmegen, Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Ubbergen, West Maas en Waal, Wijchen, Tiel, Zaltbommel, Buren, Dodewaard, Echteld, Kesteren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neerijnen Winterswijk, Aalten, Borculo, Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde, Neede, Ruurlo, Dinxperlo, Gendringen, Wisch, Zevenaar, Angerlo, Didam, Duiven, Rijnwaarden en Westervoort;
g. 's-Hertogenbosch, met als werkgebied de gemeenten: 's-Hertogenbosch, Boxtel, Haaren, Heusden, Sint-Michielsgestel, Vught, Cuijk, Boxmeer, Grave, Mill en Sint Hubert, Sint Anthonis, Oss, deel van Bernheze, Landerd, Lith, Maasdonk, Ravenstein, Tilburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Oisterwijk, Veghel, Boekel, deel van Bernheze, Schijndel, Sint-Oedenrode, Uden, Venray, Bergen (L), Gennep, Horst aan de Maas, Meerlo-Wanssum, Sevenum, Waalwijk en Loon op Zand;
h. Eindhoven, met als werkgebied de gemeenten: Bladel, Eersel, Reusel-De Mierden, deel Veldhoven, Eindhoven, Best, Geldrop, Heeze-Leende, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, deel Veldhoven, Helmond, Asten, Deurne, Gemert-Bakel, Laarbeek, Mierlo, Someren, Valkenswaard, Bergeijk, Waalre, Venlo, Arcen en Velden, Beesel, Helden, Kessel, Maasbree, Meijel, Weert, Cranendonck, Hunsel en Nederweert;
i. Maastricht, met als werkgebied de gemeenten: Gulpen-Wittem, Margraten, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Heerlen, Brunssum, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld, Voerendaal, Kerkrade, Maastricht, Eijsden, Meerssen, Roermond, Ambt Montfort, Echt, Haelen, Heel, Heythuysen, Maasbracht, Roerdalen, Roggel en Neer, Swalmen, Thorn, Sittard-Geleen, Beek, Schinnen, Stein en Susteren;
j. Breda, met als werkgebied de gemeenten: Bergen op Zoom, Steenbergen, Woensdrecht, Breda, Etten-Leur, Moerdijk, Rucphen, Zundert, Gorinchem, Aalburg, Giessenlanden, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam, Liesveld, Werkendam, Woudrichem, Zederik, Oosterhout, Drimmelen, Geertruidenberg, Roosendaal en Halderberge;
k. Middelburg, met als werkgebied de provincie: Zeeland;
l. Rotterdam, met als werkgebied de gemeenten: Capelle aan den IJssel, Krimpen aan de IJssel, Dordrecht, Alblasserdam, Graafstroom, Heersjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Nieuw-Lekkerland, Papendrecht, Sliedrecht, Zwijndrecht, Hellevoetsluis, Brielle, deel Dirksland, Goedereede, Rozenburg, Westvoorne, Oud-Beijerland, Binnenmaas, Cromstrijen, s-Gravendeel, Korendijk, Strijen, Rotterdam, Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, deel Dirksland, Oostflakkee, Middelharnis, Ridderkerk, Schiedam, Maassluis, Vlaardingen en Spijkenisse;
m. 's-Gravenhage, met als werkgebied de gemeenten: Alphen aan de Rijn, Jacobswoude, Liemeer, Nieuwkoop, Rijnwoude, Ter Aar, Delft, Nootdorp, Pijnacker, Schipluiden, 's-Gravenhage, Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Moordrecht, Nederlek, Nieuwerkerk aan den IJssel, Ouderkerk, Oudewater, Reeuwijk, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen, Zevenhuizen-Moerkapelle, Alkemade, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Voorschotten, Zouterwoude, Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Rijnsburg, Sassenheim, Valkenburg, Voorhout, Warmond, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, 's-Gravenzande, Wateringen, Leidschendam, Rijswijk, Voorburg, Wassenaar en Zoetermeer;
n. Amersfoort, met als werkgebied de gemeenten: Almere, Zeewolde, Amersfoort, Bunschoten, Leusden, Woudenberg, Hilversum, Laren, Loenen, Loosdrecht, Nederhorst den Berg, 's-Graveland, Blaricum, Bussem, Huizen, Muiden, Naarden, Weesp, Lelystad, Houten, IJsselstein, Lopik, Nieuwegein, Vianen, Dronten, Noordoostpolder, Urk, Baarn, Eemnes, Soest, Breukelen, Maarsen, Montfoort, Utrecht, Woerden, Renswoude, Rhenen, Veenendaal, Amerongen, Bunnik, De Bilt, Doorn, Driebergen-Rijssenburg, Leersum, Maarn, Wijk bij Duurstede en Zeist;
o. Haarlem, met als werkgebied de gemeenten: Amstelveen, Ouder-Amstel, Uithoorn, De ronde Venen, Abcoude, Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest, Velsen, Bennebroek, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemstede, Zandvoort, Aalsmeer, Haarlemmermeer, Beemster, Edam-Volendam, Purmerend, Waterland, Zeevang, Oostzaan, Wormerland en Zaanstad;
p. Zaandam, met als werkgebied de gemeenten: Alkmaar, Akersloot, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk, Limmen, Schermer, Amsterdam, Diemen, Landsmeer, Anna Paulowna, Den Helder, Texel, Andijk, Drechterland. Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Noorder-Koggenland, Obdam, Opmeer, Stede Broec, Venhuizen, Wervershoof, Wognum, Harenkarspel, Niedorp, Schagen, Wieringen, Wieringermeer en Zijpe.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de afgifte van de verklaring langdurig werkloze, bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
4. Tot het in het eerste lid genoemde tijdstip wordt de bevoegdheid inzake het afgeven, verlengen of intrekken van tewerkstellingsvergunningen, op grond van Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, uitsluitend uitgevoerd in het CWI te Zoetermeer. Verzoeken tot het afgeven, verlengen of het intrekken van tewerkstellingsvergunningen kunnen worden ingediend bij de hieronder opgenomen vestigingen van de CWI met de daarbij aangegeven werkgebieden:
a. Leeuwarden, met als werkgebied, de in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde werkgebieden;
b. Arnhem, met als werkgebied, de in het tweede lid, onderdelen d, e en f, genoemde werkgebieden;
c. Eindhoven, met als werkgebied, de in het tweede lid, onderdelen g, h en i, genoemde werkgebieden;
d. Breda, met als werkgebied, de in het tweede lid, onderdelen j, k en l, genoemde werkgebieden;
e. Amersfoort, met als werkgebied, de in het tweede lid, onderdelen m en n, genoemde werkgebieden;
f. Haarlem, met als werkgebied, de in het tweede lid, onderdelen o en p, genoemde werkgebieden.
Artikel 7.5 Overgangsbepalingen i.v.m. hoofdstuk 7 Wet SUWI
1. De IWI legt vóór 1 februari 2002 een plan van werkzaamheden voor (het resterende deel van) het jaar 2002 en vóór 1 juli 2002 een meerjarig toezichtsplan voor de periode 2002 tot en met 2005 aan de minister voor. De IWI stelt deze plannen, nadat daarover met de minister overleg is gepleegd, vast.
2. De IWI stelt een jaarverslag, een jaarrekening en een verslag op over de uitkomsten van de toezichtswerkzaamheden met betrekking tot de over het jaar 2001 door het College van toezicht sociale verzekeringen verrichte werkzaamheden, op grond van de gegevens die zij van dat college heeft ontvangen. Ten aanzien van de verslagen en de jaarrekening, bedoeld in dit lid, alsmede de accountantsverklaring en het accountantsonderzoek die daarop betrekking hebben, zijn de regels die daarvoor krachtens de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 tot 1 januari 2002 golden, van overeenkomstige toepassing.
3. De IWI stelt een verslag op over de uitkomsten van de door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaar 2001 verrichte toezichtswerkzaamheden met betrekking tot de uitvoering door burgemeester en wethouders van de Abw, de IOAW, de IOAZ, de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ, de Wet sociale werkvoorziening, de WIW en de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.
4. De IWI stelt een verslag op over de uitkomsten van de door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaar 2001 verrichte toezichtswerkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van taken door
a. de Sociaal-Economische Raad op grond van de Wet op de bedrijfsorganisatie;
b. de Pensioen- & Verzekeringskamer op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Pensioen- en spaarfondsenwet, de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling en de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
c. de certificerende instellingen, aangewezen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de Wet op de gevaarlijke werktuigen, de Kernenergiewet en de Stoomwet;
d. het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.
5. De IWI stelt de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde jaarrekening en verslagen vóór 1 augustus 2002 op en de minister brengt deze vóór 1 oktober 2002 ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.
Artikel 7.6 Overgangsbepaling i.v.m. hoofdstuk 8 Wet SUWI en het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten m.b.t. begrotingen, budgetvaststelling, jaarplannen en meerjarenbeleidsplannen
1. De minister stelt een budget vast voor de uitvoeringskosten voor het jaar 2002 van de RWI, de CWI en het UWV, op grond van de plannen en begrotingen voor dat jaar zoals die bij brief van 30 november 2001 (derde voortgangsrapportage SUWI, 26 448, nr. 35) zijn toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
2. De minister stelt een budget vast voor de uitvoeringskosten voor het jaar 2002 van het IB op grond van het jaarplan en de begroting voor dat jaar zoals die bij hem zijn ingediend. De minister brengt het jaarplan en de begroting van het IB voor het jaar 2002, alsmede zijn oordeel daarover, ter kennis van de beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 7.7 Overgangsbepalingen i.v.m. hoofdstuk 8 Wet SUWI
1. Het UWV stelt jaarverslagen en jaarrekeningen op met betrekking tot de in het jaar 2001 door het Landelijk instituut sociale verzekeringen en elk van de uitvoeringsinstellingen verrichte werkzaamheden, op grond van de gegevens die het van dat instituut en die instellingen heeft ontvangen. Ten aanzien van de jaarverslagen en de jaarrekeningen, bedoeld in dit lid, alsmede de accountantsverklaringen en de accountantsonderzoeken die daarop betrekking hebben, zijn de regels die daarvoor krachtens de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 tot 1 januari 2002 golden, van overeenkomstige toepassing.
2. Ten aanzien van het jaarverslag en de jaarrekening van de SVB over het jaar 2001, alsmede de accountantsverklaring en het accountantsonderzoek die daarop betrekking hebben, zijn de regels die daarvoor krachtens de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 tot 1 januari 2002 golden, van overeenkomstige toepassing.
3. Het UWV biedt de jaarverslagen en de jaarrekeningen over het jaar 2001 vóór 1 juni 2002 aan de minister aan.
4. In afwijking van artikel 49, eerste en tiende lid, van de Wet SUWI biedt de SVB het jaarverslag en de jaarrekening over het jaar 2001 vóór 1 juni 2002 aan de minister aan en brengt de minister deze stukken vóór 1 oktober 2002 ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.
5. De minister brengt de jaarverslagen en jaarrekeningen over het jaar 2001 van het UWV vóór 1 oktober 2002 ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.
Artikel 7.8 Overige bepalingen i.v.m. hoofdstuk 8 Wet SUWI
1. In afwijking van artikel 50, zesde lid, van de Wet SUWI wordt het UWV niet gehoord over de regels die voor de eerste maal op grond van die bepaling worden gesteld.
2. In afwijking van artikel 51, tweede en zevende lid, van de Wet SUWI wordt het UWV niet gehoord over de regels die voor de eerste maal op grond van die bepaling worden gesteld.
Artikel 7.9 Overgangsbepaling i.v.m. hoofdstuk 9 Wet SUWI
In afwijking van artikel 71 van de Wet SUWI worden de CWI en het UWV niet vooraf in de gelegenheid gesteld te overleggen over de regels die voor de eerste maal op grond van de in dat artikel genoemde bepalingen worden gesteld.
Artikel 7.10 Overgangsbepaling reïntegratieverantwoordelijkheid werkgever in het tweede spoor
1. Indien op 1 januari 2002 een dienstbetrekking bestaat met een werknemer, wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is gelegen voor die datum en ten aanzien van wie het Landelijk instituut sociale verzekeringen op die dag een taak heeft op grond van artikel 8, eerste lid, en artikel 10 van de Wet REA, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan 1 januari 2002, heeft in afwijking van artikel 8 en 10 van de Wet REA, het UWV de taak tot bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces van die werknemer op grond artikel 10 van die wet.
2. Indien de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte van een werknemer is gelegen voor 1 januari 2002 of in de periode van een jaar na die datum, is artikel 8, eerste lid, van de Wet REA tot 1 januari 2003, indien vaststaat dat in het bedrijf van de werkgever geen passende arbeid voorhanden is, voor de werkgever niet van toepassing en is artikel 10 van de Wet REA van toepassing, tenzij de werkgever het UWV schriftelijk meldt, dat hij de taak op grond van artikel 8 van de Wet REA zal verrichten ten aanzien van zo'n werknemer.
3. Indien het UWV ten aanzien van een werknemer, bedoeld in het tweede lid, op de dag na 1 januari 2003 uit hoofde van uitoefening van zijn taak toepassing heeft gegeven aan artikel 10, tweede lid, van de Wet REA blijft het UWV die taak uitvoeren na die datum.
4. Indien op grond van dit artikel het UWV een taak heeft op grond van artikel 10 van de Wet REA zijn in geval van het eerste lid, artikel XV, eerste en zesde lid, van de Wet verbetering poortwachter, en in geval van het tweede lid, artikel XV, zesde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing.
5. Bij de toepassing van dit artikel is artikel 43 van de Wet REA van toepassing.
6. Artikel 4.11 van het Besluit SUWI is niet van toepassing zolang artikel 8 van de Wet REA op grond van dit artikel niet van toepassing is op de werkgever.
Artikel 7.11 Overgang lopende reïntegratietrajecten Anw'ers en niet-uitkeringsgerechtigden
1. De verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, die samenhangen met de uitvoering van de taak van Arbeidsvoorzieningsorganisatie ter bevordering van de inschakeling in de arbeid van personen, die geregistreerd zijn als werkzoekende en geen uitkering ontvangen van het UWV of de gemeente gaan voor zover die betrekking hebben op activiteiten, waarmee voor 1 januari 2002 een aanvang is gemaakt en die na die datum worden voortgezet, onverminderd de verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2 van de Wet inschakeling werkzoekenden, over naar de CWI.
2. Het eerste lid geldt uitsluitend voor de activiteiten en scholing, waarvoor het traject voor 1 januari 2002 is vastgesteld en tot het moment van beëindiging van die trajecten, en niet langer dan voor een periode van één jaar na die datum
3. De minister verstrekt aan de CWI een rijksbijdrage voor de kosten van de activiteiten, bedoeld in dit artikel, en een vergoeding in verband met de uitvoering dit artikel.
Artikel 7.12 Afwijkende bepaling overgang verantwoordelijkheid arbeidsgehandicapten
Op verzoek van een gemeente kan de CWI gedurende een periode van een jaar na 1 januari 2002 taken verrichten ter uitvoering van artikel 38 van de Invoeringswet Wet SUWI.
Artikel 8.1 Intrekking ministeriële regelingen
De Regeling bewaarplicht identiteitsdocumenten en de Regeling financiële rapportage fondsbeheerders worden ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling SUWI.
Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen, met uitzondering van de bijlagen III tot en met XVI, in de Staatscourant worden geplaatst.
De bijlagen III tot en met XVI liggen met ingang van 1 januari 2002 ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
's-Gravenhage, 21 december 2001.
De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid,W.A. Vermeend.
De Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.
I Aanvraag Abw/IOAW
II Aanvraag WW/TW
III Basisgegevens CWI
IV Informatieproducten van de CWI
V Basisgegevens UWV
VI Informatieproducten van het UWV
VII Basisgegevens SVB
VIII Informatieproducten van de SVB
IX Informatieproducten ten behoeve van BZK
X Informatieproducten ten behoeve van de RWI
XI Informatieproducten van het IB
XII Gegevensregister SUWI 1.0
XIII Stelselontwerp Suwinet 1.0
XIV Beveiliging Suwinet 1.0
XV Aansluitvoorwaarden gemeenten op IB 1.0
XVI Ontwerp elektronische voorzieningen IB 1.0
XVII Aansluitingsschema gemeenten op IB
XVIII Ingroeischema Abw/IOAW-intake
XIX Bijlage XIX, behorende bij de Regeling SUWI, artikel 7.4, eerste lid
De SUWI-voorstellen die zijn uiteengezet in het Nader Kabinetsstandpunt Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) van januari 2000 (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 448, nr. 7) hebben een ingrijpende verandering in de bestaande verantwoordelijkheden en in de wijze van uitvoering van de sociale zekerheids- en arbeidsmarktwetten tot gevolg. Deze wijzigingsvoorstellen zijn uitgewerkt in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Invoeringswet SUWI).
Beide wetten regelen op hoofdlijnen de nieuwe uitvoeringsstructuur. De nadere invulling hiervan geschiedt op het niveau van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling. In de voorliggende regeling worden onder meer de volgende onderwerpen nader uitgewerkt:
• de kostentoerekening en het gegevensverkeer in het kader van het verrichten van andere dan de in de Wet SUWI opgedragen taken door CWI, UWV en SVB;
• de administratieve indeling van werkzoekenden;
• de uitkeringsintake en overdracht aanvraag door de CWI;
• de hoogte van het persoonsgebonden reïntegratiebudget;
• financiering, verantwoording en informatievoorziening;
• Suwinet en het Inlichtingenbureau gemeenten;
• overgangsbepalingen en afwijkingen van de Wet SUWI en van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten in verband met de invoering.
Een van de hierboven bedoelde overgangsbepalingen heeft betrekking op de uitkeringsintake Abw en IOAW. Zoals toegelicht in de brief aan de beide kamers van 6 december 2001 (Kamerstukken II 2001-2002, 26 448, nr. 37) hebben wij besloten tot een getemporiseerde invoering van de uitkeringsintake Abw en IOAW. Daarbij is gekozen voor een `ingroeivariant'. Deze ingroeivariant houdt in dat CWI en gemeente gezamenlijk kunnen verzoeken om de overdracht van de uitkeringsintake Abw en IOAW uit te stellen tot uiterlijk 1 april 2002. Op grond van artikel 7.3 van deze regeling kan de minister naar aanleiding van dit verzoek besluiten dat de uitkeringsintake tot die datum nog bij de betreffende gemeente dient plaats te vinden. De gemeenten waarvoor het uitstel geldt staan vermeld in een bijlage bij deze regeling.
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op het commentaar van uitvoeringsorganisaties
Commentaar uitvoeringsorganisaties
De concept-regeling SUWI is voor advies voorgelegd aan het Lisv, de SVB, het UWV i.o., de CWI i.o., het Ctsv, de VNG, het Inlichtingenbureau (IB), het College bescherming persoonsgegevens (CBP) en Actal. Wij zijn de organisaties erkentelijk voor de snelheid en grondigheid waarmee zij hun adviezen hebben opgesteld. Actal heeft afgezien van advisering omdat de Regeling SUWI geen invloed heeft op de administratieve lasten.
In het vervolg van deze paragraaf wordt een reactie gegeven op de hoofdpunten van de ontvangen adviezen. De adviezen hebben vooral geleid tot technische aanpassingen en verduidelijkingen in de toelichting bij de regeling of in de bijlagen.
Naar aanleiding van een daartoe strekkende opmerking van het UWV i.o. is artikel 1.5 in die zin gewijzigd dat in het kader van de uitvoering van de andere taken de verwerking van gezondheidsgegevens wel is toegestaan ten behoeve van onder andere pensioenfondsen, verzekeraars en CAO-regelingen. Hierbij is overigens artikel 21 van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) van belang
Financiering en verantwoording
• Door vrijwel alle organisaties zijn opmerkingen gemaakt over de in paragraaf 5.1 van de regeling voorgeschreven begrotingssystematiek. Met name hadden de opmerkingen betrekking op onduidelijkheden en inconsistenties in het gehanteerde begrippenkader. Dit heeft geleid tot aanpassing en stroomlijning; zo is bijvoorbeeld integraal gekozen voor de begrippen `werkproces' en `diensten'. Over de verdere invulling van deze begrippen zal nader overleg worden gevoerd tussen de minister en de CWI, het UWV en de SVB.
• Artikel 5.17 verplicht de CWI, het UWV en de SVB de stukken van de Raad van bestuur en de Raad van advies ter beschikking te stellen van de minister en de IWI. Naar het oordeel van de betrokken organisaties is deze bepaling in strijd met het principe van outputsturing en past een dergelijke ongeclausuleerde verplichting niet in de relatie tussen de minister en een zbo.
Naar onze mening is deze kritiek terecht. Artikel 5.17 zal in die zin worden aangepast dat CWI, UWV en SVB de agenda en een verkorte weergave van het verslag van de bijeenkomsten van de Raad van bestuur en de Raad van advies ter beschikking van de minister en de IWI. Daarnaast dienen alle stukken ter beschikking van de minister en de IWI gesteld te worden, waarvan de Raad van bestuur redelijkerwijs kan vermoeden dat zij relevant zijn in het kader van de ministeriële verantwoordelijkheid. Toezending vindt plaats binnen 3 dagen na de agendering in de Raad van bestuur of Raad van advies.
Het CBP merkt op dat van de informatie die uitvoerders aan de minister en de IWI, of namens hen aan derden, incidenteel dan wel stelselmatig verstrekken, niet duidelijk is of het persoonsgegevens betreft.
Artikel 5.12, derde en zesde lid, betreft de verstrekking van gegevensbestanden door de CWI, het UWV en de SVB aan de minister. Deze leveringen zijn noodzakelijk ten behoeve van ramingswerkzaamheden en de evaluatie van beleid. Aangezien het (gedeeltelijk) om persoonsgegevens gaat, zullen de voor de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijke maatregelen en voorzieningen worden getroffen conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Een en ander is nader toegelicht bij het betreffende artikel.
• Het CBP dringt aan op specifiekere regels voor het gegevensverkeer in het kader van de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden en werknemers in het eerste ziektejaar.
Wij onderschrijven de noodzaak tot nadere kaderstelling voor informatie-uitwisseling bij reïntegratieprocessen. De wijze waarop deze kaderstelling gestalte krijgt zal op korte termijn nader uitgewerkt worden. Het CBP zal hierbij worden betrokken.
• Het CBP dringt erop aan om privacybescherming tot object van periodiek onderzoek te maken en acht verduidelijking omtrent de uitvoering van de audit naar de beveiliging van Suwinet nodig. Ook het Ctsv acht een aanvulling van artikel 5.12 met betrekking tot verantwoording over gegevensverwerking door middel van een EDP-audit gewenst.
Naar aanleiding van de opmerkingen van het CBP en het Ctsv is een artikel 5.22 toegevoegd en is artikel 6.4 uitgebreid, evenals de respectievelijke toelichtingen. De opmerking van het College dat betrouwbaarheid van de Suwinet-infrastructuur direct vanaf eerste fase gewaarborgd dient te zijn, wordt onderschreven; deze wordt op een adequaat niveau vormgegeven.
• Het advies van het IB heeft geleid tot een aantal wijzigingen van de regeling en de toelichting. Zo is de beveiligingsnorm waaraan binnen Suwinet dient te worden voldaan in overleg met het CBP naar beneden bijgesteld, omdat de voorgestelde beveiligingsnorm (risicoklasse 3) te hoog wordt geacht. Dit betekent dat afhankelijk van het concrete geval een keuze wordt gemaakt voor maatregelen die passen bij risicoklasse 2 dan wel 3.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.2 Vaststelling zetels
Bij de vaststelling van de zetels van de verschillende suwi-zbo's is in de eerste plaats uitgegaan van voortzetting van de bestaande situatie, dat wil zeggen dat voor de gehandhaafde SVB en voor de rechtsopvolger van het Lisv (het UWV) dezelfde plaatsen als voorheen als zetel worden aangewezen. Voor de CWI is gekozen voor Amsterdam, aangezien daar het hoofdkantoor van die organisatie wordt gevestigd. Voor de Raad voor werk en inkomen (RWI) - een nieuw orgaan - is gekozen voor Den Haag. Er wordt voor de goede orde op gewezen dat het bij de zetel alleen gaat om de formele vestigingsplaats van de betrokken rechtspersoon (onder meer van belang in verband met procedures); deze hoeft niet samen te vallen met de plaats(en) waar feitelijk de werkzaamheden worden verricht.
Artikel 1.3 Aanwijzing van een de gemeenten vertegenwoordigende rechtspersoon
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 16, derde lid, en 71 van de Wet SUWI. De aanwijzing van de VNG ligt voor de hand als vertegenwoordigende organisatie voor de gemeenten die voordrachten doet voor de benoeming van (plaatsvervangende) leden van de RWI en die (tezamen met de andere zbo's) overlegpartner is voor de minister bij de voorbereiding van nadere regelgeving.
Artikel 1.4 Goedkeuring besluiten CWI, UWV, SVB en RWI
Op grond van artikel 6 van de Wet SUWI moeten de zbo's bepaalde besluiten ter goedkeuring aan onze minister voorleggen. Deze bepaling is ontleend aan artikel 25 van het wetsvoorstel Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. De minister blijft hierdoor zicht houden op verplichtingen en transacties, die niet tot de dagelijkse praktijk van de zbo's behoren en vaak tot langjarige verplichtingen leiden. Frequent voorkomende beheersbehandelingen in het kader van de bedrijfsvoering van een uitvoeringsorganisatie kunnen worden uitgesloten van de goedkeuring van de minister.
a) en b) Hier wordt geregeld dat lease-overeenkomsten met betrekking tot inventaris (computers, meubilair) of auto's en overeenkomsten tot huur of verhuur van registergoederen jaarlijks onder een bedrag van € 1 miljoen geen goedkeuring behoeven. Het gaat hier dus om overeenkomsten waarmee een beperkt bedrag is gemoeid, niet voorspelbaar en van beperkte duur zijn en die in het kader van de bedrijfsvoering snelheid van handelen vereisen.
c) De zbo's zullen in het jaarplan ook bepaalde voornemens tot het aangaan van overeenkomsten of het nemen van besluiten opnemen. Aangezien de minister het jaarplan moet goedkeuren, geeft hij daarmee al goedkeuring aan deze besluiten. Aparte goedkeuring is dan niet meer nodig. Voordat sprake is van een voorgenomen besluit in het jaarplan dient daarin uiteraard wel duidelijkheid verschaft te worden omtrent de omvang cq kosten, het tijdstip van aangaan van de overeenkomst of de aanschaf en de duur van de overeenkomst.
Voor de RWI is in de wet eveneens geregeld dat bepaalde besluiten ministeriële goedkeuring behoeven (zie artikel 19 van de Wet SUWI). Gelet op de omvang van het budget van de RWI is de financiële grens waar beneden die goedkeuring niet is vereist lager gesteld dan voor de zbo's, genoemd in het eerste lid.
Artikel 1.5 Gegevensverwerking en -verstrekking in verband met verrichten andere taken
In dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 13, vierde lid, van de Wet SUWI.
Lid 1
Uit het eerste lid vloeit voort dat de CWI, het UWV en de SVB alle gegevens die zij hebben verkregen bij de uitvoering van hun wettelijke taken mogen verwerken bij de uitvoering van hun andere (in de Wet SUWI bedoelde) wettelijke taken en bij de uitvoering van andere dan wettelijke taken. Met die laatste taken wordt gedoeld op de andere taken waarvoor op grond van artikel 13, eerste lid, goedkeuring van de minister moet zijn verkregen.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat onder wettelijke taken in dit kader wordt verstaan alle taken die in de artikelen 21, 30 en 34 van de Wet SUWI worden genoemd. Dit impliceert de uitvoering van bij ministeriële regeling aangewezen algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen (artikel 21, onderdeel i, 30, eerste lid, onderdeel i en 34, eerste lid, onderdeel e).
Lid 2
In het tweede lid zijn de voorwaarden opgenomen waaronder de verwerking van gegevens, verkregen bij de uitvoering van wettelijke taken, bij de uitvoering van andere dan wettelijke taken mag plaatsvinden. Een van de voorwaarden is dat de desbetreffende gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de andere dan wettelijke taken (denk hierbij aan gegevens omtrent bijvoorbeeld lonen, die verwerkt kunnen worden ten behoeve van de uitkeringsverstrekking). Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat de bepalingen over gegevensverwerking uit de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) tevens van toepassing zijn op de hier bedoelde gegevensverwerking. Hierbij verdienen met name de artikelen 16 en 21 van de WBP bijzondere aandacht.
Verdere vermelding verdient het feit dat de minister bij zijn besluit op een verzoek om goedkeuring als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet SUWI, het concept van de overeenkomst die de CWI, het UWV of de SVB zullen afsluiten met de derde partij ter uitvoering van die andere taken, zal betrekken. Om een besluit te kunnen nemen zal hij kennis moeten nemen van de aard van de gegevens die verwerkt zullen worden en onder welke voorwaarden, en met welke regelmaat die verwerking zal plaatsvinden. Wanneer de minister die informatie niet ontvangt, zal hij daar op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht om verzoeken.
Lid 3
Ook met betrekking tot het derde lid kan worden opgemerkt dat de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is op de verstrekking van gegevens aan derden, bedoeld in artikel 13, vierde lid, tweede volzin van de Wet SUWI.
Artikel 1.6 Kostentoerekening in verband met verrichten andere taken
Uitgangspunt bij de uitvoering van de andere taken is dat alle directe en indirecte kosten door de CWI, het UWV of de SVB voor de uitvoering van andere taken, waarvoor op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet SUWI goedkeuring is verleend, gemaakte kosten aan de opdrachtgever worden doorgerekend. De CWI, het UWV of de SVB mogen andere taken uit blijven voeren vanwege de administratieve lastenverlichting voor werkgevers. Aangezien het niet de bedoeling is dat de CWI, het UWV of de SVB winst maken op de uitvoering van de andere taken en de kosten van de wettelijke taken niet mogen stijgen bij het wegvallen van de andere taken, dient de uitvoering van de andere taken dus kostendekkend plaats te vinden. Hiermee wordt de scheiding tussen publieke en private geldstromen bevestigd.
De behoefte aan methodes en hulpmiddelen ten behoeve van een systematische en uniforme beoordeling van de kans op het vinden van werk, of anders gezegd de beoordeling van de afstand tot de arbeidsmarkt, bestaat reeds lange tijd. Deze behoefte vloeit voort uit de wens om maatwerk in de dienstverlening te bieden, zo snel mogelijk en op een gestandaardiseerde wijze.
De wijze waarop de systematische beoordeling van de kans op het vinden van werk dient te geschieden is de afgelopen jaren verder ontwikkeld via concrete hulpmiddelen voor de bemiddelaars/consulenten. Zo is vanaf 1999 de `Kansmeter' (zie hierna) landelijk ingevoerd en vanaf medio 2000 de `Kwalificerende intake'. Deze hulpmiddelen kenden overigens voorlopers.
Ook de Samenwerkingsregeling SWI bevatte bepalingen over de uniforme beoordeling van de arbeidsmarktpositie van werkzoekenden, inclusief nadere eisen aan deze beoordeling (`fase-indeling') en periodieke herbeoordeling, terwijl het Tijdelijk besluit samenwerking CWI gewag maakte van de beoordeling van de afstand tot de arbeidsmarkt (in dat kader als een van de taken waaromtrent samenwerking gericht op de dienstverlening in het CWI geboden is).
Met het in werking treden van de Wet SUWI en het vervallen van vorenstaande regelingen is het noodzakelijk nieuwe, nadere regels te stellen betreffende de administratieve indeling.
Doel van de administratieve indeling
De administratieve indeling, thans bekend onder het begrip `fasering', heeft als doel om de kans op werk of, anders gezegd, de afstand tot de arbeidsmarkt, in te schatten en te onderzoeken hoe, indien nodig, die kans kan worden verbeterd c.q. de afstand kan worden verkleind.
De administratieve indeling en de onderliggende instrumenten, zoals die de afgelopen periode zijn ontwikkeld, hebben als doel dat er op de werkvloer op systematische en uniforme wijze voor elke werkzoekende zo snel mogelijk wordt nagegaan hoe hij/zij werk kan vinden. De informatie die aldus wordt verkregen is enerzijds bestemd voor het bepalen van de juiste dienstverlening door CWI en andere partijen in de keten van dienstverlening. Anderzijds is deze informatie bestemd voor de werkzoekende zelf, om deze beter inzicht te geven in de individuele mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Via deze methode wordt tevens beoogd langdurige werkloosheid te helpen voorkomen door - in voorkomende gevallen - snelle inzet van reïntegratie-instrumenten mogelijk te maken; daartoe wordt een (reïntegratie)advies opgesteld. Via de individuele benadering en inschatting van arbeidsmarktkansen kan aldus zo snel mogelijk de vereiste dienstverlening op maat worden bepaald en aangeboden, door CWI dan wel andere partijen.
Het beoordelen van de kans op het vinden van werk en de advisering over het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt zijn taken van de CWI. Deze organisatie informeert het UWV dan wel de betrokken gemeente zo snel mogelijk over de uitkomst van de indeling en het advies, in het geval van moeilijk plaatsbare werklozen. Mede aan de hand daarvan kunnen het UWV of de gemeente het reïntegratietraject vaststellen en inkopen.
• De werkzoekende met een grote kans op werk, c.q. een kleine afstand tot de arbeidsmarkt wordt ingedeeld in fase 1. Voor hem/haar is, ter ondersteuning van de eigen inspanningen, de dienstverlening van het CWI beschikbaar gericht op directe bemiddeling of terugkeer naar de arbeidsmarkt.
• De werkzoekende met een beperkte kans op werk en voor wie arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op een zodanige verbetering van zijn kans op werk, dat hij na een tijdsbestek van maximaal één jaar als werkzoekende beter bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, wordt ingedeeld in fase 2.
• De werkzoekende met een beperkte kans op werk en voor wie arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op een zodanige verbetering van zijn kans op werk, dat hij na een tijdsbestek van meer dan één jaar als werkzoekende beter bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, wordt ingedeeld in fase 3.
• De werkzoekende met een kleine kans op werk ten gevolge van zware persoonlijke werkbelemmeringen wordt ingedeeld in fase 4. Betrokkene is primair aangewezen op sociale activering, hulp of zorg; inzet van arbeidsmarktinstrumenten is niet uitgesloten.
Om tot een zorgvuldige beoordeling van de kans op het vinden van werk te kunnen komen wordt in de fase-indeling in elk geval aandacht besteed aan de volgende aspecten: de opleiding, waaronder het al dan niet beschikken over een zogeheten `startkwalificatie'1, de werkervaring, de sociale zelfredzaamheid, de motivatie en flexibiliteit, de mobiliteit, beroep van inschrijving en eventuele belemmeringen om te komen tot aanvaarding van werk, informatie en inzichten van de werkzoekende. De voorgaande aspecten dienen te worden gerelateerd aan de situatie op de arbeidsmarkt.
Het proces van de administratieve indeling start gedurende de zogeheten `werkintake' met een eerste, globale inschatting van de kans op werk c.q. de afstand tot de arbeidsmarkt. Daarbij wordt het gespreksprotocol `Kansmeter' gehanteerd. Hierbij is het de bedoeling om de klanten die naar verwachting een grote kans hebben op het vinden van werk (fase 1), te identificeren. Van deze klanten wordt verwacht, dat zij via eigen inspanningen, waar nodig met gebruikmaking van de faciliteiten en andere dienstverlening van de CWI, waaronder actieve bemiddeling, werk kunnen vinden. Wanneer het vinden van werk niet lukt, dan wordt na verloop van tijd de situatie opnieuw met de klant bezien. Voor de globale inschatting van de kans op het vinden van werk met behulp van de `Kansmeter' wordt gebruik gemaakt van diverse hulpmiddelen: een vragenset voor de klant, een beslisschema als leidraad voor het gesprek voor de consulent. Voorts dient de consulent een overdrachtsrapportage voor andere dienstverleners in de keten (UWV en gemeente) op te stellen.
De klanten die niet tot de hiervoor bedoelde groep met een hoge kans op werk behoren, worden voorshands ingedeeld in een groep `nader te bepalen' of `fase 4'. Met hen wordt een vervolggesprek gevoerd om een beter beeld te krijgen van de kansen en de belemmeringen. Daarbij vindt een check op de voorlopige fase-indeling plaats. Voor de klanten uit de groep `nader te bepalen' is dat gesprek de zogeheten `Kwalificerende intake fase 2/3' en voor klanten met een globale fasering als fase 4 is dat het `Vervolggesprek fase 4'.
Ook voor deze vervolggesprekken zijn gespreksprotocollen ontwikkeld; daarin wordt bovendien ingegaan op de vervolgdienstverlening (reïntegratieadvies).
De consulent dient de hiervoor genoemde protocollen, ten behoeve van een uniforme behandeling, te hanteren, een en ander conform de werkinstructies die de CWI aan zijn medewerkers opdraagt. De protocollen hebben het karakter van hulpmiddelen; vanuit zijn/haar professionele achtergrond kan de consulent, mits gemotiveerd, afwijken van de conclusie die bijvoorbeeld uit het beslisschema lijkt voort te vloeien.
De beoordeling van de kans op het vinden van werk betreft een inschatting. Het kan voorkomen dat personen die kansrijk geacht worden, er toch niet in slagen snel werk te vinden. Om te voorkomen dat deze situatie te lang kan voortduren, dient voor deze fase 1 klanten binnen een periode van 6 maanden een herbeoordeling plaats te vinden. Gelet op het feit dat deze personen met regelmaat de CWI-vestiging bezoeken moet deze periode van 6 maanden als een maximum worden beschouwd; eerdere signalering van het niet kunnen vinden van werk ligt in de rede.
Herbeoordeling kan ook nodig zijn, als het UWV of de gemeente van mening is, dat daartoe aanleiding bestaat. In dat geval verricht de CWI zo snel mogelijk deze herbeoordeling (zie artikel 26, vijfde lid, van de Wet SUWI).
De CWI zal de medewerkers die de administratieve indeling uitvoeren, voorzien van werkinstructies. Deze kunnen betrekking hebben op de feitelijke uitvoering, de hantering van de hulpmiddelen, de gewenste snelheid van beoordelen en herbeoordelen.
Evaluatie en bijstelling van methodiek en hulpmiddelen
De methodiek van de administratieve indeling zoals die de afgelopen jaren is ontwikkeld, dient gevolgd en geëvalueerd te worden. Uit de evaluaties zal naar voren komen, of er aanleiding is tot bijstellingen. Deze evaluaties kunnen enerzijds betrekking hebben op (optimalisering van) de uitvoering, anderzijds op beleidsmatige aspecten.
Als het gaat om de uitvoering (wordt conform de werkinstructies gewerkt?) en de hulpmiddelen (zijn de hulpmiddelen helder en adequaat?) dient de CWI met regelmaat eigen monitoring en onderzoek te verrichten. Tevens kan het nodig zijn om in de vorm van pilots nieuwe werkwijzen en hulpmiddelen in de praktijk uit te proberen.
De minister zal evaluaties verrichten gericht op vragen die betrekking hebben op de methode als zodanig: zijn 4 fasen nodig? Is de inrichting in het proces, inclusief de herbeoordeling, adequaat? Is de methode zelf wel voldoende valide en betrouwbaar qua voorspellende waarde, in vergelijking tot andere methodes, zoals de beoordeling op basis van gebleken werkloosheidsduur?
De fase-indeling c.q. het daarop gebaseerde reïntegratieadvies betreft een advies aan UWV of gemeente. UWV en gemeente zijn verantwoordelijk voor de reïntegratie en het nemen van besluiten inzake de reïntegratie. Tegen die besluiten kan bezwaar worden gemaakt en eventueel beroep worden aangetekend (en dus niet tegen het advies van het CWI).
§ 2.2 Uitkeringsintake en overdracht aanvraag door de CWI
De CWI-kantoren zijn in principe het startpunt voor alle mensen die aangifte wensen te doen van werkloosheid en/of een uitkering willen aanvragen in het kader van de WW, TW of Abw en IOAW. Met uitzondering van de bij wet of amvb benoemde groepen die een aanvraag rechtstreeks bij burgemeester en wethouders of het UWV kunnen indienen, wordt de aanvraag voor een uitkering hiertoe bij de CWI ingediend. De CWI verzamelt de hiervoor noodzakelijke gegevens en bewijsstukken, controleert deze gegevens en bewijsstukken op juistheid, volledigheid en consistentie en draagt deze gegevens en bewijsstukken over aan burgemeester en wethouders of het UWV. In het Besluit SUWI (artt. 2.2 en 2.3) is bepaald dat de termijn van overdracht maximaal 8 werkdagen bedraagt. Deze termijn gaat in op het moment van de aangifte van werkloosheid (voor WW en TW) of van de indiening van de aanvraag van de uitkering (Abw en IOAW). De beslissing op de uitkeringsaanvraag wordt genomen door burgemeester en wethouders of het UWV. Deze regeling bewerkstelligt dat burgemeester en wethouders en het UWV tijdig kunnen beschikken over de voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens en bewijsstukken. De wettelijke beslistermijn (van acht weken) begint op het moment dat de CWI de door de belanghebbende ondertekende aanvraag in ontvangst heeft genomen.
In ontvangst nemen van aangiften van werkloosheid en aanvragen van een uitkering op grond van de WW, TW, of Abw en IOAW
De CWI dient ervoor zorg te dragen dat werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden op elke CWI-lokatie aangifte kunnen doen van werkloosheid en een aanvraag voor een uitkering in het kader van de WW, TW, of Abw en IOAW in kunnen dienen.
Indien sprake is van urgentie en noodzakelijke bevoorschotting verwijst de CWI een belanghebbende direct door naar burgemeester en wethouders of het UWV. De CWI verstrekt de belanghebbende daarbij een lijst met gegevens en bewijsstukken die de belanghebbende moet aanleveren. Overigens wordt de werkintake en het resterende deel van de uitkeringsintake ook in deze gevallen door de CWI uitgevoerd.
De CWI registreert de datum van melding/aangifte van werkloosheid en de datum van ontvangst van de aanvraag van een uitkering in verband met de ingang van het recht op uitkering en de wettelijke beslistermijn.
De aanvrager is op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wet SUWI verplicht alle voor de beoordeling van de aanvraag relevante gegevens en bewijsstukken aan de CWI te verstrekken. In de bijlagen (`Aanvraag Abw/IOAW' en `Aanvraag WW/TW') staat welke gegevens en bewijsstukken in ieder geval verstrekt dienen te worden.
Daarnaast moet de belanghebbende, op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wet SUWI, alle andere informatie verstrekken die nodig is voor de beslissing op zijn aanvraag.
Indien de in de bijlagen genoemde gegevens, of een deel daarvan, al bij de CWI, burgemeester en wethouders of het UWV bekend zijn, meldt de CWI dit. De CWI stelt de betrokkene in staat deze gegevens en bewijsstukken te corrigeren of aan te vullen, als deze naar zijn oordeel onvolledig of inconsistent zijn.
De CWI controleert of de aangeleverde gegevens en bewijsstukken volledig zijn. Blijkt dit niet het geval te zijn dan vraagt de CWI de belanghebbende om de ontbrekende gegevens en bewijsstukken alsnog zo spoedig mogelijk te overhandigen. De CWI kan, zoals bepaald in artikel 28, vijfde lid, van de Wet SUW, geen hersteltermijn opleggen of het besluit nemen de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit kunnen alleen burgemeester en wethouders en het UWV doen nadat de aanvraag door de CWI is overgedragen. De CWI controleert de geleverde gegevens en bewijsstukken op juistheid, volledigheid en consistentie. Voorkomen dient te worden dat burgemeester en wethouders en het UWV, na de overdracht door de CWI, nogmaals contact met de belanghebbende dienen op te nemen om ontbrekende gegevens en bewijsstukken te achterhalen.
Onderzoek van de verstrekte gegevens en bewijsstukken door de CWI
De CWI vergelijkt de geleverde gegevens en bewijsstukken onderling met elkaar (bijvoorbeeld of op alle geleverde bewijsstukken de NAW-gegevens overeenkomen). Daarnaast vergelijkt de CWI de geleverde gegevens en bewijsstukken in ieder geval met de volgende bronnen:
• de gemeentelijke basisadministratie;
• de verzekerdenadministratie van het UWV;
• de gegevens in de eigen administratie van de CWI;
• de administratie van het Inlichtingenbureau.
Indien blijkt dat de geleverde gegevens en bewijsstukken onjuist, onvolledig of inconsistent zijn dan vraagt de CWI de belanghebbende hierover een verklaring af te leggen en dient de betrokkene de juiste of ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te overleggen.
Overdracht van gegevens aan burgemeester en wethouders en het UWV
De CWI draagt de aanvraag of aangifte met bewijsstukken over aan burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente of het UWV. Bij de overdracht vermeldt de CWI op welke datum de aangifte van werkloosheid of de melding heeft plaatsgevonden, alsmede op welke datum de aanvraag van de uitkering in ontvangst is genomen en is overgedragen. Tevens overlegt de CWI, conform artikel 2.4 van deze regeling, haar oordeel over de juistheid, consistentie en volledigheid van de gegevens en de voor de aanvraag relevante bewijsstukken.
De overdracht van gegevens vindt zoveel mogelijk plaats via Suwinet (zie paragraaf 6.1). De CWI doet van de overdracht, gelijktijdig met deze overdracht, schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.
Indien de CWI het gegronde vermoeden heeft dat een belanghebbende de in artikel 56 van de Wet SUWI genoemde verplichtingen niet nakomt of anderszins onvoldoende medewerking verleent, dient de CWI hiervan onverwijld melding te maken aan burgemeester en wethouders of het UWV. Hiermee wordt bereikt dat de uitkerende instantie in staat is om bij overtreding van de verplichtingen een sanctie op te leggen.
Alle verstrekte gegevens en (een afschrift van) de bewijsstukken worden overgedragen. Hiermee wordt beoogd dat burgemeester en wethouders of het UWV alle gegevens en bewijsstukken ontvangen die noodzakelijk zijn voor de beslissing op de uitkeringsaanvraag. De uitkerende instantie is naast de (onderbouwing van de) uitkeringsaanvraag namelijk verantwoordelijk voor de dossieropbouw en kan achteraf in verband met toezicht op de uitkeringsverstrekking gevraagd worden de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking aan te tonen.
Op grond van artikel 8 van de Wet SUWI hebben gemeenten, CWI en UWV een samenwerkingsverplichting. Eerder is bij verschillende gelegenheden aangegeven dat de zogenoemde Service Niveau Overeenkomst (SNO) het middel is om nadere afspraken over de samenwerking vorm te geven.
Het spreekt voor zich dat nadere afspraken over de inname, controle en overdracht van aanvragen en aangiften onderdeel vormen van de SNO.
In overleg met betrokken partijen is een landelijk model opgesteld dat als basis dient voor dergelijke afspraken. Ten einde in de startfase van de nieuwe structuur de uitvoering niet onevenredig te belasten, zal vooralsnog de ruimte om op lokaal niveau aanvullende, dan wel afwijkende afspraken te maken, gelimiteerd zijn.
Hoofdstuk 3. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Artikel 3.1 Registratiemelding
Met inwerkingtreding van de Wet SUWI en de gelijktijdige intrekking van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, vervalt het Besluit registratiebericht (Stcrt. 1997,41). Omdat de materiële inhoud van deze regeling wel van belang is voor het UWV is deze, op grond van artikel 33, zesde lid, van de Wet SUWI, in de Regeling SUWI opgenomen. Inhoudelijke wijzigingen zijn niet aangebracht. Wel zijn passages met betrekking tot de registratie van de bedrijfsvereniging en de uitvoeringsinstellingen komen te vervallen. Daarnaast is de naamgeving van het registratiebericht, in aansluiting op artikel 59 van de Wet SUWI, omgezet in registratiemelding.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat, nu deze melding persoonsgegevens betreft, de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens in zijn algemeenheid en de artikelen 33 en 34 van die wet in het bijzonder, in acht dienen te worden genomen bij de verzending van bedoelde melding.
Met inwerkingtreding van de Wet SUWI en de gelijktijdige intrekking van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, vervalt het Besluit statusoverzicht (Stcrt. 1997, 41). Omdat de materiële inhoud van deze regeling wel van belang is voor het UWV is deze, op grond van artikel 33, zesde lid, van de Wet SUWI, in de Regeling SUWI opgenomen. Inhoudelijke wijzigingen zijn niet aangebracht.
Evenals bij artikel 3.1 wordt ten overvloede opgemerkt dat, nu dit overzicht persoonsgegevens betreft, de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens in zijn algemeenheid en de artikelen 33 en 34 van die wet in het bijzonder, in acht dienen te worden genomen bij de verzending van bedoelde overzicht.
Artikel 3.3 Bewaarplicht identiteitsdocumenten
In dit artikel is de materiële inhoud van de Regeling bewaarplicht identiteitsdocumenten (Stcrt. 1997, 41), die in artikel 8.1 van deze regeling wordt ingetrokken, op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet SUWI, overgenomen. Inhoudelijke wijzigingen zijn niet aangebracht.
Ter nadere toelichting zij wel opgemerkt dat uit artikel 55, derde lid, van de Wet SUWI moet worden begrepen dat de werkgever een afschrift dient te maken van het originele identiteitsdocument. Uit ervaring blijkt dat fraude in de hand gewerkt wordt indien de werkgever kopieën van kopieën maakt.
Artikel 4.1 Hoogte persoonsgebonden reïntegratiebudget
Het vaststellen van een standaard maximumbedrag voor de hoogte van het PRB (de subsidie én de overeenkomst) is wenselijk om de trajectkosten te beheersen. Genoemde stimulans is des te meer wenselijk omdat de kosten van met een PRB ingekochte reïntegratietrajecten om uiteenlopende redenen opwaarts worden beïnvloed in vergelijking met de kosten van door de werkgever ingekochte trajecten:
1. vanuit uitvoerende arbodienst / reïntegratiebedrijf:
• er is geen sprake van een collectief contract tussen werkgever (voor al zijn werknemers) en arbodienst / reïntegratiebedrijf, maar van decentrale inkoop door de werknemer zelf;
• arbodienst / reïntegratiebedrijf kunnen zich profileren als professioneel en deskundig bureau en zullen aangeven maatwerk te leveren voor degenen met een PRB;
2. vanuit de arbeidsgehandicapte werknemer:
• er kan sprake zijn van een relatieve kennisachterstand ten aanzien van trajectkosten in vergelijking met de situatie van bipartite opdrachtgeverschap van werkgever en werknemers gezamenlijk, daarin ook nog bijgestaan door de arbodienst;
• betrokkene heeft in principe intrinsiek behoefte aan meer uitgebreide, duurdere trajecten, ook als die niet strikt noodzakelijk zijn.
De hoogte van het standaard maximumbedrag wordt in voorliggende ministeriële regeling vastgesteld op € 3.630,-. Dit bedrag is gebaseerd op de gemiddelde kosten van de huidige trajecten. Door als standaard maximum bedrag voor het persoonsgebonden reïntegratiebudget het gemiddelde van de huidige trajectkosten te nemen, kan de aanvrager doorgaans inkopen wat momenteel voor hem wordt ingekocht.
Indien betrokkene een duurder traject (of een traject langer dan de standaard maximum duur van een jaar) wil financieren met een PRB, dan dient het UWV apart na te gaan of dat traject noodzakelijk is om betrokkene terug te geleiden naar de arbeidsmarkt. Naast de globale beoordeling van het trajectplan kan het UWV extra informatie vragen, bijvoorbeeld om de arbeidsmarktrelevantie van het traject nader te kunnen vaststellen of om specifieker te kunnen bepalen of het traject passend is op de persoon. Indien is vastgesteld dat het voorgestelde traject noodzakelijk is, dient het UWV vervolgens na te gaan of de kosten van het traject noodzakelijke kosten zijn en of er geen soortgelijk traject ingekocht kan worden tegen lagere kosten. Indien is vastgesteld dat het gaat om noodzakelijke kosten, wordt het PRB tegen het hogere bedrag dan het standaard maximum toegekend.
De kosten verbonden aan de uitvoering van het traject worden uitsluitend vergoed voor werkzaamheden die zijn beschreven in het onderliggende trajectplan. Financiering van extra of andere werkzaamheden dient apart aangevraagd te worden. Subsidiëring geschiedt dan uitsluitend nadat het UWV daar schriftelijke toestemming voor heeft gegeven. Dit kan zich ook voordoen gedurende een met een PRB gefinancierd traject.
Hoofdstuk 5. Financiering, verantwoording en informatievoorziening
§ 5.1 Financiering en verantwoording
Op grond van de OSV 1997 waren meerdere uitgebreide nadere regelingen van kracht voor de uitvoeringsorganisaties. Met de Wet SUWI worden de verschillende uitvoeringsinstellingen (uvi's) samengevoegd tot één publiekrechtelijke organisatie (UWV) die tevens belast wordt met het fondsenbeheer. De financiering van de uitvoeringsorganen CWI, UWV en SVB wordt gebaseerd op de in enig jaar te verrichten prestaties. Hierdoor kan ermee worden volstaan de inhoud van deze onderdelen van de ministeriële regeling op een hoog aggregatieniveau vorm te geven.
Artikel 5.1 Toerekening uitvoeringskosten UWV en SVB
De hiervoor bedoelde vereenvoudiging brengt ook mee dat het risico van vermenging van publieke en private geldstromen wordt verminderd en dat het aantal partijen waarover de kosten moeten worden verdeeld kleiner is. Er is daarom voor gekozen de daadwerkelijke toerekening van de uitvoeringskosten binnen randvoorwaarden aan het UWV en de SVB zelf over te laten. Over de randvoorwaarden overleggen UWV en SVB met de minister. Zie voor de definitie van 'uitvoeringskosten' artikel 1, onderdeel j, van de Wet SUWI.
De direct aan de verschillende wetten toe te rekenen uitvoeringskosten van het UWV, respectievelijk de SVB worden aan de betreffende fondsen toegerekend. Voor de uitvoeringskosten die niet direct aan de verschillende fondsen en wetten toewijsbaar zijn, zullen het UWV en de SVB - in overleg met de minister - verdeelsleutels moeten ontwikkelen, die tot een zoveel mogelijk overeenkomstige toerekening leiden.
Er is besloten dat het UWV geen kosten meer in rekening brengt bij het College voor Zorgverzekeringen en de Sociaal-Economische Raad voor de uitvoering van de Ziekenfondswet en de Wet op de ondernemingsraden. Deze uitvoeringskosten van het UWV worden ten laste van de wettelijke fondsen gebracht in dezelfde verhouding als de kosten voor de premie-inning ten laste van de fondsen worden gebracht. De kosten voor de premie-inning worden ten laste gebracht van het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf), het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) en de wachtgeldfondsen.
Artikel 5.2 t/m 5.9 Begroting, jaarplan en meerjarenbeleidsplan
De door de RWI en de uitvoeringsorganisaties CWI, UWV en SVB voor 1 juli op te stellen concept-begroting, concept-jaarplan en (v.w.b. de CWI, het UWV en de SVB) concept-meerjarenbeleidsplan dienen te worden gebaseerd op de door de minister voor 1 mei aangegeven kaders. Deze kaders omvatten:
- de zogenaamde Voorjaarsbrief aan de Staten-Generaal; deze beziet tenminste de omvang van de beleidsmatig bepaalde taken voor het begrotingsjaar, de kwaliteitseisen die voor de uitvoering van de taken in acht dienen te worden genomen en het budget dat voor de uitvoering van de taken beschikbaar zal worden gesteld;
- een op de specifieke uitvoeringsorganisatie of de RWI gerichte aanvulling.
De door de RWI en de uitvoeringsorganisaties CWI, UWV en SVB voor 1 oktober op te stellen begroting, jaarplan en (v.w.b. de CWI, het UWV en de SVB) meerjarenbeleidsplan dienen te worden gebaseerd op de macro-economische veronderstellingen van het CPB voor het begrotingsjaar. Deze worden vóór 15 augustus door de minister aan de organisaties kenbaar gemaakt.
De toerekening van de kosten naar diensten en werkprocessen dient plaats te vinden op basis van integrale kostprijzen. Gegeven de nauwe samenhang tussen diensten en processen is het van belang deze samenhang in het jaarplan zichtbaar te maken. De vermelding strekt tot het benoemen en kort omschrijven van de diensten en werkprocessen. De eigenlijke specificaties en beschrijvingen vormen zelfstandige vastleggingen. Over de nadere invulling van diensten en werkprocessen overleggen CWI, UWV en SVB met de minister.
Het is niet toegestaan in de kostprijzen een opslag voor vermogensvorming op te nemen.
Indien de wijze waarop de doelmatigheid wordt bewaakt reeds in eerdere documenten is beschreven behoeven slechts de voorgenomen wijzigingen daarop nader te worden aangegeven.
In de toelichting op de begroting dienen alle aannames te worden vermeld zo mogelijk onderbouwd met benchmarks.
De voor het IB geldende regels zijn een nadere uitwerking van artikel 9 van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten. Dat geldt ook voor de voorlegging door de minister van het jaarplan van het IB aan de Staten-Generaal, bedoeld in het tweede lid van artikel 5.3 van deze regeling; dit stemt overeen met het voorschrift m.b.t. de andere organen, neergelegd in artikel 46, vierde lid, van de Wet SUWI.
In het jaarplan van het IB moet, op grond van artikel 5.5, derde lid, onderdeel a, ook aandacht worden besteed aan de eventuele proeven die plaatsvinden in het kader van artikel 3, tweede lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten; dit is tenslotte ook een wettelijke taak.
Artikel 5.10 Financiële middelen van SVb en UWV buiten de rekening-courant
Dit artikel was opgenomen in de regeling rekening-courantverhouding sociale verzekeringen (artikel 7) van de Minister van Financiën. In artikel 50, zesde lid, van de Wet SUWI is bepaald, dat bij regeling van de Minister van SZW regels gesteld kunnen worden voor de omvang van het bedrag dat buiten de rekeningen-courant wordt gehouden. Op grond van artikel 50, vierde lid, zijn de SVB en het UWV verplicht voor de financiële middelen, die deel uitmaken van de door hen beheerde fondsen, rekeningen-courant te houden bij de Minister van Financiën.
In vergelijking met het artikel 7 van de regeling rekening-courantverhouding sociale verzekeringen is het volgende gewijzigd:
• in het eerste lid is het bedrag van 5 miljoen gulden omgezet in € 2.500.000,-;
• in het tweede lid is niet meer nader aangeduid aan welke kosten van het betalingsverkeer gedacht kan worden die ook buiten het bedrag van € 2.500.000,- buiten de rekening courant worden gehouden. Te denken valt aan kosten `verzamelgiro's';
• het derde lid komt overeen met dat van genoemd artikel 7 en betreft middelen ter financiering van onroerende zaken die op 1-1-1996 in het bezit van erkende uitvoeringsinstellingen waren in het kader van de ontvlechting van de bedrijfsverenigingen en de uitvoeringsinstellingen. Dit is alleen nog van belang in verband met een pand, dat in beheer is bij het Lisv en overgaat naar het UWV.
§ 5.2.1 Informatieverstrekking CWI, UWV en SVB aan de minister en de IWI
Op grond van artikel 42 en artikel 72 van de Wet SUWI zijn de CWI, het UWV en de SVB verplicht om respectievelijk de IWI en de minister kosteloos alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die zij nodig hebben voor hun taken. De artikelen 5.11 tot en met 5.18 bevatten nadere voorschriften aangaande deze informatieverstrekking, zoals aangekondigd in lid 3 van artikel 77 van de Wet SUWI.
De minister en de IWI hebben informatie nodig ten behoeve van verschillende taken, te weten aansturing, beleid, evaluatie, toezicht en financiering. De regeling van de informatievoorziening in § 5.2.1 heeft betrekking op alle periodieke informatieverstrekkingen die in het kader van deze taken nodig zijn, voor zover de informatieverstrekking niet reeds in de wet geregeld is. Een dergelijke integrale regeling biedt de waarborg dat afstemming plaatsvindt tussen de informatie die in het kader van hun taken wordt uitgevraagd. Dit voorkomt onnodige belasting van de uitvoeringsorganisaties. Het is overigens niet altijd mogelijk alle informatiestromen voor verschillende doelen te combineren, omdat verschillende taken in termen van actualiteit en kwaliteit verschillende eisen stellen aan de te leveren informatie.
De regelgeving en de bijbehorende bijlagen zijn afgestemd met de uitvoeringsorganisaties, opdat zij bij de inrichting van hun werkprocessen met de daarin neergelegde informatiewensen rekening kunnen houden. De kern van de regeling is dat de uitvoeringsorganisaties een aantal basisgegevens voor de minister en de IWI beschikbaar houden. Bovendien dienen de uitvoeringsorganisaties periodiek een aantal rapportages of gegevensbestanden te leveren aan de minister of de IWI.
Hiernaast kunnen de minister en de IWI op grond van respectievelijk artikel 72 en 42 van de Wet SUWI de uitvoeringsorganisaties op incidentele basis om informatie verzoeken. Het betreft informatie die de minister en de IWI eenmalig of met beperkte herhaling nodig heeft. Een voorbeeld hiervan is informatie voor de beantwoording van een Kamervraag of ten behoeve van een specifieke analyse. Per verzoek om informatie zullen de minister of de IWI nader aangeven welke procedure dient te worden gevolgd. De procedure zal in het algemeen als volgt zijn. De minister of de IWI dienen hun verzoek bij voorkeur schriftelijk in. Bij het verzoek geven de minister of de IWI concreet aan om welke informatie het gaat, waar de informatie voor nodig is en binnen welke termijn deze dient te zijn ontvangen.
Met het onderscheid tussen periodiek en incidenteel beoogt de minister zowel continuïteit als flexibiliteit in de informatievoorziening te creëren. Flexibiliteit is nodig, omdat de informatiebehoefte van de minister en de IWI niet constant is en soms zelfs moeilijk te voorspellen. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid en doeltreffendheid van de informatievoorziening is juist enige continuïteit en constantheid wenselijk. Niet elke nieuwe informatievraag moet leiden tot aanpassingen in de informatiesystemen van de uitvoeringsorganisatie. Reguliere informatieverstrekkingen en basisgegevens blijven in principe gedurende een langere periode gelijk en zorgen dus voor continuïteit. De mogelijkheid om ook incidenteel informatie op te vragen, zorgt voor de nodige flexibiliteit.
De verstrekking van informatie aan de minister en de IWI, inclusief de personen en instanties die namens hen werken, vindt kosteloos plaats. Dit betreft ook het meewerken aan door de minister en de IWI geïnitieerd onderzoek. Het leveren van informatie op periodieke dan wel incidentele basis is een onlosmakelijk deel van de uitvoering, en is dan ook opgenomen in de uitvoeringskosten. Bij vaststelling van het hiervoor toegekende budget wordt met deze informatietaken rekening gehouden.
De informatieverstrekking aan andere personen en instanties geschiedt tegen betaling van een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, tenzij het wettelijk voorgeschreven informatieverplichtingen betreft. In artikel 5.19 van de onderhavige regeling is bijvoorbeeld opgenomen dat de uitvoeringsorganisaties informatie verstrekken aan de Raad voor Werk en Inkomen. Zo dienen de uitvoeringsorganisaties ook conform lid 3 van artikel 73 van de Wet SUWI het CBS, ten behoeve van haar wettelijke taken met betrekking tot statistiek, informatie te leveren.
De regeling bepaalt op hoofdpunten de wijze waarop de minister en de IWI enerzijds en een uitvoeringsorganisatie anderzijds met elkaar omgaan. In aanvulling op de regeling zullen concretere afspraken gemaakt moeten worden over een aantal zaken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de exacte definiëring van basisgegevens en de eventueel daarin te onderscheiden categorieën, of de wijze waarop de minister en de IWI informatieverzoeken indienen. Dergelijke nadere afspraken worden in onderling overleg gemaakt tussen de minister, de IWI en de uitvoeringsorganisatie.
Voor een effectieve en efficiënte informatievoorziening is het gewenst dat de minister, de IWI en de uitvoeringsorganisaties elkaar tijdig informeren over ontwikkelingen die consequenties kunnen hebben voor informatievoorziening. Hiermee wordt niet alleen gedoeld op overleg en afstemming tussen de minister en de IWI enerzijds en een uitvoeringsorganisatie anderzijds. Het betreft ook overleg tussen uitvoeringsorganisaties en afstemming met andere informatievragende dan wel -leverende partijen. Ten behoeve hiervan zijn in het verleden het platform informatievoorziening en het platform onderzoek geïntroduceerd, waarin door verschillende partijen informatievoorziening en onderzoek werden besproken. Deze platforms zullen worden voortgezet, en afvaardiging kennen namens de minister, de IWI, de RWI, de CWI, het UWV, de SVB, het CBS en eventueel de gemeenten.
Via dit artikel wordt aan uitvoeringsorganisaties gevraagd ten behoeve van de taken van de minister en de IWI een aantal gegevens te administreren. Welke basisgegevens het betreft is voor de CWI, het UWV en de SVB vastgelegd in respectievelijk de bijlagen III, V en VII van de regeling. De exacte definiëring van deze basisgegevens en de eventueel daarin onderscheiden categorieën dient door de minister in overleg met de betreffende uitvoeringsorganisatie bepaald te worden. Dit uiteraard met inachtneming van het Gegevensregister SUWI.
Basisgegevens zijn een selectie uit het geheel van gegevens die bij de uitvoering benodigd zijn of daaruit gegenereerd kunnen worden. De set basisgegevens is zodanig gekozen dat het merendeel van de incidentele vragen van de minister naar verwachting aan de hand van deze basisgegevens beantwoord kan worden. De uitvoeringsorganisatie zorgt er voor dat de basisgegevens op een zodanige manier zijn opgeslagen dat de minister of de IWI eenvoudig en snel een selectie ervan (in de vorm van bijvoorbeeld een bestand of tabel) kunnen ontvangen. Indien een dergelijke selectie tot natuurlijke personen herleidbare gegevens betreft, zal dit uiteraard plaatsvinden met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Bij elke uitvoeringsorganisatie is het sofi-nummer als basisgegeven opgenomen. Het sofi-nummer dient om ten behoeve van nadere beleidsanalyses een relatie mogelijk te maken met gegevens die elders verzameld worden. In dit kader wordt ook nagedacht over de vorming van een knooppunt beleidsinformatie, waarin via dit sofi-nummer individuele gegevens uit verschillende uitvoeringsdomeinen kunnen worden samengebracht. Over de condities waaronder een dergelijke koppeling conform de Wet bescherming persoonsgegevens kan worden uitgevoerd, vindt momenteel overleg plaats met het College bescherming persoonsgegevens.
In dit artikel is tot slot opgenomen dat de betreffende basisgegevens tenminste vijf jaar worden bewaard vanaf het moment dat de uitvoeringsorganisaties geen relatie meer hebben met de betrokken persoon. De gegevens mogen langer worden bewaard, mits een uitvoeringsorganisatie er voor zorgdraagt dat zij alleen ten behoeve van historische of wetenschappelijke analyses zullen worden gebruikt. Indien een uitvoeringsorganisatie de gegevens niet zelf langer dan vijf jaar wenst te bewaren, dient zij de gegevens daartoe over te dragen aan het Steinmetzarchief. Het Steinmetzarchief is onderdeel van het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI) van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) en zorgt voor de beschikbaarheid van bestaand empirisch materiaal ten behoeve van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Ook bij een dergelijke overdracht geldt dat wordt toegezien op een exclusief gebruik voor historische en wetenschappelijke doeleinden.
Artikel 5.12 Periodieke informatieverstrekking
Door middel van dit artikel wordt de CWI, het UWV en de SVB opgelegd om de minister en de IWI ten behoeve van hun taken periodiek een aantal informatieproducten te verstrekken. De uitvoeringsorganisaties zullen op verschillende momenten informatie met een verschillende breedte en diepgang aan de minister of de IWI verstrekken over de uitvoering van het beleid. In respectievelijk de bijlagen IV, onder a tot en met c, VI, onder a tot en met f, en VIII, onder a tot en met d, staat vermeld welke informatie met welke periodiciteit door de betreffende uitvoeringsorganisatie dient te worden opgeleverd.
De algemene lijn bij de periodieke informatieverstrekking is dat de uitvoeringsorganisaties de minister en de IWI per kwartaal van informatie voorzien. Uit het oogmerk van actualiteit, dit mede in relatie tot de ten behoeve van de begrotingscyclus benodigde ramingen, is dit wat betreft de volumeontwikkelingen in de werknemersverzekeringen niet frequent genoeg. Het betekent immers dat informatie over het eerste kwartaal van een lopend jaar pas medio mei beschikbaar komt, en daarmee niet gebruikt kan worden voor de beoogde bijstelling van de ontwerpbegroting in het voorjaar. Het UWV zal dan ook gevraagd worden om per maand een aantal kerncijfers aan te leveren. Welke kerncijfers het betreft, is neergelegd in bijlage VI, onder a. Omdat cijfers per maand sterk beïnvloed worden door incidentele ontwikkelingen, dienen de kerncijfers niet alleen als maandcijfers, maar ook als twaalfmaands voortschrijdende gemiddelden te worden gepresenteerd.
In het kwartaalverslag geeft de uitvoeringsorganisatie de minister en de IWI informatie op hoofdlijnen ten behoeve van de verschillende functies, te weten aansturing, beleid, toezicht en financiering. Evenals in het jaarverslag en de jaarrekening verantwoordt de uitvoeringsorganisatie zich op hoofdlijnen over de uitvoering van de hem opgedragen wettelijke taken en geeft inzicht in de uitvoering van andere taken. In dit verband zijn in het kwartaalverslag ook indicatoren opgenomen die inzicht geven in de prestaties van de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast worden de minister en de IWI door middel van het kwartaalverslag van relevante beleidsinformatie voorzien. Een kwartaalverslag hoeft niet van een accountantsverklaring te worden voorzien.
Het UWV en de SVB verstrekken respectievelijk vier en drie maal per jaar een fondsennota. Deze nota bevat informatie over volumegegevens, baten en lasten, en informatie over de vermogenspositie van de door hen beheerde fondsen. Daarmee geeft de nota de minister en de IWI inzicht in de ontwikkelingen van deze fondsen. De gekozen tijdstippen hangen samen met het volgende. De nota van 1 februari geeft een indruk van de ontwikkeling in het afgelopen jaar, en is daarmee relevant bij de beleidsvoorbereiding voor het komende jaar. De nota van 1 juli is van belang, omdat rond dat moment de premievaststelling plaatsvindt. De nota van 1 november biedt het noodzakelijke inzicht om het beleid voor het komende jaar te kunnen vormgeven. De nota van 1 mei van het UWV is noodzakelijk vanwege de huidige premieheffingssystematiek voor de werknemersverzekeringen, en de noodzaak van de minister om reeds voor de zomer inzicht te hebben in de gerealiseerde baten en lasten en de vermogenspositie van de fondsen in het voorafgaande jaar.
Naast kwartaalverslagen en fondsennota's dienen de uitvoeringsorganisaties eveneens een aantal halfjaarlijkse dan wel jaarlijkse rapportages aan de minister te verstrekken.
Het vierde en zevende lid van artikel 5.12 betreffen de verstrekking van gegevensbestanden door de CWI, het UWV en de SVB aan de minister. Deze bestanden zijn nadrukkelijk niet bedoeld ter vulling van het eerdergenoemde knooppunt beleidsinformatie. Via deze leden worden leveringen geformaliseerd die momenteel al plaatsvinden. De periodieke levering ervan is noodzakelijk voor het ramen en verdelen van budgetten die onder verantwoordelijkheid van de minister vallen. Zij is tevens gewenst ten behoeve van het - in het kader van het rijksbrede Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (VBTB) - vooraf calculeren en achteraf evalueren van de effectiviteit van het respectievelijk te voeren en gevoerde beleid. Voor beide doelen dienen modellen te worden ontwikkeld, die vervolgens worden doorgerekend. Voor het doorrekenen ervan kan weliswaar worden volstaan met geaggregeerde gegevens (dit zijn categorieën van gevallen), maar voor het ontwikkelen en toetsen van modellen zijn gegevens op individueel niveau (dit zijn afzonderlijke gevallen) noodzakelijk. Omdat de te leveren bestanden geanonimiseerde individuele gegevens zonder sofi-nummer bevatten, zijn zij tot op heden niet als persoonsgegevens beschouwd. Uit eerdergenoemd overleg met het College bescherming persoonsgegevens in het kader van het eerdergenoemde knooppunt beleidsinformatie is echter gebleken dat het bij nader inzien wel persoonsgegevens betreft. Daarom zullen alsnog, conform de Wet bescherming persoonsgegevens, de voor de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.
Artikel 5.13 Jaarlijkse informatieverstrekking voor de beleidsverantwoording en Rijksbegroting
In dit artikel gaat het om gegevens die de minister gebruikt als input voor de begrotings- en verantwoordingscyclus van het Rijk. Ten behoeve van de beleidsverantwoording door de minister verschaffen de CWI, het UWV en de SVB jaarlijks een beschrijving van de prestaties van de dienstverlening op grond van een aantal nader vast te stellen indicatoren. De betreffende gegevens worden gebruikt ten behoeve van het departementale jaarverslag, waarover de minister jaarlijks in mei aan beide Kamers der Staten-Generaal verantwoording aflegt. De bijlagen waarin deze informatie is opgenomen, worden uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling bekendgemaakt.
Om de minister in staat te stellen om de departementale begroting te kunnen bepalen, wordt de SVB gevraagd jaarlijks in mei een gedetailleerde raming te verstrekken van het aantal personen dat, krachtens de in lid drie genoemde wetten en regelingen, een uitkering zal ontvangen.
Artikel 5.14 Informatieverstrekking aan derden
Dit artikel bepaalt dat de minister en de IWI de uitvoeringsorganisaties kunnen verzoeken om informatie te leveren aan door hen aangewezen personen of instanties. Het gaat daarbij om personen of instanties die in hun opdracht onderzoek verrichten of gegevens bewerken, of om door de minister aangewezen internationaal-rechtelijke organisaties. In het laatste geval betreft het bijvoorbeeld de levering van informatie aan de International Labour Organisation (ILO).
Niet alleen omwille van de efficiëntie, maar ook - en vooral - vanuit het oogpunt van de privacy, is het wenselijk dat een uitvoeringsorganisatie de gegevens rechtstreeks overdraagt aan de betreffende personen of instanties. Bij hun verzoek moeten de minister of de IWI ervoor zorgdragen dat alleen de informatie wordt uitgevraagd, die strikt noodzakelijk is voor het doel waartoe deze dient te worden verstrekt. Indien nodig, kunnen de minister en de IWI hiertoe een beroep doen op de kennis van de uitvoeringsorganisatie in kwestie. De uitvoeringsorganisatie ziet erop toe dat alleen die informatie wordt geleverd, waarom de minister of de IWI heeft verzocht. In overleg met de door de minister of de IWI aangewezen personen of instanties bepaalt de betreffende uitvoeringsorganisatie de meest adequate vorm van de gegevensverstrekking.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het UWV - op verzoek van de minister - informatie verstrekt aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Omwille van de transparantie wordt de inhoud van de periodieke informatieverstrekking aan de minister van BZK concreet in Bijlage IX bij de regeling benoemd. Als eerstverantwoordelijke minister voor personeelsbeleid van de overheid, heeft de minister van BZK niet alleen informatie nodig over de salariëring en de aard van functies, maar ook over de sociale zekerheid van overheids- en onderwijspersoneel. De invoering van de werknemersverzekeringen voor het overheids- en onderwijspersoneel, ingevolge de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW), heeft de behoefte aan deze informatie niet doen verminderen. Integendeel, de informatiebehoefte is juist versterkt door de in het kabinet afgesproken versterking van de coördinerende rol van de minister van BZK met betrekking tot het personeelsbeleid van de overheid.
Tegen deze achtergrond heeft de minister van BZK gegevens nodig voor het kunnen maken van microsimulaties met het oog op toekomstverkenningen enerzijds, en het kunnen analyseren van oorzaken en achtergronden van ontwikkelingen en prestaties van de overheid als werkgever anderzijds. De in Bijlage IX genoemde rapportages en bestanden worden ten behoeve van deze doelen verstrekt. De minister van SZW en de minister van BZK zullen afspreken dat laatstgenoemde ervoor zorgdraagt, dat de betreffende gegevens alleen voor deze doelen worden gebruikt. Daarnaast wordt afgesproken dat de minister van BZK, conform de Wet bescherming persoonsgegevens, voldoende privacybeschermende maatregelen treft, opdat de gegevens slechts toegankelijk zijn voor de onderdelen van zijn ministerie die belast zijn met de eerdergenoemde coördinatiefunctie voor het personeelsbeleid van de overheid.
Artikel 5.15 Openbaarmaking onderzoeksrapporten en statistische rapportages
In dit artikel is opgenomen dat de uitvoeringsorganisatie onderzoeksrapporten en statistische rapportages enige tijd voor openbaarmaking aan de minister verstrekt. Dit dient alleen om de minister in staat te stellen om een onderbouwde beleidsreactie op de bevindingen en de conclusies in de betreffende publicaties voor te bereiden. Voor onderzoeksrapporten en statistische rapportages waarvan de minister niet van de inhoud op de hoogte was of kon zijn, geldt hierbij een termijn van tenminste twee weken. Bij publicaties waarvan de minister wel op de hoogte was of kon zijn, waaronder de rapportages als bedoeld in artikel 5.12 en artikel 5.14, eerste lid, dient het betreffende rapport tenminste twee werkdagen voor openbaarmaking aan de minister te worden verstrekt. In deze gevallen kan met een kortere termijn worden volstaan, omdat de minister dan in de gelegenheid is om zich voor de feitelijke openbaarmaking over de inhoud van het betreffende rapport te laten informeren. Ook over de wijze waarop de openbaarmaking wordt begeleid, en een eventueel vergezellend persbericht, dient de minister tenminste twee werkdagen van tevoren te worden geïnformeerd. Alleen met instemming van de minister kan in voorkomende gevallen van de hier genoemde termijnen worden afgeweken.
Artikel 5.16 Kwaliteit van de informatievoorziening
Door middel van dit artikel wordt aan uitvoeringsorganisaties opgelegd om zorg te dragen voor een deugdelijke administratie. Hiertoe wordt ook gerekend het inrichten van procedures, teneinde te kunnen garanderen dat tijdig en op de juiste wijze aan de informatieverplichtingen in deze regeling wordt voldaan. Over de kwaliteit van deze informatievoorziening dienen de uitvoeringsorganisaties jaarlijks verslag te doen aan de minister en de IWI. Onder kwaliteit van de informatievoorziening wordt hierbij onder meer begrepen de volledigheid, betrouwbaarheid en tijdigheid ervan. Het betreffende rapport wordt uiterlijk tegelijk met het jaarverslag ingediend.
In het rapport besteedt de uitvoeringsorganisatie voor de verschillende uit te voeren regelingen en onderwerpen aandacht aan de stand van zaken rond de kwaliteit van de informatievoorziening. De uitvoeringsinstanties brengen rapport uit over hoe informatie wordt vergaard of geproduceerd, wat de kwaliteit van haar en de door haar geleverde informatie is, en de wijze waarop deze kwaliteit wordt gewaarborgd. De betreffende rapportage gaat dus in op zowel de proceskwaliteit als de productkwaliteit van de informatievoorziening. Jaarlijks kunnen daarbij andere accenten worden gelegd.
Het artikel is opgenomen, omdat de kwaliteit van de informatie voor de minister en de IWI van groot belang is. De door uitvoeringsorganisaties verstrekte informatie vormt immers een belangrijke basis voor de onderbouwing van het beleid van de minister en de oordelen van de toezichthouder. Voor een verantwoord gebruik van de informatie is het noodzakelijk dat de minister en de IWI goed zicht hebben op de waarde van de geleverde informatie.
Artikel 5.17 Stukken Raad van bestuur en Raad van advies
Dit artikel verplicht de CWI, het UWV en de SVB de agenda en een verkorte weergave van het verslag van de bijeenkomsten van de Raad van bestuur en de Raad van advies aan de minister en de IWI te verstrekken. Daarnaast dienen alle stukken ter beschikking van de minister en de IWI gesteld te worden, waarvan de Raad van bestuur redelijkerwijs kan vermoeden dat zij relevant zijn in het kader van de ministeriële verantwoordelijkheid. Toezending vindt plaats binnen drie dagen na de agendering in de Raad van bestuur of Raad van advies.
Artikel 5.18 Wijziging informatieverstrekking
Indien de minister een wijziging wenst aan te brengen in de regeling of de bijbehorende bijlagen zal hij vooraf de uitvoerbaarheid van de gewenste wijziging laten toetsen door de uitvoeringsorganisatie. Bij het wijzigen van een bijlage die betrekking heeft op basisgegevens, zal de minister de uitvoeringsorganisaties een redelijke termijn geven om de noodzakelijke voorbereidingen te treffen. Een wijziging van de basisgegevens kan immers grote gevolgen hebben voor de administratieve processen van een uitvoeringsorganisatie.
§ 5.2.2 Informatieverstrekking CWI, UWV en SVB aan de RWI
Artikel 5.19 Gegevensverstrekking door CWI, UWV, SVB en gemeenten
In het zevende lid van artikel 54 van de Wet SUWI is opgenomen dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld omtrent de verstrekking van gegevens en inlichtingen door de CWI, het UWV, de SVB en de gemeenten aan de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Daar waar bij deze informatieverstrekking door de CWI, het UWV en de SVB tussenkomst van de minister optioneel is, is dat bij de gemeenten niet het geval. Rechtstreekse informatieverstrekking door de gemeenten aan de RWI ligt niet voor de hand, omdat het zou betekenen dat zowel de minister als de RWI gegevens verzamelen, controleren, schonen en bewerken tot een statistiek. De periodieke informatieverstrekking door gemeenten aan de RWI zal derhalve via tussenkomst van de minister plaatsvinden. Welke informatieproducten het betreft, is neergelegd in bijlage X.
De door de CWI, het UWV, de SVB en gemeenten aan de RWI te verstrekken informatie dient nodig te zijn voor de uitoefening van zijn taken. De informatie die de CWI, het UWV en de SVB aan de RWI verstrekken, is identiek aan de informatie die conform artikel 5.12 aan de minister zal worden geleverd, tenzij de betreffende informatie tot natuurlijke personen herleidbare gegevens bevat. Dit zal zeker het geval zijn met betrekking tot het vierde en zevende lid van artikel 5.12. Deze leden betreffen namelijk de levering van geanonimiseerde individuele gegevens, hetgeen voor de taken die de RWI zijn toebedeeld niet noodzakelijk is. Voor wat betreft de door de uitvoeringsorganisaties aan de RWI te leveren gegevensbestanden, zullen deze inhoudelijk dezelfde informatie bevatten als de bestanden die aan de minister worden geleverd. Wat de vorm waarin de bestanden worden geleverd betreft, is er echter een belangrijk verschil: daar waar de bestanden ten behoeve van de minister geanonimiseerde individuele gegevens dienen te bevatten, dienen de bestanden voor de RWI nadrukkelijk geen tot natuurlijke personen herleidbare gegevens te bevatten.
Artikel 5.20 Nadere bepalingen voor gegevensverstrekking
De informatiebehoeften van de RWI kunnen naar verwachting via de in artikel 5.19 genoemde periodieke informatieproducten voor een belangrijk deel worden vervuld. Het kan echter voorkomen dat de RWI ten behoeve van een specifieke analyse aanvullende gegevens nodig heeft. In dat geval kan de RWI zonder tussenkomst van de minister aanvullende informatie opvragen bij de uitvoeringsorganisaties. De RWI wordt geacht zich bij dergelijke incidentele informatieverzoeken zoveel mogelijk te beperken tot de in bijlage III, V en VII voor respectievelijk de CWI, het UWV en de SVB genoemde basisgegevens.
De procedure bij incidentele informatieverstrekking aan de RWI is als volgt. De RWI dient zijn verzoek schriftelijk in, en geeft daarbij concreet aan welke informatie het betreft, waar de informatie voor nodig is, en wanneer deze dient te worden opgeleverd. Er is in de regeling voor dit laatste geen vaste termijn opgenomen, omdat wat een redelijke termijn is, afhangt van de urgentie van het informatieverzoek en van de moeite die het kost om de betreffende gegevens te leveren. Wel wordt een uitvoeringsorganisatie geacht binnen vijf werkdagen de RWI te laten weten of zij de door de RWI genoemde termijn haalbaar acht.
§ 5.2.3 Informatieverstrekking IB aan de minister en de IWI
Ook het Inlichtingenbureau (IB) dient kwartaalverslagen aan de minister en de IWI te zenden. De inhoud daarvan is opgenomen in bijlage XI.
§ 5.2.4 Rapportage gegevensverwerking
Artikel 5.22 Verantwoording gegevensverwerking (in combinatie met artikel 6.4)
De CWI, het UWV, de SVB en het IB dienen jaarlijks verantwoording af te leggen over de gegevensverwerking binnen hun organisatie, deze verantwoording dient te worden voorzien van een oordeel van een EDP-auditor. De EDP-auditor stelt voor de opzet en de reikwijdte van de audit een plan op, waarin gemotiveerd wordt welke systemen, procedures etc. worden betrokken in de audit. De uitkomsten van de audit worden gerapporteerd aan de minister en de IWI. De bedoelde audit strekt zich ook uit tot het gebruik van Suwinet en de voorzieningen die krachtens het Stelselontwerp tot Suwinet gerekend worden en die tot het verantwoordelijkheidsdomein van de betreffende organisatie behoren. Voor Suwinet is in artikel 6.4 een afzonderlijke verplichting tot het zorgdragen voor beveiliging geformuleerd. Voor de beveiliging van Suwinet worden in bijlage XIV normen gesteld. De uitwerking van de daarin opgenomen informatiebeveiligingseisen is gebaseerd op de Code voor informatiebeveiliging 2000, aangevuld met maatregelen genoemd in de A&V-studie nr. 23 `Beveiliging van persoonsgegevens' van het College bescherming persoonsgegevens.
In de Wet SUWI is bepaald dat het UWV, de CWI en gemeenten (c.q. gemeentelijke sociale diensten) voor onderlinge uitwisseling en raadpleging van gegevens gebruik maken van een elektronische infrastructuur, aangeduid als Suwinet. Het realiseren van voorzieningen die de communicatie tussen partijen moet ondersteunen brengt de noodzaak van afstemming en coördinatie met zich mee. De Wet SUWI (hoofdstuk 9) bevat daarom meerdere bepalingen omtrent inrichting en gebruik van Suwinet, evenals over de gegevens en berichten die via het netwerk worden uitgewisseld. Met deze regeling wordt de inrichting van Suwinet vastgelegd. Dit betreft het stelselontwerp zoals aangeduid in art. 66, eerste lid, van de Wet SUWI, het gegevensregister SUWI (art. 64, tweede lid) en de organisatie en beheer van Suwinet (art. 67, tweede lid), waaronder begrepen het beleid rond beveiliging en privacy.
Het IB is een stichting die wettelijke taken uitvoert op basis van de Abw, de IOAW, de IOAZ en de Wet SUWI. In het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten zijn de taken van het IB voor een groot deel al nader uitgewerkt. In deze regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inrichting van de elektronische voorzieningen van het IB, de aansluiting van gemeenten op het IB en met betrekking tot het jaarplan, de begroting en de verantwoording door het IB. Tevens bevat de regeling overgangsbepalingen ten aanzien van het tijdpad van de implementatie van het IB bij gemeenten en de financiering van de stichting Inlichtingenbureau.
Om onderlinge gegevensuitwisseling mogelijk te maken zijn gemeenschappelijke afspraken en standaards nodig. Hiertoe wordt met deze regeling een samenhangend stelselontwerp vastgelegd.
Het stelselontwerp gaat er in belangrijke mate van uit dat zoveel mogelijk voorzieningen behoren tot de verantwoordelijkheid van de aangesloten partijen wat betreft ontwikkeling en beheer, uiteraard conform gemeenschappelijke afspraken en standaards. Om deze `decentrale' voorzieningen met elkaar te kunnen laten communiceren, zijn daarnaast gemeenschappelijke of centrale voorzieningen noodzakelijk, die niet logischerwijs aan een van de aangesloten partijen zijn toe te wijzen.
De situatie voor gemeenten wijkt in die zin af van die voor UWV en CWI, dat hier voor wat betreft het decentrale aspect niet sprake is van één organisatie, maar van een groot aantal. De Stichting Inlichtingenbureau heeft op grond van de Wet SUWI een coördinerende en dienstverlenende taak, en neemt aldus voor het gemeentelijk domein de taken voor haar rekening die op grond van het stelselontwerp als decentraal worden aangemerkt, maar die het niveau van individuele aangesloten gemeenten overstijgen.
Het stelselontwerp beschrijft op hoofdlijnen
a. de functies die door het stelsel worden geboden,
b. de verschillende componenten die al of niet per functie daarvoor nodig zijn;
c. de wijze waarop die componenten samenwerken;
d. de verantwoordelijkheden met betrekking tot ontwikkeling en beheer voor die componenten;
e. de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de deelnemende partijen teneinde een werkend stelsel te realiseren.
De voor het stelselontwerp relevante technisch afspraken zijn beschreven in de zogenoemde interfacedefinities. Deze beschrijven in detail hoe de verschillende componenten, ontwikkeld door en in beheer bij verschillende partijen, onderling samenwerken teneinde de functionaliteit van Suwinet te kunnen bieden, dan wel te kunnen gebruiken. De interfacedefinities zijn vervat in de bijlage XIII (`Stelselontwerp Suwinet') bij deze regeling.
Voor het functioneren van het stelsel zijn, naast hetgeen in deze regeling wordt vastgelegd, nog praktische afspraken nodig tussen de partijen, met name rond de samenwerking en afstemming op gebied van technisch beheer van het stelsel, het afhandelen van incidenten (foutmeldingen), en ook over de tijdigheid en kwaliteit van gegevensverstrekkingen. De partijen dienen hiertoe onderling overeenkomsten (zogenaamde Service Niveau Overeenkomsten) af te sluiten, die niet tot het stelselontwerp behoren als hier beschreven.
§ 6.1.2 Inrichting en opzet van Suwinet
Suwinet is een Extranet, dat grotendeels gefundeerd is op de netwerken en de daarin aanwezige services van de aangesloten partijen (UWV, CWI en Inlichtingenbureau resp. gemeenten). Voor gebruikers en aangesloten applicaties zal dit Extranet zich voordoen als een aparte entiteit, waartoe men pas na autorisatie toegang heeft.
Suwinet biedt de functionaliteiten die voor gegevensuitwisseling in het Suwi-domein nodig zijn. Voor de realisatie van de voor Suwi benodigde ICT-voorzieningen heeft de minister gekozen voor een aanpak in twee sporen2. Spoor 1, dat in 2001 in uitvoering is genomen, is erop gericht om - met gebruikmaking van reeds bestaande voorzieningen en beperkte nieuwbouw - op korte termijn de meest noodzakelijke ondersteuning van de SUWI-uitvoeringsketen te realiseren. Spoor 2 betreft de ontwikkeling van een duurzame infrastructuur op basis van een informatiearchitectuur. Onderstaand worden de functionaliteiten en architectuur van Suwinet toegelicht. Dit gebeurt uitgebreider bij de bijlagen bij deze regeling waarmee het stelselontwerp en het gegevensregister (bijlagen XIII en XII) worden vastgelegd.
Functionaliteiten (artikel 6.1)
De Suwinet-functies in spoor 1, die in deze regeling beschreven worden, zijn de volgende:
1. inkijken: het (bij een andere organisatie) direct kunnen ophalen van gegevens met betrekking tot een bepaald sofi-nummer ten behoeve van het tonen van die gegevens aan een medewerker op zijn computerscherm (raadplegen), of ten behoeve van het verwerken ervan in een applicatie (inlezen).
2. meldingen: het kunnen versturen van gegevens naar een door de afzender bepaalde ontvangende organisatie. In bepaalde gevallen bestaat voor een ontvanger de mogelijkheid een abonnement te nemen op wijzigingen in ontvangen gegevens.
In spoor 1 worden de volgende meldingen uitgewisseld:
• vanuit CWI : intakebericht WW en Abw inclusief alle daarmee verband houdende secundaire meldingen, op initiatief van CWI;
• vanuit UWV : dienstverhoudingen en uitkeringsverhoudingen, alsmede wijzigingen daarin aan IB.
Realisering van de voor deze functies voor het gemeentelijk domein benodigde voorzieningen bij het Inlichtingenbureau zal eerst in de loop van 2002 plaatsvinden. Uit oogpunt van reductie van complexiteit is ervoor gekozen om eerst de bouw en ingebruikname van de voorzieningen voor het genereren van samenloopsignalen ten behoeve van rechtmatigheidscontrole af te ronden, en daarna de voor het Suwinet benodigde aanpassingen te realiseren. Aansluiting van gemeenten op het IB zal in de loop van 2002 gebeuren, zodat er naar verwachting eind 2002 van volledig gebruik van Suwinet zoals gedefinieerd in spoor 1 sprake zal zijn. Het aansluitschema voor gemeenten op het Inlichtingenbureau (zie ook onder) geldt daarom als invoeringssystematiek voor het gebruik van Suwinet door gemeenten volgens het in deze regeling bepaalde.
Na oplevering van spoor 1 zullen op korte termijn in aanvulling daarop de volgende voorzieningen worden gerealiseerd:
• ongestructureerde meldingen, dat wil zeggen het versturen door middel van een melding van ongestructureerde (`vrije') gegevens. Dit betreft met name het versturen van de rapportage van de kwalificerende intake door de CWI, verslagen van bemiddelingsgesprekken etc;
• het tussen personen beveiligd kunnen uitwisselen van informatie via e-mail.
Architectuur (artikelen 6.2 en 6.3)
Om Suwinet als extranet te laten functioneren zijn er in zowel het centrale als de decentrale domeinen bepaalde componenten nodig, en worden aan de onderling raakvlakken en aansluitingen (interfaces) tussen die componenten bepaalde eisen gesteld. Voor de architectuurbeschrijving van Suwinet wordt uitgegaan van een gelaagd model. Op elke laag worden afspraken en standaards gedefinieerd. Het betreft de volgende lagen:
1. het datacommunicatie- of netwerkniveau;
2. de gegevens die onderling uitgewisseld worden;
3. de logische of functionele inrichting van het stelsel.
Laag 1, datacommunicatienetwerk (artikel 6.3, lid 1, onder a, en lid 3, onder b)
Op datacommunicatieniveau wordt uitgegaan van de netwerken binnen de diverse kolommen en partijen. Het zogenaamde SUWI-koppelpunt brengt de verbindingen tussen de aangesloten netwerken en naar de centrale Suwinet-voorzieningen tot stand. Dit vormt op datacommunicatiegebied het enige gemeenschappelijke onderdeel van Suwinet.
De feitelijke inrichting van de netwerken in de diverse kolommen en partijen is sterk in beweging. Voor het stelselontwerp is dat niet belangrijk, zolang maar voldaan wordt aan voorschriften voor het koppelvlak voor aansluiting aan het SUWI-koppelpunt. Als generiek protocol wordt uitgegaan van TCP/IP. Dit dient door alle partijen in verschillende subdomeinen te worden ondersteund. Het stelselontwerp specificeert hoe de verschillende netwerken in de verschillende domeinen worden gekoppeld.
Voor het versturen van meldingen wordt gebruik gemaakt van de faciliteiten van RINIS, voor zover het transport tussen kolommen, dat wil zeggen tussen sectorloketten betreft. Het transport binnen een kolom, dat wil zeggen tussen sectorloket en partijen binnen die kolom, gebeurt in spoor 1 op basis van reeds in die kolom beschikbare of in ontwikkeling zijnde faciliteiten. In spoor 1 zal hier nog geen standaardisatie plaatsvinden.
Laag 2, gegevens- en berichtenregister (artikel 6.2)
De betekenis van de gegevens die tussen de Suwi-partijen worden uitgewisseld en de wijze waarop de gegevens worden vastgelegd (gecodeerd) bij de uitwisseling, dienen eenduidig en ondubbelzinnig te zijn. Op grond van de uitvoering van wettelijke taken van de uitvoeringsorganisaties ontstaat een concreet beeld van de gegevens die nodig zijn, op welk moment ze nodig zijn, en bij welke uitvoerder zulke gegevens beschikbaar komen. Om het voor uitvoeringsorganen, burgers en werkgevers inzichtelijk te maken welke gegevens voor meervoudig gebruik beschikbaar zijn, wordt als bijlage bij deze ministeriële regeling het Gegevensregister SUWI (bijlage XII) vastgesteld. Hierin wordt een gemeenschappelijke taal voor elektronische gegevensuitwisseling in het SUWI-domein vastgelegd, aangeduid als SuwiML.
Het SUWI Gegevensregister voorziet in een register met gegevensdefinities, dat betekenis en formaat van alle uit te wisselen gegevens definieert. Dit betreft in eerste instantie uitwisselingen tussen UWV, CWI, gemeenten en het Inlichtingenbureau. Op korte termijn zullen in aansluiting op het gegevensregister ook uitwisselingen met reïntegratiebedrijven beschreven en ingekaderd worden.
In het Gegevensregister SUWI is een overzicht opgenomen, aangeduid als Berichtenindex SUWI, waarin de verschillende soorten berichten zijn weergegeven, die in het kader van wettelijke taken worden uitgewisseld tussen SUWI-uitvoeringsorganisaties. Onder berichten worden alle verzamelingen van gegevens verstaan zoals die met de onderscheiden functies van Suwinet worden verzonden (meldingen) dan wel geraadpleegd of ingelezen (inkijk).
Met artikel 6.2, derde lid wordt ook de wettelijke basis gelegd voor het gebruik van Suwinet door gemeenten bij uitvoering van de WIW. Dit betreft primair uitwisselingen tussen de CWI en gemeenten van gegevens met betrekking tot de afstand tot en kansen op de arbeidsmarkt van cliënten.
Laag 3, Logische Inrichting (artikel 6.3, eerste lid, onder b, en derde lid, onder a)
De logische inrichting beschrijft de meer functionele werking van het stelsel en de voorzieningen en standaards die daarvoor nodig zijn. De belangrijkste onderdelen zijn de volgende.
Personenverwijsbestand
Een personenverwijsbestand of -index geeft per sector aan of er een dossier of registratie wordt gehouden over een bepaalde cliënt, en bij welke partij binnen die kolom die informatie zich bevindt. De beschikbaarheid van persoonsinformatie van een individuele cliënt moet immers achterhaald kunnen worden. Het stelselontwerp bevat een beschrijving van de verwijsgegevens, van de wijze waarop zulke gegevens in verwijsbestanden per uitvoeringsorganisatie (CWI en UWV) of sector (gemeenten) worden onderhouden, en van de wijze waarop in deze bestanden gezocht kan worden. Als identificatiegegeven geldt steeds het Sofi-nummer. Het is de verantwoordelijkheid van een kolom om de index inhoudelijk te onderhouden.
De verwijsindex is een generiek mechanisme; omdat de situatie in elke kolom echter verschillend is zal de feitelijke inrichting van de verwijsbestanden tussen de kolommen verschillen. De indexen dienen wel te voldoen aan dezelfde interfacespecificaties.
Toegangsbeveiliging en -machtiging
Toegangsbeveiliging draagt zorg voor het uitsluitend verlenen van inkijktoegang tot de informatie in de webservers aan die gebruikers die daartoe een toegangsmachtiging hebben, d.w.z. geautoriseerd zijn. De toegangsmachtigingen zijn gegevens van gebruikers uit de diverse partijen die de toegangsrechten (autorisaties) bepalen. Deze gegevens zijn ondergebracht in een gebruikersadministratie. Het beheer van deze gegevens ligt bij de partijen.
De toegangsbeveiliging wordt gerealiseerd door middel van een gemeenschappelijk standaard toegangsbeveiligingspakket. Dit pakket verzorgt tevens de logging van alle toegangen die verleend zijn (en die afgewezen zijn). Deze logging bevat informatie over wie (welke gebruiker) welke gegevens over welk sofi-nummer heeft geraadpleegd. Op basis van deze logging worden periodieke rapportages opgesteld.
Abonnementenadministratie
Een andere voorziening betreft het mechanisme om relevante wijzigingen die in een basisregistratie worden aangebracht te signaleren en door te melden aan andere partijen. In spoor 1 wordt beperkt van deze functie gebruik gemaakt. Alleen wijzigingen in de registraties van het UWV (dienstverbanden en uitkeringen) worden gemeld aan het Inlichtingenbureau ten behoeve van het vaststellen van samenloop met Abw-uitkeringen. Het UWV is derhalve vooralsnog de enige partij die een abonnementenadministratie onderhoudt.
§ 6.1.3 Beveiliging (artikel 6.4)
Een belangrijk punt van aandacht is de beveiliging van de gegevensuitwisseling. Het gebruik en beheer van Suwinet volgens de bepalingen in de wet SUWI en deze regeling is onderdeel van het wettelijke takenpakket. In overeenstemming met de decentrale opzet van Suwinet en de eisen die krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet SUWI gelden, hebben de uitvoeringsorganen de taak om waarborgen te creëren ten aanzien van de kwaliteit van gegevens, privacybescherming en andere beveiligingsmaatregelen binnen het domein en de zeggenschap van de eigen organisatie.
Door middel van deze regeling wordt tevens zorggedragen voor een samenhangend beveiligingsbeleid. Dit beleid heeft tot doel om afstemming en samenhang te bereiken in de systematiek en de niveaus van beveiliging in de verschillende Suwinet-domeinen. Kern is dat via de bijlage bij deze regeling `Beveiliging Suwinet' (bijlage XIV) een gemeenschappelijke, nadere uitwerking geborgd wordt van artikel 13 van de WBP, dat algemene uitgangspunten en richtlijnen geeft voor de door organisaties te implementeren beveiligingsmaatregelen. Voor het opstellen hiervan wordt de Code voor Informatiebeveiliging gehanteerd. De bijlage legt gemeenschappelijke betrouwbaarheidseisen vast die het beveiligingsniveau aangeven voor Suwinet. De geformuleerde normen gelden niet alleen voor Suwinet in engere zin, maar ook voor de bedrijfsprocessen die van de met behulp van Suwinet uitgewisselde gegevens gebruik maken. Aldus wordt een gelijkwaardig niveau van beveiliging over de organisaties heen bereikt.
De vereiste betrouwbaarheid wordt gedefinieerd vanuit de gevolgen van inbreuken op:
• Beschikbaarheid: de mate waarin de Suwinet functie in bedrijf is op het moment dat de organisatie het nodig heeft;
• Integriteit: de mate waarin de Suwinet functie zonder fouten is;
• Vertrouwelijkheid: de mate waarin de toegang tot en de kennisname van de Suwinet functie en de informatie daarin is beperkt tot een gedefinieerde groep van gerechtigden.
Op basis van de gestelde eisen worden vervolgens beveiligingsdoelen vastgelegd waarmee het vastgestelde niveau kan worden bereikt. De organisaties zijn vervolgens zelf gehouden om beveiligingsmaatregelen te treffen waarmee de doelstellingen worden bereikt. Als onderdeel van de jaarlijkse verantwoording over de gegevensverwerking binnen de organisaties, rapporteren deze tevens over het gebruik, de inrichting en de beveiliging van Suwinet, uiteraard voorzover dit binnen hun verantwoordelijkheidsdomein valt.
In de genoemde bijlage wordt nader ingegaan op de organisatie van de beveiliging van Suwinet.
Voor de beveiliging van Suwinet worden in bijlage XIV normen gesteld. De uitwerking van de daarin opgenomen informatiebeveiligingseisen is gebaseerd op de Code voor informatiebeveiliging 2000, aangevuld met maatregelen genoemd in de A&V-studie nr. 23 `Beveiliging van persoonsgegevens' van het College bescherming persoonsgegevens. Ook over de beveiliging van Suwinet dient verantwoording te worden afgelegd, zoals geregeld in artikel 5.22.
§ 6.1.4 Toewijzing centrale taken, afstemming (artikel 6.3, eerste lid, onder c en d, en tweede lid)
Het beheer van centrale voorzieningen binnen Suwinet wordt op grond van artikel 67 Wet SUWI belegd bij de CWI. Gezien haar wettelijke taakstelling en positionering vervult de CWI bij uitstek een centrale ketenfunctie. De CWI richt hiertoe als afzonderlijke organisatorische eenheid het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) in. De Raad van Bestuur CWI is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken bij het BKWI en is budgetverantwoordelijk. De Raad van bestuur CWI zal over de besteding van middelen en de uitvoering van aan haar opgedragen taken afzonderlijk verantwoording afleggen in een jaarverslag. Voor 1 januari 2003 vindt evaluatie plaats van het functioneren van (het kader rond) Suwinet; ultimo 2004 vindt evaluatie plaats van onderbrenging bij het BKWI bij de CWI, en van de omvang, reikwijdte en uitoefening van de gemeenschappelijke activiteiten door het BKWI.
Het BKWI heeft tot taak om operationele taken rond ontwikkeling, beheer en onderhoud van gemeenschappelijke afspraken en voorzieningen uit te voeren. Verder zal het de samenwerking tussen de uitvoeringsorganen vormgeven bij het testen van nieuwe voorzieningen of functionaliteiten inzake de infrastructuur, alsook bij het verkennen van noodzaak en haalbaarheid van eventuele technische of organisatorische vernieuwingen. Voor de invulling van haar taken zal het BKWI werkgroepen instellen waarin de betrokken uitvoeringsorganen samenwerken. Er is in ieder geval:
• een werkgroep van beveiligings- en privacybeambten van het BKWI, het UWV, de CWI en het IB en eventuele andere aangesloten partijen;
• een werkgroep gegevens en berichten die zich bezighoudt met onderhoud van het gegevensregister en de berichtenbijlage.
Het BKWI heeft geen besluitvormende bevoegdheid omtrent inrichting van voorzieningen en vormgeving van gegevensuitwisselingen. Besluitvorming hieromtrent vindt plaats door de Minister van SZW in overleg met de uitvoeringsorganen (conform art. 71 van de Wet SUWI). Beleidsmatige en strategische afstemming tussen de partijen vindt plaats in het zogenaamde Ketenoverleg, waarin het Ministerie van SZW op ambtelijk niveau met de betrokken organisaties overlegt. In dit overleg komen de begroting en het jaarplan van het BKWI aan de orde, en tevens alle relevante aspecten rond gebruik en inrichting van Suwinet, waaronder alle door het BKWI (in de genoemde werkgroepen) voorbereide voorstellen tot wijziging of aanpassing van het stelsel, gegevensregister etc.
Aan het overleg nemen het UWV, de CWI, de VNG (namens gemeenten) en de SVB (vooruitlopend op aansluiting op Suwinet) deel. Het BKWI en het Inlichtingenbureau nemen als adviserende leden deel. De minister stelt een huishoudelijk reglement van het Ketenoverleg vast. De procedures die het BKWI hanteert ter afstemming met de partijen rond de diverse aandachtsgebieden zullen in het overleg worden vastgesteld.
In beginsel dragen uitvoerders zelf de kosten voor de voorzieningen die binnen de eigen organisatie (of sector-)grenzen worden getroffen om gegevens beschikbaar te stellen aan andere partijen via Suwinet, en voor de ontvangst en verwerking van gegevens die worden ontvangen van andere partijen.
Kosten voor (inrichting en beheer van) gemeenschappelijke voorzieningen en het Gegevensregister SUWI (de activiteiten van het BKWI) worden door SZW gefinancierd. Voor experimentele projecten kunnen aparte afspraken worden gemaakt tussen de betrokken partijen.
De minister brengt jaarlijks, als onderdeel van de verantwoording aan de Tweede Kamer in de maand mei, op basis van de inbreng van de samenwerkende uitvoeringsorganen en gevoed door het dagelijks beheer van de infrastructuur een verslag uit over de wijze waarop inrichting en instandhouding van de infrastructuur gestalte heeft gekregen. Hierin wordt ook gerapporteerd over gemaakte afspraken die in het Ketenoverleg zijn voorbereid. Tevens wordt verslag gedaan over aard en frequentie van gewisselde berichten over het Suwinet.
De wettelijke taken van de stichting Inlichtingenbureau behelzen in beginsel dat zij elektronische voorzieningen beheert, waarmee uitwisseling van informatie tussen gemeenten en andere instanties in het kader van uitvoering van de Abw, IOAW, IOAZ en de Wet SUWI tot stand wordt gebracht. Gemeenten zijn bij wet verplicht om in omschreven gevallen gebruik te maken van de voorzieningen van het Inlichtingenbureau.
Het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten bevat een omschrijving van de taken van het Inlichtingenbureau, stelt regels met betrekking tot de verwerking van gegevens en de financiering van en verantwoording door het Inlichtingenbureau. In deze regeling worden de volgende zaken nader uitgewerkt.
a. De kaders voor het Inlichtingenbureau als onderdeel van de SUWI-keten.
b. De wijze waarop de elektronische voorzieningen van het Inlichtingenbureau zijn ingericht, de afspraken die zijn gemaakt met leveranciers van brongegevens en de wijze waarop, dan wel de voorwaarden waaronder gemeenten gebruik kunnen maken van de voorzieningen van het Inlichtingenbureau en de experimenten die het Inlichtingenbureau uitvoert;
c. De eisen waaraan de door de stichting Inlichtingenbureau in te dienen jaarplannen, -begrotingen en -verantwoordingen dienen te voldoen;
d. De eisen omtrent door de stichting Inlichtingenbureau aan de Minister van SZW te verstrekken informatie (in verband met verantwoording, beleidsvorming en -evaluatie en de uitoefening van het toezicht door de IWI);
e. Overgangsbepalingen ten aanzien van het tijdpad van de implementatie van het Inlichtingenbureau bij gemeenten en de financiering van de stichting Inlichtingenbureau.
§ 6.2.2 Elektronische voorzieningen en gegevensuitwisseling
Suwinet
De taken van het Inlichtingenbureau in het kader van Suwinet op grond van artikel 63 van de Wet SUWI staan beschreven in het stelselontwerp Suwinet. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting hierboven. De taken komen in het kort hierop neer dat het Inlichtingenbureau:
• een verwijsindex als beschreven in
§ 6.1.1 beheert waarin wordt bijgehouden in welke gemeente informatie beschikbaar is betreffende een Abw-, IOAZ- of IOAW-uitkering. De CWI en het UWV kunnen op dit bestand inkijken om gegevens over uitkeringsperioden van cliënten bij gemeenten te raadplegen;
• het transport van meldingen binnen de gemeentekolom tussen het Inlichtingenbureau als sectorloket, als beschreven in §6.1.1, en de aangesloten gemeenten verzorgt;
• het beheer van toegangsautorisaties voor de gemeentekolom coördineert.
Het Inlichtingenbureau neemt deel in werkgroepen van het BKWI en neemt als adviseur deel aan het Ketenoverleg.
Gegevensuitwisseling via het Inlichtingenbureau tussen gemeenten en derden (artikelen 6.5 en 6.6)
In deze artikelen wordt uitwerking gegeven aan artikel 3 en artikel 4 van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten.
In de bijlage `aansluitvoorwaarden gemeenten op IB' (bijlage XV) is een aantal technische en procedurele voorwaarden opgenomen waaraan gemeenten dienen te voldoen voordat zij de uitwisseling met UWV, Informatie Beheer Groep en belastingdienst via het Inlichtingenbureau kunnen starten.
De technische voorwaarden betreffen de aanwezigheid van de benodigde software en infrastructuur. De procedurele voorwaarden betreffen de mate waarin de organisatie gereed is voor de implementatie en het beheer van de faciliteiten van het Inlichtingenbureau.
In de bijlage `ontwerp elektronische voorzieningen IB' (bijlage XVI) wordt nader uitgewerkt hoe de uitwisseling van informatie via het Inlichtingenbureau werkt. Dit ontwerp moet nadrukkelijk worden gezien binnen de kaders die zijn gesteld rondom Suwinet, zowel in het stelselontwerp Suwinet als in het gegevens- als berichtenregister.
In de bijlage wordt aangegeven op welke wijze de gegevensverstrekking plaatsvindt, waarmee wordt bedoeld dat wordt aangegeven op welke tijdstippen een gemeente gegevens aanlevert, wat er met die gegevens wordt gedaan, welke gegevens het betreft en hoe het Inlichtingenbureau de gegevens weer aan gemeenten aanbiedt.
In deze bijlage wordt een opsomming gegeven van de gebruikte gegevens; er worden geen definities of schrijfwijze van de betreffende gegevens uitgewerkt.
De bewaartermijn van de gegevens van uitkeringsgerechtigden bij het Inlichtingenbureau is gesteld op maximaal 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de uitkering (blijkens de opgave van de gemeente) werd beëindigd. Reden hiervoor is dat gegevens van de belastingdienst, die relevant kunnen zijn voor het recht op uitkering, tot dat tijdstip bekend kunnen worden.
§ 6.2.3 Overgangsbepaling (artikel 6.7)
Alle gemeenten worden verplicht om gebruik te maken van het IB. Met het oog op een goede implementatie geldt deze verplichting niet voor alle gemeenten ineens. In bijlage XVII (`Aansluitschema gemeenten op IB') is een schema opgenomen waarin voor een deel van de gemeenten wordt aangegeven vanaf welke datum de verplichting voor hen geldt. Voor de overige gemeenten wordt deze datum op een later tijdstip door de Minister bepaald. Zie verder de toelichting bij deze bijlage.
Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen en afwijkingen van de Wet SUWI en van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten i.v.m. invoering.
Artikel 7.1 Afwijking van hoofdstuk 2 Wet SUWI
Aangezien de leden van de Raden van advies moeten worden aangezocht alvorens de Wet SUWI in werking treedt, kan het aan de ondernemingsraden toegekende recht in artikel 3, derde lid, SUWI om één lid aan te bevelen geen toepassing vinden. De (ondernemingsraden van de) betrokken zbo's bestaan immers nog niet voor inwerkingtreding van de Wet SUWI. Dit artikel maakt daarom een afwijking van die bepaling mogelijk. Het regelt tegelijkertijd dat de minister voor zover mogelijk wel een andere vorm van personeelsvertegenwoordiging in de gelegenheid moet stellen een aanbeveling te doen. Inmiddels zijn de Centrale Ondernemingsraad van het UWV i.o. en het Platform Ondernemingsraad CWI door het verandermanagement in de gelegenheid gesteld om de hiervoor bedoelde aanbeveling te doen.
Artikel 7.2 Afwijking van hoofdstuk 3 Wet SUWI
De RWI dient volgens artikel 17, tweede lid, van de Wet SUWI cliënten(vertegenwoordigers) in de gelegenheid te stellen met hem te overleggen over het jaarlijks op te stellen beleidskader. Bij de eerste vaststelling van het beleidskader in begin 2002 zal de cliëntenvertegenwoordiging nog niet in voldoende mate gestructureerd zijn om aan deze bepaling toepassing te kunnen geven; derhalve voorziet dit artikellid in de mogelijkheid om alsdan van dit overleg af te zien.
Artikel 7.3 Overgangsbepalingen i.v.m. hoofdstuk 4 Wet SUWI
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan een van de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport van Bureau Berenschot, waarvan verslag is gedaan in de brief aan de beide kamers van 6 december 2001 (Kamerstukken II 2001-2002, 26 448, nr. 37). Zoals in die brief is vermeld, hebben wij besloten tot een getemporiseerde invoering van de uitkeringsintake Abw en IOAW. Daarbij is gekozen voor een `ingroeivariant'. Deze maakt het mogelijk - afhankelijk van de lokale omstandigheden - de uitkeringsintake Abw en IOAW pas later (uiterlijk 1 april 2002) aan het CWI over te dragen. Indien CWI en gemeente in een gezamenlijke verklaring aangeven de CWI-intake pas per 1 april 2002 te willen laten ingaan, legt de minister in een besluit vast dat de uitkeringsintake tot die datum nog bij de gemeente dient plaats te vinden. Gevolg daarvan is dat in de betrokken gemeente de aanvragen nog met toepassing van de oude regels moeten worden ingediend en behandeld. Het uitstel geldt in beginsel tot 1 april 2002. De gemeenten waarvoor het uitstel geldt worden vermeld in een bijlage bij deze regeling. Op grond van het vijfde lid bestaat de mogelijkheid dat CWI en gemeente gedurende de periode van uitstel voor een vroegere ingangsdatum (1 februari of 1 maart 2002) kiezen. In dat geval zal de bijlage gewijzigd worden. Het zevende lid beoogt een adequate voorlichting aan belanghebbenden over de juiste plaats van indiening van aanvragen Abw en IOAW zeker te stellen.
Artikel 7.4 Overgangsbepaling gebiedsindeling CWI's
Dit artikel is noodzakelijk om de periode van inwerkingtreding van de Wet SUWI tot aan het tijdstip waarop de CWI op grond van artikel 24, eerste of tweede lid, van de Wet SUWI zelf een indeling van CWI's heeft vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant (na goedkeuring door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), te overbruggen. De in artikel 7.4 gekozen opzet is afgestemd met de CWI. Verwacht mag worden dat de thans opgenomen indeling dezelfde zal zijn als de indeling die de CWI zelf zal vaststellen.
De CWI indeling was tot heden vastgesteld op grond van het Tijdelijk besluit samenwerking CWI. Genoemd besluit is met de inwerkingtreding van de Wet SUWI vervallen.
In het eerste lid worden de vestigingen van de CWI aangeduid met de daarbij behorende werkgebieden. Het betreffen 130 vestigingen. Rekening is gehouden met gemeentelijke herindelingen per 1 januari 2002. Ten opzichte van de voorheen geldende CWI indeling is één CWI vervallen. Het betreft een CWI in de gemeente Eindhoven. Op de uitdrukkelijke wens van de gemeente Eindhoven is het aantal CWI's binnen haar gemeentegrenzen teruggebracht tot één.
In het tweede lid is aangeven in welke locaties van de CWI beslissingen worden genomen over het verlenen van toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding op grond van het Ontslagbesluit. Het betreft 16 locaties, waar een functionaris juridische zaken namens de CWI dergelijke beslissingen neemt.
Het derde lid betreft de afgifte van verklaringen langdurig werklozen. Deze worden eveneens in 16 locaties afgegeven.
Het vierde lid betreft de tewerkstellingsvergunning in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen. Deze worden uitsluitend op centraal niveau afgegeven (door de lokatie juridische zaken te Zoetermeer), doch kunnen bij de in het vierde lid genoemde districten (lokaties juridische zaken) van de CWI worden ingediend. Genoemde districten zullen de aanvraag zelfstandig afdoen in de gevallen, bedoeld in artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 7.5 Overgangsbepalingen i.v.m. hoofdstuk 7 Wet SUWI
Op grond van de Wet SUWI legt de IWI eens per vier jaar vóór 1 juli een meerjarig toezichtsplan en jaarlijks vóór 1 juli een plan van werkzaamheden aan de minister voor. De IWI stelt deze plannen, nadat daarover met de minister overleg is geweest, vast. De Wet SUWI - waarin de IWI wordt geregeld - treedt per 1 januari 2002 in werking. 2002 is voor de IWI een overgangsjaar, waarbij verdere organisatieontwikkeling centraal staat. Het eerste lid bepaalt dat de IWI voor 1 februari 2002 een plan van werkzaamheden zal voorleggen. De IWI stelt dit plan na overleg met de minister vast. Dit is een richtinggevend document waarop de IWI zich bij haar werkzaamheden zal baseren. Het meerjarig toezichtsplan zal voor 1 juli 2002 worden voorgelegd, zodat hierover de nodige bezinning binnen de Inspectie Werk en Inkomen kan plaatsvinden.
In artikel 7.5, tweede tot en met vijfde lid, wordt de afwikkeling van de verantwoordingen, en de controle van deze verantwoordingen, over het jaar 2001 geregeld. Het tweede lid betreft de verantwoording van het Ctsv over de eigen organisatie (jaarrekening en jaarverslag) en de weergave van de uitkomsten van de door het Ctsv verrichte toezichtswerkzaamheden (rechtmatigheidsverklaringen). Deze verantwoordingen dienen door de IWI te worden opgesteld, op basis van de Ctsv-stukken. De Inspectie dient de controle van de jaarrekening en het jaarverslag van het Ctsv te regelen. De verantwoording en de controle over het jaar 2001 dient te geschieden conform de regels die op grond van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 tot 1 januari 2002 golden.
Dit houdt in dat naast de verantwoordingen voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook de verantwoording voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de Ziekenfondswet resp. de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt opgesteld.
Het derde en vierde lid regelen dat de IWI ook belast is met de verantwoording en controle daarop van de toezichtswerkzaamheden die door (de directie TZ van) het ministerie van SZW in 2001 zijn verricht en die met ingang van 2002 ook tot het terrein van de IWI behoren. Daarbij gaat het om het toezicht op de uitvoering van de gemeentelijke wetten en enkele andere taken. Deze andere taken zijn toezichtswerkzaamheden op certificatie-instellingen op het terrein van arbeidsomstandigheden, op de SER en via de SER op de bedrijfslichamen, samen met het Ministerie van Financiën op de Pensioen- en Verzekeringskamer en samen met drie andere departementen op het College toelating bestrijdingsmiddelen.
Over de toezichtsbevindingen over 2001 met betrekking tot de Arbeidsvoorzieningswet 1996 zal de minister zich verantwoorden. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie is een organisatie in afbouw. Er is voor gekozen de IWI daar niet mee te belasten, zodat de IWI zich kan richten op de (door)ontwikkeling van het toezicht op de uitvoeringsstructuur werk en inkomen. Het toezicht op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt voor de resterende tijd belegd bij een apart te creëren onderdeel van het departement. Omdat toezicht naijlt in de tijd zal het toezicht op activiteiten van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in 2002 door dit onderdeel plaatsvinden en zal dit onderdeel daarvan verslag doen.
De tijdstippen in het vijfde lid wijken af van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997. De datum voor het opstellen van de verantwoordingen is met drie maanden vervroegd naar 1 augustus. Voor de aanbieding van de verantwoordingen aan de beide Kamers der Staten-Generaal door de minister is als uiterste datum 1 oktober 2002 vastgesteld. Ook de door de IWI vast te stellen stukken over 2001 met betrekking tot het Ctsv worden, conform de vóór 2002 geldende regels, aan de kamers gezonden.
Artikel 7.6 Overgangsbepaling i.v.m. hoofdstuk 8 Wet SUWI en het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten m.b.t. begrotingen, budgetvaststelling, jaarplannen en meerjarenbeleidsplannen
De Wet SUWI regelt met betrekking tot de CWI, het UWV, de SVB en de RWI de indiening en goedkeuring van de begrotingen, de vaststelling van het budget voor de uitvoeringskosten en de indiening van (meerjaren)beleidsplannen voor het jaar 2003. Dit artikel van de ministeriele regeling treft (afwijkende) voorzieningen terzake voor het jaar 2002 voor de verschillende SUWI-organen, met uitzondering van de SVB. Voor de SVB is geen overgangsbepaling nodig. Op basis van de begroting van dit (gehandhaafde) orgaan is onder regiem van de Osv 1997 het budget van de uitvoeringskosten door het Ctsv vastgesteld. Dit besluit van het Ctsv wordt ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Invoeringswet SUWI aangemerkt als besluit van de minister; daarmee is vanaf 1 januari 2002 sprake van een door de minister vastgesteld budget. De overige stukken van de SVB behoeven evenmin een overgangsregeling.
Voor de CWI, het UWV en de RWI zijn eind 2001 door hun rechtsvoorgangers (dan wel: de Commissie voorbereiding RWI) stukken ter voorbereiding voor het jaar 2002 e.v. in verschillende vorm en onder verschillende naam opgesteld; het betreft hier de jaarplannen, bedrijfsplannen, meerjarenbeleidsplannen, begrotingen en meerjarenbegrotingen die door de minister, met zijn oordeel daarover, aan de beide kamers zijn voorgelegd bij de derde voortgangsrapportage SUWI. Deze stukken vormen voor de minister de grondslag voor de vaststelling van de budgetten 2002. Gelet hierop zijn geen afzonderlijke voorschriften nodig voor de aanbieding van deze stukken aan de minister, noch voor toezending daarvan door de minister aan de kamers.
Voor het IB bepaalt het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten dat de minister jaarlijks voor 1 december de rijksbijdrage voor het Inlichtingenbureau voor het volgende kalenderjaar vaststelt. Aangezien genoemd besluit per 1 januari 2002 in werking treedt, heeft deze bepaling betrekking op het budget voor het jaar 2003. Daarom wordt nu in de ministeriële regeling bepaald dat de minister de rijksbijdrage voor het jaar 2002 vaststelt; hij baseert zich daarbij op de begroting en het jaarplan die eind 2001 door het IB zijn opgesteld en bij hem zijn ingediend. Voor deze stukken van het IB wordt in het tweede lid voorlegging aan het parlement voorgeschreven; een afzonderlijke bepaling hiervoor is nodig omdat de stukken geen deel uitmaken van de 3e voortgangsrapportage, bedoeld in het eerste lid. Een en ander is een nadere uitwerking van artikel 11 van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten.
Artikel 7.7 Overgangsbepalingen i.v.m. hoofdstuk 8 Wet SUWI
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie, het Lisv, de uitvoeringsinstellingen, de SVB en het IB dienen zich te verantwoorden (jaarrekening en jaarverslag) over het jaar 2001. Deze verantwoording wordt afgelegd in het jaar 2002. In dit jaar bestaan een aantal organisaties niet meer dan wel zijn deze van een andere grondslag voorzien en zijn de Osv 1997 en de Arbeidsvoorzieningswet 1996 ingetrokken. Voor het IB geldt, dat dit met ingang van 2002 niet meer op basis van subsidie wordt gefinancierd maar volgens de daarvoor bij en krachtens de Wet SUWI gestelde regels. De verantwoording van het IB over 2001 geschiedt conform de gestelde subsidievoorwaarden en behoeft geen nadere regeling. Dit artikel dient er toe voor de overige organen, met uitzondering van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, de afwikkeling van de verantwoordingen, en de controle van deze verantwoordingen, over het jaar 2001 te regelen.
Mede in verband met deze verantwoording zullen op grond van artikel 27 van de Invoeringswet SUWI bepaalde artikelen van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 nog niet worden ingetrokken en zal (de bestuurder van) de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verantwoordelijk blijven voor onder andere deze taken. Daarnaast zal de verzelfstandiging van de onderdelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (Centrum vakopleiding en KLIQ o.a.) moeten worden afgerond. In verband hiermee zal op grond van artikel 27, derde lid, een ministeriële regeling worden vastgesteld, die deze taken en de gevolgen van het nog niet intrekken van onderdelen van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 nader regelt. Om die reden wordt hier niet nader op de Arbeidsvoorzieningswet 1996 ingegaan. Een en ander betekent, dat de CWI als rechtsopvolger niet met deze taken worden belast zoals het UWV, waarop dit artikel verder betrekking heeft.
De rechtsopvolgers van het Lisv en de uitvoeringsinstellingen dienen de jaarrekening(en) en jaarverslag(en) over het jaar 2001 op te stellen en de controle hiervan te regelen. Zij doen dit op basis van de stukken die hun voorgangers hebben opgesteld.
Ten aanzien van de jaarrekening, het jaarverslag, de accountantsverklaring en het accountantsonderzoek over het jaar 2001 worden de regels van toepassing verklaard die in dat jaar van kracht waren. Daarvoor is om de volgende redenen gekozen:
• de inrichting van de uitvoering was in dat jaar gebaseerd op de Osv 1997;
• de verantwoording wordt afgelegd over een jaar (2001) dat nog onder het regime van de Osv 1997 valt;
• het verantwoording afleggen over 2001 volgens de uitgangspunten van de Wet SUWI vormt een te zware belasting voor de uitvoering. De jaarrekening en het jaarverslag moeten namelijk gaan voldoen aan de principes van `Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording (VBTB)' en bij de controle wordt de rechtmatigheid aan het handelen gekoppeld;
• het is niet logisch over te gaan op een nieuwe verantwoording die is gebaseerd op de uitgangspunten van VBTB terwijl de begroting voor 2001 nog niet op deze uitgangspunten is gebaseerd.
Het is de bedoeling dat niet alleen de wetten en regelingen maar ook de afspraken worden nageleefd zoals deze in 2001 van toepassing waren. Daartoe behoren ook de regels van het Ctsv, het Lisv en de SVB.
Hierna volgt een (niet uitputtende) opsomming van wetten, regelingen en afspraken die in dit artikel met betrekking tot de verantwoording over 2001 van (overeenkomstige) toepassing zijn verklaard:
• voor de uitvoeringsinstellingen, het Lisv en het Ctsv:
vastgesteld door de wetgever of de minister
• (delen uit de) Osv 1997, onder andere de artikelen 11, 82, 83 en 84;
• Regeling rechtmatigheidsverklaring sociale verzekeringen 1997;
• Regeling jaarrekening en jaarverslag uitvoeringsorganisaties sociale verzekeringen;
vastgesteld door het Ctsv (en/of Lisv)
• Controleprotocol (financieel) uitvoeringsinstellingen 1999/2000 en volgende jaren;
• Verantwoordingsprotocol (financieel) uitvoeringsinstellingen 1999/2000 en volgende jaren;
• Protocol rechtmatigheidsrapportages werknemersverzekeringen controlejaar 2000 en verdere jaren;
• Protocol sociaal medisch handelen uitvoeringsinstellingen;
• Verklaringen gegevensbeheer;
• Verantwoordings- en controleprotocol (financieel) Lisv 2000 en verder;
• Handleiding verantwoordingsrapportage doelmatigheid 2001;
• Monitor doelmatigheid uitvoeringsinstellingen;
• Monitor doelmatigheid Landelijk instituut sociale verzekeringen;
• Monitor doelmatigheid Sociale Verzekeringsbank;
• Mutatie- en definitielijst doelmatigheid uitvoeringsinstellingen;
• voor de SVB
vastgesteld door de wetgever of de minister
• (delen uit de) Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, onder andere de artikelen 11, 82, 83 en 84;
• Regeling rechtmatigheidsverklaring sociale verzekeringen 1997;
• Regeling jaarrekening en jaarverslag uitvoeringsorganisaties sociale verzekeringen;
vastgesteld door het Ctsv (en/of Lisv)
• Regeling controleprotocol (financieel) Sociale Verzekeringsbank 1997;
• Regeling verantwoordingsprotocol (financieel) Sociale Verzekeringsbank 1997;
• Protocol sociaal medisch handelen uitvoeringsinstellingen;
• Verklaringen gegevensbeheer;
• Handleiding verantwoordingsrapportage doelmatigheid 2001;
• Monitor doelmatigheid Sociale Verzekeringsbank;
• Mutatie- en definitielijst doelmatigheid uitvoeringsinstellingen.
Indien de genoemde regelingen en afspraken in 2001 nog worden gewijzigd, zijn uiteraard de gewijzigde regelingen en afspraken van toepassing.
Het nakomen van de over het jaar 2001 van toepassing zijnde regelgeving houdt ook in dat de Verantwoording(en) sociale verzekeringen en de rechtmatigheidsverklaringen worden opgesteld door het UWV en de SVB. Dit omvat ook de verantwoording en verklaring inzake de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
De verantwoordingen en rechtmatigheidsverklaringen dienen vóór 1 juni aan de minister te worden aangeboden.
Voor het verantwoordingsjaar 2002 worden nieuwe regels opgesteld die onder andere zijn gebaseerd op de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Wet SUWI en in Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording. Hiertoe zal deze ministeriële regeling nog worden aangepast.
De bepaling in lid 3 wijkt af van de Osv 1997. De datum voor het opstellen van de verantwoordingen door het UWV is met één maand vervroegd naar 1 juni.
Voor de SVB is (in lid 4) de termijn eveneens op 1 juni gesteld.
Voor de aanbieding van de verantwoordingen aan de beide Kamers der Staten-Generaal door de minister is als uiterste datum 1 oktober 2002 vastgesteld (in de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 was hiervoor geen datum gesteld).
Het streven voor alle organisaties is om in een beperkte tijd toe te groeien naar de situatie waarin wordt voldaan aan de termijnen zoals deze zijn opgenomen in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Hiertoe zullen jaarlijks de termijnen voor de verantwoordingen worden beoordeeld en (scherper) vastgesteld.
Artikel 7.10 Overgangsbepaling reïntegratieverantwoordelijkheid werkgever in het tweede spoor
In artikel 127 van de Invoeringswet SUWI is opgenomen dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld in verband met een goede overgang van taken van het Lisv, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de SVB naar werkgevers en gemeenten ter bevordering van de inschakeling in de arbeid van uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. In die ministeriële regeling wordt in ieder geval bepaald, dat en op welke wijze de daarmee samenhangende activiteiten en het verstekken van instrumenten, waarmee voor de datum van inwerkingtreding van deze wet een aanvang is gemaakt, worden voortgezet door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en gemeenten, zo nodig in afwijking van de Wet REA, de WIW en de WW.
Doel van deze overgangsregeling is het zorgvuldig overdragen van verantwoordelijkheden en bijbehorende taken en bevoegdheden. Gewaarborgd moet zijn dat werkgevers de verantwoordelijkheid voor reïntegratie in het eigen bedrijf (eerste spoor) en in het bedrijf van een andere werkgever (tweede spoor) ook feitelijk kunnen dragen. Voorkomen moet worden dat betrokken werknemers bij het UWV, noch bij hun werkgevers terecht kunnen voor reïntegratie. De overgangsregeling is in de memorie van toelichting bij dit artikel in de Invoeringswet SUWI als volgt ingevuld: `Vanaf het moment van inwerkingtreding van deze wet tot een nader te bepalen tijdstip (gedachte wordt aan één jaar na inwerkingtreding van deze wet) geldt dat de werkgever alleen dan verantwoordelijk is voor de reïntegratie van zieke of arbeidsgehandicapte werknemers in het tweede spoor, indien hij de wens daartoe aan het UWV kenbaar heeft gemaakt. Tot het tijdstip waarop de werkgever een dergelijke melding heeft gedaan en uiterlijk tot de expiratiedatum van de overgangsregeling, treedt het UWV nog op als verantwoordelijke voor reïntegratie in het tweede spoor.'
Zieke werknemers waarvoor reeds reïntegratie buiten het eigen bedrijf wordt onderzocht door de uitvoeringsinstelling (reïntegratie in het tweede spoor) op de datum van inwerkingtreding van de Invoeringswet SUWI (1 januari 2002), blijven op die datum voor het tweede spoor bij het UWV (het eerste lid).
Zieke werknemers die nog bij de eigen werkgever kunnen reïntegreren op 1 januari 2002 èn werknemers die ziek worden op of na die datum, gaan voor het zogenaamde tweede spoor uitsluitend vanaf die datum over op de werkgever op diens verzoek. Deze overgangsperiode zal gedurende een jaar na de inwerkingtreding van de Invoeringswet SUWI gelden, dat wil zeggen tot 1 januari 2003 (het tweede lid).
Na het overgangsjaar gaan alle werknemers waarvoor op dat moment nog geen werkhervattingsmogelijkheden buiten het bedrijf van de eigen werkgever worden onderzocht, voor de reïntegratie in het tweede spoor over op de werkgever.
Op deze wijze wordt de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie in een ander dan het eigen bedrijf geleidelijk ingevoerd, terwijl werkgevers die de verantwoordelijkheid daarvoor eerder willen nemen, daartoe de kans krijgen.
In het derde lid wordt bepaald, dat het UWV een na de periode van een jaar begonnen taak ook na die periode nog afmaakt. Dit betekent, dat de werkgever na 1-1-2003 niet alsnog met de verantwoordelijkheid voor het tweede spoor wordt geconfronteerd, indien hij niet heeft verzocht tijdens het overgangsjaar zelf de reïntegratieverantwoordelijkheid te krijgen, de desbetreffende werknemer voor 1-1-2003 één jaar ziek is en voor die werknemer voor 1-1-2003 de werkhervattingsmogelijkheden in het bedrijf van de eigen werkgever zijn onderzocht, maar niet aanwezig bleken. Het UWV heeft dan immers al een verantwoordelijkheid, omdat het ook een uitkering verstrekt.
Met het vierde lid wordt bereikt, dat de nieuwe bepalingen over reïntegratieverslag, plan van aanpak, etc. zoals die met de Wet verbetering poortwachter (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 678) worden ingevoerd nog niet gelden voor oude ziekte gevallen. Ingeval de werkgever niet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor het tweede spoor en het UWV die taak dus heeft overgenomen, hoeft de werknemer bij zijn aanvraag voor een WAO-uitkering geen reïntegratieverslag te overleggen. Dit is geregeld op dezelfde wijze als in het overgangsrecht bij die Wet verbetering poortwachter.
In het vijfde lid wordt voor de duidelijkheid aangegeven, dat de kosten van de uitvoering door het UWV ten laste komen van het Reïntegratiefonds.
In het zesde lid wordt geregeld dat de werkgever die er voor kiest om in 2002 de reïntegratieverantwoordelijkheid in het tweede spoor aan het UWV te laten, niet wordt geconfronteerd met verhaal door het UWV van 50% van de reïntegratiekosten als bedoeld in artikel 4.11 van het Besluit SUWI. In de situatie waarin de werkgever bewust het 2e spoor aan het UWV laat, ligt het niet voor de hand die werkgever alsnog te confronteren met de helft van de reïntegratiekosten in het geval de werknemer met een PRB de reïntegratie zelf ter hand neemt, evenwel zonder succes.
Artikel 7.11 Overgang lopende reïntegratietrajecten Anw'ers en niet-uitkeringsgerechtigden, en artikel 7.12 Afwijkende bepaling overgang verantwoordelijkheid arbeidsgehandicapten
Tot 2002 is Arbeidsbureau Nederland (waarin de basisdiensten zijn ondergebracht, die overgaan naar de CWI) verantwoordelijk voor de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. In 2001 zijn daartoe ongeveer 14.000 trajecten geraamd. De trajecten worden uitgevoerd door KLIQ. Een deel van deze trajecten loopt over de jaargrens heen. Zonder nadere regeling komt de verantwoordelijkheid voor deze trajecten vanaf 2002 bij de gemeenten te liggen. Dit zou betekenen dat Arbeidsbureau Nederland de dossiers van deze cliënten aan het eind van dit jaar overdraagt aan de gemeenten, die deze trajecten vervolgens onder haar verantwoordelijkheid afrondt. Vanwege de uitvoeringsconsequenties wordt in dit artikel geregeld, dat de lopende trajecten niet overgaan naar de gemeenten, maar onder verantwoordelijkheid van de CWI te laten afronden. In het derde lid wordt geregeld dat de daaraan verbonden extra uitvoeringskosten (geraamd op maximaal 1,35 miljoen euro) door de minister aan de CWI worden vergoed.
In het tweede lid van artikel 7.11 wordt bepaald, dat deze overgangsregeling geldt voor de duur van het lopende traject en niet langer dan één jaar. Nieuwe trajecten moeten dus in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd en ten laste van het gemeentelijk budget worden betaald.
Na een periode van één jaar kan er van worden uitgegaan, dat de gemeente zicht heeft op welke trajecten voor haar ingezetenen in gang zijn gezet en zal de verantwoordelijkheid in ieder geval overgaan naar de gemeente. Lopende trajecten zullen dan in het algemeen ook zijn afgerond.
Voor de overgang van de verantwoordelijkheid van de arbeidsgehandicapten bevat artikel 38 van de Invoeringswet SUWI een uitgebreide regeling. Om die reden is er niet voor gekozen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de lopende trajecten voor arbeidsgehandicapten en het verstrekken van subsidies aan werkgevers tijdelijk te laten afhandelen door de CWI. Dit neemt niet weg, dat in de praktijk het opdrachtgeverschap voor de uitvoerder KLIQ bij het onderdeel basisdiensten (na inwerkingtreding Wet SUWI: CWI) is ondergebracht. In verband hiermee is in artikel 7.12 geregeld, dat een gemeente en de CWI in onderling overleg kunnen bepalen, dat de CWI nog bepaalde taken uitvoert, terwijl de beslissingsbevoegdheid en de afhandeling van bezwaarschriften e.d. wel naar de gemeenten overgaan. De voorzieningen en activiteiten voor arbeidsgehandicapten zijn in de Arbeidsvoorzieningswet 1996 nader geregeld in tegenstelling tot de algemene bemiddelingstaken, waarop artikel 7.11 betrekking heeft. Dit verklaart de afwijkende regeling voor deze doelgroep.
Gevolgen voor werkgevers
De ministeriële regeling heeft betrekking op de technische invulling van een aantal aspecten van de Wet SUWI. Het betreft een nadere uitwerking van met name de (beleids)informatie, de gegevensuitwisseling, reïntegratie en het uitvoeringsproces van de CWI. Slechts in zeer beperkte mate heeft de ministeriële regeling invloed op de administratieve verplichtingen van werkgevers. Voor zover werkgevers zijn betrokken, wordt gekozen voor handhaving van de huidige informatieverplichtingen. Gezien de aard van de ministeriële regeling en de beleidsmatige uitgangspunten biedt de regeling geen aangrijpingspunten om voorstellen te formuleren om de administratieve lasten te reduceren en alternatieven richting werkgevers te formuleren. Zoals in het actieprogramma administratieve lasten van SZW is aangegeven, zullen vooral andere dossiers in dit kader ter hand worden genomen (o.a. uniformering loonbegrip en inrichting polisadministratie). Ten aanzien van de diverse onderdelen van de regeling kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt.
Art. 1.1-1.4: geen relatie met werkgevers.
Art. 1.5: Andere taken. Door werkgevers aangeleverde informatie kan ook worden benut bij de uitvoering van andere taken. Dit beperkt de administratieve lasten voor werkgevers. De inhoud van dit artikel is echter ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.
Hoofdstuk 2: Geen invloed op informatieplicht werkgevers.
Art. 3.1-3.2: Geen gevolgen voor werkgevers
Art. 3.3: Bewaarplicht identiteitsdocumenten. Het betreft een omzetting van de huidige regeling op basis van de Osv 1997. Met uitzondering van het gegeven dat de werkgever een kopie dient te maken van het originele document (in plaats van een kopie van een kopie), zijn er geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht en zullen ook de administratieve lasten van werkgevers niet veranderen.
Hoofdstuk. 4: Geen gevolgen voor werkgevers.
Hoofdstuk. 5.1: Geen relatie met werkgevers.
Hoofdstuk. 5.2: Geen inhoudelijk wijzigingen in de te verstrekken informatie door werkgevers.
Hoofdstuk. 6: Geen gevolgen voor werkgevers.
Hoofdstuk. 7: In dit hoofdstuk is onder meer opgenomen (art. 7.10), dat werkgevers gebruik kunnen maken van een overgangsregeling met betrekking tot de reïntegratieverantwoordelijkheid in het tweede spoor. De met deze taak verbonden administratieve lasten zullen zich in 2002 derhalve slechts in beperkte mate voordoen. Vanaf 2003 zullen de effecten optreden zoals geschetst in de toelichting bij het Besluit SUWI
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de ministeriële regeling geen effect heeft op de structurele administratieve lasten van werkgevers.
Artikel 8.1 Intrekking ministeriële regelingen
De materiële inhoud van Regeling bewaarplicht identiteitsdocumenten (Stcrt. 1997, 41) is overgenomen in artikel 3.3 van de Regeling SUWI. De Regeling bewaarplicht identiteitsdocumenten was gebaseerd op artikel 94, eerste lid, van de Osv 1997, welke wet met inwerkingtreding van de Wet SUWI is ingetrokken. Omdat echter artikel 24, eerste lid, van de Invoeringswet SUWI bepaalt dat ministeriële regelingen op grond van artikel 94, eerste lid, van de Osv 1997 met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Wet SUWI berusten op artikel 77, eerste lid, van de wet SUWI, maar dat de Regeling bewaarplicht identiteitsdocumenten daaronder niet moet worden begrepen, wordt deze regeling ingetrokken.
De materiële inhoud van Regeling financiële rapportage fondsbeheerders (Stcrt. 1997, 41) is, voorzover noodzakelijk, overgenomen in artikel 5.12 van de Regeling SUWI. De Regeling financiële rapportage fondsbeheerders was gebaseerd op artikel 70, tweede lid, van de Osv 1997, welke wet met inwerkingtreding van de Wet SUWI is ingetrokken. Omdat echter artikel 24, eerste lid, van de Invoeringswet SUWI bepaalt dat ministeriële regelingen op grond van artikel 70, tweede lid, van de Osv 1997 met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Wet SUWI berusten op artikel 52, tweede lid, van de wet SUWI, maar dat de Regeling financiële rapportage fondsbeheerders daaronder niet moet worden begrepen, wordt deze regeling ingetrokken.
De bijlagen III tot en met XVI worden met ingang van 1 januari 2002 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en zullen aan alle betrokken instanties worden toegezonden.
Bijlage I, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling SUWI
Alle relevante gegevens behorende tot de volgende categorieën:
Persoons- en stamgegevens zoals (voor zover van toepassing):
naam, adres en woonplaats
sofinummer
geboortedatum
burgerlijke staat
leefvorm
nationaliteit
verblijfstitel
werkvergunning
ziektekostenverzekering
Leefsituatie zoals (voor zover van toepassing):
huwelijk
kind(eren)
Arbeids- en werkgeversgegevens zoals (voor zover van toepassing):
rede einde arbeidsverhouding
aard arbeidsverhouding
arbeidsperiode
nettoloon en loonperiode
werkgever
werkzaamheden anders dan in arbeidsverhouding
Arbeidskwalificatiegegevens zoals (voor zover van toepassing):
arbeidsmarktkwalificaties
opleiding
werkervaring
Inkomsten zoals (voor zover van toepassing):
overige inkomsten
Arbeidstoeleidingsgegevens zoals (voor zover van toepassing):
beschikbaarheid voor arbeid
mobiliteit en belemmeringen
inschrijving werkzoekende
Uitkeringsgegevens zoals (voor zover van toepassing):
aanvraag uitkering
uitkeringsverhouding
ontslag (aantal uren, aard, bezwaar)
heffingskorting(en)
Vermogenssituatie zoals (voor zover van toepassing):
bezittingen
eigen woning
hypotheek
schulden
waardepapieren
motorrijtuig/caravan
Woonsituatie en -lasten zoals (voor zover van toepassing):
woonlasten
medebewoning
kostgeld
Bewijsstukken Abw/Ioaw
Identiteit
Echtscheiding / verlating Origineel en geldig identiteitsbewijs
Indien van toepassing:
Origineel en geldig bewijs waaruit de verblijfsstatus blijkt
Indien van toepassing
Echtscheiding / verlating
Alle documenten, zoals:
Echtscheidingsvonnis en bewijs van boedelscheiding, inclusief de correspondentie met uw advocaat
Verzoekschrift echtscheiding
Voorlopige voorzieningen rechtbank
Bewijsstukken inzake de hoogte en duur van te ontvangen alimentatie, voor u en uw kind(eren)
Bewijsstukken inzake de hoogte en duur van te betalen alimentatie
In het geval van co-ouderschap: het gerechtelijk vonnis
Beschikking scheiding van tafel en bed
Naam adres, woonplaats, telefoonnummer, sofinummer (ex) partner
Naam adres, woonplaats, telefoonnummer advocaat echtscheiding
Sollicitatieactiviteiten Niet voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar
Sollicitatieactiviteiten
Alle documenten, zoals:
Overzicht sollicitatie activiteiten
Naam, adres woonplaats, telefoonnummer benaderde werkgevers
Kopieën sollicitatiebrieven, berichten van ontvangst, uitnodigingen voor gesprek, eventuele afwijzingen
Medische of psychische belemmeringen
Alle documenten, zoals:
Omschrijving medische of psychische klachten
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer behandelend arts of andere hulpverlener
Afsprakenkaart ziekenhuis, polikliniek, RIAGG of andere instelling
Correspondentie inzake plaatsing op wachtlijst
Rapport (recente) medische keuring
Ontslag / beëindiging dienstverband
Indien van toepassing
Alle documenten met betrekking tot het ontslag, zoals bijvoorbeeld:
Ontslagcorrespondentie met ex werkgever
Ontslagcorrespondentie met andere instanties
Ontslagvergunning
Verzoek / verweer schrift
Beschikking kantonrechter
Naam adres, woonplaats, telefoonnummer advocaat ontslag
Beëindiging studie / opleiding Indien van toepassing
Alle documenten met betrekking tot de beëindigde studie of opleiding zoals bijvoorbeeld: Afstudeerverklaring
Verklaring beëindiging WSF/WTS (studiefinanciering)
Inleverbewijs OV-jaarkaart)
Diploma / getuigschrift
Bewijs uitschrijving van opleiding
Indien er sprake is van studieschuld het bewijs van de studieschuld
Bewijzen van aanvraag / toekenning / einde studiefinanciering
Gegevens van avond en / of deeltijdopleiding
Woonsituatie (huur) Indien van toepassing
In geval van een gezamenlijke huishouding kan één van de partners de bewijsstukken overleggen
Alle documenten met betrekking tot woning, schip of woonwagen in huur, zoals:
Huurcontract
Betalingsbewijs huur (bank / giroafschrift)
Verklaring omtrent berekening
(bruto / netto) huur
Specificatie service en administratie kosten
Beschikking huursubsidie
Woonsituatie (onderhuur of kostganger) Indien van toepassing
In geval van een gezamenlijke huishouding kan één van de partners de bewijsstukken overleggen
Alle documenten met betrekking tot de woonsituatie,
Zoals:
Onderhuurcontract
Betalingsbewijs huur / kostgeld
(bank / giro afschrift)
Verklaring hoofdbewoner
Woonsituatie (koop) Indien van toepassing
In geval van een gezamenlijke huishouding kan één van de partners de bewijsstukken overleggen
Alle documenten met betrekking tot woning, schip of woonwagen in eigendom, zoals:
Eigendomsakte / koopakte
Hypotheekakte
Taxatierapporten
Polis brand en opstalverzekering
Hypotheeklasten per maand (aflossing / premie)
Eigenaargedeelte OZB
Premie Opstalverzekering
Bijdrage Vereniging van Eigenaren
Kosten (groot) onderhoud
Administratiekosten
Rioolrechten
Waterschaps- en polderlasten
Erfpachtcanon
Inwonende Kinderen jonger dan 18 jaar Indien van toepassing
Kinderen jonger dan 18 jaar
Van een van beide of van beide partners
Naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats inwonende kinderen jonger dan 18 jaar
Kinderbijslag, alle documenten, zoals: Beschikking Sociale Verzekeringsbank
Studiefinanciering, alle documenten, zoals: Beschikking toekenning of weigering studiefinanciering
Bewijzen betaling studiefinanciering
Inkomsten Overzicht inkomsten inwonende kinderen
Eventuele arbeidscontracten inwonende kinderen
Medebewoners Indien van toepassing
Inwonende kinderen van 18 jaar en ouder
Van een van beide of van beide partners
Naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats inwonende kinderen van 18 jaar en ouder
Overige medebewoners
Alle documenten, zoals: Naam, voornamen geboortedatum medebewoner(s)
Eventuele Familie relatie met de medebewoner
Onderverhuur contract en / of
betalingsbewijs onderverhuur
Contract kostgeverschap en / of
betalingsbewijs kostgeld
Schriftelijke afspraken inzake de verdeling van de kosten van het huishouden
Inkomsten Indien van toepassing
Inkomsten uit arbeid (loondienst)
Alle documenten, zoals:
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer Werkgever
Arbeidscontract
Laatste loonstrook (vaste inkomsten)
Loonstroken afgelopen 12 maanden (wisselende inkomsten)
Inkomsten uit Uitkering
Alle documenten, zoals:
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer Uitkeringsinstantie
Bewijs van toekenning (beschikking) inzake de uitkering
Bewijs van (tijdelijke) verlaging of wijziging van de uitkering
Correspondentie met de uitkeringsinstantie
Naam adres, woonplaats, telefoonnummer advocaat bij procedure met uitkeringsintantie
Inkomsten uit zelfstandig bedrijf of beroep
Alle documenten, zoals:
Omschrijving bedrijf / beroep
Jaarcijfers over de laatste drie jaar
Inschrijving Kamer van Koophandel
Afschriften zakenrekening(en) over de afgelopen 3 maanden
Naam, adres, woonplaats en telefoonnummer boekhouder
Naam, adres, woonplaats en telefoonnummer bewindvoerder (bij surseance)
Naam, adres, woonplaats en telefoonnummer curator (bij faillissement)
Inkomsten uit Studiefinanciering
Alle documenten, zoals:
Anders dan voor inwonende kinderen
jonger dan 18 jaar
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer Studiefinanciering
Bewijs van toekenning (beschikking) inzake de uitkering
Bewijs van (tijdelijke) verlaging of wijziging van de uitkering
Correspondentie met Studiefinanciering
Naam adres, woonplaats, telefoonnummer advocaat bij procedure met Studiefinanciering
Inkomsten uit alimentatie,
Alle aanvullende documenten, zoals:
Alleen in aanvulling op overzicht documenten bij `echtscheiding'
Bewijzen van betaling en / of betalingsachterstanden van alimentatie
Correspondentie inzake betaling en betalingsachterstanden
Naam adres, woonplaats, telefoonnummer advocaat bij procedure
betalingsachterstanden
Voorlopige teruggave belastingdienst
Alle documenten, zoals:
Beschikking Belastingdienst inzake:
- Algemene Heffingskorting
- Combinatiekorting
- Alleenstaande ouderkorting
- Aanvullende Alleenstaande ouder korting
- Ouderenkorting
- Aanvullende Ouderenkorting
Vermogen Bank / giro gegevens altijd, overige gegevens indien van toepassing
Bank / girorekeningen
Altijd meenemen:
Inclusief spaarrekeningen en
Beleggingsrekeningen
Van alle rekeningen (ook in buitenland): naam. adres, woonplaats, bankinstelling en rekeningnummer
Alle bescheiden waaruit spaargeld blijkt, bijvoorbeeld spaarbankboekje, spaarrekeningen
Alle afschriften van de bank-, giro- en/of creditkaartrekeningen van de laatste drie maanden
Motorvoertuigen
Alle documenten, zoals:
Auto, Motor, Bedrijfswagen
Het kentekenbewijs (delen I en II)
Gegevens omtrent de financiering (bijvoorbeeld financieringscontract, lening, huurkoop, uitgestelde betaling)
Aankoopbewijs
Eigendomsbewijs
Caravan of boot
Alle documenten, zoals:
Omschrijving merk, type, bouwjaar
Gegevens omtrent de financiering (bijvoorbeeld financieringscontract, lening, huurkoop, uitgestelde betaling)
Aankoopbewijs
Eigendomsbewijs
Overzicht waardepapieren
Alle documenten, zoals:
Lijfrente polissen
Effecten
Levensverzekeringen obligaties
Aandelen/opties Dividendoverzichten
Spaarbrieven
Koopsompolissen
Beleggingscertificaten
Overige bezittingen
Overzicht, documenten, zoals:
Juwelen
Schilderijen
Onroerend goed (ook in het buitenland)
Aandeel in een onverdeelde boedel of erfenis
Taxatierapporten
Inboedelverzekering
Alle documenten, zoals:
Polis inboedelverzekering
Schulden Indien van toepassing
Lopende Leningen
Alle documenten, zoals:
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer Kredietverschaffer
Overeenkomst of contract lening of krediet
Alle afschriften en aflossingsoverzichten van de afgelopen drie maanden
Correspondentie inzake achterstanden
Betalingsachterstanden (anders dan leningen)
Alle documenten, zoals:
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer Instantie(S)
Correspondentie inzake achterstanden
Schriftelijke overeenkomst inzake aflossingsregeling
Schuldsanering
Alle documenten, zoals: Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer advocaat schuldhulpverlening
Verzoek tot regeling van de schulden
Beschikking rechter inzake wettelijke schuldregeling
Beschikking bewindvoering of onder curatele stelling
Contract saneringskrediet (Gemeentelijke Kredietbank)
Ziektekostenverzekering Altijd, indien u bent ingeschreven bij een Ziekenfonds
Ziektekostenverzekering
Alle documenten, zoals:
Bewijs van inschrijving , ziekenfondskaart of pasje
Polis ziektekostenverzekering
Polis (aanvullende) ziekenfondsverzekering
Betalingsbewijzen premies ziektekostenverzekering
Bijlage II, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling SUWI
Alle relevante gegevens behorende tot de volgende categorieën:
Persoons- en stamgegevens zoals (voor zover van toepassing):
naam, adres en woonplaats
sofinummer
`geboortedatum
burgerlijke staat
leefvorm
nationaliteit
verblijfstitel
werkvergunning
ziektekostenverzekering
Arbeids- en werkgeversgegevens zoals (voor zover van toepassing):
aard arbeidsverhouding
arbeidsperiode
brutoloon en loonperiode
werkgever
uitzendbureau en inlener
Arbeidskwalificatiegegevens zoals (voor zover van toepassing):
arbeidsmarktkwalificaties
opleiding
werkervaring
Arbeidstoeleidingsgegevens zoals (voor zover van toepassing):
beschikbaarheid voor arbeid
mobiliteit en belemmeringen
inschrijving werkzoekende
Uitkeringsgegevens zoals (voor zover van toepassing):
aanvraag uitkering
uitkeringsverhouding
ontslag (aantal uren, aard, bezwaar)
Bewijsstukken WW/TW
Identiteit
Origineel en geldig identiteitsbewijs
Indien van toepassing:
Origineel en geldig bewijs waaruit de verblijfsstatus blijkt
Sollicitatie activiteiten Niet voor groepen die zijn vrijgesteld van deze verplichting
Overzicht van recente sollicitaties en eventueel relevante correspondentie
Ontslag / beëindiging dienstverband
Indien van toepassing
Alle documenten met betrekking tot het ontslag, zoals bijvoorbeeld:
Ontslagcorrespondentie met ex werkgever
Ontslagcorrespondentie met andere instanties
Ontslagvergunning
Verzoek / verweer schrift
Beschikking kantonrechter
Inkomen en arbeidsverleden Indien van toepassing
Inkomsten uit arbeid (loondienst)
Alle documenten, zoals:
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer Werkgever
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer uitzendbureaus en opdrachtgevers
Arbeidsovereenkomst
Laatste loonstroken
Ingevulde loonbelastingverklaring
Voor zover beschikbaar volledig ingevulde werkgeversverklaring
Statusoverzichten
Inkomsten uit Uitkering
Alle documenten, zoals:
Naam, adres, woonplaats, telefoonnummer Uitkeringsinstantie
Bewijs van toekenning (beschikking) inzake de uitkering
Bewijs van (tijdelijke) verlaging of wijziging van de uitkering
Correspondentie met de uitkeringsinstantie
Ziektekostenverzekering
Ziekenfonds, ziektekostenverzekering Bewijs van inschrijving
Aansluitingsschema gemeenten op IB
Bijlage XVII, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, van de Regeling SUWI
1. De volgende gemeenten verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten, uiterlijk met ingang van 1 april 2002 door tussenkomst van het IB:
Alkmaar; Almelo; Amsterdam; Apeldoorn; Arnhem; Assen; Baarn; Deurne; Eindhoven; Enschede; Groningen; Haarlem; Heerlen; Hellevoetsluis; Helmond; Hengelo (O); Hilversum; Hoogezand-Sappemeer; Leeuwarden; Menterwolde; Nieuwegein; Nijmegen; Oss; Rotterdam; Tilburg; Venlo; Vlissingen; Zaanstad; Zeist; Zoetermeer; Zwolle.
2. De volgende gemeenten verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten, uiterlijk met ingang van 1 juli 2002 door tussenkomst van het IB:
Anna Paulowna; Bathmen; Bergen op Zoom; Bernisse; Beverwijk; Bolsward; Borsele; Coevorden; Deventer; Dordrecht; Dronten; Emmen; Gaasterlân-Sleat; Goes; Haaksbergen; Haarlemmermeer; Hattem; Heerhugowaard; Hoogeveen; 's-Hertogenbosch; Hoogeveen; Hoorn; Houten; IJsselstein; Katwijk; Kerkrade; Leiden; Littenseradiel; Lochem; Loenen; Lopik; Maassluis; Maastricht; Middelharnis; Millingen aan de Rijn; Montfoort; Naaldwijk; Nijefurd; Noord-Beveland; Noorder-Koggenland; Ooststellingwerf; Reimerswaal; Rheden; Rijnsburg; Schouwen-Duiveland; 's-Gravendeel; Smallingerland; Uitgeest; Urk; Utrecht; Valkenburg; Vianen; Voorhout; Waalre; Waddinxveen; Winterswijk; Zelhem.
3. De volgende gemeenten verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten, uiterlijk met ingang van 1 oktober 2002 door tussenkomst van het IB:
Aa en Hunze; Aalten; Achtkarspelen; Alphen aan den Rijn; Albrandswaard; Alkemade; Amersfoort; Best; Blaricum; Borne; Breukelen; Cranendonck; Cuijk; De Ronde Venen; Den Haag; Den Helder; Drechterland; Drimmelen; Eemnes; Elburg; Geertruidenberg; Haelen; Halderberge; Heel; Hellendoorn; Hendrik-Ido-Ambacht; Heumen; Heusden; Heythuysen; Huizen; Hulst; Hunsel; Kollumerland c.a.; Landsmeer; Lelystad; Lemsterland; Margraten; Mook en Middelaar; Noordenveld; Noordoostpolder; Obdam; Oisterwijk; Ouder-Amstel; Rijswijk; Roosendaal; Rucphen; Schagen; Scherpenzeel; Schijndel; Spijkenisse; Stede Broec; Terneuzen; Thorn; Tiel; Tubbergen; Vlaardingen; Veendam; Venray; Westerveld; Weststellingwerf; Wierden; Wieringen; Wijdemeren; Wûnseradiel; Wymbritseradiel; Zwartewaterland.
4. De volgende gemeenten verstrekken de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten, uiterlijk met ingang van 1 januari 2003 door tussenkomst van het IB:
Boxtel; Dalfsen; Dantumadeel; Etten-Leur; Geldrop; Oegstgeest; Pijnacker-Nootdorp; Reiderland; Rijssen; Scheemda; Valkenswaard; West Maas en Waal; Wijchen; Winschoten; Woudenberg; Zevenhuizen-Moerkapelle; Zwijndrecht.
Voor eind 2002 zullen alle gemeenten aangesloten worden op het Inlichtingenbureau. In verband met capaciteitsoverwegingen bij zowel het IB als bij gemeenten, wordt er naar gestreefd de datum van aansluiting zoveel mogelijk in overleg vast te stellen. Anderzijds dient er duidelijkheid te bestaan vanaf welke datum gemeenten de wettelijke verplichting hebben om gegevens via het IB uit te wisselen. De volgende systematiek wordt daarom gevolgd.
De in deze bijlage vermelde gemeenten hebben aangegeven wanneer zij in 2002 aangesloten willen worden, zodat bekend is wanneer de eerste gegevensuitwisseling met het Inlichtingenbureau plaats zal vinden. Vastgelegd wordt dat de betreffende gemeenten de gegevensuitwisseling met en via het IB aan het eind van het betreffende kwartaal gerealiseerd dienen te hebben.
Gemeenten die met het IB nog geen afspraken hebben gemaakt over het moment van aansluiting in 2002, krijgen tot 1 april 2002 hiertoe de gelegenheid.
Alle gemeenten die op 1 april 2002 nog geen datum voor aansluiting hebben aangegeven, zullen door de minister worden ingedeeld in de laatste twee kwartalen van 2002 voor aansluiting door het Inlichtingenbureau. Gemeenten blijven zelf verantwoordelijk voor de noodzakelijke voorbereiding op de aansluiting.
Na 1 april 2002 zal dus, conform het bovenstaande, voor de gemeenten voor wie dat niet door middel van bovenstaand schema gebeurt, de uiterlijke datum van aansluiting op het IB door de Minister worden vastgesteld en gepubliceerd.
Geldermalsen
Ede
Voorburg
Leidschendam
Rijswijk
Wassenaar
Gorssel
Lochem
Vorden
Warnsveld
Zutphen
Kerkrade
Doetinchem
Terneuzen
Axel
Sas van Gent
De Lier
Wateringen
Amerongen
De Bilt
Bunnik
Driebergen
Doorn
Leersum
Wijk bij Duurstede
Zeist
Haaksbergen
Roosendaal
Halderberge
Hulst
1 Betrokkene beschikt ten minste over een diploma op niveau 2 van de Wet Educatie beroepsonderwijs of over een afgerond Havo- of VWO-opleiding.
2 Zie het Beleidsplan ICT d.d. 12 januari 2001, Bijlage 12 bij het Grofontwerp SUWI (bijgaand stuk 1 bij Kamerstukken II, 2000/2001, 26 448 nr.19).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2002-2-p7-SC32669.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.