Besluit van 5 juni 2025 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen met betrekking tot aanpassen deadline implementatieplan en versoepelen indexatieregels [KetenID WGK027501]

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 april 2025, nr. 2025-0000073890;

Gelet op de artikelen 137, derde lid, onderdeel c, 150c, derde lid, 150i, zesde lid, en 150j, vierde lid, van de Pensioenwet en de artikelen 132, derde lid, onderdeel b, 145b, derde lid, 145h, zesde lid, en 145i, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 mei 2025, nr. W12.25.00076/III);

Gezien het nader rapport van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juni 2025, nr. 2025-0000119376,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 43a komt te luiden:

Artikel 43a. Mijlpalen

Aan de mijlpalen, bedoeld in artikel 150c van de Pensioenwet dan wel artikel 145b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt uiterlijk voldaan op de volgende tijdstippen:

  • a. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 150c, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet dan wel artikel 145b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 januari 2025;

  • b. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 150c, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet dan wel artikel 145b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 juli 2025 voor pensioenfondsen die uiterlijk op 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet of artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en uiterlijk 12 maanden voor de beoogde overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet, of artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, indien deze beoogde overgang na 1 juli 2026 plaatsvindt; en

  • c. voor de mijlpalen, bedoeld in artikel 150c, tweede lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet dan wel artikel 145b, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 oktober 2026.

B

Artikel 46, tweede lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. hoe het rekening heeft gehouden of zal houden met de gevolgen voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden wanneer gebruik is of zal worden gemaakt van de mogelijkheid toeslag te verlenen bij een beleidsdekkingsgraad vanaf 105%;

C

In artikel 46a wordt, onder vernummering van het zesde lid tot het zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Het door de uitvoerder verstrekken van informatie aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, bedoeld in artikel 150j, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 145i, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, vindt uiterlijk plaats één maand voor het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling, bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet of artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

ARTIKEL II

Na artikel 15b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15c. Toeslag vanwege dynamiseren indiening implementatieplan

  • 1. Artikel 137, tweede lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet dan wel artikel 132, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is niet van toepassing indien een fonds:

    • a. naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet dan wel artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling die ertoe strekt om in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten dan wel een wijziging van de beroepspensioenregeling de waarde van de pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het fonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomsten of beroepspensioenregeling;

    • b. niet op 1 juli 2025 een implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder; en

    • c. voldoet aan de nadere voorwaarden in dit artikel.

  • 2. Er wordt geen toeslag verleend bij een beleidsdekkingsgraad onder 105%.

  • 3. Er wordt geen toeslag verleend bij een dekkingsgraad onder de 105% en indien de dekkingsgraad van het fonds door de toeslagverlening lager wordt dan 105%.

  • 4. Een fonds dat bij de toeslagverlening gebruik maakt van de regeling in dit artikel:

    • a. onderbouwt de verwachting dat het zal overgaan tot collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet dan wel artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

    • b. onderbouwt waarom de toeslagverlening plaatsvindt vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden; en

    • c. beschrijft kwantitatief de generatie-effecten van de toeslagverlening waarbij onderscheid wordt gemaakt naar leeftijdscohorten per geboortejaar in hele jaren, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om andere leeftijdscohorten te hanteren en toegelicht wordt dat daarbij sprake is van voldoende representativiteit en voldoende onderscheidende verschillen.

  • 5. Het fonds informeert het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk over het besluit tot toeslagverlening en verstrekt daarbij de gegevens, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het fonds stelt informatie over het besluit tot toeslagverlening en de onderbouwing daarvan tijdig ter beschikking van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.

  • 7. Toepassing van dit artikel kan in afwijking van artikel 16, vierde lid.

  • 8. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 juni 2025

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

Uitgegeven de elfde juni 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Het voorliggende besluit ziet op de wijziging van de uiterste inleverdatum van het implementatie- en communicatieplan en expliciteert wanneer de transitie-informatie aan de (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden uiterlijk verstrekt moet worden. Daarnaast regelt dit besluit dat pensioenfondsen, onder voorwaarden, toeslag kunnen verlenen dankzij versoepelde indexatieregels. Hiermee wordt aangesloten bij de aangepaste toeslagregels zoals die gelden in het transitie-ftk. Vanwege de vertraging van de behandeling van het wetsvoorstel verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (Kamerstuknummer 36.578) is het noodzakelijk om deze maatregelen in een apart besluit te regelen.

1.1. Aanleiding van het besluit

Het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie (36 578) is op 20 juni 2024 bij de Tweede Kamer aangeboden. Met het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie worden de transitiedata, waaronder de uiterste transitiedatum, uit de Wtp gehaald en overgeheveld naar een AMvB. Dit wetsvoorstel is voortgekomen uit de Wtp-behandeling in de Eerste Kamer, en biedt meer ruimte aan de uitvoering (T03632)1. Met de indiening van het amendement Joseph c.s. over het invoeren van een goedkeuringsrecht bij interne waardeoverdracht van pensioenen, is de behandeling van het wetsvoorstel uitgesteld. Het onderliggende besluit, waar de tussenliggende mijlpaal van de indiening van het implementatieplan wordt gedynamiseerd mede op advies van de regeringscommissaris transitie pensioenen, wordt in het kader van de voorhangprocedure betrokken bij de parlementaire behandeling van de wet. Echter nadert de tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025. De langere duur van de parlementaire behandeling, leidt daarmee op korte termijn tot twee:

  • 1. De dynamisering van de inleverdatum van het implementatieplan kan niet op tijd worden gerealiseerd, waardoor de werklast in de sector niet beter gespreid kan worden.

  • 2. Fondsen die vanwege de dynamisering besloten hebben om hun implementatieplan later dan 1 juli 2025 in te leveren bij de toezichthouder, kunnen geen gebruik maken van het transitie-ftk waarin versoepelde indexatieregels mogelijk zijn voor fondsen die willen invaren.

Het niet dynamiseren van de inleverdatum van het implementatieplan heeft grote gevolgen voor de werkdruk in de sector. Dit zorgt voor een onnodige piekbelasting op 1 juli 2025. Uit de voortgangsrapportage monitoring Wtp – winter 2025 en de DNB sectorbeelden Q4 2024 blijkt dat 62 pensioenfondsen een voorgenomen invaardatum hebben ná 1 juli 2026.2

De nadere uitvoeringsproblemen voor de sector als gevolg van de vertraging van de wetsbehandeling zouden de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kunnen belasten. Om deze reden wordt de dynamisering van de inleverdatum van het implementatieplan in dit besluit geregeld en niet langer in het onderliggende besluit bij het wetsvoorstel verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel. Pensioenfondsen die ná 1 juli 2026 invaren kunnen hierdoor gebruikmaken van de dynamisering en hun implementatieplan uiterlijk 12 maanden voor het invaarmoment indienen.

In de Pensioenwet (artikel 150p) is geregeld dat een pensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan mag indienen voor de jaren 2025 en 2026. Hierdoor kunnen pensioenfondsen die hun implementatieplan vanwege de dynamisering van de inleverdatum later willen inleveren, geen gebruik maken van het transitie-ftk. Dit is een onwenselijk gevolg van de vertraagde behandeling van het wetsvoorstel en is niet in lijn met hoe de transitie is vormgegeven. Bovendien is het onwenselijk voor de voortgang van de transitie en het korte termijn indexatieperspectief voor deelnemers van invarende pensioenfondsen.

Om deze redenen wordt met dit besluit geborgd dat pensioenfondsen die voornemens zijn in te varen, gebruik kunnen (blijven) maken van de versoepelde indexatieregels uit het transitie-ftk. Dit betreft zowel (1) fondsen die al eerder een overbruggingsplan hebben ingediend en nog altijd via een nieuw overbruggingsplan aan het transitie-ftk willen blijven deelnemen, als (2) fondsen die in 2025 voor de eerste keer een overbruggingsplan willen indienen en daarmee in 2025 voor het eerst aan het transitie-ftk willen deelnemen. Beide groepen moeten over het jaar 2025 een overbruggingsplan indienen en lopen mogelijk tegen de huidige transitiemijlpaal van 1 juli 2025 voor het indienen van het implementatieplan aan. Het is niet de intentie van dit besluit om de regels van het gebruik van versoepelde indexatieregels (door middel van het transitie-ftk) te verruimen of te versoepelen. Met andere woorden, de doelgroep die gebruik wil(de) maken van het transitie-ftk door indiening van een overbruggingsplan, maar door artikel 150p, tweede lid, van de Pensioenwet, geen gebruik (meer) kan maken van dat transitie-ftk, is de doelgroep waarvoor dit besluit specifiek is opgesteld. Daarom gelden voor pensioenfondsen die het implementatieplan wel uiterlijk indienen op 1 juli 2025, de reguliere regels.

In dit besluit wordt geregeld dat pensioenfondsen, onder voorwaarden, voorwaardelijk toeslag kunnen verlenen vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105% en dat de eis van toekomstbestendige toeslagverlening niet geldt. Met deze regels wordt aangesloten bij de aangepaste toeslagregels zoals geregeld in het transitie-ftk. Hiermee wordt duidelijkheid en zekerheid geboden aan de pensioenuitvoering en kunnen zij de werkzaamheden voor de pensioentransitie op dezelfde wijze voortzetten.

2. Uitwerking van de maatregelen

2.1. Dynamisering inleverdatum implementatieplan

De regeringscommissaris heeft geadviseerd om het inlevermoment van het implementatieplan dynamisch te maken. Dat wil zeggen: pensioenfondsen zouden de plannen uiterlijk een nader te bepalen aantal maanden voor de beoogde invaardatum moeten inleveren. De regering heeft dat als volgt gewogen.

Allereerst is een belangrijk aandachtspunt de financiële situatie van pensioenfondsen. Hoe langer de tijd tussen indiening van het implementatieplan en het daadwerkelijke invaarmoment, des te groter de kans is op veranderingen van de financiële situatie in deze tussenliggende fase. Deze extra onzekerheid over de financiële situatie is onwenselijk. Wanneer de indiening van het implementatieplan dichter op de voorgenomen transitiedatum wordt gepland, is de financiële onzekerheid voor pensioenfondsen in de tussentijd kleiner. Dit komt uiteindelijk de uitvoering van de plannen ten goede.

Daarnaast geldt dat door het dynamiseren van de inleverdatum, er meer gelegenheid is voor effectieve kennisdeling binnen de sector. Dit komt ook tegemoet aan hetgeen is gewisseld tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer over het beter mogelijk maken van effectieve kennisdeling. Een uiterste indiendatum die gekoppeld is aan de beoogde invaardatum biedt een betere mogelijkheid om door gezamenlijke inspanningen van de sector en toezichthouders de kwaliteit van de implementatieplannen te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door het uitbrengen van good practices en Q&A’s om het lerend vermogen in de sector verder te stimuleren. Dit gebeurt al veelvuldig door de toezichthouders, maar kan met een mijlpaal die verder in de tijd ligt voor pensioenfondsen die later willen invaren, verder gestimuleerd worden. Door een verhoogde kwaliteit van de implementatieplannen wordt het beter mogelijk om de behandeltermijn door de toezichthouders zo kort mogelijk te houden.

Tot slot kan de tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 zorgen voor onnodige tijdsdruk, en daarmee voor onnodige belasting voor uitvoeringsprofessionals en interne fondsbesluitvorming voor de pensioenfondsen die later dan 1 juli 2026 willen invaren. Er wordt in de transitieperiode een groot beroep gedaan op de sector. Met de mijlpaal van 1 juli 2025 moeten alle pensioenfondsen in principe klaar zijn met het implementatieplan. Dat betekent dat al het voorbereidende werk voor het implementatieplan al afgerond moet zijn, ook voor pensioenfondsen die later gaan invaren. Dat zorgt voor veel werk in de keten, dat in principe gespreid zou kunnen worden als de datum van indiening van de plannen dichter bij de invaardatum ligt. Uitvoeringsprofessionals, waaronder financiële, actuariële en juridische advisering, ICT en ook verantwoordings- en belanghebbendenorganen krijgen in dit proces ook veel werk op zich af en moeten soms meerdere pensioenfondsen, in verschillende fasen van de transitie, adviseren. In de praktijk zorgt de mijlpaal van 1 juli 2025 ook voor een opstapeling van het aantal te behandelen invaarmeldingen voor DNB. Dit tezamen kan uiteindelijk gevolgen hebben voor de kwaliteit en het tempo van de transitie.

Om bovengenoemde redenen is een mijlpaal waarbij de indiendatum en de invaardatum dichter bij elkaar liggen wenselijk om de transitie zorgvuldiger te kunnen laten verlopen. Een zorgvuldige transitie is uiteindelijk het doel.

Implementatieplannen en de invaarmelding moeten uiterlijk 12 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend worden bij de toezichthouders

De mijlpalen die zijn vastgelegd in de Wtp zijn geen wettelijk afdwingbare mijlpalen. De mijlpalen hebben een richtinggevende functie. Daarbij is het wettelijk kader leidend. Het behalen van de mijlpalen draagt eraan bij dat alle partijen betrokken bij de transitie voldoende tijd hebben om hun rol naar behoren te kunnen vervullen. In het wettelijk kader is het tijdig indienen van het implementatieplan gekoppeld aan het gebruik kunnen maken van het transitie-ftk. Dit is een prikkel om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen zich daadwerkelijk houden aan de gestelde mijlpaal.

In de huidige wet- en regelgeving geldt 1 juli 2025 als deadline voor het indienen van het implementatieplan, maar zijn aan de overschrijding van deze deadline alleen gevolgen verbonden als pensioenfondsen gebruik willen maken van het transitie-ftk. Gebruik maken van het transitie-ftk kan niet als het implementatieplan na 1 juli 2025 wordt ingediend.

De maatregel is als volgt: implementatieplannen moeten uiterlijk 12 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend worden bij de toezichthouder. Daarmee ontstaat er ruimte voor pensioenfondsen die pas later zullen invaren, om deze plannen en invaarmelding ook later in te dienen. Met pensioenfondsen die later invaren en gebruik willen maken van het transitie-ftk en een overbruggingsplan indienen zal op soortgelijke wijze rekening worden gehouden.

Door deze aanpassing kan voor pensioenfondsen die later invaren het lerend vermogen in de sector verder worden gestimuleerd, ligt het moment tussen het indienen van de plannen en het invaarmoment dichter op elkaar, en kan de druk in de keten beter worden gespreid. Pensioenfondsen die in 2027 invaren kunnen namelijk meer tijd nemen om de plannen af te ronden, waardoor de piekbelasting van de in 2026 invarende pensioenfondsen beter behandelbaar wordt voor de ketenpartners, waar ook de pensioenfondsen die later willen invaren profijt van zullen hebben. Dit komt uiteindelijk de uitvoering ten goede. Bijvoorbeeld de juridisch en financieel adviseurs die pensioenfondsen ondersteunen kunnen met deze methode focus aanbrengen op de pensioenfondsen die eerder invaren, omdat andere pensioenfondsen pas later in het proces volgen. Hierdoor wordt het beter mogelijk om te leren van eerdere ervaringen in de pensioensector.

Om de gewenste spreiding in de uitvoering succesvol vorm te geven, is het belangrijk dat dit voorstel alleen geldt voor de pensioenfondsen die later dan 1 juli 2026 willen invaren. Als dit niet gebeurt ontstaat er namelijk een krapper proces voor het indienen van de plannen bij de toezichthouder voor de pensioenfondsen die in de eerste helft van 2026 willen invaren.

Door de verwachte kwaliteitsimpuls kunnen planningen van pensioenfondsen met betrekking tot invaren beter worden afgestemd en kunnen pensioenfondsen de tijd die zij moeten nemen voor communicatie met deelnemers ook goed meenemen in de planning die zij vooraf maken. Door betere voorspelbaarheid van ketenpartners wordt het gat tussen het indienen van het implementatieplan en het ontvangen van de uitkomst van de beoordeling minder groot, waardoor er een minder grote kans is dat de financiële situatie van een pensioenfonds in de tussentijd drastisch wijzigt.

Met deze termijn van 12 maanden is er een balans tussen tijd voor een kwalitatief goede voorbereiding en een tijdige beoordeling van DNB. Er is sprake van een «ten minste» termijn; een fonds kan ook eerder de plannen en invaarmelding indienen.

Procesinformatie gedurende beoordeling DNB

DNB informeert pensioenfondsen op haar website reeds over de doorlooptijden en het proces van beoordeling waar DNB naar streeft. DNB is voornemens in de communicatie pensioenfondsen te blijven informeren over de (resterende) doorlooptijd van de betreffende invaarmelding. Dit betekent dat DNB op basis van opgedane sectorbrede ervaringen en stappen in het invaardossier tijdens de behandeling van een invaarmelding in brieven aan individuele pensioenfondsen ook zal communiceren over de verwachte (resterende) doorlooptijd. Dit geeft pensioenfondsen meer duidelijkheid over de verwachte (resterende) doorlooptijd van een invaarbeoordeling. Uiteindelijk hangt de duur van de behandeltijd af van de complexiteit van het pensioenfonds, de kwaliteit van de invaarmelding en het aantal beoordelingen dat DNB tegelijkertijd onderhanden heeft.

DNB heeft op Open Boek Toezicht een uitgebreide procesbeschrijving opgenomen.3 Hierin staat dat wordt uitgegaan van – na afronden van de indienings- en controlefase en eventuele aanvulling van de aanvraag – een streven van afronden van de beoordelingsfase en besluitvormingsfase binnen 6 maanden voor toekomstige meldingen. Ook is beschreven hoe de beoordelingsfase in stappen verloopt. Deze nagestreefde doorlooptijd van beoordelings- en besluitvormingsfase gaat uit van een inschatting op basis van een «normale» mate van contact met het pensioenfonds. DNB is voornemens pensioenfondsen te informeren over de status van hun aanvraag en de verwachte doorlooptijd. De feitelijke doorlooptijd van de beoordeling zal in de praktijk van verschillende factoren afhangen zoals de kwaliteit van de ingediende documentatie, het mogelijk opvragen van aanvullende informatie bij het pensioenfonds, de inhoud en de snelheid van de reactie daarop van het pensioenfonds.

Bij de ontvangstbevestiging en bij andere te bepalen contactmomenten is DNB ook voornemens te gaan verwijzen naar de eisen rondom tijdige deelnemerscommunicatie en de daartoe door AFM beschikbaar gestelde informatie op haar website. Ook zal dit door DNB in de eerder genoemde procesbeschrijving op de website van DNB worden vermeld. Met een uiterlijke termijn van 12 maanden tussen indiening van invaarmelding en het implementatieplan en de beoogde invaardatum blijft er, in de situatie dat het pensioenfonds zorgdraagt voor evenwichtige invaardocumentatie, genoeg ruimte voor pensioenfondsen om de deelnemers adequaat te informeren.

Om de transitie op zorgvuldige wijze te kunnen doorlopen, biedt DNB partiële beoordelingen aan, waarbij delen van de invaarmelding al eerder beoordeeld kunnen worden. Om het lerend vermogen in de sector te bevorderen deelt DNB op haar website beleidsuitingen zoals Q&A’s en good practices. DNB zal de geleerde lessen met de sector blijven delen via onder andere presentaties op congressen, rondetafelbijeenkomsten en nieuwsberichten op de website zodat andere pensioenfondsen hiervan kunnen leren.

Uiterste communicatiemoment voor transitie naar het nieuwe stelsel

Als de beoordeling van de invaarmelding door DNB positief is afgerond, mag een pensioenfonds invaren naar het nieuwe pensioenstelsel. De AFM beoordeelt het communicatieplan, maar neemt geen besluit in relatie tot de invaarmelding. In het communicatieplan wordt de basis gelegd voor de daadwerkelijke communicatie die moet gaan plaatsvinden naar de deelnemer. Voorafgaand aan het transitiemoment moeten deelnemers persoonlijk worden geïnformeerd over wat de transitie voor hen betekent. De AFM heeft eerder ingevuld4 dat deze communicatie niet later dan één maand voor de invaar- of transitiedatum moet plaatsvinden. Deze termijn wordt met dit besluit gecodificeerd.

Deelnemers moeten uiterlijk één maand voorafgaand aan het invaren zijn geïnformeerd over de verwachte persoonlijke gevolgen van de transitie. Om dit daadwerkelijk tijdig te kunnen uitvoeren, moeten pensioenfondsen op tijd beginnen met de voorbereidingen hiertoe. Doorgaans begint deze voorbereiding uiterlijk drie maanden voor de daadwerkelijke invaardatum. Met de voorbereiding op het communiceren kan het fonds ook al aanvangen tijdens de beoordeling van de invaarmelding door DNB.

De communicatie met deelnemers kan verder voor het invaarmoment plaatsvinden, maar één maand is het minimum waaraan moet worden voldaan. Als het mogelijk is om de communicatie eerder uit te voeren, met dezelfde correctheid en duidelijkheid, dan is het wenselijk om dit te doen.

Met de minimale termijn van één maand wordt een balans getroffen tussen enerzijds de ruimte die de uitvoerder nodig heeft en de tijd die een deelnemer nodig heeft. De pensioenuitvoerder heeft gedurende de invaarmelding tijd nodig om het invaarproces zo goed mogelijk in te richten en evenwichtige keuzes te maken met betrekking tot de transitie. Gedurende deze periode worden meerdere keuzes overwogen en zijn nog niet alle besluiten genomen, het is dan nog niet mogelijk om informatie te verstrekken die relevant is voor de individuele deelnemers. Bovendien kan een ruime periode tussen communicatie en het invaren het risico vergroten dat de financiële situatie van het pensioenfonds verandert, waardoor de reeds verstuurde informatie gedateerd kan zijn. Tegelijkertijd is het vanuit burgerperspectief wenselijk om zo nauwkeurig mogelijke informatie te ontvangen, idealiter zo vroeg mogelijk zodat er geanticipeerd kan worden op de veranderingen in het pensioen. Maar dit is alleen van toepassing als de informatie ook correct is. Met de termijn van uiterlijk één maand voor invaren wordt hierin een balans getroffen. Tot slot is het goed om te benoemen dat de informatie in de transitiecommunicatie duidelijk en evenwichtig moet zijn, en hoort aan te sluiten bij de deelnemers van het fonds.

Mocht de beoordeling van de invaarmelding relatief kort voor de geplande invaardatum afgerond worden, dan is het de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds om ook in die situatie genoeg tijd te nemen om op gedegen wijze te communiceren met hun deelnemers. Het is in dat uiterste geval mogelijk dat zij de invaardatum met enkele maanden moeten opschuiven, de verantwoordelijkheid voor het tijdig informeren van de deelnemers ligt uiteindelijk bij het pensioenfonds en AFM ziet hierop toe. Dit kan overigens ook nu al voorkomen in de praktijk, dit is geen gevolg van de beschreven aanpassing.

2.2. Versoepelen indexatieregels

Pensioenfondsen zijn verantwoordelijk voor de besluitvorming omtrent voorwaardelijke toeslagverlening. In dit besluit wordt mogelijk gemaakt dat pensioenfondsen onder voorwaarden kunnen besluiten vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105% toeslag te verlenen. Deze algemene maatregel van bestuur regelt alleen voorgaande en wijzigt de overige regels en procedures rond toeslagverlening niet.

Door dit besluit blijft het wettelijk kader voor toeslagverlening gelijk. Deze AMvB treedt meteen na de publicatiedatum in werking en geldt uiterlijk tot de inwerkingtreding van de Wet verlenging pensioentransitie (36.578). De voorliggende AMvB is daarmee de opvolger van de indexatie-AMvB’s die onder voorwaarden indexatiebesluiten in 2022 en 2023 mogelijk hebben gemaakt.

Dit besluit regelt dat pensioenfondsen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, onder voorwaarden, voorwaardelijk toeslag kunnen verlenen vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105% en dat de eis van toekomstbestendige toeslagverlening daarbij niet geldt. Hiermee wordt aangesloten bij de aangepaste toeslagregels zoals ze gelden in het transitie-ftk.

Toeslagverlening bij een beleidsdekkingsgraad van 105%

Pensioenfondsen mogen gebruik maken van dit besluit, als dat past in een evenwichtige besluitvorming met betrekking tot toeslagverlening, vooruitlopend op de transitie naar een nieuw pensioenstelsel. Het kan ook zijn dat deze transitie bemoeilijkt wordt door extra toeslagverlening, dus het is niet in alle gevallen toe te passen.

Pensioenfondsen die ervoor kiezen gebruik te maken van de regeling in dit besluit, zullen eerst moeten bezien of dit past binnen het toeslagbeleid. Indien nodig dienen pensioenfondsen het toeslagbeleid te wijzigen. Hiervoor gelden de bij het fonds gebruikelijke procedures.

Pensioenfondsen die ervoor kiezen gebruik te maken van dit besluit, mogen maximaal volgens de (prijs- of loon)index (afhankelijk van het bij het pensioenfonds vastgestelde toeslagenbeleid) indexeren mits de beleidsdekkingsgraad en de actuele dekkingsgraad hoger zijn dan 105% en de actuele dekkingsgraad na toeslagverlening niet onder de 105% komt.5 Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat toeslagverlening op basis van alleen de beleidsdekkingsgraad leidt tot een uitholling van de dekkingsgraad, mogelijk tot onder het minimaal vereist eigen vermogen.

Daarnaast hoeft bij de voorwaardelijke toeslagverlening niet te worden voldaan aan de eis dat er niet meer toeslag wordt verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is. De reguliere voorwaarden uit het financieel toetsingskader gelden wel voor het compenseren van misgelopen toeslagen in het verleden (inhaalindexatie) of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.6 Met andere woorden, een indexatiebesluit op grond van deze AMvB mag er niet toe leiden dat de eerder niet volledig benutte indexatie alsnog wordt toegekend. Dat zou erop neerkomen dat deze toegekende indexatie op dezelfde periode zou zien als de periode waarop het eerdere indexatiebesluit zag. Voor een dergelijke situatie gelden andere voorwaarden, namelijk de voorwaarden voor inhaalindexatie (artikel 137, tweede lid, onder c, Pw). Het toeslagbeleid en regelement van het pensioenfonds moeten de toeslagverlenging als bedoeld wel toestaan, en zo niet, dan dient dit conform de bestaande governance vereisten eerst te worden gewijzigd.

Fiscaal toegestane pensioenopbouw

Dit besluit treedt zo snel mogelijk in werking om de zorgvuldige transitie te borgen. Dit besluit schrijft geen peildatum voor op basis waarvan het pensioenfonds bepaalt of het (extra) toeslag kan verlenen, zodat het pensioenfonds een datum kan kiezen die aansluit bij zijn besluitvormingsproces. De referteperiode die wordt gebruikt om te bepalen hoeveel toeslag maximaal verleend kan worden, wijzigt niet. Dit betekent tevens dat bij het vaststellen van de toeslagverlening in 2025 op basis van dit besluit een reeds eerder genomen bestuursbesluit over toeslagverlening in het jaar 2025 betrokken moet worden. De totaal verleende toeslag in 2025 moet immers passen binnen het toeslagenbeleid om te voorkomen dat er meer pensioen wordt opgebouwd dan fiscaal toegestaan.

Ook dient een pensioenfonds rekening te houden met het moment waarop het (extra) toeslag verleent en in hoeverre dit afwijkt van de reguliere datum van toeslagverlening zoals opgenomen in het eigen toeslagenbeleid. Indien de (extra) toeslag wordt verleend over pensioenaanspraken op een datum die afwijkt van de reguliere datum waarop toeslagverlening plaatsvindt, dient het pensioenfonds te berekenen hoeveel (extra) toeslag kan worden verleend zodat iedere afzonderlijke pensioenaanspraak in dat jaar binnen de fiscaal maximaal toegestane pensioenopbouw blijft. De totaal verleende toeslag in dat jaar moet immers passen binnen het toeslagenbeleid om te voorkomen dat er in een jaar meer pensioen wordt opgebouwd dan fiscaal toegestaan.

Waarborgen

Het bestuursbesluit van het pensioenfonds om bij een lagere beleidsdekkingsgraad voorwaardelijke toeslag te verlenen, heeft generatie-effecten en heeft gevolgen voor de ontwikkeling van de financiële positie van pensioenfondsen in de jaren volgend op het besluit. Daarom worden aan dit bestuursbesluit de volgende waarborgen gesteld.

Besluitvorming door het pensioenfondsbestuur

Pensioenfondsen besluiten of gebruik maken van dit besluit in hun geval past in een evenwichtige besluitvorming met betrekking tot toeslagverlening, vooruitlopend op de transitie naar een nieuw pensioenstelsel.

Het besluit van het pensioenfonds omvat drie onderdelen:

  • 1. Een verklaring over het invaren;

  • 2. Het besluit van de regeling in dit besluit gebruik te maken;

  • 3. De onderbouwing van dit besluit.

In de eerste plaats omvat dit een verklaring van het pensioenfonds met informatie op basis waarvan het pensioenfonds redelijkerwijs verwacht dat in de transitieperiode de opgebouwde pensioenrechten- en aanspraken ingevaren zullen worden in een van de nieuwe pensioencontracten. De intentieverklaring bevat de informatie op basis waarvan het pensioenfonds een invaarverzoek doet.

Aangezien het verzoek tot invaren vanuit de sociale partners komt, betrekt het pensioenfonds het reeds besloten verzoek van sociale partners zoals geformuleerd in het transitieplan, bij het opstellen van de intentieverklaring. Dankzij het afronden van de arbeidsvoorwaardelijke fase, is de keuze om wel of niet in te varen door sociale partners reeds vastgelegd in het transitieplan. Pensioenfondsen kunnen hiernaar verwijzen om aan te tonen dat zij willen invaren.

Conform de opzet van het transitie-ftk is beoogd alleen pensioenfondsen die (redelijkerwijs) de verwachting hebben bestaande pensioenen in te varen gebruik te laten maken van de aangepaste toeslagregels. Die aangepaste regels zijn namelijk mogelijk in het licht van de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Er wordt niet voorgeschreven welke vorm deze intentieverklaring heeft. Er kan voor gekozen worden om het transitieplan, waarin de keuze tot al dan niet invaren is vastgelegd, hiervoor te gebruiken.

In de tweede plaats besluit het pensioenfonds om gebruik te maken van de mogelijkheid om in 2025 voorwaardelijk toeslag te verlenen op grond van het onderhavige besluit.

Hierbij blijven de reguliere voorschriften uit de Pensioenwet met betrekking tot de governance van kracht. Zoals hierboven vermeld, kan het voorkomen dat het toeslagbeleid en fondsdocumenten moeten worden gewijzigd, alvorens tot toeslagverlening kan worden overgegaan. Hiervoor gelden de gebruikelijke procedures binnen een pensioenfonds.

In de derde plaats is het bestuursbesluit om gebruik te maken van de regeling in dit besluit voorzien van een toelichting, waarin het pensioenfonds onderbouwt waarom het van oordeel is dat het in het belang is van (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden, en tevens dat dit uitlegbaar en verantwoord is. Hierbij dient het fonds rekening te houden met de gebruikelijke eisen ten aanzien van beleid, zoals bedoeld in artikel 105, tweede lid, van de Pensioenwet.

Inzichtelijk maken van generatie-effecten

Het verlenen van voorwaardelijke toeslag bij een lagere beleidsdekkingsgraad heeft generatie-effecten en heeft gevolgen voor de ontwikkeling van de financiële positie in de jaren volgend op het besluit. Voor een evenwichtig besluit met betrekking tot de voorwaardelijke toeslagverlening is het daarom van groot belang dat het pensioenfondsbestuur en het belanghebbendenorgaan of verantwoordingsorgaan inzicht hebben in de generatie-effecten van dit besluit. Omdat er in de nabije toekomst in het kader van de transitie meer besluiten genomen moeten worden die generatie-effecten tot gevolg kunnen hebben, hebben zij ook inzicht nodig in hoe de generatie-effecten van deze besluiten zich tot elkaar verhouden.

Het voorgaande maakt dat pensioenfondsen die gebruik willen maken van de regeling in dit besluit, de generatie-effecten hiervan kwantitatief op cohortniveau inzichtelijk moeten maken. Het is belangrijk dat pensioenfondsen het bestuursbesluit tot toeslagverlening weloverwogen nemen, transparantie betrachten over het gebruik van dit besluit en ten behoeve daarvan informatie over het gebruik van het besluit, de onderbouwing daarvan en inzicht in de effecten op cohortniveau tijdig en actief ter beschikking stellen van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of deze informatie tijdig verstrekken.

Onder actief beschikbaar stellen wordt verstaan dat (gewezen) deelnemers en aanspraak- of pensioengerechtigden er in ieder geval op gewezen worden dat er voor hen relevante informatie beschikbaar is en waar deze te vinden is. Bovendien dient de informatie beschikbaar te blijven zolang dat relevant is voor hen. Dat is in ieder geval tot aan de inwerkingtreding van de nieuwe pensioenregeling. Alle beschikbare informatie moet voor (gewezen) deelnemers en aanspraak- en pensioengerechtigden vindbaar zijn.

De leeftijdscohorten worden vastgesteld per geboortejaar in hele jaren. Het pensioenfonds kan hier bij zwaarwegende redenen van afwijken, waarbij wordt gekeken naar voldoende representativiteit en voldoende onderscheidende verschillen. Het pensioenfonds licht dit toe in de besluitvorming. De wijze waarop generatie-effecten kwantitatief inzichtelijk moeten worden gemaakt, wordt niet nader vastgelegd. Wel is het van belang dat uit de gekozen wijze waarop de generatie-effecten inzichtelijk worden gemaakt expliciet volgt dat door het besluit sprake is van herverdeling en dat het besluit ook negatieve effecten heeft voor bepaalde groepen deelnemers. Deze berekeningen worden ook gedeeld met het belanghebbenden- of verantwoordingsorgaan. Daarnaast geeft het pensioenfonds te zijner tijd bij de besluitvorming met betrekking tot de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel aan hoe het rekening heeft gehouden met de effecten van het besluit om gebruik te maken van dit besluit. Daartoe is in het besluit uitvoering Pensioenwet ook een bepaling opgenomen.7

3. Regeldruk

Dit besluit heeft geen aanvullende gevolgen voor de regeldruk. Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft. De handelingen uit het voorliggende besluit zijn handelingen die ook ofwel tijdens de huidige pensioentransitie of rondom reguliere indexatiebesluiten plaats moeten vinden. Het gaat dan om de intentie tot invaren en de evenwichtigheid in kaart brengen van een indexatiebesluit. Dit zijn werkzaamheden die pensioenfondsen ook zonder dit besluit uitvoeren. Bovendien heeft dit besluit dezelfde normen rondom evenwichtigheid als voorgaande indexatiebesluiten. Er worden geen nieuwe handelingen vereist vanwege het tijdelijk geen gebruik kunnen maken van het transitie-ftk via het overbruggingsplan. Voor de dynamisering van de inleverdatum en het codificeren van het uiterste communicatiemoment gelden eveneens geen aanvullende handelingen voor pensioenfondsen.

4. Advies, toetsing en consultatie

De wijziging van de uiterste inleverdatum van het implementatieplan als ook de explicitering van de transitie-informatie aanlevertermijn zijn initieel vervat in het besluit transitietermijnen, dat onderliggend is aan het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie. Dat besluit is reeds volledig getoetst; toezichttoetsen DNB en AFM en de ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor formeel advies omdat het geen gevolgen heeft voor de regeldruk. Dat initiële besluit ligt in voorhang bij de Tweede Kamer.

Vanwege de vertraging van de behandeling van het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie is recent gebleken dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Aanvullend op de onderdelen die zojuist genoemd zijn, bleek het ook noodzakelijk om de indexatieregels te versoepelen. Dat specifieke onderdeel van dit besluit is apart getoetst en daarvoor heeft een gerichte consultatie plaatsgevonden (zie volgend kopje). Vervolgens is dat onderdeel samengevoegd met de onderdelen die de wijziging regelen van de uiterste inleverdatum van het implementatieplan als ook de explicitering van de transitie-informatie aanlevertermijn.

Internetconsultatie

De voorliggende algemene maatregel van bestuur is niet geconsulteerd omdat de algemene maatregel van bestuur wat betreft het indexatie deel inhoudelijk identiek is aan de indexatie-AMvB 2022 en de indexatie-AMvB 2023. De indexatie-AMvB 2022 is geconsulteerd in januari 2022. Wel heeft er een gerichte consultatie plaatsgevonden met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. Uit de gerichte consultatie zijn geen inhoudelijke opmerkingen gekomen. De dynamisering van de mijlpaal van het implementatieplan is geadviseerd door de Regeringscommissaris transitie pensioenen en heeft brede steun in de sector. De uiterste datum voor de verstrekking van de transitie-informatie is in lijn met de bestaande leidraad van de AFM. Gelet op de spoedeisendheid en deze inhoudelijke overwegingen, is het deel met betrekking tot de dynamisering en het vastleggen van het communicatiemoment niet geconsulteerd.

Toezichttoetsen DNB en AFM

De AFM constateert dat zij in staat is haar toezicht uit te voeren op basis van de voorliggende AMvB. De AFM verwacht daarbij dat als pensioenfondsen gebruikmaken van de versoepelde indexatieregels, zij in hun communicatie ook de samenhang met andere relevante besluiten tijdens de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel meenemen.

DNB ziet twee aandachtspunten bij de voorliggende AMvB. Het eerste aandachtspunt ziet op een redactionele onduidelijkheid over pensioenen verhogen met terugwerkende kracht (in de situatie van twee indexatiebesluiten in het jaar en de fiscaal toegestane pensioenopbouw). Dit is verduidelijkt in de toelichting. Het tweede aandachtspunt ziet op het verduidelijken van de onmogelijkheid om op basis van deze AMvB inhaalindexatie te verlenen. Dit is nader toegelicht in de nota van toelichting.

De twee andere wijzigingen zijn eerder in het Besluit transitietermijnen geplaatst en destijds ook getoetst door de AFM en DNB. Deze zijn nu niet opnieuw getoetst.

Uitvoeringstoets Belastingdienst

De Belastingdienst heeft een uitvoeringtoets uitgevoerd op het onderdeel van de AMvB dat ziet op de dynamisering. Hier zijn geen opmerkingen uit voortgekomen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 43a Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling)

In artikel 43a, onderdeel b, van het Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling wordt de uiterste datum waarop het implementatieplan moet worden ingediend, aangepast. Dit is de mijlpaal die wordt genoemd in artikel 150c, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet (Pw) en artikel 145b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb).

De uiterste datum blijft 1 juli 2025 voor (beroeps)pensioenfondsen die uiterlijk op 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pw of een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en wordt uiterlijk 12 maanden voor de beoogde overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pw, of artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wanneer (beroeps)pensioenfondsen deze overgang na 1 juli 2026 hebben gepland. Zie voor een verdere toelichting hierop het algemeen deel van de toelichting.

Verder werd per abuis verwezen naar artikel 145c van de Wvb. Dit hoort een verwijzing naar artikel 145b van die wet te zijn. Dit is aangepast in de onderdelen a, b en c.

Artikel I, onderdeel B (artikel 46 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Artikel 46, tweede lid, onderdeel g, van het Besluit uitvoering Pw en Wvb is aangepast, zodat niet meer naar specifieke jaren wordt verwezen, maar enkel nog naar de situatie waarin gebruik is of zal worden gemaakt van de mogelijkheid toeslag te verlenen bij een beleidsdekkingsgraad vanaf 105%, ongeacht in welk jaar dit plaatsvond/plaats zal vinden. De mogelijkheid onder voorwaarden toeslag te verlenen bij een beleidsdekkingsgraad vanaf 105% is door de verlenging van de indexatie-AMvB 2023 en door onderhavig besluit immers niet meer beperkt tot de jaren 2022 en 2023.

Artikel I, onderdeel C (artikel 46a Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling)

Aan artikel 46a is een lid toegevoegd, waarin wordt gespecificeerd wanneer de informatieverstrekking, bedoeld in artikel 150j, derde lid, van de Pw of artikel 145i, derde lid, van de Wvb, plaats moet vinden. Uiterlijk één maand voor overgang op een gewijzigde pensioenovereenkomst/beroepspensioenregeling moeten deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden worden geïnformeerd door de uitvoerder. De AFM handhaaft deze norm. Op grond van artikel 51a, vierde lid, van het besluit, is overtreding van dit voorschrift beboetbaar.

Artikel II (artikel 15c van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen)

In artikel 15c van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is een regeling opgenomen voor de toeslagverlening van pensioenfondsen die, naar verwachting, over zullen gaan tot collectieve waardeoverdracht om de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten aan te wenden conform de vanwege de stelselherziening gewijzigde pensioenovereenkomsten of beroepspensioenregeling. Hierbij is sprake van een verwachting of intentie en kan nog geen sprake zijn van een (definitief) besluit. Tussen 1 juli 2022 en 1 januari 2023 stond dezelfde regeling in artikel 15c voor het jaar 2022 en tussen 22 april 2023 en 1 januari 2024 voor het jaar 2023. Inhoudelijk wijkt het artikel dat nu is vastgesteld niet af.

Op grond van het eerste lid is voor deze pensioenfondsen artikel 137, tweede lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet dan wel artikel 132, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling niet van toepassing. Dit betreft de toeslagdrempel van 110% beleidsdekkingsgraad en het vereiste van de toekomstbestendige toeslagverlening. De regeling voor inhaaltoeslagverlening in artikel 137, tweede lid, onderdeel c, van de Pensioenwet dan wel artikel 132, tweede lid, onderdeel c, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling blijft wel van toepassing. De pensioenfondsen die toeslag willen verlenen met toepassing van deze regeling voldoen daarbij wel aan de verdere voorwaarden in artikel 15c en hebben niet op 1 juli 2025 hun implementatieplan ingediend bij DNB. Wanneer een pensioenfonds dit wel uiterlijk op 1 juli 2025 heeft gedaan, dient het op grond van artikel 150p van de Pensioenwet immers de reguliere route te volgen van het indienen van een overbruggingsplan, als het gebruik wil maken van het transitie-ftk.

Op grond van het tweede lid is de drempel voor toeslagverlening een beleidsdekkingsgraad van 105%. Op grond van het derde lid mag een fonds geen toeslag verlenen bij een dekkingsgraad onder de 105% (bij een beleidsdekkingsgraad van 105% of meer kan de feitelijke dekkingsgraad onder de 105% liggen) en mag het ook niet door de toeslagverlening een dekkingsgraad krijgen die ligt onder 105%.

In het vierde lid is opgenomen hoe het fonds de evenwichtigheid van het gebruik van de regeling onderbouwt. In onderdeel a is bepaald dat een fonds bij het besluit tot toeslagverlening de verwachting dat het zal overgaan tot collectieve waardeoverdracht moet onderbouwen en in onderdeel b dat het fonds moet onderbouwen waarom het vanuit het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden over gaat tot toeslagverlening. Op grond van onderdeel c moet het fonds een kwantitatieve beschrijving geven van de generatie-effecten per leeftijdscohort. De leeftijdscohorten zijn in beginsel geboortejaren. Er kunnen zwaarwegende redenen zijn om andere leeftijdscohorten te hanteren (bijvoorbeeld omdat oude cohorten te klein zouden worden), dan wordt toegelicht dat daarbij sprake is van voldoende representativiteit en voldoende onderscheidende verschillen. Zie hiervoor verder het algemeen deel van de toelichting.

Op grond van het vijfde lid informeert het fonds het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk over het besluit tot toeslagverlening en verstrekt daarbij de gegevens, bedoeld in het vierde lid. Op grond van het zesde lid informeert het fonds ook de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden over het besluit tot toeslagverlening en de onderbouwing daarvan.

Een pensioenfonds mag op grond van artikel 16, vierde lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen geen maatregelen nemen waardoor het risico dat niet wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet of artikel 127 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling gestelde vereisten voor het vereist eigen vermogen doelbewust wordt vergroot ten opzichte van de situatie waarin wel werd voldaan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen. Op grond van het zevende lid kan bij de toepassing van dit artikel hiervan afgeweken worden.

In het achtste lid is bepaald dat dit artikel vervalt op een nader te bepalen tijdstip. Dit artikel 15c is bedoeld als tijdelijke regeling voor de toeslagverlening tot de inwerkingtreding van de wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel. De noodzaak van dit artikel vervalt wanneer dit wetsvoorstel en het daarop gebaseerde Besluit houdende vaststelling van de transitietermijnen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel in werking treden. In het inwerkingtredingsbesluit van die wet en AMvB zal tevens worden bepaald dat dit artikel 15c vervalt.

Artikel III (Inwerkingtreding)

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn. Dit is gewenst om (beroeps)pensioenfondsen zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de uiterlijke datum waarop het implementatieplan moet worden ingediend en het moment waarop uiterlijk de informatieverstrekking, bedoeld in artikel 150j, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 145i, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, plaats moet vinden. Ook kunnen pensioenfondsen hierdoor zo snel mogelijk gebruik maken van de versoepelde indexatieregels.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
1

Handelingen I, 2022/23, nr. 32, item 3 – blz. 6.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2024–2025, 32 043, nr. 681.

X Noot
5

Aan beide voorwaarden moet worden voldaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat bij een beleidsdekkingsgraad van 107% en een dekkingsgraad van 104% geen toeslag wordt verleend.

X Noot
6

Artikel 137, lid 2, sub c, van de Pensioenwet.

X Noot
7

Artikel 46, tweede lid, onderdeel g, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Naar boven