Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2024, 12 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2024, 12 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om regels te stellen een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken ten behoeve van een stabiel en wendbaar stelsel van asielopvang om daarmee aan internationaalrechtelijke verplichtingen te voldoen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder verstaan onder:
een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen en door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend;
Centraal Orgaan opvang asielzoekers, bedoeld in artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;
college van burgemeester en wethouders;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid;
de materiele en immateriële opvang van asielzoekers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;
een plaats bestemd voor de opvang van één asielzoeker in een opvangvoorziening;
een accommodatie waarin door of onder verantwoordelijkheid van het COA onderscheidenlijk door of onder verantwoordelijkheid van het college opvang wordt geboden aan asielzoekers.
1. Onze Minister maakt eens in de twee jaren voor 1 februari van het kalenderjaar bekend aan hoeveel opvangplaatsen voor asielzoekers in de daarop volgende twee jaren naar verwachting behoefte zal zijn. Deze raming komt tot stand op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.
2. De raming, bedoeld in het eerste lid, kan tussentijds worden gewijzigd.
3. Het aantal opvangplaatsen dat beschikbaar moet worden gesteld wordt voor 1 februari bekendgemaakt. Het benodigd aantal opvangplaatsen wordt onderdeel van de in artikel 3 bedoelde provinciale opvangopgave. Op het aantal opvangplaatsen dat in een provincie beschikbaar moet worden gesteld wordt het aantal plaatsen dat voor vijf jaar of langer beschikbaar is of in de daaropvolgende twaalf maanden voor die periode beschikbaar zal komen in mindering gebracht. Daarbij wordt uitgegaan van locaties of accommodaties van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen minimale omvang.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld hoe de verdeling van het benodigd aantal opvangplaatsen over alle provincies wordt bepaald en hoe een indicatieve verdeling naar het benodigde aantal opvangplaatsen per gemeente wordt bepaald. De verdeling is gebaseerd op het aantal inwoners van de betreffende gemeente en op de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de meest recente «SES-WOA-score per gemeente» van het CBS. Bij de verdeling kan worden bepaald dat een gedeelte van de opvangplaatsen van bijzondere aard moet zijn.
2. Onze Minister maakt eens in de twee jaren voor 1 februari van het kalenderjaar de verdeling over alle provincies bekend alsmede de indicatieve verdeling per gemeente.
1. Colleges, gedeputeerde staten en het COA werken samen bij de uitvoering van taken op grond van deze wet en overleggen over de verdeling van opvangplaatsen als bedoeld in artikel 3 voor de daarop volgende twee jaren. Het overleg vindt plaats onder voorzitterschap van de commissaris van de Koning.
2. De commissaris van de Koning brengt eens in de twee jaren voor 1 november van het kalenderjaar aan Onze Minister een verslag uit van het overleg.
3. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, genoemd in het eerste en tweede lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.
1. Onze Minister neemt eens in de twee jaren voor 31 december van het kalenderjaar een verdeelbesluit, per provincie, waarin de benodigde opvangplaatsen per provincie, bedoeld in artikel 3, voor de duur van twee daarop volgende kalenderjaren voor asielzoekers over de in het besluit aangewezen gemeenten worden verdeeld.
2. Bij het verdeelbesluit slaat Onze Minister acht op het verslag, bedoeld in artikel 4, tweede lid, en streeft hij naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het grondgebied van Nederland. Hij houdt bij die verdeling zo veel mogelijk rekening met de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de meest recente «SES-WOA-score per gemeente» van het CBS.
3. Het verdeelbesluit kan bij bijzondere omstandigheden tussentijds worden gewijzigd. Bij een ingrijpende wijziging zijn de artikelen 3 en 4 van overeenkomstige toepassing.
1. Het college van een aangewezen gemeente draagt binnen de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 5, eerste lid, zorg voor het mogelijk maken van opvangvoorzieningen voor asielzoekers in de gemeente overeenkomstig het verdeelbesluit.
2. Opvangvoorzieningen voldoen op het tijdstip van ingebruikneming aan de krachtens de Wet COA gestelde wettelijke vereisten voor een opvangvoorziening en overige wettelijke vereisten voor een gebouw met een woonfunctie.
1. Het college van een aangewezen gemeente draagt zorg voor:
a. ter beschikkingstelling aan het COA van een locatie of accommodatie binnen zes maanden na bekendmaking van het verdeelbesluit of de in het verdeelbesluit opgenomen langere termijn;
b. verlening van de voor ingebruikneming van de opvangvoorziening noodzakelijke gemeentelijke vergunningen door het college.
2. De raad van een aangewezen gemeente draagt zorg voor aanpassing van het bestemmingsplan of de beheersverordening indien dit noodzakelijk is voor ingebruikneming van de opvangvoorziening.
Indien zich feiten of omstandigheden voordoen die maken dat de terbeschikkingstelling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, of vergunningverlening, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, naar verwachting niet tijdig kan worden gerealiseerd, maakt het college hier onverwijld melding van aan Onze Minister.
1. Onze Minister kan een specifieke uitkering aan gemeenten verstrekken ter bekostiging van de kosten die voortvloeien uit de uitvoering van deze wet.
2. Bij regeling van Onze Minister kan een specifieke uitkering worden verstrekt voor:
a. opvangplaatsen van bijzondere aard, en
b. op verzoek van een gemeente voor iedere opvangplaats waarmee een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald aantal opvangplaatsen binnen een bepaalde periode wordt overschreden, uitgaande van een bepaald minimaal aantal opvangplaatsen en een minimale beschikbaarheid in tijd van deze opvangplaatsen.
De gemeente kan de uitkering besteden aan een ander doel dan de bij of krachtens deze wet gevorderde uitvoering.
3. Na ommekomst van de in artikel 2 bedoelde periode van twee jaar verstrekt Onze Minister de provincie en gemeenten een specifieke uitkering voor iedere opvangplaats waarmee 75% van het in artikel 3, eerste lid, bedoelde aantal opvangplaatsen in de provincie is overschreden. De opvangplaatsen waarvoor met toepassing van het tweede lid op verzoek van een gemeente een specifieke uitkering is verstrekt, zijn daarvan uitgesloten. De uitkering wordt verdeeld tussen de provincie en, naar rato van het aantal geboden plaatsen, de gemeenten die opvangplaatsen hebben geboden en hebben voldaan aan de in artikel 5, eerste lid, bedoelde taak. Provincie en gemeente kunnen de uitkering besteden aan een ander doel dan de bij of krachtens deze wet gevorderde uitvoering.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de in het eerste en derde lid bedoelde uitkeringen aan provincies en gemeenten.
A
In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
een accommodatie waarin door of onder verantwoordelijkheid van het COA onderscheidenlijk door of onder verantwoordelijkheid van het college opvang wordt geboden aan asielzoekers.
B
In artikel 3, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdelen d en e tot c en d en onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.
C
Na artikel 3 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het COA bepaalt in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.
2. Overplaatsing is in ieder geval noodzakelijk indien:
a. de opvangvoorziening waarin de asielzoeker verblijft, wordt gesloten;
b. een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de asielprocedure daarmee is gediend.
3. Na overplaatsing van een asielzoeker naar een andere opvangvoorziening worden de verstrekkingen in deze andere opvangvoorziening aangeboden.
4. Bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, zorgt het COA er voor dat de eenheid van het gezin in de mate van het mogelijke en met instemming van de asielzoekers bewaard wordt.
In de bijlage bij artikel 124b van de Gemeentewet wordt in onderdeel G toegevoegd:
3. Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4. Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen.
1. Onze Minister zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de effecten van deze wet in de praktijk.
2. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. Op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot en met 11 van deze wet, maakt Onze Minister bekend aan hoeveel opvangplaatsen voor asielzoekers in de daarop volgende twee jaren naar verwachting behoefte zal zijn.
2. Met toepassing van artikel 3 wordt een indicatieve verdeling naar het benodigde aantal opvangplaatsen per gemeente bepaald.
3. Onze Minister verstrekt uiterlijk vier maanden na inwerkingtreding van de artikelen 1 tot en met 11 van deze wet de gemeente een specifieke uitkering voor iedere duurzaam ter beschikking gestelde opvangplaats waarmee het met toepassing van het tweede lid bepaalde aantal wordt overschreden. De gemeente kan de uitkering besteden aan een ander doel dan de bij of krachtens deze wet gevorderde uitvoering.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de in het derde lid bedoelde uitkeringen aan gemeenten.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 24 januari 2024
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
Uitgegeven de dertigste januari 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.