Wet van 21 december 2022 tot wijziging van het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over de kalenderjaren 2017 tot met 2022 door het lager vaststellen van het voordeel in gevallen waarin dat nodig is om het voordeel in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Wet rechtsherstel box 3)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 inzake box 3 de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Reikwijdte en begripsbepalingen

  • 1. Voor toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

    banktegoeden:

    bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die deposito’s als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht zijn of daarmee naar aard en strekking overeenkomende buitenlandse deposito’s;

    het besluit:

    de op artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen berustende algemene maatregel van bestuur die voorziet in het voorkomen van dubbele belasting;

    overige bezittingen:

    bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, anders dan banktegoeden;

    schulden:

    schulden als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. Deze wet regelt de wijze waarop, in afwijking van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die luidde voor het betreffende kalenderjaar, het voordeel uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt vastgesteld en, in afwijking van het besluit zoals dat luidde voor het betreffende kalenderjaar, de vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 22 van het besluit, wordt vastgesteld met betrekking tot:

    • a. aanslagen inkomstenbelasting of premie volksverzekeringen over de kalenderjaren 2017, 2018, 2019 of 2020 die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden of nog niet waren vastgesteld;

    • b. aanslagen inkomstenbelasting of premie volksverzekeringen over de kalenderjaren 2021 of 2022.

  • 3. Het tweede lid is slechts van toepassing voor zover dit met betrekking tot de betreffende aanslag tot een lager voordeel uit sparen en beleggen leidt dan zonder toepassing van deze wet het geval is.

  • 4. Voor zover in deze wet niet wordt afgeweken van de Wet inkomstenbelasting 2001, zijn die wet en de daarop berustende bepalingen mede van toepassing met betrekking tot deze wet.

  • 5. In deze wet worden de artikelen uit de Wet inkomstenbelasting 2001 of van het besluit bedoeld zoals deze luidden in het kalenderjaar waarover het voordeel uit sparen is of wordt vastgesteld.

Artikel 2. Voordeel uit sparen en beleggen

  • 1. Het voordeel uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt vastgesteld op het bedrag dat volgt uit de berekening, opgenomen in artikel 3.

  • 2. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op ten minste nihil.

Artikel 3. Berekening voordeel uit sparen en beleggen

  • 1. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend door de vermenigvuldiging van het effectieve rendementspercentage, bedoeld in het tweede lid, met de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. Het effectieve rendementspercentage wordt gesteld op het rendement, bedoeld in het derde lid, gedeeld door de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. Het rendement voor het betreffende kalenderjaar is het in kolom I vermelde percentage van de waarde van de banktegoeden aan het begin van het kalenderjaar (peildatum), vermeerderd met het in kolom II vermelde percentage van de waarde van de overige bezittingen op de peildatum, verminderd met het in kolom III vermelde percentage van de waarde van de schulden op de peildatum.

     

    I

    II

    III

    2017

    0,25%

    5,39%

    3,43%

    2018

    0,12%

    5,38%

    3,20%

    2019

    0,08%

    5,59%

    3,00%

    2020

    0,04%

    5,28%

    2,74%

    2021

    0,01%

    5,69%

    2,46%

    2022

    0,01%

    5,53%

    2,46%

  • 4. Indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geacht wordt te hebben gehad, wordt bij de toepassing van:

    • a. het eerste lid uitgegaan van het op grond van dat artikel aan hem toegerekende gedeelte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b. het tweede lid uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • c. het derde lid uitgegaan van de waarde van de banktegoeden, de waarde van de overige bezittingen en de waarde van de schulden van de belastingplichtige en zijn partner tezamen.

Artikel 4. Forfaitaire percentages 2022

  • 1. Na afloop van het kalenderjaar 2022 wordt binnen twee maanden het in artikel 3, derde lid, kolom I, laatste regel, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt gesteld op de door twaalf te delen som van de maandelijkse rentepercentages op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank, uit een periode van elf maanden, beginnend op 1 januari en eindigend op 30 november van het kalenderjaar 2022, onder dubbeltelling van het percentage over de maand november.

  • 2. Na afloop van het kalenderjaar 2022 wordt binnen twee maanden het in artikel 3, derde lid, kolom III, laatste regel, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt gesteld op de door twaalf te delen som van de maandelijkse rentes over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank, uit een periode van elf maanden, beginnend op 1 januari en eindigend op 30 november van het kalenderjaar 2022, onder dubbeltelling van het percentage over de maand november.

Artikel 5. Persoonsgebonden aftrek

In afwijking van artikel 2.17, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt voor de persoonsgebonden aftrek, die voortvloeit uit een herrekening van het verzamelinkomen door toepassing van de artikelen 2 en 3, aangesloten bij de door de fiscale partners in de aangifte gekozen verdeling van uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of aftrekbare giften als bedoeld in afdeling 6.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien de belastingplichtige tezamen met zijn partner op een andere wijze het extra bedrag aan persoonsgebonden aftrek wil verdelen, kunnen zij hiervoor een verzoek om ambtshalve vermindering indienen bij de inspecteur waarin zij hun gezamenlijke keuze kenbaar maken.

Artikel 6. Voorkomen van dubbele belasting

  • 1. In afwijking van artikel 24, tweede lid, van het besluit, wordt de vermindering, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, berekend met inachtneming van de inkomstenbelasting die over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van deze wet, maar vóór de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, verschuldigd zou zijn.

  • 2. In afwijking van artikel 24, vijfde lid, onderdelen a en b, van het besluit wordt verstaan onder:

    a. het forfaitaire rendement van de rendementsgrondslag in het buitenland:

    het rendement van de bezittingen in het buitenland, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het besluit, verminderd met het rendement van de schulden in verband met die bezittingen;

    b. het noemerinkomen:

    het belastbare inkomen uit sparen en beleggen zoals dat na toepassing van deze wet is vastgesteld.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt het rendement van de bezittingen in het buitenland en het rendement van de schulden in verband met die bezittingen bepaald met inachtneming van artikel 3, derde lid.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

Artikel 8. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet rechtsherstel box 3.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 21 december 2022

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 36 203

Naar boven