Besluit van 14 december 2021 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 4 november 2021 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (Stb. 2021, 544)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 7 december 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3670460.

Gelet op artikel VIII van de wet van 4 november 2021 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (Stb. 2021, 544);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. De wet van 4 november 2021 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (Stb. 2021, 544) treedt in werking met ingang van 1 januari 2022, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel B, II, onderdelen B, C, D, E, F en G, III, IV, onderdelen B, C, D en E, en VI.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, treedt in werking met ingang van 1 maart 2022.

  • 3. Artikel II, onderdelen B, C, D, E, F en G, treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.

Onze Minister van Justitie en Veiligheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 december 2021

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit is gegeven in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister voor Medische Zorg. De wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit treedt in werking op 1 januari 2022, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel B, II, onderdelen B, C, D, E, F en G, III, IV, onderdelen B, C, D en E, en VI.

Artikel I, onderdeel B, heeft betrekking op de strafmaatverhoging voor bedreiging. Om hierop een uniform aangescherpt vervolgingsbeleid te voeren zal het openbaar ministerie de strafvorderingsrichtlijn hiertoe aanpassen. Vanwege de daarvoor benodigde tijd treedt dit onderdeel van het wetsvoorstel in werking met ingang van 1 maart 2022. Met de datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, vanwege de betekenis van de strafverhoging voor het publieke belang van een passende bestraffing van ernstige bedreigingen die grote impact hebben op het persoonlijk leven van slachtoffers.

Artikel II, onderdelen B, C, D, E, F en G, voorziet in de mogelijkheid om een strafrechtelijk executieonderzoek (SEO) uit te voeren naar het vermogen van de veroordeelde ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke rechterlijke veroordeling tot geldboete, schadevergoedingsmaatregel en verbeurdverklaring. Het CJIB is belast de uitvoering van het SEO. In verband met de benodigde tijd voor aanpassing van ICT-systemen bij het CJIB, treden bovengenoemde onderdelen van artikel II in werking met ingang van 1 juli 2022.

De artikelen III, IV, onderdelen B, C, D en E, en VI, regelen dat een maatregel kostenverhaal kan worden opgelegd door de rechter. Met deze maatregel worden kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid verhaald op de dader. Dit betreft een nieuwe maatregel waar door de betrokken partijen in de strafrechtketen momenteel nog de benodigde organisatorische voorbereidingen voor worden getroffen ter uitvoering van de maatregel. Vanwege onzekerheid over de precieze datum waarop deze voorbereidingen afgerond zullen zijn, treden de artikelen III, IV, onderdelen B, C, D, en E, en VI in werking op een nader te bepalen datum.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven