Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2021, 548 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2021, 548 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs te stroomlijnen door het agrarisch opleidingscentrum voortaan vorm te geven als een verticale scholengemeenschap en voor bijzondere instellingen de rechtspersoon die de instelling in stand houdt als normadressant in de wet aan te duiden (bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
1. regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1; of
2. beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2;
2. Onderdeel v1 vervalt.
3. Onderdeel w komt te luiden:
1. van een openbare instelling:
a. college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de instelling in stand houdt, behoudens voor zover de raad anders bepaalt en met inachtneming van door hem te stellen regels;
b. bevoegd orgaan krachtens de betrokken gemeenschappelijke regeling waarbij het openbaar lichaam dat de instelling in stand houdt, is opgericht;
2. van een bijzondere instelling: rechtspersoon die de instelling in stand houdt als bedoeld in artikel 2.1.3, derde lid;
3. van een instelling met diploma-erkenning als bedoeld in de artikelen 1.4.1 of 1.4a.1: rechtspersoon of natuurlijke persoon die de instelling in stand houdt;
4. van een exameninstelling als bedoeld in artikel 1.6.1: rechtspersoon die de exameninstelling in stand houdt;
4. In onderdeel x wordt «artikel 2.8.1» vervangen door «artikel 2.2.9».
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ii door een puntkomma worden de volgende onderdelen toegevoegd:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1;
school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;
school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
school voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a van de Wet op het voortgezet onderwijs;
school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
scholengemeenschap als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;
institutionele fusie of bestuursoverdracht;
samenvoeging van twee of meer instellingen tot een instelling;
overdracht van een instelling aan een ander bevoegd gezag.
B
Na artikel 1.1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
C
Artikel 1.1.3 vervalt.
D
Na artikel 1.3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Aan een beroepscollege worden opleidingen beroepsonderwijs verzorgd. Voor andere dan entreeopleidingen zijn deze naar hun aard en onderlinge samenhang gericht op en van belang voor een specifieke bedrijfstak of groep van bedrijfstakken.
2. Artikel 1.3.1, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
E
De artikelen 1.3.2a en 1.3.3 vervallen.
F
In het opschrift van artikel 1.5.1 wordt «Art.» vervangen door «Artikel».
G
Aan hoofdstuk 1, titel 5, worden de volgende artikelen toegevoegd:
1. Als rechtspersoon in de zin van artikel 1.5.1, eerste lid, wordt aangewezen een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, niet zijnde een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. In de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven participeren vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.
3. Onze Minister benoemt de voorzitter van het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en diens plaatsvervanger op voordracht van vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en van het bedrijfsleven voor een periode van ten hoogste vier jaren. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor eenzelfde periode. Artikel 12 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van overeenkomstige toepassing.
4. De statuten van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven regelen in ieder geval de betrokkenheid van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven bij de uitvoering van haar wettelijke taken. Aanvullend kan een bestuursreglement worden vastgesteld.
5. De statuten en het bestuursreglement alsmede wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
1. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven is belast met het bij regeling vaststellen van de erkenningsvoorwaarden voor bedrijven en andere organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen.
2. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent op aanvraag een bedrijf of organisatie, die aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, als leerbedrijf voor de beroepspraktijkvorming.
3. Een erkenning geldt voor vier jaren. Zij wordt van rechtswege verlengd bij een positieve herbeoordeling. Ten bewijze daarvan wordt ambtshalve een beschikking uitgereikt.
4. De erkenning wordt geweigerd of ingetrokken als niet of niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een periode van vier jaren geen beroepspraktijkvorming heeft verzorgd.
5. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking van een actueel overzicht van alle erkende leerbedrijven.
6. De regeling, bedoeld in het eerste lid, treedt eerst in werking na goedkeuring door Onze Minister. Goedkeuring wordt onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
H
Aan hoofdstuk 2 wordt na het opschrift van titel 1 het volgende opschrift ingevoegd:
I
In artikel 2.1.1 wordt «1.3.2a, 1.3.3» vervangen door «1.3.2».
J
Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. instellingen die zijn voortgekomen uit:
1°. een institutionele fusie of splitsing van bekostigde instellingen;
2°. een omzetting van een bijzondere instelling in een openbare of omgekeerd.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Een uit ’s Rijks kas bekostigde bijzondere instelling wordt in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich het geven van beroepsonderwijs of opleidingen voortgezet algemeen volwassenonderwijs als bedoeld in artikel 2.1.2 ten doel stelt, zonder daarbij het maken van winst te beogen, en die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Het vierde en vijfde lid vervallen.
K
Na artikel 2.1.3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een fusie, splitsing of omzetting van een instelling als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b, komt niet tot stand dan na goedkeuring van Onze Minister.
2. Onze Minister besluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag, welke termijn eenmaal kan worden verlengd met ten hoogste dertien weken. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1. Na een goedkeuringsbesluit als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, geschiedt de overdracht van de instandhouding van een instelling bij notariële akte. Bij deze akte verbindt het bevoegd gezag zich om de rechten ten aanzien van de gebouwen en terreinen en roerende zaken met betrekking tot die instelling over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering als bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt bepaald dat het bevoegd gezag aan wie wordt overgedragen het personeel in gelijke betrekkingen in dienst neemt met ingang van de datum van overdracht.
2. Door overdracht met inachtneming van het eerste lid treedt het verkrijgende bevoegd gezag in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger met betrekking tot de instelling, onverminderd hetgeen verder voor de overgang naar burgerlijk recht is vereist.
3. Van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van onroerende en roerende zaken kan Onze Minister ontheffing verlenen in bijzondere omstandigheden. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.
4. Bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon die een instelling in stand houdt, wordt in de splitsingsakte bepaald dat de voortbestaande splitsende rechtspersoon de instelling in stand zal houden of op welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de instelling overgaat.
L
Hoofdstuk 2, titel Ib. Fusietoets vervalt.
M
Na artikel 2.1.6 (nieuw) wordt de volgende paragraaf ingevoegd:
1. De aanvraag tot goedkeuring van een fusie gaat vergezeld van:
a. een door het bevoegd gezag dan wel bevoegde gezagsorganen opgestelde fusie-effectrapportage; en
b. de schriftelijke adviezen, instemmingsverklaringen over de fusie van de betrokken medezeggenschapsraden dan wel een uitspraak van de geschillencommissie of Ondernemingskamer als bedoeld in hoofdstuk 8a, titel 4.
2. De fusie-effectrapportage bevat ten minste een weergave van:
a. de motieven voor de fusie;
b. de alternatieven voor de fusie;
c. het tijdsbestek waarbinnen de fusie zal worden gerealiseerd;
d. de te bereiken doelen;
e. de effecten van de fusie op de keuzevrijheid, in het bijzonder op de spreiding en omvang van de betrokken bevoegde gezagsorganen in de regio, en op de onderwijskundige en bestuurlijke diversiteit van het onderwijsaanbod in de regio;
f. de kosten en baten van de fusie;
g. de personele en financiële gevolgen van de fusie, waaronder begrepen de gevolgen voor de dienstverlening aan studenten en vavo-studenten en de eventuele gevolgen voor andere belanghebbende partijen;
h. de wijze waarop over de fusie wordt gecommuniceerd; en
i. de wijze waarop de fusie wordt geëvalueerd.
3. Bij ministeriële regeling wordt een modelformulier voor de fusie-effectrapportage vastgesteld.
1. Onze Minister kan goedkeuring onthouden indien als gevolg van de fusie de daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, in het opzicht van de diversiteit van onderwijsaanbieders in het beroepsonderwijs, gelet op het geheel van de voorzieningen op het gebied van het onderwijs op significante wijze wordt belemmerd.
2. Onze Minister laat zich ten aanzien van de goedkeuring tot fusie adviseren door een onafhankelijke adviescommissie.
3. Onze Minister stelt beleidsregels vast omtrent de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
N
Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste zin van het eerste lid vervalt.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel k wordt de komma aan het slot vervangen door «, en».
b. In onderdeel l wordt «en» vervangen door een punt.
c. Onderdeel m vervalt.
O
De artikelen 2.2.4a en 2.2.4b vervallen.
P
Hoofdstuk 2, titel 2, paragraaf 2, vervalt.
Q
Na artikel 2.2.4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Het bevoegd gezag kan het deel van de rijksbijdrage dat overblijft na dekking van de exploitatie- en huisvestingskosten voor een instelling of de huisvestingskosten van een school binnen een verticale scholengemeenschap mede aanwenden ter dekking van de exploitatie- en huisvestingskosten van een door hem in stand gehouden:
a. andere instelling; of
b. school binnen een verticale scholengemeenschap.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de besteding van de rijksbijdrage aan private activiteiten ten behoeve van het onderwijs.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen voor financiële producten.
Het bevoegd gezag beheert de middelen van de instelling op zodanige wijze dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de instelling zijn verzekerd.
1. Elke instelling is aangesloten bij de door de bevoegde gezagsorganen gezamenlijk opgerichte rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, zonder winstoogmerk, die zich ten doel stelt zich borg te stellen voor de nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen, voortvloeiend uit de door het bevoegd gezag van de instelling aangegane leningen, door instandhouding van een onafhankelijk functionerend fonds met een onafhankelijk van de instellingen functionerend bestuur.
2. Elke instelling draagt aan het fonds op zodanige wijze bij, dat door de gezamenlijke bijdragen het functioneren van het fonds is gewaarborgd.
3. De gezamenlijke instellingen dragen er zorg voor dat in de statuten van de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, in elk geval is opgenomen:
a. dat ingeval van door de rechtspersoon te stellen algemene voorwaarden aan het verlenen van borgstelling, deze uitsluitend van financiële aard zijn en uitsluitend betrekking hebben op de te waarborgen lening;
b. dat ingeval de instelling aan de onder a bedoelde voorwaarden voldoet, borgstelling door de rechtspersoon niet kan worden geweigerd;
c. dat als blijkt dat een instelling niet in staat is tot nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen, de instelling verplicht is een saneringsplan aan het waarborgfonds over te leggen, waarin is aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn het evenwicht tussen inkomsten en uitgaven van de instelling hersteld kan worden;
d. dat de door de rechtspersoon te stellen voorwaarden in het kader van door hem te waarborgen leningen niet in strijd komen met de vrijheid van organisatie en inrichting van het onderwijs binnen de instellingen;
e. dat een batig saldo van het fonds kan worden uitgekeerd aan de bevoegde gezagsorganen van de instellingen, onder de voorwaarde dat een uitkering door het bevoegd gezag van een instelling uitsluitend wordt besteed ten behoeve van de werkzaamheden van de instelling waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend; en
f. een regeling omtrent de te volgen procedure en te treffen voorzieningen in geval van taakverwaarlozing door het bestuur van het fonds.
4. Van de in het eerste lid bedoelde verplichting kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag van een bijzondere instelling ontheffing verlenen op grond van bedenkingen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard. Onze Minister verleent de ontheffing slechts, indien het bevoegd gezag aantoont dat een afdoende andere voorziening is getroffen voor het waarborgen van het voortbestaan van de instelling.
1. Bij een beëindiging van de bekostiging van een instelling of de opheffing ervan stelt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk een eindafrekening vast.
2. Voorafgaand aan de situatie, bedoeld in het eerste lid, maakt het bevoegd gezag aan Onze Minister zijn plan bekend met daarin de reeds genomen of voorgenomen maatregelen, gericht op het kunnen voltooien van het onderwijs van de ingeschreven studenten.
3. De eindafrekening wordt aan Onze Minister gezonden en gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Het bevoegd gezag is een batig saldo verschuldigd aan de Staat. Onze Minister stelt het verschuldigde bedrag vast. Hierbij wordt rekening gehouden met door het bevoegd gezag uit eigen middelen aan investeringen bestede gelden.
R
In artikel 2.3.6a, tweede lid, onderdeel o, wordt «artikel 9.1.7, eerste lid, onderdeel c» vervangen door «artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel c».
S
In artikel 2.5.5a, eerste lid, onderdeel u, wordt «artikel 9.1.7, eerste lid, onderdeel c» vervangen door «artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel c».
T
Hoofdstuk 2, titel 6, komt te luiden:
1. Een verticale scholengemeenschap kan worden gevormd met een instelling en een school voor praktijkonderwijs, vbo of mavo.
2. Onder school als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan een scholengemeenschap die uitsluitend uit voorgaande schoolsoorten bestaat, alsmede een school voor mavo met een afdeling havo als bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
3. Een verticale scholengemeenschap kan een regionaal opleidingencentrum en een andere school voor voortgezet onderwijs omvatten dan bedoeld in het eerste lid, voor zover die verticale scholengemeenschap reeds bestond op 1 januari 2020.
1. Op aanvraag van het bevoegd gezag dat zowel een instelling als een school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste en tweede lid, in stand houdt, besluit Onze Minister tot de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen regels.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:
a. het percentage studenten en leerlingen van een instelling respectievelijk school of scholengemeenschap, afkomstig uit hetzelfde postcodegebied;
b. de mate van verwantschap tussen het opleidingenaanbod van de instelling en een profiel dat de school voor vbo aanbiedt;
c. de aanvraagprocedure omtrent de vorming van een verticale scholengemeenschap; en
d. het geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing verklaren van bepalingen van deze wet op de school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.
3. Aan een besluit omtrent de vorming van een verticale scholengemeenschap kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden.
4. De voordracht voor een krachtens het tweede lid, onderdeel b, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Ingeval van een verticale scholengemeenschap wordt de rijksbijdrage in de huisvestingskosten mede berekend voor de school die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
2. In afwijking van de Wet medezeggenschap op scholen, uitgezonderd de artikelen 4a, 11a en 14a van die wet, zijn de bepalingen inzake medezeggenschap bij of krachtens deze wet en de Wet op de ondernemingsraden van toepassing op de school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap.
3. De artikelen 2.2.8 tot en met 2.2.10 zijn van overeenkomstige toepassing op een school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap.
U
Hoofdstuk 2, titel 8, vervalt.
V
Na hoofdstuk 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd:
1. Het bevoegd gezag zorgt voor een scheiding tussen de functies van bestuur en intern toezicht.
2. Een bestuurder van de rechtspersoon die een bijzondere instelling in stand houdt, is niet tevens als bestuurder verbonden aan een ander bevoegd gezag of aan een rechtspersoon die wezenlijke invloed heeft op een ander bevoegd gezag.
3. De samenstelling, taken en bevoegdheden van het intern toezicht zijn zodanig georganiseerd dat een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan worden uitgeoefend.
4. Het bevoegd gezag van een openbare instelling kan hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden delegeren aan het hoofd van de instelling of een ander lid van het personeel.
1. Aan het bevoegd gezag van een bijzondere instelling is een raad van toezicht verbonden.
2. De raad van toezicht houdt toezicht op het bestuur van de rechtspersoon bij de uitvoering van diens werkzaamheden en diens uitoefening van bevoegdheden en staat dit bestuur met raad ter zijde.
3. De leden van de raad van toezicht hebben daarin zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak. Een lid van een raad van toezicht heeft geen directe belangen bij de rechtspersoon die de instelling in stand houdt of de instelling zelf.
4. De raad van toezicht is in elk geval belast met:
a. het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van de bestuurders van de rechtspersoon die het bevoegd gezag vormt;
b. het goedkeuren van het bestuursreglement, de begroting, de jaarrekening, het bestuursverslag, en indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan voor de instelling en een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 8.6.1;
c. het toezien op de naleving van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid, door het bevoegd gezag;
d. het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen door het bevoegd gezag ten behoeve van de instelling;
e. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad; en
f. het jaarlijks verantwoording afleggen over de uitvoering van zijn taken en uitoefening van zijn bevoegdheden in het bestuursverslag.
5. Het bevoegd gezag voorziet de raad van toezicht van onafhankelijke administratieve ondersteuning.
6. In afwijking van het eerste lid kan een functionele scheiding tussen bestuur en toezicht worden aangebracht binnen het bestuur van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing. Het bestuursverslag vermeldt de redenen voor de afwijking.
1. Het bevoegd gezag regelt de interne bevoegdheidsverdeling en kan daartoe naast de statuten een bestuursreglement vaststellen. In de statuten of het bestuursreglement worden ten minste vastgelegd:
a. de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het bestuur van de rechtspersoon en de raad van toezicht en de wijze waarop conflicten tussen beide kunnen worden opgelost;
b. de wijze waarop het bevoegd gezag zijn taken en bevoegdheden uitoefent, en
c. indien de instelling een of meer organisatorische eenheden omvat:
1°. de organisatorische eenheden die de instelling omvat;
2° de taken en bevoegdheden die zijn op- of overgedragen aan het hoofd van de desbetreffende eenheid;
3° de verhouding van het hoofd van de desbetreffende eenheid tot degene die is belast met de dagelijkse leiding van de instelling; en
4°. de samenstelling, en de werkwijze van het hoofd van de desbetreffende eenheid.
2. Het bestuursreglement wordt openbaar gemaakt.
1. Een bestuurder en een lid van de raad van toezicht worden benoemd op basis van vooraf openbaar gemaakte profielschetsen.
2. De ondernemingsraad en de studentenraad worden in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de vaststelling of wijziging van een profielschets.
3. De raad van toezicht stelt de medezeggenschapsraden binnen de instelling in de gelegenheid twee leden voor te dragen voor een sollicitatiecommissie voor het benoemen van een bestuurder:
a. een lid van of namens de ondernemingsraad; en
b. een lid van of namens de studentenraad of ouderraad.
4. De raad van toezicht hoort de ondernemingsraad en de studentenraad vertrouwelijk over een voorgenomen beslissing tot benoeming of ontslag van een bestuurder of over de bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.
5. De studentenraad heeft de bevoegdheid advies uit brengen over een voorgenomen beslissing tot benoeming of ontslag van een bestuurder of over de bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.
6. De ondernemingsraad wordt in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid van de raad van toezicht.
7. De raad van toezicht stelt de studentenraad en de ondernemingsraad van de instelling ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid overleg met hem te voeren.
1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders van de rechtspersoon kan Onze Minister het bevoegd gezag een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.
2. Onder wanbeheer wordt verstaan:
a. financieel wanbeleid;
b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met de artikelen 1.3.6 en 1.3.6a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van beroepsonderwijs en educatie in gevaar komt;
c. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde;
d. onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde; en
e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
3. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen aan de aanwijzing moet zijn voldaan.
5. Voorafgaand aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid heeft:
a. de inspectie onderzoek verricht als bedoeld in artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht;
b. de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en
c. het bevoegd gezag vier weken de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren te brengen.
W
In artikel 4.1.2, derde lid, wordt «leden van het college van bestuur» vervangen door «bestuurders».
X
In artikel 6.1.3, tweede lid, wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1.3.2a of 1.3.3» vervangen door «een beroepscollege».
Y
Artikel 7.2.4, tweede lid, onderdeel c, onder 5°, komt te luiden:
5°. of een beroepscollege een op de kwalificatie gerichte beroepsopleiding mag verzorgen,
Z
Aan artikel 7.2.8 wordt het volgende lid toegevoegd:
4. De beroepspraktijkvorming vindt plaats bij een bedrijf of organisatie met een erkenning op grond van artikel 1.5.3.
AA
In artikel 7.2.9, tweede lid, wordt «artikel 7.2.10» vervangen door «artikel 1.5.3».
BB
Artikel 7.2.10 vervalt.
BBa
Aan artikel 8.1.1, vierde lid, wordt de volgende zin toegevoegd:
De inschrijving kan niet worden geweigerd of beëindigd op grond van de derde volzin maar uitsluitend op grond van de tweede volzin die van overeenkomstige toepassing is op de vak-, middenkader- en specialistenopleiding, indien betrokkene binnen een verticale scholengemeenschap doorstroomt respectievelijk is doorgestroomd van openbaar voortgezet onderwijs naar beroepsonderwijs.
CC
De laatste zin van het vierde lid van artikel 8.1.1c komt te luiden:
Dit geldt niet voor beroepscolleges als bedoeld in artikel 1.3.2.
DD
De laatste zin van het derde lid van artikel 8.1.7a komt te luiden:
De vorige volzin geldt niet voor beroepscolleges als bedoeld in artikel 1.3.2 of als het een student betreft op wie artikel 8.1.1c, derde lid, onderdeel a of b, van toepassing is.
EE
Artikel 8.5a.3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid,» wordt vervangen door «een verticale scholengemeenschap».
2. «of een agrarisch opleidingscentrum» vervalt.
FF
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 8.5a.4 vervallen
GG
Artikel 8a.1.2, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan elke instelling en aan elke school die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap is een studentenraad verbonden. De studentenraad behartigt de belangen van de studenten in de instelling en van de leerlingen in de school.
GGa
Artikel 8a.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het artikel wordt het cijfer 1. geplaatst.
2. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende als volgt:
2. Voor de toepassing van hoofdstuk 8a wordt onder student mede begrepen een leerling van een school die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.
HH
Artikel 8a.1.3 komt te luiden:
1. Indien ten minste 25 ouders van vavo-studenten of studenten van een instelling daarom verzoeken, stelt het bevoegd gezag een ouderraad in.
2. Aan elke verticale scholengemeenschap is een ouderraad verbonden.
3. De ouderraad behartigt in het bijzonder de belangen van de minderjarigen die onderwijs volgen.
4. Indien een instelling zich met een school of scholengemeenschap verenigt tot een verticale scholengemeenschap, maakt de oudergeleding van de medezeggenschapsraad van die school van rechtswege deel uit van de ouderraad tot de eerstvolgende verkiezingen.
5. Het bevoegd gezag legt de bevoegdheden van een ouderraad vast in het medezeggenschapsstatuut. Indien een situatie als bedoeld in het vierde lid zich voordoet, wordt het medezeggenschapsstatuut binnen vier maanden opnieuw vastgesteld.
6. Op de ouderraad zijn de artikelen 8a.1.1, 8a.1.2, met uitzondering van het eerste lid, 8a.2.1, 8a.2.2, derde lid, aanhef en onderdeel a, en titel 4 van hoofdstuk 8a van overeenkomstige toepassing.
II
In artikel 8a.1.5, derde lid, vervalt «als bedoeld in artikel 2.1.8».
JJ
In artikel 8a.2.1, eerste lid, vervalt «De besprekingen worden namens het bevoegd gezag gevoerd door een lid van het college van bestuur.».
JJa
Het opschrift van hoofdstuk 8a, titel 2, komt te luiden:
KK
Het zesde en zevende lid van artikel 8a.2.2 vervallen.
KKa
Aan hoofdstuk 8a, titel 2, wordt het volgende artikel toegevoegd:
1. Een ouderraad van een verticale scholengemeenschap heeft instemmingsbevoegdheid met betrekking tot voorgenomen beslissingen van het bevoegd gezag ten aanzien van:
a. de vaststelling van de schoolgids voor een school;
b. de vaststelling of wijziging van de hoogte en de vaststelling of wijziging van de bestemming van de middelen die van de ouders wordt gevraagd zonder dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat dan wel zijn ontvangen op grond van een overeenkomst die door de ouders is aangegaan;
c. de vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot het beheersbaar houden van de middelen die van de ouders worden gevraagd voor schoolkosten, met uitzondering van lesmateriaal als bedoeld in artikel 6 e, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, die door het bevoegd gezag noodzakelijk worden bevonden;
d. vaststelling of wijziging van een regeling over het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van ouders;
e. vaststelling of wijziging van het beleid ten aanzien van de uitwisseling van informatie tussen het bevoegd gezag en ouders.
2. De ouderraad van een verticale scholengemeenschap heeft adviesbevoegdheid met betrekking tot voorgenomen beslissingen van het bevoegd gezag ten aanzien van:
a. regeling van de gevolgen voor ouders met betrekking tot een aangelegenheid omtrent beëindiging, belangrijke inkrimping, uitbreiding van werkzaamheden van een school of een belangrijk onderdeel daarvan, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake;
b. regeling van de gevolgen voor ouders van het aangaan, verbreken of belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking met een andere school of instelling, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake;
c. verandering of omzetting van de grondslag van de school, of een onderdeel daarvan, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake.
3. Artikel 8a.2.2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
LL
Het zesde lid van artikel 8a.4.3 vervalt.
MM
In artikel 8a.4.5 wordt «het advies, bedoeld in artikel 8a.2.2, zesde lid, eerste volzin» vervangen door «een advies als bedoeld in artikel 3.1.4, tweede lid».
NN
Hoofdstuk 9 vervalt.
OO
Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 9.1.4a» vervangen door «artikel 3.1.5».
2. Het vierde lid vervalt.
PP
In artikel 12.2.3 wordt «scholengemeenschap in de zin van artikel 2.6» vervangen door «verticale scholengemeenschap in de zin van artikel 2.6.1».
Na artikel 12.2.3 wordt het volgende artikel ingevoegd:
1. De agrarische opleidingscentra als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs zijn van rechtswege omgezet in verticale scholengemeenschappen als bedoeld in artikel 2.6.1.
2. De verticale scholengemeenschap als bedoeld in het eerste lid omvat een beroepscollege en een school voor vbo.
3. Scholengemeenschappen in de zin van artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals die bepaling luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs die een agrarisch opleidingscentrum en een school voor mavo of een school voor praktijkonderwijs omvatten als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wet, zijn van rechtswege omgezet in verticale scholengemeenschappen, bestaande uit in ieder geval een beroepscollege en een school voor vbo, alsmede, afhankelijk van het geval, een school voor mavo of een school voor praktijkonderwijs.
4. Indien bij de omzetting van het agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in het derde lid ten minste een school voor vbo en een school voor mavo resteren, worden beide scholen aangemerkt als een scholengemeenschap.
5. De vorming van een verticale scholengemeenschap ingevolge dit artikel brengt geen wijzigingen aan in het aanbod van profielen of ander voortgezet onderwijs of in het aanbod aan kwalificaties en niveaus van beroepsonderwijs.
RR
Artikel 12.3.9 vervalt.
De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
De begripsbepaling van bevoegd gezag in artikel 1.1.1 komt te luiden als volgt:
a. van een openbare instelling: bestuurscollege, voor zover de eilandsraad niet anders bepaalt, en, indien de eilandsraad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
b. van een bijzondere instelling: natuurlijke persoon of rechtspersoon die de instelling in stand houdt als bedoeld in artikel 1.3.4, eerste lid;
c. van een exameninstelling als bedoeld in artikel 1.6.1: rechtspersoon die de exameninstelling in stand houdt;
B
Artikel 10.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid en het derde lid, onderdelen c en d, wordt «de rechtspersoon die de school in stand houdt» vervangen door «het bevoegd gezag».
2. In het zesde lid wordt «de rechtspersoon» vervangen door «het bevoegd gezag».
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van verticale scholengemeenschap komt te luiden:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
2. De begripsbepaling van agrarisch opleidingscentrum vervalt.
3. Na de begripsbepaling van regionaal opleidingencentrum wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:
beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
B
Artikel 10b7 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het opschrift komt te luiden: Leer-werktraject met instelling voor beroepsonderwijs.
2. In het eerste lid wordt «een agrarisch opleidingscentrum» vervangen door «een beroepscollege».
C
Artikel 10b10, vijfde lid, vervalt.
D
In artikel 10b11, derde lid, vervallen «of een agrarisch opleidingscentrum» en «of van het agrarisch opleidingscentrum».
E
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 10b12 vervallen.
F
Artikel 10b21, zesde lid, vervalt.
G
Artikel 10d, eerste lid, komt te luiden:
1. Naast het onderwijs in de leerwegen, genoemd in de artikelen 10 en 10b, kan onderwijs in de gemengde leerweg worden gegeven aan een scholengemeenschap met in elk geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs.
H
Artikel 19 vervalt.
I
In het opschrift van artikel 53c wordt «Bestuurlijke fusie» vervangen door «Bestuursoverdracht».
J
Artikel 53e, eerste lid, komt te luiden:
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
institutionele fusie of bestuursoverdracht,
fusie als bedoeld in artikel 72, eerste lid, waarbij een school of scholengemeenschap ontstaat door samenvoeging van twee of meer scholen of scholengemeenschappen,
overdracht van een school of scholengemeenschap door het bevoegd gezag dat deze in stand houdt aan een ander bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.
K
In artikel 53g, tweede lid, wordt «geldt eveneens als een aanvraag om voor bekostiging in aanmerking te komen als bedoeld in de artikelen 72 en 72a» vervangen door «geldt eveneens als een aanvraag om voor bekostiging in aanmerking te komen als bedoeld in artikel 72».
L
Artikel 53h wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
2. In het tweede lid wordt «de percentages leerlingen betrokken bij de fusie minder zijn dan de percentages bedoeld in artikel 72 of artikel 72a, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «de percentages leerlingen betrokken bij de fusie minder zijn dan de percentages bedoeld in artikel 72».
M
Artikel 72a vervalt.
N
In artikel 74a, vierde lid, onderdeel c, wordt «regionale opleidingencentra en de agrarische opleidingscentra» vervangen door «instellingen voor beroepsonderwijs».
O
Artikel 74b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door «de onderdelen a tot en met e».
b. In onderdeel d vervalt «of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het gaat om het vbo» en wordt aan het slot na de komma «of» toegevoegd.
c. In onderdeel e wordt «een profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met j» vervangen door «een profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, onderdelen a, b, c, f, g, h en j» en wordt aan het slot van dat onderdeel «, of» vervangen door een punt.
d. Onderdeel f vervalt.
2. In het tweede lid wordt «onderdelen b tot en met f» vervangen door «onderdelen b tot en met e».
P
Artikel 96c.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Dit artikel is niet van toepassing op een school die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.
Q
Aan artikel 96n, eerste lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de punt aan het slot de volgende zinsnede toegevoegd «, waarbij de scholen of scholengemeenschappen die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap hiervan kunnen worden uitgezonderd.»
Qa
In het eerste lid van artikel 109 wordt «artikel 74b, eerste lid, onderdeel e of f» vervangen door «artikel 74b, eerste lid, onderdeel e».
R
Artikel 118a, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:
Burgemeester en wethouders en de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente voeren tenminste jaarlijks overleg over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden, de afstemming over inschrijvings- en toelatingsprocedures en het uit het overleg voortvloeiende voorstel van het bevoegd gezag van in de gemeente gevestigde scholen om tot een evenwichtige verdeling van leerlingen met een onderwijsachterstand over de scholen te komen.
S
In artikel 118ii wordt «scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6 en 12.2.3 WEB» vervangen door «verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6.1 en 12.2.3 WEB».
Artikel 4.6 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «en onderbouw + bovenbouw volledig op grond van de WEB bekostigd voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum».
2. In onderdelen a en b vervalt «volledig».
Hoofdstuk 16, paragraaf 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vervalt.
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van artikel 17 komt te luiden:
B
Artikel 64, eerste lid, komt te luiden:
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
institutionele fusie of bestuursoverdracht,
fusie waarbij een school ontstaat door samenvoeging van twee of meer scholen,
overdracht van een school door het bevoegd gezag dat deze in stand houdt aan een ander bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.
C
Artikel 64a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
b. In onderdeel c vervalt «bestuurlijke en institutionele» en wordt «zijn» vervangen door «is».
2. In het derde lid vervalt «institutionele of bestuurlijke».
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van artikel 28 komt te luiden:
B
Artikel 66, eerste lid, komt te luiden:
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
institutionele fusie of bestuursoverdracht,
een fusie waarbij een school ontstaat door samenvoeging van twee of meer scholen,
overdracht van een school door het bevoegd gezag dat deze in stand houdt aan een ander bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.
C
In artikel 66a, tweede lid, vervalt «bestuurlijke en institutionele» en wordt «zijn» vervangen door «is».
Artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt met betrekking tot de Wet educatie en beroepsonderwijs als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «2.1.3, tweede en derde lid,» vervangen door «2.1.3, tweede lid,» en vervalt «2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7,».
2. Onder vernummering van onderdeel c tot onderdeel b, vervalt onderdeel b.
3. In onderdeel b (nieuw) vervalt «6.4.2,».
Bijlage 1 van de Wet normering topinkomens wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder 14, wordt «de artikelen 1.1.1, onderdeel b, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door «de artikelen 1.1.1 en 12.3.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs».
2. Onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder 16, wordt »de artikelen 2.8.1 en 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door «de artikelen 2.2.9 en 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs».
Aan artikel 4a, tweede lid, wordt toegevoegd:
«Indien een school onderdeel is van een verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, vindt de afvaardiging plaats door de gezamenlijke vergadering van ouderraad, studentenraad en ondernemingsraad van die verticale scholengemeenschap.»
Onze Minister zendt binnen 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Indien de Wet voortgezet onderwijs 2020:
a. eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel kk, onder 5 van onderdeel A, wordt «Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «Wet voortgezet onderwijs 2020».
2. In onderdeel ll, onder 5 van onderdeel A, wordt «artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
3. In onderdeel mm, onder 5 van onderdeel A, wordt «artikel 10a van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
4. In onderdeel nn, onder 5 van onderdeel A, wordt «artikel 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
5. In onderdeel oo, onder 5 van onderdeel A, wordt «Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «Wet voortgezet onderwijs 2020».
6. In het tweede lid van artikel 2.6.1 in onderdeel T, wordt «artikel 8, onderdeel b, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
B
Artikel III komt te luiden als volgt:
De Wet voortgezet onderwijs 2020 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van aoc vervalt.
2. De begripsbepaling van verticale scholengemeenschap komt te luiden:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de WEB;
3. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd:
beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2 van de WEB;
B
Artikel 2.22, vijfde en zesde lid, vervallen.
C
Artikel 2.28 vervalt.
D
In artikel 2.93, derde lid, vervalt «of verticale scholengemeenschap».
E
In het eerste lid van artikel 2.104 wordt «een roc of aoc» vervangen door «een instelling voor beroepsonderwijs».
F
Artikel 2.107a, vijfde lid, vervalt.
G
In artikelen 2.107b, derde lid, vervallen «of een aoc» en «of van het aoc».
H
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 2.107c vervallen.
I
Artikel 2.107l, zesde lid, vervalt.
J
In het opschrift van artikel 3.28 wordt «Bestuurlijke fusie» vervangen door «Bestuursoverdracht».
K
In artikel 3.29 vervalt «dan wel instellingen als bedoeld in de WEB».
L
Artikel 3.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
2. In het vierde lid wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste lid» vervangen door «artikel 4.10, eerste lid».
3. In het zevende lid, onderdeel a, wordt «bestuurlijke» vervangen door «bestuursoverdracht».
M
In artikel 3.31, tweede lid, wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste lid» vervangen door «artikel 4.10, eerste lid».
N
In artikel 3.33, eerste lid, wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
O
In artikel 3.42, eerste lid, wordt «, de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente, en de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente gelegen aoc’s voor zover het gaat om het daarin verzorgde vbo,» vervangen door «en de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente».
P
Artikel 4.11 vervalt.
Q
In artikel 4.19, vierde lid, onderdeel c, wordt «roc’s en de aoc’s» vervangen door «instellingen voor beroepsonderwijs».
R
Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door «de onderdelen a tot en met e».
b. In onderdeel d vervalt «of aan een aoc voor zover het gaat om het vbo» en wordt aan het slot na de puntkomma «of» toegevoegd.
c. In onderdeel e wordt «een profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met j» vervangen door «een profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, onderdelen a, b, c, f, g, h en j» en wordt aan het slot van dat onderdeel «; of» vervangen door een punt.
d. Onderdeel f vervalt.
2. In het tweede lid wordt «onderdelen b tot en met f» vervangen door «onderdelen b tot en met e».
Ra
In artikel 4.26 wordt «onderdeel e of f» vervangen door «onderdeel e».
S
Artikel 5.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Dit artikel is niet van toepassing op een school die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.
T
Aan artikel 5.33, tweede lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de punt aan het slot de volgende zinsnede toegevoegd «, waarbij de scholen of scholengemeenschappen die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap hiervan kunnen worden uitgezonderd.»
U
In artikel 12.28 wordt «scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6 en 12.2.3 van die wet» vervangen door «verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6.1 en 12.2.3 van die wet».
b. later in werking treedt dan artikel I van deze wet, wordt de Wet educatie en beroepsonderwijs gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel kk wordt «Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «Wet voortgezet onderwijs 2020».
2. In onderdeel ll wordt «artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
3. In onderdeel mm wordt «artikel 10a van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
4. In onderdeel nn wordt «artikel 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
5. In onderdeel oo wordt «Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «Wet voortgezet onderwijs 2020».
B
In artikel 2.6.1, tweede lid, wordt «artikel 8 onderdeel b, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
c. later in werking dan artikel III van deze wet, wordt die wet gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van aoc vervalt.
2. De begripsbepaling van verticale scholengemeenschap komt te luiden:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de WEB;
3. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd:
beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2 van de WEB;
B
Artikel 2.22, vijfde en zesde lid, vervallen.
C
Artikel 2.28 vervalt.
D
In artikel 2.93, derde lid, vervalt «of verticale scholengemeenschap».
E
In het eerste lid van artikel 2.104 wordt «een roc of aoc» vervangen door «een instelling voor beroepsonderwijs».
F
Artikel 2.107a, vijfde lid, vervalt.
G
In artikelen 2.107b, derde lid, vervallen «of een aoc» en «of van het aoc».
H
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 2.107c vervallen.
I
Artikel 2.107l, zesde lid, vervalt.
J
In het opschrift van artikel 3.28 wordt «Bestuurlijke fusie» vervangen door «Bestuursoverdracht».
K
In artikel 3.29 vervalt «dan wel instellingen als bedoeld in de WEB».
L
Artikel 3.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
2. In het vierde lid wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste lid» vervangen door «artikel 4.10, eerste lid».
3. In het zevende lid, onderdeel a, wordt «bestuurlijke» vervangen door «bestuursoverdracht».
M
In artikel 3.31, tweede lid, wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste lid» vervangen door «artikel 4.10, eerste lid».
N
In artikel 3.33, eerste lid, wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
O
In artikel 3.42, eerste lid, wordt «, de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente, en de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente gelegen aoc’s voor zover het gaat om het daarin verzorgde vbo,» vervangen door «en de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente».
P
Artikel 4.11 vervalt.
Q
In artikel 4.19, vierde lid, onderdeel c, wordt «roc’s en de aoc’s» vervangen door «instellingen voor beroepsonderwijs».
R
Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door «de onderdelen a tot en met e».
b. In onderdeel d vervalt «of aan een aoc voor zover het gaat om het vbo» en wordt aan het slot na de puntkomma «of» toegevoegd.
c. In onderdeel e wordt «een profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met j» vervangen door «een profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, onderdelen a, b, c, f, g, h en j» en wordt aan het slot van dat onderdeel «; of» vervangen door een punt.
d. Onderdeel f vervalt.
2. In het tweede lid wordt «onderdelen b tot en met f» vervangen door «onderdelen b tot en met e».
Ra
In artikel 4.26 wordt «onderdeel e of f» vervangen door «onderdeel e».
S
Artikel 5.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Dit artikel is niet van toepassing op een school die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.
T
Aan artikel 5.33, tweede lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de punt aan het slot de volgende zinsnede toegevoegd «, waarbij de scholen of scholengemeenschappen die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap hiervan kunnen worden uitgezonderd.»
U
In artikel 12.28 wordt «scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6 en 12.2.3 van die wet» vervangen door «verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6.1 en 12.2.3 van die wet».
Indien artikel 10.5 van de Wet elektronische publicaties later in werking treedt dan artikel I, onderdeel G van deze wet, vervalt artikel 10.5 van die wet.
Indien artikel V van de Wet van 28 oktober 2020 houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) (Stb. 2020, 437) later in werking treedt dan artikel I, onderdeel P, van deze wet, vervalt artikel V van die wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 11 november 2021
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Uitgegeven de vijftiende november 2021
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-548.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.