Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2021, 446 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2021, 446 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming, gedaan mede namens Onze Ministers van Defensie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 27 mei 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3353989;
Gelet op de artikelen 21, 24 en 54 van de Politiewet 2012, de artikelen 9, eerste lid, 13, eerste lid, 16, tweede lid, 16a, zevende lid, 40, tweede lid, en 42, vijfde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de artikelen 6, zesde lid, 11, derde lid, 13, vierde lid, 15, tweede lid, 15a, tweede lid, 18, eerste lid, 23, derde lid, 32, vijfde lid, en 46, eerste lid, van de Wet politiegegevens;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 juni 2021, nr. W16.21.0143/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 9 september 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3462396, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d (nieuw).
B
Artikel 7, eerste lid, onderdeel k, komt als volgt te luiden:
k. met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing:
1°. de datum en de wijze waarop de tenuitvoerlegging aanvangt of is aangevangen;
2°. de datum en de wijze waarop de tenuitvoerlegging eindigt of is beëindigd;
3°. indien de volledige tenuitvoerlegging niet is gerealiseerd, de datum van tenuitvoerlegging van de vervangende straf;
C
Artikel 11b, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Ten behoeve van de naleving van de artikelen 3, tweede lid, 4, eerste en tweede lid, en 9, vierde lid, van de Wet politiegegevens worden justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 6 en 7, eerste lid, onder b, g, h, onderdeel 4°, i, j, onderdeel 3°, en k, verstrekt aan:
a. de verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet politiegegevens;
b. de verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten;
c. de verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren, voor zover de gegevens betrekking hebben op een onderzoek als bedoeld in artikel 9 van de Wet politiegegevens.
D
In artikel 21, onderdeel d, wordt «het hoofd van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties» vervangen door «het hoofd van de Financiële inlichtingen eenheid».
E
In artikel 32, eerste lid, wordt «door tussenkomst van Onze Minister van Justitie en Veiligheid daartoe aangewezen personen» vervangen door «door tussenkomst van door Onze Minister van Justitie en Veiligheid daartoe aangewezen personen».
F
Artikel 36, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
G
Artikel 38 komt als volgt te luiden:
1. Indien justitiële gegevens, strafvorderlijke gegevens, tenuitvoerleggingsgegevens of gerechtelijke strafgegevens worden ontvangen van een andere lidstaat en de ontvangende autoriteit in Nederland in kennis is gesteld van specifieke voorwaarden die door de bevoegde autoriteit van die lidstaat op grond van het nationale recht zijn gesteld aan de verwerking van de gegevens, ziet de ontvangende autoriteit in Nederland toe op de naleving van die voorwaarden.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, die zijn ontvangen van een andere lidstaat, kunnen slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn doorgezonden en binnen de door die lidstaat bepaalde grenzen.
3. De op grond van het eerste lid ontvangen gegevens worden vernietigd zodra het doel, bedoeld in het tweede lid, is vervuld of, indien door de doorzendende lidstaat op grond van het nationale recht termijnen zijn gesteld na afloop waarvan de verstrekte gegevens moeten worden vernietigd, na afloop van de gestelde termijn. Alsdan ziet de ontvangende autoriteit in Nederland erop toe dat de gegevens daadwerkelijk worden vernietigd.
4. Het derde lid is niet van toepassing op de gegevens die zijn ontvangen in het kader van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap, voor zover het Nederlanderschap wordt verleend aan de betrokkene. Artikel 37 is van overeenkomstige toepassing op deze gegevens.
5. Artikel 33, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
H
In artikel 47a wordt «De artikelen 32, eerste lid, 33, 35, 36, eerste, vierde en vijfde lid,» vervangen door «De artikelen 32, eerste lid, 33, 35, 36, eerste, derde en vierde lid,».
Het Besluit politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2:7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Gegevensverwerking door de Financiële inlichtingen eenheid.
2. In het tweede lid wordt «het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties» vervangen door «de Financiële inlichtingen eenheid».
B
Artikel 4:2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel s wordt na «een verzekeringsmaatschappij» ingevoegd «, de korpschef».
2. Onderdeel u, komt als volgt te luiden:
u. de leden van een commissie ingesteld op grond van artikel 68, tweede lid, onderdeel a, of 69 van de Politiewet 2012, ten behoeve van de behandeling van en advisering over klachten over gedragingen van ambtenaren van politie of militairen van de Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht, de leden van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie, ten behoeve van het toezicht op de arrestantenzorg, alsmede de personen die zijn belast met de ondersteuning van de leden van die commissies;
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel aa door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
ab. de burgemeester ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet, en de bestuursrechtelijke handhaving van die bevoegdheid, voor zover het gegevens betreft met betrekking tot gedragingen die in of vanuit de woning of het erf behorend bij die woning of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf ernstige hinder voor omwonenden veroorzaken.
C
Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt aan onderdeel a, onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 8° door een puntkomma, een subonderdeel toegevoegd, luidende:
9°. het doen en uitvoeren van verzoeken om internationale rechtshulp in stafzaken.
2. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, het Politie onderwijs- en kenniscentrum» vervangen door «de Politieacademie».
3. In het eerste lid wordt het onderdeel o dat begint met «de raad van bestuur van de kansspelautoriteit» verletterd tot onderdeel p en na het onderdeel o dat begint met «de hulpofficier van justitie» geplaatst, onder vervanging van de punt aan het einde van het laatstgenoemde onderdeel door een puntkomma.
4. Aan het eerste lid worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:
q. deskundigen als bedoeld in artikel 51i van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van de uitvoering van hen opgedragen onderzoeken in strafzaken;
r. het Nederlands Forensisch Instituut ten behoeve van de uitvoering van zijn taken met het oog op de waarheidsvinding in strafzaken, het leveren van een bijdrage aan de handhaving van de internationale en nationale rechtsorde of veiligheid, de ondersteuning bij de hulpverleningstaak van de politie en het leveren van een dienst of product, na goedkeuring van de Minister van Justitie en Veiligheid, indien sprake is van een zaak van groot maatschappelijk belang;
s. de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van haar toezichthoudende taak op de naleving van:
1°. de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet, gelet op artikel 2 van die wet;
2°. artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 en Verordening 1227/2011, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel au, van die wet, gelet op artikel 5, eerste lid, van die wet;
3°. artikel 32 van de Gaswet en Verordening 1227/2011, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ap, van die wet, gelet op artikel 1a, eerste lid, van die wet;
4°. onderdeel a van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming, gelet op artikel 2.2 van die wet; of
5°. De artikelen 4.3 en 4.7 van de Telecommunicatiewet, gelet op artikel 15.1 van die wet;
t. de Regionale Ambulancevoorzieningen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen, en de besturen van de veiligheidsregio’s, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, ten behoeve van de uitoefening van de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012.
5. In het vijfde lid, derde gedachtestreepje, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het vaststellen en behandelen van bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS als uitvoering van de aan hem, als werkgever, opgelegde taak in de zin van hoofdstuk 2 Arbeidsomstandighedenwet.
D
In artikel 4:6, tweede lid, wordt na «de korpschef» ingevoegd «of Onze Minister van Defensie».
E
Artikel 5:1, achtste lid wordt vernummerd tot zevende lid.
F
In artikel 5:5, derde lid, wordt «artikel 552h van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door «artikel 5.1.1 van het Wetboek van Strafvordering».
G
In artikel 5:6, eerste en tweede lid, wordt «artikel 552qa van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door «artikel 5.2.1 van het Wetboek van Strafvordering».
H
Het tweede lid van artikel 6:2 alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
I
Artikel 6:4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vierde lid.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de wet» vervangen door «artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de wet».
Artikel 2 van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 16, eerste lid, onderdeel d,» vervangen door «artikel 16, eerste lid, onderdeel b,».
2. In het tweede lid, onder a, wordt «de onderdelen a, c, d, e, f, i, j, k, o, q en y» vervangen door «de onderdelen a, c, d, e, f, i, j, k, q en y».
3. In het tweede lid, onder b, wordt «de onderdelen a, c, d, e, f, i, j, k, o, q en y» vervangen door «de onderdelen c, d, e, f, j, k, q en y».
In artikel 1, onderdeel h, van het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren wordt «de domeinlijsten I tot en met VI van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar» vervangen door «de domeinlijsten zoals opgenomen in de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar».
In artikel 1, onderdeel g, artikel 7, derde lid, artikel 10, tweede lid, en artikel 11, eerste lid, van het Besluit verplichte politiegegevens wordt «verantwoordelijke» telkens vervangen door «verwerkingsverantwoordelijke».
Artikel II, onderdeel 2, van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening 300/2008 komt als volgt te luiden:
2. Onderdeel c van artikel 6a:6, eerste lid, komt te luiden:
c. Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de erkenning, bedoeld in artikel 22va van de Luchtvaartwet BES, en de commandant van de Koninklijke marechaussee, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid aan hem is gemandateerd.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2021.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 14 september 2021
Willem-Alexander
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
De Minister van Defensie, F.B.J. Grapperhaus
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma
Uitgegeven de dertigste september 2021
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit voorziet in een aantal wijzigingen van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg), het Besluit politiegegevens (Bpg), het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten, het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren en het Besluit verplichte politiegegevens. Het betreft een aantal wijzigingen waaraan de praktijk behoefte heeft. Het betreft daarnaast het herstel van een aantal foutieve of niet meer actuele verwijzingen, dan wel aanvullingen in gevallen waarin is vastgesteld dat bepaalde regelingen ontbreken.
Mede namens de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid licht ik de wijzigingen hieronder toe.
Van het openbaar ministerie, de politie, de Raad voor de rechtspraak en de Autoriteit persoonsgegevens zijn adviezen ontvangen. De adviezen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het besluit en deze toelichting. Mede naar aanleiding van de adviezen zijn de wijzigingen met betrekking tot de Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (artikel 11a Bjsg) en de verstrekking van politiegegevens in verband met de voorbereiding van een aanvraag voor een zorgmachtiging door het college van burgemeester en wethouders (artikel 4:2 Bpg) uit het besluit geschrapt. Gebleken is dat daarover nog nadere beleidsvorming nodig is, ook in samenhang met andere, lopende trajecten.
Dit besluit heeft geen financiële gevolgen of gevolgen voor de administratieve lasten.
Artikel 1, onderdeel d, Bjsg definieert het begrip lidstaat. Dit begrip is echter al gedefinieerd in artikel 1, onderdeel aa, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en kan daarom hier vervallen.
Dit onderdeel voorziet in een wijziging van artikel 7, eerste lid, onderdeel k, Bjsg en regelt dat de voorziene of daadwerkelijke datum van aanvang van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing, als justitieel gegeven wordt aangemerkt. Deze wijziging is nodig om de actuele stand van zaken van de tenuitvoerlegging beter inzichtelijk te maken in de justitiële documentatie. De wijziging vloeit voort uit het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid inzake het dodelijke steekincident in de Amsterdamse metro. In dat rapport heeft de Inspectie aanbevolen om ervoor te zorgen dat voor alle relevante organisaties in de strafrechtketen actuele informatie beschikbaar is over de status van de executie van rechterlijke beslissingen en daartoe uitdrukkelijk op het uittreksel van de justitiële documentatie te vermelden wat de (voorziene) start is van de tenuitvoerlegging van die beslissingen, dan wel – als nog niet bekend is wanneer de tenuitvoerlegging aanvangt – ook dit te vermelden op het uittreksel.
Ten behoeve hiervan wordt de tekst van onderdeel k opnieuw vastgesteld zodat registratie in de justitiële documentatie ook kan plaatsvinden als de tenuitvoerlegging nog een aanvang moeten nemen of reeds gaande is. Voorts is verduidelijkt dat de te registreren startdatum van de tenuitvoerlegging niet alleen voorlopige hechtenis, vrijheidsstraffen en taakstraffen omvat, maar ook vrijheidsbenemende maatregelen als TBS, PIJ en ISD.
Artikel 11b van het Bjsg voorziet in een grondslag voor de verstrekking van gegevens uit de strafrechtelijke procedure aan de verwerkingsverantwoordelijke voor politiegegevens, zodat deze de nodige maatregelen kan nemen ter naleving van het bepaalde in de Wet politiegegevens. Voor een goede invulling van deze wettelijke plichten is het noodzakelijk dat de verwerkingsverantwoordelijke in kennis wordt gesteld van de afloop van de strafrechtelijke procedure (in een zogenaamd afloopbericht). Die afloop kan strekken tot de noodzaak om bepaalde politiegegevens te verwijderen, te verbeteren, te vernietigen of aan te vullen.
In een beperkt aantal gevallen verrichten ook buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) onderzoeken als bedoeld in artikel 9 van de Wet politiegegevens. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderzoek naar omvangrijke arbeidsongevallen door de Inspectie SZW of om sociale rechercheurs die werken bij gemeenten en strafrechtelijk onderzoek doen. De verantwoordelijke voor de verwerking van politiegegevens door BOA’s, dat wil zeggen de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar, moet dan kunnen beschikken over gegevens betreffende de afloop van de strafrechtelijke procedure. Hierin voorziet dit onderdeel.
De Raad voor de rechtspraak en de Autoriteit persoonsgegeven hebben er in hun adviezen op gewezen dat er veel verwerkingsverantwoordelijken zijn voor BOA’s en dat daarom het risico bestaat dat aan te veel verwerkingsverantwoordelijken justitiële gegevens worden verstrekt. Het openbaar ministerie heeft in zijn advies aangegeven ervan uit te gaan dat ervoor wordt gewaakt dat er geen bovenmatige verstrekking ontstaat aan de werkgevers van BOA's.
Ik kan bevestigen dat er in dit kader niet meer gegevens worden verstrekt dan voor het kunnen naleven van het bepaalde in de Wet politiegegevens noodzakelijk is. Dat volgt ook uit artikel 3, derde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In veel gevallen zullen dat minder gegevens zijn dan de bepaling toelaat. Per geval zal worden bekeken welke verstrekking van gegevens op dat moment noodzakelijk is.
Verder geldt voor het overgrote deel van de BOA’s dat zij geen artikel 9 Wpg onderzoeken doen. Er is dan ook geen noodzaak om justitiële gegevens in de vorm van afloopberichten te verstrekken. Om tegemoet te komen aan de adviezen van de Raad voor de rechtspraak en de Autoriteit persoonsgegevens is in artikel 11b, eerste lid, onderdeel c, Bjsg nader bepaald dat de verstrekking van justitiële gegevens beperkt is tot afloopberichten voor zover die betrekking hebben op een onderzoek als bedoeld in artikel 9 van de Wet politiegegevens.
Dit onderdeel wijzigt de niet meer actuele verwijzing naar het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) in artikel 21 Bjsg. In de plaats daarvan wordt verwezen naar de Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 12 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Dit onderdeel herstelt het abusievelijk ontbreken van het woord «door» in artikel 32, eerste lid, van het Bjsg.
Onderdeel F voorziet in het vervallen van het derde lid van artikel 36 Bjsg, dat bij de wijziging als gevolg van het Besluit implementatie richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (Stb. 2018, 496) abusievelijk niet is komen te vervallen. Als gevolg van het vervallen van het derde lid komen ook de verwijzingen naar dit lid in de artikelen 38, tweede lid en 47a Bjsg te vervallen. De onderdelen G en H voorzien hierin.
Voorts zijn in artikel 38 Bjsg enkele redactionele verbeteringen aangebracht en is de nummering van de leden gecorrigeerd, zodat er niet meer twee leden met het nummer vier zijn.
Dit onderdeel wijzigt de niet meer actuele verwijzingen naar het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) in artikel 2:7 Bpg. In de plaats daarvan wordt verwezen naar de Financiële inlichtingen eenheid.
Dit onderdeel betreft enkele wijzigingen van artikel 4:2, eerste lid, Bpg.
In onderdeel s wordt de korpschef toegevoegd omdat die moet kunnen beschikken over relevante politiegegevens ten behoeve van de (financiële) afhandeling van schadeclaims bij onder meer dienstongevallen en beroepsziekten. De korpschef is in dezen de vertegenwoordiger van de politie als werkgever.
Onderdeel u betreft de verstrekking van politiegegevens aan leden van onafhankelijke commissies belast met de behandeling van en advisering over klachten over gedragingen van ambtenaren van politie. In deze bepaling ontbreekt abusievelijk een verwijzing naar de klachtenafhandeling over een gedraging van een militair van de Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht, zoals bedoeld in artikel 69 van de Politiewet 2012. Deze omissie is hersteld.
Voorts wordt een nieuw onderdeel ab toegevoegd waarmee wordt voorzien in een grondslag voor de verstrekking van politiegegevens aan de burgemeester in verband met de aanpak van woonoverlast. Artikel 151d van de Gemeentewet voorziet in een bevoegdheidsverlening door de gemeenteraad aan de burgemeester tot oplegging van een last onder bestuursdwang of dwangsom aan degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, indien door die gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf omwonenden ernstig en herhaaldelijk worden gehinderd. In veel gevallen komen de meldingen van woonoverlast binnen bij de politie, die deze meldingen in het politiesysteem BVH verwerkt. De verstrekking van deze politiegegevens aan de burgemeester is noodzakelijk met het oog op een zwaarwegend algemeen belang omdat de burgemeester hierdoor een betere afweging kan maken ten aanzien van de in te zetten bestuursrechtelijke bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of dwangsom en ten aanzien van de handhaving van die bevoegdheid. Dit komt de bestrijding van woonoverlast en daarmee het woongenot en veiligheidsgevoel van slachtoffers ten goede.
Deze grondslag vervangt de tijdelijke machtiging die sinds 1 juli 2017 van kracht was (Stcrt. 2017 nr. 35106).
Dit onderdeel betreft een aantal wijzigingen van artikel 4:3 Bpg.
In het eerste lid, onderdeel a, wordt bepaald dat politiegegevens kunnen worden verstrekt aan de Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van zijn wettelijke taken met betrekking tot het doen en inwilligen van verzoeken om internationale rechtshulp in strafzaken.
Het openbaar ministerie heeft geadviseerd om deze wijziging te schrappen. Volgens het openbaar ministerie moet de verstrekking van politiegegevens aan de minister altijd via het openbaar ministerie verlopen en is de voorgestelde verstrekkingsgrond daarom in strijd met het wettelijk stelsel. De Autoriteit persoonsgegevens heeft geadviseerd in deze toelichting aandacht te besteden aan de verstrekking van gegevens in het kader van de internationale rechtshulp onder het gezag van het openbaar ministerie.
In de praktijk zijn er verschillende redenen waarom politiegegevens verstrekt moeten kunnen worden aan de afdeling internationale rechtshulp in strafzaken van het ministerie van Justitie en Veiligheid (AIRS). Voor het opnemen van red notices van Interpol en andere signaleringen in de nationale opsporingssystemen is het bijvoorbeeld van belang dat er duidelijkheid is over de mogelijkheden van uitlevering van de desbetreffende persoon. Hierover wordt advies gevraagd aan het ministerie, omdat het uiteindelijk de Minister van Justitie en Veiligheid is die beslist over uitlevering. Verder is de politie op grond van het Wetboek van Strafvordering bevoegd, onder het gezag van de officier van justitie, om zelf rechtshulpverzoeken te doen en rechtshulpverzoeken in te willigen, mits de verzoeken uitsluitend zijn gericht op het verkrijgen van inlichtingen van opsporingsambtenaren en – in het geval van aan Nederland gerichte verzoeken – voor het verkrijgen van die inlichtingen ook niet de tussenkomst van de officier van justitie of een rechter noodzakelijk is. Het gaat dan bijvoorbeeld om CIOT verzoeken. Hoewel de politie zelf dergelijke verzoeken mag doen, wordt in de praktijk afgestemd met AIRS om te toetsen of het veilig is om met een bepaald land gegevens te delen. In voorkomend geval is het dan nodig om politiegegevens, zoals een naam, te delen met AIRS.
In dit licht is aan het advies van het openbaar ministerie geen gevolg gegeven. De toegevoegde bepaling doet overigens niet af aan het wettelijk gezag van het openbaar ministerie over de politie.
In het eerste lid, onderdeel f, worden de niet meer actuele verwijzingen naar het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie en het Politie onderwijs- en kenniscentrum vervangen door een verwijzing naar de Politieacademie.
Als gevolg van verschillende wijzigingen heeft het eerste lid twee onderdelen die worden aangeduid met de letter o. Een onderdeel o dat betrekking heeft op de geweldsregistratie, bedoeld in de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, dat is ingevoegd met ingang van 1 juli 2020 en een onderdeel o dat betrekking heeft op de verstrekking van politiegegevens aan de Kansspelautoriteit, dat is ingevoegd met ingang van 1 april 2021. Dit laatste onderdeel wordt hernoemd tot onderdeel p.
Aan het eerste lid worden voorts twee onderdelen toegevoegd die betrekking hebben op forensisch onderzoek. Het nieuwe onderdeel q heeft betrekking op de verstrekking van politiegegevens aan (forensisch) deskundigen die in opdracht van het openbaar ministerie of de rechter onderzoek doen op het terrein waarvan zij specifieke of bijzondere kennis hebben en daarvan verslag doen. Het gaat om deskundigen als bedoeld in artikel 51i van het Wetboek van Strafvordering. Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijke taken waarmee zij zijn belast, dienen zij te kunnen beschikken over persoonsgegevens die bij de politie, het openbaar ministerie of de rechter aanwezig zijn. In grondslagen voor de verstrekking van deze gegevens is voorzien in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de artikelen 39e en 51g), maar een vergelijkbare bepaling ontbreekt in het Bpg. Met de toevoeging van een nieuw onderdeel aan het eerste lid van artikel 4:3 is hierin voorzien.
Het nieuwe onderdeel r voorziet in de verstrekking van politiegegevens aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ten behoeve van de uitvoering van zijn taken. Die taken zijn het verrichten van forensisch onderzoek, het verrichten van activiteiten die bijdragen aan de handhaving van de (inter)nationale rechtsorde of veiligheid, de ondersteuning bij de hulpverleningstaak van de politie en het leveren van een dienst of product, na goedkeuring van de Minister van Justitie en Veiligheid, indien sprake is van een zaak van groot maatschappelijk belang (zie de Regeling taken NFI). Ook in dit geval geldt dat de verstrekking van persoonsgegevens mogelijk is op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de artikelen 39e en 51g), maar dat een vergelijkbare bepaling ontbreekt in het Bpg. Met de toevoeging van het nieuwe onderdeel p is hierin voorzien.
Aan het eerste lid wordt een onderdeel s toegevoegd dat voorziet in de verstrekking van politiegegevens aan de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van het toezicht dat zij houdt op de naleving van de Mededingingswet, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, EU Verordening 1227/2011, de Wet handhaving consumentenbescherming en de Telecommunicatiewet. Bij de uitvoering van de politietaak kan op feiten en omstandigheden worden gestuit die een schending van de voornoemde wetten inhouden en die de Autoriteit Consument en Markt niet via een andere weg kunnen bereiken, waardoor ernstige schendingen van het recht buiten het bereik van de bevoegde toezichthouder zouden blijven. Deze grondslag vervangt de tijdelijke machtiging die sinds 27 februari 2018 van kracht was (Stcrt. 2018 nr. 10110).
Met het nieuw toegevoegde onderdeel t wordt voorzien in een juridische basis voor de verstrekking van politiegegevens aan de regionale ambulancevoorzieningen en de besturen van de veiligheidsregio’s ten behoeve van de uitoefening van de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012. Dit onderdeel hangt samen met de Wijzigingswet meldkamers (Stb. 2020, 140), die voorziet in een wettelijke basis voor een nieuwe inrichting van de meldkamers van de hulpdiensten. Bij de uitoefening van de meldkamerfunctie kan het nodig zijn dat politiegegevens worden verstrekt aan de regionale ambulancevoorzieningen en aan het bestuur van de veiligheidsregio’s. Hierbij kan worden gedacht aan gegevens over een incident die van belang zijn voor de verantwoorde uitvoering van ieders taak binnen het meldkamerdomein, zoals bijvoorbeeld de vermelding dat het om een brand in een xtc-lab gaat.
Ten slotte wordt in het vijfde lid een onderdeel toegevoegd dat betrekking heeft op de verstrekking van politiegegevens aan de korpschef in verband met het vaststellen en behandelen van bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS ter uitvoering van de op hem, als werkgever, rustende taak op grond van hoofdstuk 2 van de Arbeidsomstandighedenwet.
Dit onderdeel betreft een wijziging van artikel 4:6 Bpg met het oog op de rechtstreekse verstrekking van politiegegevens aan de Minister van Defensie ten behoeve van de uitvoering van de wettelijke taken genoemd in artikel 4:3, vijfde lid, Bpg. Op grond van artikel 23, lid 3, van de Wet politiegegevens kan de verstrekking van politiegegevens aan de korpschef en de Minister van Defensie rechtstreeks plaatsvinden voor zover noodzakelijk met het oog op het uitvoeren van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wettelijke taken. De wettelijke taken van de Minister van Defensie zijn opgenomen in artikel 4:3, vijfde lid, Bpg, maar abusievelijk wordt de Minister van Defensie niet genoemd in artikel 4:6, tweede lid, Bpg, dat betrekking heeft op de rechtstreeks verstrekking.
Dit onderdeel vernummert het achtste lid van artikel 5:1 Bpg tot zevende lid. Het zevende lid is door vernummering komen te vervallen, maar abusievelijk is toen niet het achtste lid vernummert.
Deze onderdelen herstellen enkele onjuiste verwijzingen naar artikelen van het Wetboek van Strafvordering in de artikelen 5:5 en 5:6 Bpg.
Dit onderdeel voorziet in het vervallen van het tweede lid van artikel 6:2 Bpg. De verwerkingen bedoeld in artikel 13 van de Wet politiegegevens maken inmiddels onderdeel uit van de registerplicht op grond van artikel 31d van die wet en daarmee heeft het tweede lid zijn functie verloren.
Dit onderdeel betreft enkele wijzigingen van artikel 6:4 Bpg.
Het tweede en derde lid vervallen omdat zij invulling gaven aan een verplichting die was opgenomen in artikel 32 van de Wet politiegegevens, maar die inmiddels niet meer bestaat. Het huidige artikel 32 stelt de eis van individuele vastlegging van artikel 11 verwerkingen niet meer.
De wijziging van het zesde lid, dat na de vernummering van de leden van dit artikel het vierde lid is geworden, herstelt een onjuiste verwijzing naar artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Wpg. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de verwijzing betrekking op verstrekkingen aan leden van het openbaar ministerie. Deze zijn thans opgenomen in onderdeel a van het eerste lid van artikel 16 Wpg.
Dit artikel herstelt een tweetal onjuiste verwijzingen in artikel 2 van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten. In het eerste lid wordt verwezen naar artikel 16, eerste lid, onderdeel d, van de Wet politiegegevens. Dat moet onderdeel b zijn. In het tweede lid wordt (zowel onder a als onder b) verwezen naar enkele onderdelen van artikel 4:2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens, waaronder onderdeel o. Dat onderdeel is echter vervallen en wordt daarom uit deze verwijzing geschrapt.
In het tweede lid, onder b, wordt verder nog de verwijzing naar artikel 4:2, eerste lid, onderdeel a, geschrapt, zodat de Inspectie SZW, Directie Opsporing (ISZW-DO) politiegegevens kan verstrekken aan het Schadefonds geweldsmisdrijven, ten behoeve van het nemen van een beslissing op een verzoek tot uitkering uit het schadefonds. ISZW-DO is verantwoordelijk voor de opsporing van arbeidsuitbuiting (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht). Hierbij is veelal sprake van slachtoffers die te maken hebben gehad met geweld.
Voorts wordt de verwijzing naar artikel 4:2, eerste lid, onderdeel i, geschrapt, zodat de ISZW-DO politiegegevens kan verstrekken aan het college van burgemeesters en wethouders, de gecertificeerde instellingen en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De ISZW-DO heeft als bijzondere opsporingsdienst mede tot taak de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op het terrein van de verstrekking van jeugdhulp, preventie, uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Dit artikel herstelt een niet meer actuele verwijzing in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren naar de regels over de domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar. Die regels zijn sinds 2018 opgenomen in de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.
Dit artikel voorziet in een actualisering van de verwijzing naar de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking in het Besluit verplichte politiegegevens. Per 1 januari 2019 is in de Wet politiegegevens het begrip «verantwoordelijke» vervangen door het begrip «verwerkingsverantwoordelijke» in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/680. Het Besluit verplichte politiegegevens is dienovereenkomstig aangepast.
In artikel II, onder 2, van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening 300/2008 (Stb. 2020, 514) is onderdeel c van artikel 6a:6, eerste lid, Bpg opnieuw vastgesteld. Daarbij is dat onderdeel abusievelijk aangeduid als onderdeel d en niet als onderdeel c. Dat is hersteld.
Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2021. Omdat dit besluit reparatieregelgeving en andere wijzigingen van technische aard betreft, is afgeweken van de vaste verandermomenten van regelgeving.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-446.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.