Wet van 30 juni 2021 tot wijziging van de Wet windenergie op zee (ondersteunen opgave windenergie op zee)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor het realiseren van de grotere opgave voor windenergie op zee noodzakelijk is om de procedures voor de vergunningverlening en de energiedragers die ontstaan na omzetting van wind uit te breiden;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet windenergie op zee wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In alfabetische volgorde worden twee definities ingevoegd, luidende:

aansluitpunt:

punt waarop een aansluitverbinding wordt aangesloten op een net of op een installatie;

windenergie:

energiedrager die ontstaat na omzetting van wind;.

2. De definitie van windpark komt te luiden:

windpark:

een samenstel van voorzieningen waarmee windenergie wordt geproduceerd, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van windenergie.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

2. In het tweede lid, wordt «het aansluitpunt op een net» vervangen door «het aansluitpunt».

3. In het derde lid, onderdeel e, wordt «op een net» vervangen door «op een aansluitpunt».

C

In artikel 4, eerste lid, onderdeel g, wordt «de artikelen 10 en 28» vervangen door «artikel 28».

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 3.1, eerste, tweede, derde en vierde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.5, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 3.6, eerste en tweede lid,» vervangen door «de artikelen 3.1, eerste, tweede en vierde lid, 3.5, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid,».

2. In het tweede lid wordt «de artikelen 3.1, eerste, tweede, derde of vierde lid, of 3.2, eerste of zesde lid,» vervangen door «artikel 3.1, eerste, tweede of vierde lid,».

3. In het derde lid wordt «de artikelen 3.5, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 3.6, eerste of tweede lid,» vervangen door «artikel 3.5, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid,».

E

In artikel 9, eerste lid, wordt «in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».

F

In artikel 10, derde lid, wordt «in het kavelbesluit» vervangen door «bij ministeriële regeling».

G

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

2. In het eerste lid, onderdelen b en c, vervalt «indien».

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. nog geen vergunning voor de kavel is aangevraagd en de wijziging van ondergeschikte aard is;

  • e. het tijdvak, bedoeld in artikel 15, eerste lid, wordt verlengd.

4. In het tweede lid wordt «3, vierde lid,» gewijzigd in «3, derde en vierde lid».

H

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

  • 1. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend binnen de bij ministeriële regeling vastgestelde aanvraagperiode.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen twee of meer kavels worden aangewezen waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend.

  • 4. Een aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. een ontwerp voor het windpark;

    • b. een tijdschema voor de bouw en exploitatie van het windpark;

    • c. een raming van de kosten en opbrengsten;

    • d. een lijst met de bij de bouw en exploitatie van het windpark betrokken partijen;

    • e. een beschrijving van de kennis en ervaring van de betrokken partijen.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop een aanvraag wordt ingediend en over de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag worden overgelegd.

  • 6. Voor de behandeling van aanvragen om een vergunning worden kosten in rekening gebracht bij de aanvrager. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de hoogte van de kosten vast.

I

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. gestart kan worden binnen een bij ministeriële regeling te bepalen periode;.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister beslist tevens afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 12a, eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid en 14a, derde en vierde lid.

J

Na artikel 14 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

  • 1. De verlening van een vergunning geschiedt met de toepassing van de:

    • a. procedure met subsidieverlening,

    • b. procedure van een vergelijkende toets,

    • c. procedure van een vergelijkende toets met financieel bod, of

    • d. procedure van een veiling.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, bepaald welke procedure of procedures worden toegepast. Voorafgaand aan de keuze welke procedure of procedures worden toegepast, onderzoekt Onze Minister de marktcondities.

  • 3. Indien aanvragen voor een vergunning voor meerdere procedures kunnen worden ingediend, wordt bij ministeriële regeling, na overleg met Onze Minister van Financiën, bepaald in welke volgorde de behandeling van de aanvragen plaatsvindt. Bij ministeriële regeling kan, na overleg met Onze Minister van Financiën, worden bepaald dat een aanvrager uitsluitend voor één procedure een aanvraag kan indienen.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald wanneer sprake is van één aanvraag.

K

In artikel 15, tweede lid, wordt «ten hoogste 30 jaar» vervangen door «ten hoogste 40 jaar».

L

Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. De vergunning wordt onder de opschortende voorwaarde verleend dat de houder van een vergunning als zekerheid voor de bouw van een windpark op zee een waarborgsom of een bankgarantie heeft verstrekt.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de hoogte van de waarborgsom of de bankgarantie;

    • b. de termijn waarbinnen de waarborgsom of de bankgarantie moet zijn verstrekt;

    • c. de periode waarvoor de waarborgsom of de bankgarantie moet worden verstrekt.

  • 3. Indien niet tijdig aan de krachtens het tweede lid gestelde voorwaarden is voldaan, wordt de vergunning voor de desbetreffende kavel verleend aan de aanvrager die als eerstvolgende voor verlening van de vergunning in aanmerking komt.

  • 4. De waarborgsom of de bankgarantie wordt tot een bij ministeriële regeling te bepalen hoogte verbeurd indien een houder van een vergunning de in de vergunning aangegeven activiteiten niet binnen de desbetreffende tijdvakken heeft verricht.

M

Aan artikel 16 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de termijn voor het stellen van een zekerheid als bedoeld in artikel 15a nog niet is verstreken, verleent Onze Minister geen toestemming indien de beoogde vergunninghouder geen zekerheid heeft gesteld die voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 15a.

N

Artikel 19 vervalt.

O

Artikel 20 komt te luiden:

In aanvulling op artikel 14, derde lid, wijst Onze Minister een aanvraag af indien deze niet voldoet aan de eisen die aan het aanvragen van de subsidie worden gesteld.

P

Artikel 21, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister verleent de vergunning aan de aanvrager aan wie subsidie wordt verleend.

Q

Het opschrift van paragraaf 3.3 komt te luiden: § 3.3 Procedure van een vergelijkende toets.

R

De artikelen 22 en 23 vervallen.

S

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister verleent de vergunning aan de aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onze Minister betrekt bij de rangschikking in ieder geval:

    • a. de zekerheid van realisatie van het windpark;

    • b. de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening.

3. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de criteria, bedoeld in het tweede lid, en kunnen aanvullende criteria worden vastgesteld die bij de rangschikking worden betrokken.

T

In artikel 25 wordt «artikel 23, eerste lid» vervangen door «artikel 12a, eerste lid».

U

Na artikel 25 wordt twee paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 3.4 Procedure van een vergelijkende toets met financieel bod

Artikel 25a

In aanvulling op artikel 14, derde lid, wordt een aanvraag afgewezen indien de aanvraag geen financieel bod bevat.

Artikel 25b
  • 1. Onze Minister verleent de vergunning aan de aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt.

  • 2. Onze Minister betrekt bij de rangschikking in ieder geval:

    • a. de hoogte van het financiële bod;

    • b. de zekerheid van realisatie van het windpark;

    • c. de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de criteria, bedoeld in het tweede lid, en kunnen aanvullende criteria worden vastgesteld die bij de rangschikking worden betrokken.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de onderlinge weging van de rangschikkingscriteria.

Artikel 25c

Onze Minister beslist op de aanvragen binnen 13 weken na afloop van de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, en kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 13 weken verlengen.

§ 3.5 Procedure van een veiling

Artikel 25d

In aanvulling op artikel 14a, derde lid, wijst Onze Minister een aanvraag af indien geen bod is ingediend.

Artikel 25e
  • 1. Bij ministeriële regeling worden, na overleg met Onze Minister van Financiën, regels gesteld over de toepassing en uitvoering van de procedure van veiling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de wijze waarop een bod wordt uitgebracht;

    • b. de eisen die aan een geldig bod worden gesteld;

    • c. de gevallen waarin biedingen ongeldig kunnen worden verklaard;

    • d. maatregelen ten behoeve van een ongestoord en eerlijk verloop van de veiling;

    • e. de zekerheidstelling dat een bod gestand wordt gedaan of kosten en schade kunnen worden verhaald;

    • f. de bij veiling toe te passen methode ter vaststelling van het bod waarvan de uitbrenger in aanmerking komt voor verlening van de vergunning;

    • g. de eisen die gesteld worden met betrekking tot de wijze van betaling en het tijdstip waarop degene aan wie de vergunning wordt verleend deze betaling moet hebben verricht.

  • 3. Een aanvrager verstrekt als zekerheid voor de betaling van het bod een waarborgsom of een bankgarantie ter grootte van een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.

  • 4. De zekerheid wordt verstrekt voor de periode tot:

    • a. in geval van afwijzing van de aanvraag, het tijdstip van de afwijzing;

    • b. in geval van niet in behandeling nemen van de aanvraag, het tijdstip van het besluit om de aanvraag niet te behandelen;

    • c. in geval van toewijzing van de aanvraag, het tijdstip waarop het bod volledig is betaald.

Artikel 25f
  • 1. Onze Minister verleent de vergunning aan de aanvrager met het hoogste bod.

  • 2. Onze Minister beslist op de aanvragen binnen 13 weken na afloop van de procedure van veiling, bedoeld in artikel 25e, en kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 13 weken verlengen.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 30 juni 2021

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie, D. Yeşilgöz-Zegerius

Uitgegeven de tiende september 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 092

Naar boven