Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 12 februari 2019, nr. 2019-0000022764;
Gelet op artikel 16 van de Wet op de omzetbelasting 1968;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
In het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 wordt in artikel 3, eerste lid, «6 percent» vervangen door «9 percent».
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.
’s-Gravenhage, 14 februari 2019
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
Uitgegeven de tweeëntwintigste februari 2019
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Op grond van artikel 16 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bestaat de mogelijkheid
de aftrek van de aan de ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting – de zogenoemde
voorbelasting – in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk uit te sluiten. Het gaat
hierbij om kosten die enerzijds voor de ondernemer bedrijfskosten vormen, maar anderzijds
een consumptief karakter hebben. Genoemd artikel 16 is nader uitgewerkt in het Besluit
uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA).
Artikel 3 BUA bevat een bijzondere regeling voor het verstrekken van spijzen en dranken
aan het personeel. Indien deze verstrekking geschiedt tegen een prijs die lager is
dan 125 percent van de aanschaffingskosten van de spijzen en dranken, de omzetbelasting
daaronder niet begrepen, wordt op grond van dit artikel bij een werknemersbevoordeling
van meer dan € 227 per persoon per jaar een bepaald bedrag van de aftrek van voorbelasting
uitgesloten, zijnde een percentage – thans 6 – van het verschil tussen het bedrag
van deze 125 percent en de in rekening gebrachte prijs. Dit wijzigingsbesluit strekt
ertoe dit percentage van 6 percent te verhogen naar 9, zodat het BUA in overeenstemming
is met de per 1 januari 2019 gerealiseerde verhoging van het verlaagde btw-tarief
van 6 percent naar 9 percent. Deze wijziging zal terugwerken tot en met 1 januari
2019, omdat het gaat om een kenbare omissie. Door de terugwerkende kracht wordt een
gelijk speelveld behouden tussen ondernemers die de levering van spijzen en dranken
tegen een vergoeding als zelfstandige bedrijfsactiviteit hebben – bijvoorbeeld de
broodjeszaak – en ondernemers die spijzen en dranken aan hun personeel verstrekken
om niet dan wel tegen een gereduceerde vergoeding. Daarnaast zijn er geen negatieve
gevolgen voorzien met betrekking tot de terugwerkende kracht, aangezien de BUA correctie
in de regel na afloop van een jaar wordt gemaakt. De wijziging van het BUA met terugwerkende
kracht is bij het persbericht van 28 januari 2019 reeds aangekondigd.
2. Overige aspecten
Aan de wijziging die opgenomen is in dit besluit zijn geen additionele EU-aspecten
verbonden.
Tevens zijn aan de genoemde wijziging geen additionele budgettaire gevolgen en geen
additionele gevolgen voor de administratieve lasten verbonden. De budgettaire gevolgen,
de gevolgen voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst die het gevolg zijn van de
verhoging van het verlaagde btw-tarief zijn vermeld in de memorie van toelichting
behorende bij het Belastingplan 2019.1
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Dit artikel bevat de verhoging van het in artikel 3 van het BUA genoemde percentage
van 6 naar 9.
Artikel II
Teneinde aansluiting te vinden bij de per 1 januari 2019 gerealiseerde verhoging van
het verlaagde btw-tarief van 6 percent naar 9 percent, ligt het, zoals is uiteengezet
in het algemeen deel van deze toelichting, in de rede om de regeling terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2019 te verlenen.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel