Wet van 18 december 2019 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2020)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2020 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.10 Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3, vierde tot en met twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

B

Artikel 3.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt in de aanhef «de Europese Economische Ruimte» vervangen door «een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte». Voorts wordt aan het slot van subonderdeel 1° «, of» vervangen door «; of».

2. Het vijfde lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. het schip in tijd- of reischarter houdt, mits:

    • 1°. de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef van dit lid en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt; en

    • 2°. het jaartotaal van de netto-dagtonnages van de schepen die de belastingplichtige in tijd- of reischarter houdt en die niet de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte niet meer bedraagt dan 75% van het vóór toepassing van dit subonderdeel bepaalde jaartotaal van de netto-dagtonnages van de schepen, bedoeld in het eerste lid, waarbij van schepen in mede-eigendom de netto-dagtonnages slechts in aanmerking worden genomen naar rato van de mate van mede-eigendom in die schepen, tenzij de belastingplichtige zowel het volledige bemanning- en technische beheer als commerciële beheer van die schepen verricht; of.

3. Aan het vijfde lid, onderdeel d, wordt toegevoegd «, mits dat schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte».

4. In het zesde lid, aanhef, wordt «onderdeel a» vervangen door «onderdelen a en d». Voorts wordt «de Europese Economische Ruimte» vervangen door «een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte».

5. In het zesde lid, onderdeel a, wordt «in gebruik nemen» vervangen door «in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het volledige bemanning- en technische beheer,» en wordt «door de belastingplichtige, de netto-tonnage» vervangen door «door de belastingplichtige ten minste een van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de netto-tonnage». Voorts wordt «de Europese Economische Ruimte, als percentage» vervangen door «een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, als percentage» en wordt «, of» vervangen door «; of».

6. In het zesde lid, onderdeel b, wordt «in gebruik nemen» vervangen door «in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het volledige bemanning- en technische beheer,» en wordt «de Europese Economische Ruimte» vervangen door «een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte». Voorts wordt «, of» vervangen door «; of».

7. In het zesde lid, onderdeel c, wordt «in gebruik nemen» vervangen door «in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het bemanning- en technische beheer,» en wordt «de Europese Economische Ruimte» vervangen door «een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte». Voorts wordt aan dat onderdeel c toegevoegd «en ten minste een van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte».

8. Aan het achtste lid wordt toegevoegd «, dan wel waarvoor de belastingplichtige voor een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht».

C

In artikel 3.23, eerste lid, vierde zin, wordt, onder vernummering van de subonderdelen 1° tot en met 5° tot 2° tot en met 6°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 1°. het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan dat vervoer, indien de bruto-omzet behaald met de exploitatie van dat schip grotendeels met die werkzaamheden is behaald;.

D

In artikel 7.4 vervalt «op het gebied van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen».

ARTIKEL II

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Er wordt een opschrift ingevoegd, luidende: Wijze van verzending berichten van Belastingdienst/Toeslagen.

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een belanghebbende heeft met betrekking tot de berichten van de Belastingdienst/Toeslagen de keuze tussen hetzij verzending van alle berichten langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders dan langs elektronische weg.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belanghebbenden of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan een belanghebbende verzendt.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Een belanghebbende kan een op grond van het eerste lid gemaakte keuze herzien. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van de eerste zin.

  • 5. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het derde lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a Wijze van verzending berichten aan Belastingdienst/Toeslagen

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belanghebbenden of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat een belanghebbende berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan de Belastingdienst/Toeslagen verzendt.

  • 2. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

C

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Indien de Belastingdienst/Toeslagen besluit tot openbaarmaking van een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 42a en beide besluiten in één geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete geacht mede te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «derde en vierde» vervangen door «derde, vierde en vijfde».

D

In artikel 42, tweede lid, wordt «op inkomen uit sparen en beleggen dat in het buitenland is opgekomen» vervangen door «op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet».

E

Aan hoofdstuk 2 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 7. Openbaarmaking van het besluit tot oplegging van een vergrijpboete

Artikel 42a. Openbaarmaking vergrijpboete
  • 1. De Belastingdienst/Toeslagen maakt openbaar het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan een overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in artikel 41 dat door de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het aanvragen of wijzigen van een tegemoetkoming door een belanghebbende, binnen tien werkdagen na het laatste van de volgende momenten:

    • a. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot openbaarmaking;

    • b. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete.

  • 2. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen voordat de Belastingdienst/Toeslagen besluit tot openbaarmaking.

  • 3. De Belastingdienst/Toeslagen gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor onevenredig in zijn belang zou worden getroffen.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het tweede en derde lid.

  • 5. Indien de Belastingdienst/Toeslagen het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij tevens de volgende gegevens op de website van de Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet reeds blijken uit het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete:

    • a. de naam van de overtreder;

    • b. de wettelijke grondslag van de boete;

    • c. het bedrag van de boete;

    • d. de dagtekening van de boete;

    • e. het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;

    • f. de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in het eerste lid, heeft begaan.

  • 6. Het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

  • 7. De gegevens, bedoeld in het vijfde lid, blijven gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

ARTIKEL III

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt artikel 6, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «als een vaste inrichting in ieder geval aangemerkt» vervangen door «onder vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan».

2. Onder verlettering van de onderdelen a en b tot b en c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 3, vierde tot en met twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;.

3. In onderdeel b (nieuw) wordt «onder Noordzeewinningsgebied wordt verstaan» vervangen door «het Noordzeewinningsgebied bestaat uit». Voorts wordt «ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen» vervangen door «rechten mag uitoefenen».

ARTIKEL IV

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «en in totaal voor niet meer dan drie perioden per kalenderjaar,».

2. In het derde lid wordt in de eerste zin «moet worden ingediend ten minste een kalendermaand» vervangen door «wordt uiterlijk ingediend op de laatste dag van de kalendermaand». Voorts wordt na die zin een zin ingevoegd, luidende: Indien de aanvraag betrekking heeft op een periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar, wordt de aanvraag uiterlijk ingediend op 20 december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

B

Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27a

Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen regels worden gesteld op grond waarvan wordt vastgesteld in hoeverre bij een verstoring van de voorziening, bedoeld in artikel 22, tweede lid, of artikel 27, achtste lid, sprake is van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding ter zake van:

  • a. een aanvraag als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of artikel 27, eerste lid;

  • b. een opgave als bedoeld in artikel 22, vierde lid; of

  • c. een mededeling als bedoeld in artikel 24, tweede lid, of artikel 27, vierde lid.

ARTIKEL V

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3 worden negen leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger verstaan:

    • a. voor zover in de relatie tot de andere staat een verdrag van toepassing is dat, of een regeling is getroffen die, voorziet in een regeling voor de heffing over bestanddelen van de winst: het begrip vaste inrichting zoals dat geldt voor de toepassing van die regeling;

    • b. voor zover in de relatie tot de andere staat niet een verdrag als bedoeld in onderdeel a van toepassing is en geen regeling als bedoeld in dat onderdeel is getroffen: een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend, met dien verstande dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts dan een vaste inrichting is indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

  • 5. In afwijking in zoverre van het vierde lid, onderdeel b, wordt niet als een vaste inrichting beschouwd:

    • a. het gebruikmaken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een ander;

    • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen;

    • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden;

    mits de werkzaamheid, of, voor de toepassing van onderdeel f, het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting, van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien een belastingplichtige een vaste bedrijfsinrichting in een andere staat gebruikt of aanhoudt en die belastingplichtige of een gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon op die of een andere plaats in die staat werkzaamheden uitoefent, en:

    • a. die plaats een vaste inrichting vormt voor die belastingplichtige of dat gelieerde lichaam of die gelieerde natuurlijk persoon; of

    • b. het totaal van de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    mits de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, aanvullende taken zijn die deel uitmaken van een samenhangende bedrijfsvoering.

  • 7. Indien:

    • a. een belastingplichtige in een andere staat werkzaamheden uitoefent op een plaats van uitvoering van een bouwwerk of op een plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden en die werkzaamheden worden uitgeoefend gedurende een of meer tijdvakken die in totaal langer duren dan 30 dagen, maar twaalf maanden niet overschrijden; en

    • b. op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op die plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden gedurende meerdere tijdvakken, waarvan ieder tijdvak langer duurt dan 30 dagen, met dat bouwwerk of die constructie- of installatiewerkzaamheden verband houdende werkzaamheden worden uitgeoefend door een of meer gelieerde lichamen of natuurlijk personen;

    worden bij de vaststelling van de periode van twaalf maanden, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, die tijdvakken gevoegd bij de totale periode waarin die belastingplichtige werkzaamheden heeft uitgeoefend op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op die plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden.

  • 8. Indien een lichaam of een natuurlijk persoon, niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger als bedoeld in het negende lid, voor een belastingplichtige optreedt in een andere staat en daarbij gewoonlijk overeenkomsten afsluit of gewoonlijk de voornaamste rol speelt bij het afsluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder materiële wijziging door die belastingplichtige worden afgesloten:

    • a. en die overeenkomsten worden afgesloten:

      • 1°. in naam van die belastingplichtige;

      • 2°. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het gebruiksrecht van goederen die aan die belastingplichtige toebehoren of ter zake waarvan die belastingplichtige het gebruiksrecht heeft; of

      • 3°. voor het verstrekken van diensten door die belastingplichtige; en

    • b. de werkzaamheden van het lichaam of de natuurlijk persoon niet beperkt blijven tot werkzaamheden als bedoeld in het vijfde en zesde lid die, indien zij zouden worden uitgeoefend met behulp van een vaste bedrijfsinrichting, die vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van die leden niet tot een vaste inrichting zouden maken;

    heeft die belastingplichtige voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, in die staat een vaste inrichting ter zake van alle werkzaamheden die dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, voor die belastingplichtige verricht.

  • 9. Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, heeft een belastingplichtige geen vaste inrichting indien voor hem een lichaam of een natuurlijk persoon in een andere staat optreedt en dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, in die staat een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor die belastingplichtige handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf. Indien dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, evenwel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend optreedt voor de belastingplichtige of een of meer gelieerde lichamen of natuurlijk personen, wordt dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, niet aangemerkt als een onafhankelijke vertegenwoordiger.

  • 10. Voor de toepassing van dit artikel wordt als gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon aangemerkt:

    • a. een lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft;

    • b. een lichaam dat of een natuurlijk persoon die een belang heeft in de belastingplichtige.

  • 11. Indien een natuurlijk persoon of een lichaam een belang heeft in de belastingplichtige en in een of meer andere lichamen, wordt voor de toepassing van dit artikel ieder van die lichamen aangemerkt als een gelieerd lichaam.

  • 12. Onder een belang als bedoeld in het tiende en elfde lid wordt verstaan een belang dat:

    • a. meer dan 50% bedraagt van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van het lichaam en meer dan 50% vertegenwoordigt van de statutaire stemrechten in het lichaam; of

    • b. recht geeft op meer dan 50% van de winst van het lichaam.

B

In artikel 13d, vijfde lid, wordt «het tiende lid» vervangen door «het elfde lid».

C

In artikel 15ahb, vierde lid, wordt na de tweede zin een zin ingevoegd, luidende: Artikel 15bb, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

D

Na artikel 15ba worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15bb

  • 1. De inspecteur stelt het bedrag van het voort te wentelen saldo aan renten, bedoeld in artikel 15b, vijfde lid, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met de aanslag over het jaar waarin dat saldo is ontstaan. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 2. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het bedrag, bedoeld in het eerste lid, te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking, bedoeld in dat lid, herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde lid en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15bc

  • 1. Het voortgewentelde saldo aan renten dat ingevolge artikel 15b, vijfde lid, in aftrek komt bij het bepalen van de winst van een jaar wordt door de inspecteur, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar, vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2. Het bedrag van het in aftrek gekomen voortgewentelde saldo aan renten wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 3. Rechtsmiddelen tegen de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van de artikelen 15b, vijfde lid, en 15ba.

E

Artikel 15e wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt «van kracht» vervangen door «van toepassing».

2. In het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, vervalt «als bedoeld in artikel 15f».

3. In het derde lid wordt «kan» vervangen door «mag».

4. In het vierde lid wordt «kan» vervangen door «mag».

F

Artikel 15f vervalt.

G

In artikel 29h, eerste lid, wordt «Onze Minister« vervangen door «de inspecteur».

ARTIKEL VI

De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 juli 2020 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.

    Bij een CO2-uitstoot vanaf

    tot

    bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

    I

    II

    III

    IV

    0 gram/km

    90

    € 366

    € 1

    90 gram/km

    116

    € 456

    € 57

    116 gram/km

    162

    € 1.938

    € 124

    162 gram/km

    180

    € 7.642

    € 204

    180 gram/km

    € 11.314

    € 408

    Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel vermeerderd met een bedrag van € 78,82 per gram/km CO2-uitstoot boven de 80 gram/km CO2-uitstoot.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting voor een personenauto met ten minste twee verschillende energie-omzetters en ten minste twee verschillende energie-opslagsystemen aan boord ten behoeve van de mechanische aandrijving van de auto, waarbij in ieder geval energie wordt geput uit een opslagvoorziening voor elektrische energie of -kracht, een voorziening die ook door middel van een externe bron oplaadbaar is, bepaald aan de hand van de volgende tabel.

    Bij een CO2-uitstoot vanaf

    tot

    bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

    I

    II

    III

    IV

    0 gram/km

    34

    € 0

    € 24

    34 gram/km

    60

    € 816

    € 83

    60 gram/km

    € 2.974

    € 199

    Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een personenauto die mede wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel vermeerderd met een bedrag van € 78,82 per gram/km CO2-uitstoot boven de 80 gram/km CO2-uitstoot.

3. In het derde lid, onderdeel a, wordt «compressieontsteking» vervangen door «compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel».

4. Het elfde lid komt te luiden:

  • 11. Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een personenauto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PbEU 2017, L 175). Indien de meting mede met LPG, aardgas of biomethaan als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG, aardgas, respectievelijk biomethaan als brandstofsoort gehanteerd.

5. Het twaalfde lid komt te luiden:

  • 12. Indien de CO2-uitstoot uitsluitend is gemeten overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008, L 199) wordt het bedrag aan belasting bepaald op basis van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de maatstaf van heffing en het tarief zoals die golden op 30 juni 2020.

6. In het dertiende lid wordt «507» vervangen door «550» en wordt «356» vervangen door «395». Voorts wordt «compressieontsteking» vervangen door «compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel».

B

In artikel 10, eerste lid, wordt «artikel 9, eerste tot en met derde lid» vervangen door «artikel 9, eerste tot en met derde lid en twaalfde lid».

C

In artikel 10b, eerste lid, wordt «de maatstaf van heffing» vervangen door «de maatstaf van heffing, de wijze waarop die maatstaf wordt gemeten». Voorts vervalt «, na toepassing van artikel 9b,».

ARTIKEL VII

In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 komt met ingang van 1 juli 2020 artikel 23b, tweede lid, te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 zoals dat artikel luidde op 30 juni 2020 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VIII

In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt artikel 23b als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 9, elfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 zoals dat artikel luidde op 30 juni 2020 van overeenkomstige toepassing.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor een personenauto met een datum eerste toelating die is gelegen voor datum X is voor de toepassing van het eerste lid artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de Wet op de belastingen van personenauto’s 1992 zoals dat artikel luidde op 30 juni 2020 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IX

In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt in artikel 23, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de verwijdering van verbrandingsresten binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan, voor zover die verbrandingsresten zijn ontstaan door het verbranden van aan die inrichting ter verwijdering afgegeven afvalstoffen ter zake waarvan afvalstoffenbelasting is geheven.

ARTIKEL X

De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 37h wordt «een waardegegeven» vervangen door «een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken».

B

Onder vernummering van artikel 40a tot artikel 40b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden derden aangewezen die het waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient op hun verzoek verstrekt kunnen krijgen via de landelijke voorziening WOZ en bevoegd zijn tot gebruik van dat waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken ten behoeve van de bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen doeleinden.

  • 2. De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, aangewezen derde gebruikt een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken uitsluitend bij de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.

  • 3. De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, aangewezen derde is niet bevoegd een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken verder bekend te maken dan noodzakelijk voor de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.

ARTIKEL XI

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een belastingplichtige of inhoudingsplichtige heeft met betrekking tot de berichten van de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen de keuze tussen hetzij verzending van alle berichten langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders dan langs elektronische weg.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan een belastingplichtige of inhoudingsplichtige verzendt.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Een belastingplichtige of inhoudingsplichtige kan een op grond van het eerste lid gemaakte keuze herzien. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van de eerste zin.

  • 5. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het derde lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B

Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3b

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat een belastingplichtige of inhoudingsplichtige berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen verzendt.

  • 2. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

C

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien voordat de aanslag is vastgesteld gegevens worden verstrekt zonder een aan die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte en die gegevens ook en op dezelfde wijze zouden moeten worden verstrekt in geval van een aan die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte, wordt die verstrekking van gegevens aangemerkt als het op uitnodiging doen van aangifte als bedoeld in artikel 8, eerste lid.

D

Aan artikel 11, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien binnen zes maanden voor het einde van de termijn, bedoeld in de eerste zin, een verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, wordt gedaan of gegevens als bedoeld in artikel 9, vierde lid, worden verstrekt, wordt die termijn met zes maanden verlengd.

E

In artikel 16 wordt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Indien binnen zes maanden voor het einde van de termijn, bedoeld in het derde lid, eerste zin, of van de termijn, bedoeld in het vierde lid, een verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, wordt gedaan of gegevens als bedoeld in artikel 9, vierde lid, worden verstrekt, wordt die termijn met zes maanden verlengd.

F

Aan artikel 24a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd en een voor bezwaar vatbare beschikking tot openbaarmaking als bedoeld in artikel 67r, tweede lid, in één geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete geacht mede te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.

G

In artikel 26b, tweede lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede en vijfde lid».

H

In artikel 27h, tweede lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede en vijfde lid».

I

In artikel 28, zesde lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede en vijfde lid».

J

In artikel 30f, vierde lid, wordt «vierde» vervangen door «zesde».

K

In artikel 30fc, vierde lid, wordt «vierde» vervangen door «zesde».

L

Artikel 30g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «op de dag» vervangen door «acht maanden na de dag».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Met betrekking tot het tweede lid, onderdelen a en b, en het vierde lid is artikel 45, tweede en derde lid, van de Successiewet 1956 van overeenkomstige toepassing.

M

In artikel 67n, derde lid, wordt «op inkomen uit sparen en beleggen dat in het buitenland is opgekomen» vervangen door «op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet».

N

Aan hoofdstuk VIIIA wordt een afdeling toegevoegd, luidende:

AFDELING 3. OPENBAARMAKING VAN DE BOETEBESCHIKKING

Artikel 67r
  • 1. De inspecteur maakt openbaar de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd aan een overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in de artikelen 10a, 67cc, 67d, 67e of 67f dat door de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het door de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige voldoen aan diens uit een belastingwet voortvloeiende verplichtingen, binnen tien werkdagen na het laatste van de volgende momenten:

    • a. het moment van onherroepelijk worden van de beschikking tot openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid;

    • b. het moment van onherroepelijk worden van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 2. Het besluit tot openbaarmaking van de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd wordt uiterlijk genomen op het moment van oplegging van die bestuurlijke boete en geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3. De inspecteur stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen voordat hij besluit tot openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De inspecteur gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor onevenredig in zijn belang zou worden getroffen.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het derde en vierde lid.

  • 6. Indien de inspecteur de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij tevens de volgende gegevens op de website van de Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet reeds blijken uit die beschikking:

    • a. de naam van de overtreder;

    • b. de wettelijke grondslag van de boete;

    • c. het bedrag van de boete;

    • d. de dagtekening van de boete;

    • e. het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;

    • f. de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in het eerste lid, heeft begaan.

  • 7. De voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

  • 8. De gegevens, bedoeld in het zesde lid, blijven gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

Na

In artikel 67r, eerste lid, wordt «67f» vervangen door «67f of artikel 6.4 van de Wet bronbelasting 2021».

O

In artikel 69, derde lid, tweede zin, wordt «op inkomen uit sparen en beleggen dat in het buitenland is opgekomen» vervangen door «op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet».

ARTIKEL XII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een belastingschuldige heeft met betrekking tot de berichten van de directeur, de ontvanger of de belastingdeurwaarder de keuze tussen hetzij verzending van alle berichten langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders dan langs elektronische weg.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingschuldigen of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat de directeur, de ontvanger of de belastingdeurwaarder berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan een belastingschuldige verzendt.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Een belastingschuldige kan een op grond van het eerste lid gemaakte keuze herzien. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van de eerste zin.

  • 5. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het derde lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B

Na artikel 7c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7d

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen berichten, groepen van belastingschuldigen of omstandigheden worden aangewezen waarvoor, voor wie, onderscheidenlijk waaronder, geldt dat een belastingschuldige berichten uitsluitend langs elektronische weg dan wel uitsluitend anders dan langs elektronische weg aan de directeur, de ontvanger of de belastingdeurwaarder verzendt.

  • 2. Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

C

Artikel 62bis wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, de woonplaats».

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Financiële ondernemingen als bedoeld in het eerste lid zijn gehouden aan de ontvanger kosteloos de volgende gegevens inzake houders van bankrekeningen te verstrekken, voor zover die gegevens van belang zijn voor het afboeken van een door de ontvanger ontvangen betaling op een in te vorderen bedrag:

    • a. met betrekking tot een natuurlijk persoon: de naam, het adres en de geboortedatum;

    • b. in andere gevallen en voor zover beschikbaar: de naam, het adres en een uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of hiermee vergelijkbaar identificatienummer.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «De ontvanger kan» vervangen door «Voor de toepassing van het eerste lid kan de ontvanger».

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de gegevens» vervangen door «de gegevens, bedoeld in het eerste lid,».

ARTIKEL XIII

In de Douane- en Accijnswet BES wordt in artikel 2.52, tweede lid, «tien jaren» vervangen door «zeven jaren».

ARTIKEL XIV

De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 5.10, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De eerste zin is eveneens van toepassing op lichamen die op grond van artikel 5.2 geacht worden in Nederland te zijn gevestigd.

B

Artikel 6.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. 25 percent voor personenauto’s met een CO2-uitstoot;.

2. Onder verlettering van onderdeel c tot d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. nihil voor personenauto’s zonder een CO2-uitstoot;.

3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d (nieuw), onder 2, door een punt, vervalt onderdeel d (nieuw), onder 3.

C

Artikel 6.19, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:

    • a. 25 percent voor personenauto’s met een CO2-uitstoot;

    • b. nihil voor personenauto’s zonder een CO2-uitstoot.

D

In artikel 6.19a, eerste lid, onderdeel b, wordt «tweede lid, onderdeel b» vervangen door «tweede lid, onderdeel a».

E

In artikel 8.86 vervalt het zevende lid onder vernummering van het achtste tot en met tiende lid tot zevende tot en met negende lid.

F

Na artikel 8.89 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.89a Factuurplicht administratieplichtigen

  • 1. Administratieplichtigen zijn gehouden ter zake van levering van goederen en het voor derden verrichten van werkzaamheden of diensten een factuur uit te reiken en een kopie daarvan te bewaren. Deze factuur dient doorlopend genummerd en gedagtekend te zijn en dient, in afwijking in zoverre van artikel 6.14, derde lid, op duidelijke en overzichtelijke wijze te bevatten:

    • a. de datum waarop de levering, de werkzaamheid of de dienst is verricht;

    • b. een omschrijving van de aard en de hoeveelheid van de goederen, werkzaamheden of diensten die zijn geleverd of zijn verricht, alsmede het ter zake daarvan in rekening gebrachte bedrag; en

    • c. de naam, het adres en het door de Belastingdienst toegekende registratienummer van degene die de levering, de werkzaamheid of de dienst heeft verricht alsmede, indien dit een administratieplichtige is, van degene aan wie de levering, de werkzaamheid of de dienst is verricht.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.

ARTIKEL XV

In de Kadasterwet wordt in artikel 3, eerste lid, onderdeel o, «40a» vervangen door «40b».

ARTIKEL XVI

In de Wet uitwerking Autobrief II wordt artikel XXVII als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A worden de wijzigingen van artikel 23 als volgt gewijzigd:

1. Het toe te voegen vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het bedrag van de belasting, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, wordt voor een personenauto met aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie of een product dat ingevolge artikel 28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig is aan gasolie of een combinatie van deze brandstoffen verhoogd met een fijnstoftoeslag van 19 percent van dat bedrag indien:

    • a. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 5 milligram per kilometer, zijnde de Euro 5-emissiegrenswaarde, bedoeld in bijlage I, tabel 1, van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171); of

    • b. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 10 milligram per kilowattuur, zijnde de Euro VI-emissiegrenswaarde, bedoeld in bijlage I van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188).

2. In het toe te voegen vijfde lid wordt na «1 september 2009,» ingevoegd «dan wel indien in het kentekenregister is geregistreerd dat het roetfilter is verwijderd,». Voorts wordt toegevoegd «, onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur».

B

In onderdeel C wordt het te wijzigen artikel 24 als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «5 milligram per kilometer, zijnde de Euro 5-grenswaarde, bedoeld in bijlage I, tabel 1, van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171)» vervangen door «de fijnstofwaarden, genoemd in artikel 23, vierde lid,».

2. In het derde lid wordt «en die datum bij de aanvang van het tijdvak 12 jaar of langer geleden gelegen is» vervangen door «dan wel indien in het kentekenregister is geregistreerd dat het roetfilter is verwijderd». Voorts wordt «een fijnstofuitstoot van meer dan 5 milligram per kilometer te hebben» vervangen door «een fijnstofuitstoot te hebben van meer dan 5 milligram per kilometer, onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur».

ARTIKEL XVII

Met betrekking tot de periode die loopt tot en met het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2029 blijft artikel 3.22, vijfde lid, onderdeel d, en zesde lid, onderdelen a en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals dat artikel luidde op 31 december 2019 van toepassing met betrekking tot schepen waarvoor de belastingplichtige op dat tijdstip reeds de winst uit zeescheepvaart bepaalt aan de hand van de tonnage, bedoeld in artikel 3.22 van die wet.

ARTIKEL XVIIA

  • 1. Vanaf de datum waarop artikel II, onderdeel A, artikel XI, onderdeel A, en artikel XII, onderdeel A, in werking treden, worden met betrekking tot de belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige of belastingschuldige die:

    • a. geen geactiveerde Berichtenbox heeft; of

    • b. op eigen verzoek is geplaatst op een lijst van personen naar wie berichten anders dan langs elektronische weg worden verzonden;

    alle berichten uitsluitend anders dan langs elektronische weg verzonden totdat die belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige of belastingschuldige een keuze heeft gemaakt voor verzending van alle berichten langs elektronische weg.

  • 2. Ten behoeve van de verzending van alle berichten uitsluitend anders dan langs elektronische weg in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het bestuur van ’s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of de belastingdeurwaarder bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties burgerservicenummers opvragen en verstrekt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die burgerservicenummers.

  • 3. Ten behoeve van de verzending van alle berichten uitsluitend anders dan langs elektronische weg in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het bestuur van ’s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of de belastingdeurwaarder aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de burgerservicenummers verstrekken van de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt in de Berichtenbox van de belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige of belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid, dat alle berichten uitsluitend anders dan langs elektronische weg worden verzonden.

ARTIKEL XVIII

  • 1. Voor de toepassing van de keuzeregeling, bedoeld in het in artikel II, onderdeel A, opgenomen artikel 13, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, het in artikel XI, onderdeel A, opgenomen artikel 3a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het in artikel XII, onderdeel A, opgenomen artikel 7c, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het bestuur van ’s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of de belastingdeurwaarder een standaardwaarde voor de belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige en belastingschuldige die na de datum waarop artikel II, onderdeel A, artikel XI, onderdeel A, en artikel XII, onderdeel A, in werking zijn getreden, niet binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een keuze heeft gemaakt. De standaardwaarde is de voor die belanghebbende, belastingplichtige, inhoudingsplichtige of belastingschuldige ingevolge de eerste zin bepaalde keuze voor hetzij verzending van alle berichten langs elektronische weg, hetzij verzending van alle berichten anders dan langs elektronische weg.

  • 2. Ten behoeve van het bepalen van de standaardwaarde, bedoeld in het eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur, het bestuur van ’s Rijks belastingen, de ontvanger, de directeur of de belastingdeurwaarder bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties burgerservicenummers opvragen en verstrekt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die burgerservicenummers. Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan welke voorwaarden die burgerservicenummers moeten voldoen om te worden opgevraagd en verstrekt.

  • 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt de standaardwaarde, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL XIX

Artikel II, onderdelen C en E, en artikel XI, onderdelen F tot en met I en N, vinden voor het eerst toepassing op besluiten tot oplegging van een bestuurlijke boete die betrekking heeft op een overtreding die is begaan op of na 1 januari 2020.

ARTIKEL XX

De artikelen 9, 11 en 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals die luidden op 31 december 2019 blijven van toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verstrekte gegevens als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van die wet dat betrekking heeft, onderscheidenlijk die betrekking hebben, op belastingschulden die ingevolge artikel 11, vierde lid, van die wet geacht worden te zijn ontstaan op een tijdstip waarop een tijdvak dat vóór 1 januari 2020 is aangevangen eindigt of zijn ontstaan op een tijdstip dat vóór 1 januari 2020 is gelegen.

ARTIKEL XXI

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2020, met dien verstande dat:

    • a. artikel I, onderdelen B en C, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2020;

    • b. artikel V, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2018;

    • c. artikel X, onderdeel B, en artikel XV terugwerken tot en met 1 oktober 2016;

    • d. artikel XI, onderdelen J en K, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot belastingaanslagen die betrekking hebben op belastingtijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2019.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden artikel II, onderdelen A en B, artikel XI, onderdelen A en B, en artikel XII, onderdelen A en B, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VIII in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij in het in artikel VIII, onder 2, opgenomen artikel 23b, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 «datum X» wordt vervangen door de datum van inwerkingtreding van artikel VIII.

  • 4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XI, onderdeel Na, in werking met ingang van 1 januari 2021.

ARTIKEL XXII

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2020.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 18 december 2019

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 303

Naar boven