Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2017, 292 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2017, 292 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 10 oktober 2016, nr. WJZ/1074123(6958), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;
Gelet op artikel 7.45a, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 oktober 2016, nr. W05.16.0332/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 mei 2017, nr. WJZ/1187969(6958), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 2.3 wordt vervangen door een nieuw artikel 2.3, luidende:
1. In dit artikel wordt verstaan onder een opleiding op het gebied van onderwijs:
a. een opleiding die is opgenomen in het onderdeel «onderwijs» van het Centraal register hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder a; en
b. de volgende opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving:
1°. een bacheloropleiding Educatie en Kennismanagement Groene Sector;
2°. een bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in levensmiddelentechnologie;
3°. een bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Dierhouderij en Verwerking I en II;
4°. een bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Tuinbouw en Plantenteelt en Verwerking I en II;
5°. een bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Plantenteelt en Verwerking I en II;
6°. een bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Veehouderij en Verwerking I en II;
7°. een bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Agrarische Techniek I en II;
8°. een bacheloropleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Agrarische Economie; en
9°. een masteropleiding Leren en Innoveren.
2. In dit artikel wordt verstaan onder een opleiding op het gebied van gezondheidszorg: een opleiding die is opgenomen in het onderdeel «gezondheidszorg» van het Centraal register hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder e.
3. Een persoon die zich, gerekend vanaf 1 september 1991, volgens het basisregister onderwijs, voor de eerste keer inschrijft voor een bacheloropleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, nadat hij eerder een bachelorgraad heeft behaald in verband met een opleiding op een ander gebied dan onderwijs of gezondheidszorg, is voor die opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg niet meer dan het wettelijk collegegeld verschuldigd, mits hij behoort tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, of de Surinaamse nationaliteit bezit.
4. Een persoon die zich, gerekend vanaf 1 september 1991, volgens het basisregister onderwijs, voor de eerste keer inschrijft voor een masteropleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, nadat hij eerder een mastergraad heeft behaald in verband met een opleiding op een ander gebied dan onderwijs of gezondheidszorg, is voor die opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg niet meer dan het wettelijk collegegeld verschuldigd, mits hij behoort tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, of de Surinaamse nationaliteit bezit.
5. Op de aanspraak op wettelijk collegegeld, bedoeld in het derde of vierde lid, kan slechts een maal een beroep worden gedaan, hetzij in verband met een opleiding op het terrein van onderwijs, hetzij in verband met een opleiding op het terrein van gezondheidszorg.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 6 juni 2017
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Uitgegeven de zevende juli 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Dit besluit strekt ertoe de aanspraak op wettelijk collegegeld uit te breiden naar studenten die, na afronding van een bachelor- of masteropleiding in het hoger onderwijs op een ander terrein dan onderwijs of gezondheidszorg, alsnog een opleiding in het hoger onderwijs willen volgen op het terrein van onderwijs of gezondheidszorg.
In artikel 7.45a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald welke categorieën studenten aanspraak maken op wettelijk collegegeld. Uit die wettelijke bepaling vloeit voort, dat studenten die zich inschrijven voor een tweede bachelor- of masteropleiding, nadat zij al een bachelor- respectievelijk mastergraad hebben behaald, instellingscollegegeld zijn verschuldigd. Dat geldt ook voor alle daarop volgende inschrijvingen. De verplichting instellingscollegegeld te betalen vloeit voort uit het beleidsmatige uitgangspunt dat slechts één bachelor en één master tegen wettelijk collegegeld kunnen worden gevolgd. Op dat uitgangspunt was in artikel 7.45a, tweede lid, een uitzondering gemaakt voor studenten die een tweede (of daarop volgende) opleiding volgden op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg.
De uitzondering van artikel 7.45a, tweede lid, hield rechtstreeks verband met de bijzondere verantwoordelijkheid die de overheid heeft ten aanzien van de arbeidsmarkt in de zorg en het onderwijs als semipublieke sectoren. Dat is de reden om een student die als tweede bachelor- of masterstudie een opleiding op het terrein van onderwijs of gezondheidszorg wil volgen, en die nog geen bachelor- respectievelijk mastergraad voor een opleiding op één van deze terreinen heeft behaald, uit te zonderen van de algemene regel dat voor een tweede studie instellingscollegegeld verschuldigd is. Met deze uitzondering heeft de wetgever beoogd «meer handen aan het bed» en «meer voeten voor de klas» te realiseren.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de instellingen voor hoger onderwijs hebben artikel 7.45a, tweede lid, sinds de inwerkingtreding daarvan op 1 september 2010 (Wet versterking besturing) zo opgevat dat de extra aanspraken op wettelijk collegegeld die artikel 7.45a, tweede lid, biedt, niet kunnen worden «gestapeld». Niet werd beoogd deze uitzondering ook van toepassing te laten zijn op een student die eerst een bachelor- of mastergraad heeft behaald in een van beide uitzonderingssectoren en vervolgens een tweede bachelor- of masteropleiding begint in de andere uitzonderingssector. Evenmin werd beoogd wettelijk collegegeld mogelijk te maken voor de volgende combinaties: een opleiding op het terrein van onderwijs gevolgd door eveneens een opleiding op het terrein van onderwijs op hetzelfde niveau (allebei bachelor of allebei master) of een studie op het terrein van gezondheidszorg gevolgd door eveneens een opleiding op het terrein van gezondheidszorg op hetzelfde niveau. Eén extra aanspraak op wettelijk collegegeld is namelijk afdoende om het hiervoor weergegeven beleidsdoel («meer handen aan het bed» en «meer voeten voor de klas») te ondersteunen.
Uit een uitspraak van het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) is echter gebleken dat artikel 7.45a, tweede lid, ook anders kan worden geïnterpreteerd. Het betreft een uitspraak van 8 juli 2015 in een zaak tussen een student en het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (CBHO 2015/010; uitspraak van 8 juli 2015). Het CBHO is van oordeel dat artikel 7.45a, tweede lid, aldus moet worden gelezen dat de daarin voorziene uitzondering op artikel 7.45a, eerste lid, onderdeel a, ook van toepassing is op de student die een opleiding op het gebied van onderwijs wil gaan volgen en eerder een opleiding op het gebied van gezondheidszorg heeft gevolgd en op de student die een opleiding op het gebied van gezondheidszorg wil gaan volgen en eerder een opleiding op het gebied van onderwijs heeft gevolgd.
De regering stelt naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraak vast dat de WHW op dit punt niet duidelijk is. De regering heeft daarop besloten die onduidelijkheid zo snel mogelijk weg te nemen en wel zodanig dat de extra aanspraken op wettelijk collegegeld die de wet biedt aan studenten die een opleiding op het gebied van gezondheidszorg of onderwijs willen volgen, niet kunnen worden «gestapeld», noch op hetzelfde opleidingsterrein, noch kruislings. De desbetreffende wettelijke bepaling is herschreven bij gelegenheid van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet op het onderwijstoezicht en het Wetboek van Strafrecht, in verband met het tegengaan van misleidend gebruik van de naam universiteit en hogeschool, het onterecht verlenen en voeren van graden, alsmede het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef door rpho’s (bescherming namen en graden hoger onderwijs). Het gaat om artikel I, onderdelen U tot en met X (Kamerstukken 34 412). Dit wetsvoorstel is inmiddels tot wet verheven (wet van 8 maart 2017; Stb. 97). Bij die gelegenheid is tevens een wetssystematische inconsistentie weggenomen, waardoor het bijzondere collegegeldregime niet langer op het niveau van de wet, maar op het niveau van een algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Dat gold reeds voor de «groene» opleidingen op het terrein van onderwijs. De beoogde betekenis van het oorspronkelijke artikel 7.45a, tweede lid, van de WHW wordt in dit wijzigingsbesluit ondubbelzinnig en op het juiste regelingsniveau vastgelegd, namelijk in een algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WHW 2008; UWHW 2008). De wettelijke basis voor deze delegatie is het nieuwe artikel 7.45a, tweede lid, van de WHW.
Dit besluit introduceert een nieuw artikel 2.3 in het UWHW 2008. Dat artikel heeft tot gevolg dat in zes, hierna weer te geven situaties aanvullend op de wet aanspraak bestaat op wettelijk collegegeld. Het gaat daarbij om studenten die al een bachelor- of mastergraad hebben behaald op een ander terrein dan onderwijs of gezondheidszorg en vervolgens een bachelor- of masteropleiding onderwijs of gezondheidzorg willen volgen. Omdat dergelijke opleidingen tot beroepen leiden die voor de maatschappij van groot belang zijn worden deze studenten financieel in een gunstiger positie gebracht dan andere studenten. Anders gezegd: de regering wil een dergelijke studiekeuze stimuleren. In de hierna weergegeven casus wordt – bij wijze van voorbeeld – uitgegaan van een student die Engelse taal- en letterkunde heeft gestudeerd.
1. Als deze student na zijn bacheloropleiding Engelse taal- en letterkunde een bacheloropleiding gezondheidszorg wil volgen, betaalt hij daarvoor niet meer dan wettelijk collegegeld.
2. Als deze student na zijn bacheloropleiding Engelse taal- en letterkunde een bacheloropleiding onderwijs wil volgen betaalt hij niet meer dan wettelijk collegegeld.
3. Indien deze student niet alleen een bachelorgraad maar ook een mastergraad Engelse taal- en letterkunde heeft gehaald, geldt voor hem dat een bacheloropleiding gezondheidszorg tegen wettelijk collegegeld kan worden gevolgd.
4. Indien deze student niet alleen een bachelorgraad maar ook een mastergraad Engelse taal- en letterkunde heeft gehaald, geldt voor hem dat een bacheloropleiding onderwijs tegen wettelijk collegegeld kan worden gevolgd.
5. Indien een student niet alleen een bachelorgraad maar ook een mastergraad Engelse taal- en letterkunde heeft gehaald, geldt voor hem dat een masteropleiding gezondheidszorg tegen wettelijk collegegeld kan worden gevolgd.
6. Indien een student niet alleen een bachelorgraad maar ook een mastergraad Engelse taal en letterkunde heeft gehaald, geldt voor hem dat een master onderwijs tegen wettelijk collegegeld kan worden gevolgd.
Voor de opleiding Engelse taal- en letterkunde kan iedere andere hoger onderwijsopleiding worden gelezen met uitzondering van een opleiding gezondheidszorg of onderwijs.
De aanspraken kunnen niet worden gestapeld. De extra aanspraak op wettelijk collegegeld kan maar een maal worden «verzilverd», hetzij op het terrein van onderwijs, hetzij op het terrein van gezondheidszorg.
Dit besluit heeft geen financiële gevolgen. De geregelde aanspraak op wettelijk collegegeld was al praktijk sinds de inwerkingtreding van de Wet versterking besturing.
Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan DUO. Volgens DUO heeft het besluit geen structurele gevolgen voor DUO omdat de processen en systemen binnen DUO al zijn ingericht op de beoogde betekenis van de artikelen 7.45a van de WHW en 2.3 van het UWHW 2008. DUO acht de voorgestelde wijzigingen van het wijzigingsbesluit uitvoerbaar en haalbaar per 1 september 2017.
Wel geeft DUO aan dat de instellingen moeten worden bericht hoe zij dienen te handelen in het studiejaar 2016/2017. In eerste instantie was de wijziging immers beoogd om per 1 september 2016 in te gaan.
Aan deze opmerking van DUO is reeds tegemoetgekomen. Het Ministerie van OCW heeft op 19 april 2016 een brief gestuurd aan de instellingen waarin wordt aangegeven dat zij in het studiejaar 2016/2017 dienen te handelen conform het studiejaar 2015/2016. In deze brief is voorts aangegeven dat studenten – ter voorkoming van onjuiste verwachtingen – adequaat moeten worden ingelicht door de instellingen over een mogelijke wijziging van het collegegeldtarief per 1 september 2017.
Voor studenten zijn er geen administratieve lasten als gevolg van dit wijzigingsbesluit. De instellingen moeten bijhouden om welke studenten het gaat. Begin 2017 zal door DUO een bestand beschikbaar worden gesteld waarin is te zien om welke studenten het gaat. Het Ministerie van OCW zal dit bestand gebruiken om in de bekostiging via de onderwijsopslag in bedragen instellingen te compenseren. Die administratieve lasten voor instellingen zijn verwaarloosbaar.
Studenten zijn ermee bekend dat bij inschrijving in het bekostigd hoger onderwijs hun inschrijving en diploma bij DUO worden geregistreerd. Studenten schrijven zich in via een geautomatiseerd systeem, Studielink, waar direct duidelijk is waarom hun gegevens gevraagd worden, namelijk vanwege inschrijving voor een opleiding hoger onderwijs. Op basis van deze gegevens bepaalt DUO of de student in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld of het instellingscollegegeld. Dit besluit heeft geen nieuwe of andere gevolgen voor de privacy.
In maart 2016 is een ontwerp van dit besluit aan de VSNU, Vereniging Hogescholen, LSVb en het ISO ter consultatie voorgelegd.
De Vereniging Hogescholen betreurt het dat het ministerie niet in staat is gebleken, de regelgeving op een eerder tijdstip te herstellen. De regering wijst erop dat het proces van wetgeving nu eenmaal niet eenzijdig door een ministerie kan worden bepaald.
De Vereniging Hogescholen heeft enkele tekstwijzigingen voorgesteld. Na bestudering daarvan heeft OCW één tekstwijziging overgenomen. Daarnaast geeft de Vereniging Hogescholen aan dat voor de compensatie voor het studiejaar 2016/2017 additionele middelen moeten worden toegevoegd aan het macrobudget. Dit is in een situatie als deze echter ongebruikelijk. Er is bovendien geen externe dekking voor deze compensatie. Tot slot merkte de Vereniging Hogescholen op dat instellingen niet verantwoordelijk moeten worden geacht om de studenten van een overgangsregeling te voorzien.
Op 19 april 2016 heeft het Ministerie van OCW de instellingen middels een brief erop gewezen dat zij de studenten tijdig moeten informeren over deze wijziging. Als instellingen daartoe tijdig en adequaat zijn overgegaan is er geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen bij studenten. De regering zal overigens niet voorzien in een overgangsregime.
De studentenorganisatie LSVb heeft zijn zorg uitgesproken over de beperking van de mogelijkheid om een tweede studie te volgen tegen wettelijk collegegeld, ongeacht in welke richting. De LSVb pleit ervoor de uitzondering ook te laten gelden voor personen die reeds een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg hebben gevolgd.
Sinds de inwerkingtreding van de wet Versterking besturing geldt als wettelijk uitgangspunt dat een student aanspraak maakt op één bachelor en één master tegen wettelijk collegegeld. De regering wil aan dat redelijke uitgangspunt niet tornen. Daarbij zijn sinds de invoering van de wet Versterking besturing in 2010 twee uitzonderingen gemaakt. De eerste betreft studenten die een tweede studie op het gebied van onderwijs of op het gebied van gezondheidszorg volgen, waarbij de student nog geen graad voor een studie op één van deze terreinen heeft behaald. Deze uitzondering houdt verband met de bijzondere verantwoordelijkheid die de overheid heeft ten aanzien van de arbeidsmarkt in de zorg en het onderwijs als semipublieke sectoren. Eén extra aanspraak op wettelijk collegegeld is afdoende om aan die verantwoordelijkheid («meer handen aan het bed» en «meer voeten voor de klas») vorm te geven. De regering ziet geen aanleiding dit standpunt te wijzigen.
Een tweede uitzondering is reeds eerder gemaakt ten behoeve van het gelijktijdig volgen van meer dan één opleiding (artikel 2.3a van het UWHW 2008). Door deze extra mogelijkheid kunnen studenten – conform de door LSVb in zijn reactie uitgesproken wens – het maximale uit zichzelf halen en zich ontplooien zoals zij willen.
Omdat de «groene» opleidingen op het gebied van onderwijs niet in het CROHO-onderdeel «Onderwijs» en slechts zeer beperkt in het CROHO-onderdeel «Landbouw en natuurlijke omgeving» zijn opgenomen, worden zij in het eerste lid apart genoemd. Aldus kan geen misverstand ontstaan over de «groene» opleidingen waarvoor het bijzondere collegegeldregime van artikel 2.3 geldt.
In het vijfde lid is tot uitdrukking gebracht dat het al dan niet kruislings «stapelen» van aanspraken op wettelijk collegegeld in verband met het volgen van een studie op het terrein van gezondheidszorg of onderwijs niet mogelijk is.
Omdat een student volgens de definitie van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 een persoon is aan wie nog niet eerder een graad is verleend, is dit begrip niet geschikt voor de te regelen materie. Om die reden wordt gesproken over «persoon».
De inwerkingtredingsdatum is om praktische redenen afgestemd op de ingang van het nieuwe studiejaar. Het collegegeld is immers met ingang van dat tijdstip verschuldigd.
Deze toelichting wordt gegeven in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-292.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.