Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2016, 476 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2016, 476 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten te wijzigen in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 22, vierde lid, wordt «Artikel 29a, tweede lid,» vervangen door: Artikel 29c, tweede lid,.
B
Na artikel 27c worden twee artikelen toegevoegd, die luiden:
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 27c wordt de verdachte van zijn recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, mededeling gedaan:
a. voor de inverzekeringstelling en voor de vordering tot inbewaringstelling door de hulpofficier van justitie of de officier van justitie,
b. bij het eerste verhoor in geval van enig onderzoek verricht door de rechter-commissaris op grond van de artikelen 181 tot en met 183, door deze of door degene die in opdracht van de rechter-commissaris met het verhoor is belast;
c. in geval van aantekening van hoger beroep of van beroep in cassatie, door de griffier.
2. Van het recht, bedoeld in het eerste lid, wordt bovendien schriftelijk mededeling gedaan bij de betekening van:
a. de dagvaarding ter terechtzitting,
b. de oproeping, bedoeld in artikel 257f, eerste lid,
c. een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie, en
d. de kennisgeving van de dag van de behandeling in cassatie, vermeld in het gerechtelijk schrijven door uitreiking waarvan de betekening geschiedt.
C
Artikel 28 komt te luiden:
1. De verdachte heeft het recht om zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, te doen bijstaan door een raadsman.
2. Aan de verdachte wordt overeenkomstig de wijze bij de wet bepaald door een aangewezen of gekozen raadsman rechtsbijstand verleend.
3. In bijzondere gevallen kan op gemotiveerd verzoek van de verdachte meer dan een raadsman worden aangewezen.
4. De verdachte wordt, telkens wanneer hij dit verzoekt, zo veel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen.
5. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst kan ten behoeve van zijn contacten met zijn raadsman een beroep doen op bijstand van een tolk. De raadsman is verantwoordelijk voor het oproepen van een tolk.
D
In artikel 28d, eerste lid, vervalt de laatste volzin.
E
Artikel 29 komt te luiden:
1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.
2. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht. Voor de aanvang van het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.
F
Onder vernummering van de artikelen 29a en 29b tot artikelen 29b en 29c, wordt na artikel 29 een artikel ingevoegd, dat luidt:
1. Het proces-verbaal van verhoor vermeldt het tijdstip waarop het verhoor van de verdachte is aangevangen, eventueel wordt onderbroken en hervat, en waarop het is beëindigd. Het bevat de redenen voor het onderbreken van het verhoor; het vermeldt voorts de identiteit van de personen die bij het verhoor aanwezig zijn en die daaraan deelnemen. Aangetekend wordt of geluids- of beeldopnamen van het verhoor zijn gemaakt.
2. De verklaringen van de verdachte, in het bijzonder die welke een bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zo veel mogelijk in zijn eigen woorden opgenomen. De verklaring van de verdachte, wordt zo volledig mogelijk weergegeven en voor zo veel mogelijk in vraag- en antwoordvorm.
3. Aan de verdachte en, voor zover deze het verhoor heeft bijgewoond, aan de raadsman wordt de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces-verbaal. Deze opmerkingen worden onverwijld aan de verhorende ambtenaar verstrekt en worden, voor zover zij niet worden overgenomen, in het proces-verbaal vermeld. Indien de verdachte met de weergave van zijn verklaring instemt, ondertekent hij deze.
G
Na artikel 29c (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, dat luidt:
H
In artikel 31 onder b, wordt «artikel 50, tweede lid,» vervangen door: artikel 46, eerste lid,.
I
Titel III van het Eerste Boek komt te luiden:
1. Als raadslieden worden toegelaten in Nederland op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten.
2. Voorts worden toegelaten de personen bedoeld in artikel 16b dan wel 16h van de Advocatenwet, indien zij samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16e respectievelijk 16j van de Advocatenwet.
1. De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.
2. Tot de keuze van een of meer raadslieden is ook de wettige vertegenwoordiger van de verdachte bevoegd.
3. Is de verdachte verhinderd van zijn wil te doen blijken en heeft hij geen wettige vertegenwoordiger, dan is zijn echtgenoot of geregistreerde partner of de meest gerede der bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten, tot die keuze bevoegd.
4. De ingevolge het tweede of het derde lid gekozen raadsman treedt terug, zodra de verdachte zelf een raadsman heeft gekozen.
5. De gekozen raadsman geeft kennis van zijn optreden voor de verdachte aan de hulpofficier van justitie, de officier van justitie en in geval deze uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht, tevens aan de rechter-commissaris.
6. Indien de gekozen raadsman een eerder gekozen of aangewezen raadsman vervangt, geeft hij daarvan ook kennis aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hij verwittigt ook de in het vijfde lid genoemde functionarissen en de vervangen raadsman.
7. Door de kennisgeving aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand eindigen de werkzaamheden van de vervangen raadsman.
1. Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst na de kennisgeving, bedoeld in artikel 28b, eerste en tweede lid, of na de mededeling dat een verdachte in verzekering is gesteld voor wie niet eerder een raadsman is aangewezen, een raadsman aan.
2. De verdachte kan een voorkeur voor een bepaalde raadsman kenbaar maken.
3. De krachtens het eerste lid aangewezen raadsman treedt ook op als raadsman voor de verdachte tijdens de behandeling door de rechtbank van het hoger beroep van de officier van justitie als bedoeld in artikel 59c.
4. De aanwijzing eindigt met het aflopen van het ophouden voor onderzoek, dan wel van de inverzekeringstelling en de eventuele verlenging.
1. Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat:
a. ten aanzien van hem de bewaring of gevangenneming is bevolen, dan wel, indien de verdachte niet in verzekering is gesteld, ten aanzien van hem de bewaring of gevangenneming is gevorderd;
b. hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen.
2. De aangewezen raadsman geeft kennis van zijn optreden voor de verdachte aan de hulpofficier van justitie, de officier van justitie en in geval deze uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht, tevens aan de rechter-commissaris.
1. Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst op verzoek van de verdachte voor hem een raadsman aan, indien hij anders dan krachtens een bevel tot inverzekeringstelling rechtens van zijn vrijheid is beroofd en vervolging tegen hem is aangevangen, tenzij hij door de duur van zijn vrijheidsberoving niet in zijn verdediging kan zijn of worden geschaad.
2. Indien de voorzitter van het gerecht van oordeel is dat aan een verdachte die zich in vrijheid bevindt en die geen raadsman heeft, in het belang van zijn verdediging rechtsbijstand moet worden verleend nadat de zaak op de terechtzitting aanhangig is gemaakt, geeft hij last aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand om een raadsman aan te wijzen.
1. De aanwijzing van een raadsman op grond van de artikelen 40 en 41 geschiedt voor de duur van de gehele aanleg waarin deze heeft plaatsgehad.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de aanwijzing op grond van de artikelen 40 en 41.
1. Van elke door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand gedane aanwijzing wordt onverwijld, op de door Onze Minister te bepalen wijze, kennis gegeven aan de hulpofficier van justitie, het openbaar ministerie, de raadsman, de verdachte en in geval deze uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht, tevens aan de rechter-commissaris.
2. De aangewezen raadsman kan de waarneming van bepaalde verrichtingen namens hem door een andere raadsman doen geschieden.
3. Indien de aangewezen raadsman de zaak van de verdachte aan een andere raadsman voor verdere behandeling overdraagt, doet hij daarvan mededeling overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid. Hij doet voorts mededeling van zijn overdracht aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
1. Bij verhindering of ontstentenis van de aangewezen raadsman treft deze een voorziening voor zijn waarneming; indien blijkt dat dit niet is geschied, wordt zo nodig voor de verdachte onverwijld een andere raadsman aangewezen.
2. Blijkt van de verhindering of ontstentenis van de aangewezen raadsman pas op de terechtzitting, dan geeft de voorzitter last tot aanwijzing van een andere raadsman.
3. Op verzoek van de aangewezen raadsman of van de verdachte kan een andere raadsman worden aangewezen.
4. Aanwijzing van een andere raadsman geschiedt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand die de te vervangen raadsman heeft aangewezen. In geval de raadsman is aangewezen op last van een rechterlijke autoriteit, geschiedt de vervanging door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand met een afschrift van die vervanging aan de autoriteit die de last gaf.
De raadsman heeft vrije toegang tot de verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennis genomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
1. Indien uit bepaalde omstandigheden een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte hetzij zal strekken om de verdachte bekend te maken met enige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, hetzij wordt misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren, kan tijdens het voorbereidend onderzoek de officier van justitie, telkens bevelen dat de raadsman geen toegang tot de verdachte zal hebben of deze niet alleen zal mogen spreken en dat brieven of andere stukken, tussen raadsman en verdachte gewisseld, niet zullen worden uitgereikt.
2. Het bevel omschrijft de bepaalde omstandigheden bedoeld in het eerste lid; het beperkt de vrijheid van verkeer tussen raadsman en verdachte niet meer en wordt voor niet langer gegeven, dan door die omstandigheden wordt gevorderd, en is in elk geval slechts gedurende ten hoogste zes dagen van kracht. Van het bevel geschiedt schriftelijke mededeling aan de raadsman en aan de verdachte.
3. De officier van justitie onderwerpt het bevel onverwijld aan het oordeel van de rechtbank, in het arrondissement waarin hij is aangesteld. De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk na de raadsman te hebben gehoord, althans schriftelijk opgeroepen. De rechtbank kan bij haar beslissing het bevel opheffen, wijzigen of aanvullen.
4. Alle belemmeringen van het vrij verkeer tussen raadsman en verdachte, die op grond van het tweede en derde lid zijn bevolen, nemen een einde zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan de verdachte is betekend.
1. Ingeval een bevel als bedoeld in artikel 46 is gegeven, brengt de officier van justitie dit onverwijld ter kennis van de voorzitter van de rechtbank. Deze wijst onverwijld een raadsman aan.
2. De krachtens het eerste lid aangewezen raadsman treedt, zolang het bevel van kracht is en voor zover het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte daardoor wordt beperkt, als zodanig op.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de raadsman tot de kennisneming van processtukken en het verkrijgen van afschrift daarvan vinden de artikelen 30 tot en met 34 overeenkomstige toepassing. Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht, ontvangt de raadsman, behoudens het bepaalde in artikel 32, tweede lid, onverwijld afschrift.
J
De artikelen 53 en 54 komen te luiden:
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit is een ieder bevoegd de verdachte aan te houden.
2. De opsporingsambtenaar die een verdachte bij ontdekking op heterdaad aanhoudt, brengt deze ten spoedigste over naar de plaats voor verhoor ter voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
3. Geschiedt de aanhouding door een ander dan een opsporingsambtenaar, dan levert deze de aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van bij de verdachte aangetroffen voorwerpen. De opsporingsambtenaar handelt overeenkomstig de bepaling van het tweede lid en maakt zo nodig een kennisgeving van inbeslagneming op.
4. Bij de voorgeleiding van de verdachte aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie beoordeelt deze de noodzaak van verdere vrijheidsbeneming op grond van artikel 56a.
1. Buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de opsporingsambtenaar op bevel van de officier van justitie bevoegd de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
2. Het bevel tot aanhouding kan door de officier van justitie mondeling of schriftelijk worden gegeven. Indien het mondeling wordt gegeven, wordt het nadien in het proces-verbaal vermeld.
3. Indien het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie. De hulpofficier van justitie geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien het bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie niet kan worden afgewacht, is de opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
5. Een bevoegdheid tot aanhouding buiten het geval van ontdekking op heterdaad komt toe aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die op door het volkenrecht toegelaten wijze grensoverschrijdend het achtervolgingsrecht in Nederland uitoefent, onder de verplichting ten aanzien van de aangehoudene te handelen overeenkomstig artikel 53, tweede lid.
K
Na artikel 56 worden twee artikelen toegevoegd, die luiden:
1. Nadat de aangehouden verdachte aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie is voorgeleid, kan deze bevelen dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek dan wel in vrijheid wordt gesteld. De hulpofficier van justitie kan voorts beslissen om de verdachte onverwijld voor te geleiden aan de officier van justitie.
2. De verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten kan ten hoogste negen uur worden opgehouden voor onderzoek; de verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten ten hoogste zes uur. De tijd tussen middernacht en negen uur ’s morgens wordt voor de berekening van deze termijnen niet meegerekend. De ophouding vindt plaats in het belang van het onderzoek.
3. Voor het einde van de periode, bedoeld in het tweede lid, of zoveel eerder als het onderzoek dat toelaat, wordt de verdachte in vrijheid gesteld of in verzekering gesteld.
4. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, omvat mede de identificatie van de verdachte, de voorbereidingen voor het verhoor, het verhoor en het uitreiken van mededelingen in persoon over het vervolg van de strafzaak.
5. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte verhoord op de wijze bepaald in de artikelen 29 en 29a.
1. Indien de identificatie van de aangehouden verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, niet binnen de in artikel 56a, tweede lid, bedoelde termijn kan worden afgerond, kan die termijn op bevel van de hulpofficier van justitie of de officier van justitie voor wie de verdachte is geleid eenmaal met ten hoogste zes uur worden verlengd.
2. Het bevel tot verlenging op grond van het eerste lid is gedagtekend en ondertekend. Het bevat een korte omschrijving van het strafbare feit ten aanzien waarvan een verdenking bestaat en de feiten of omstandigheden waarop de verdenking is gegrond.
3. De verdachte wordt in het bevel met name of, wanneer zijn naam onbekend is, zo duidelijk mogelijk aangewezen. Een afschrift van het bevel wordt hem onverwijld uitgereikt. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem de inhoud van het bevel mondeling in een voor hem begrijpelijke taal medegedeeld.
L
In artikel 59a, eerste lid, wordt «drie dagen en vijftien uur» vervangen door: drie dagen en achttien uur.
M
Artikel 61 vervalt.
N
In artikel 62, tweede lid, wordt «artikel 50» vervangen door: artikel 45.
O
In artikel 67a, tweede lid, onder 4° wordt «17 dagen en 15 uren» vervangen door: zeventien dagen en achttien uur.
P
Artikel 95, eerste lid, komt te luiden:
1. De opsporingsambtenaar die de verdachte staande houdt of aanhoudt, kan de voor inbeslagneming vatbare voorwerpen die de verdachte met zich voert, in beslag nemen.
Q
Artikel 187a komt te luiden:
R
In artikel 190, eerste lid, wordt «Artikel 29a, tweede lid» vervangen door: Artikel 29c, tweede lid.
S
In artikel 290, eerste lid, wordt «Artikel 29a, tweede lid» vervangen door: Artikel 29c, tweede lid.
T
Artikel 459 komt te luiden:
Ta
Artikel 473, derde lid, komt te luiden:
3. Indien tegen de gewezen verdachte een bevel tot gevangenhouding als bedoeld in het eerste lid is uitgevaardigd, en deze geen raadsman heeft, wordt voor hem op last van de voorzitter van het gerechtshof door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen.
U
Artikel 482i wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden: Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst voor de gewezen verdachte die geen raadsman heeft, een raadsman aan:.
b. De zinsnede «ambtshalve» vervalt telkens.
2. In het tweede lid wordt «toevoeging» telkens vervangen door: aanwijzing.
3. Het derde lid vervalt.
V
Artikel 487 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «61, eerste en derde lid,» vervangen door: 56a, eerste tot en met derde lid,.
2. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:
2. In afwijking van artikel 56a, tweede lid, kan de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten ten hoogste zes uur worden opgehouden voor onderzoek. De hulpofficier van justitie doet van de ophouding van de verdachte mededeling aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Artikel 488b is van overeenkomstige toepassing.
W
Artikel 488c vervalt.
X
De artikelen 489 tot en met 491 komen te luiden:
1. De verdachte kan geen afstand doen van het in artikel 28c bedoelde onderhoud met de raadsman voorafgaand aan het verhoor.
2. Tijdens het in het eerste lid bedoelde onderhoud overlegt de raadsman met de verdachte over de noodzaak van zijn aanwezigheid tijdens en deelname aan het verhoor en doet mededeling van de uitkomst van dit overleg aan de hulpofficier van justitie. Op verzoek van de verdachte of diens ouders of voogd verleent de raadsman rechtsbijstand tijdens het verhoor.
1. In afwijking van artikel 59, vijfde lid, wordt de raad voor de kinderbescherming onverwijld van de inverzekeringstelling van de verdachte in kennis gesteld. De raad voor de kinderbescherming rapporteert zo spoedig mogelijk.
2. Indien een rapportage van de raad voor de kinderbescherming beschikbaar is, slaat de officier van justitie daarop acht alvorens een vordering tot bewaring te doen.
3. Indien de verdachte rechtens zijn vrijheid is benomen en niet is geplaatst in een justitiële jeugdinrichting, is ten aanzien van zijn ouders of voogd artikel 45 van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de beperking van contacten tussen een verdachte en zijn ouders of voogd.
1. Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aan, nadat hij er door het openbaar ministerie over in kennis is gesteld dat tegen de verdachte een vervolging, anders dan door een strafbeschikking, is aangevangen wegens een feit waarvan in eerste aanleg de rechtbank, niet zijnde de kantonrechter, kennis neemt. Artikel 40, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de officier van justitie voornemens is om in een strafbeschikking ter zake van misdrijf een taakstraf als bedoeld in artikel 77f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen en deze meer dan tweeëndertig uren zal belopen, dan wel betalingsverplichtingen uit hoofde van geldboete en schadevergoedingsmaatregel, die afzonderlijk of gezamenlijk meer belopen dan € 200, roept deze de verdachte op om te worden gehoord. Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aan, nadat hij door het openbaar ministerie over dit voornemen is ingelicht. Bij die oproeping wordt tevens medegedeeld dat de verdachte zich door een raadsman kan laten bijstaan.
Y
In artikel 509c wordt «toevoeging» vervangen door: aanwijzing.
Z
In artikel 509d, eerste lid, wordt «490» vervangen door: 490, derde lid.
AA
In artikel 509i, derde lid, komt de laatste volzin te luiden: De artikelen 509h, tweede lid, en 509k zijn van overeenkomstige toepassing.
BB
Artikel 509k wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien de ter beschikking gestelde geen raadsman heeft, geeft het openbaar ministerie van het doen van de vordering tot toepassing van artikel 38c, artikel 38k, dan wel artikel 38la, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kennis aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, dat voor de ter beschikking gestelde een raadsman aanwijst.
b. Het derde lid komt te luiden:
3. De artikelen 38, 43 tot en met 45 zijn van overeenkomstige toepassing.
CC
In artikel 509oa, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden: Artikel 509k is van overeenkomstige toepassing.
CCa
Artikel 509r, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd, geen raadsman heeft, geeft het openbaar Ministerie van de in artikel 509o bedoelde vordering kennis aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, dat voor de ter beschikking gestelde een raadsman aanwijst.
DD
Artikel 509bb komt te luiden:
EE
In artikel 550, tweede lid, wordt «artikel 40» vervangen door: artikel 39.
FF
Artikel 580, vierde lid, komt te luiden:
4. Artikel 509k is van overeenkomstige toepassing.
GG
In artikel 593, eerste lid, wordt «50, tweede lid,» vervangen door: 46, eerste lid,.
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 14fa, vierde lid, 15h, vierde lid, 38x, vierde lid, en 77cca, vierde lid, wordt «artikelen 40 en 191 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: artikelen 39 en 191 van het Wetboek van Strafvordering.
B
In artikel 15e, derde lid, komt de eerste volzin te luiden: Indien de veroordeelde geen raadsman heeft, geeft de voorzitter op verzoek van de veroordeelde aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman.
C
In artikel 38la, vijfde lid, wordt de vierde volzin vervangen door: Indien de veroordeelde geen raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman.
Artikel 13, vijfde lid, van de Advocatenwet komt te luiden:
5. De advocaat die door de raad voor rechtsbijstand als raadsman is aangewezen, treedt als zodanig op of doet zich overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering waarnemen, zolang niet een gekozen raadsman is opgetreden of op de voet van artikel 44 van het Wetboek van Strafvordering een ander is aangewezen.
In artikel 33, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt «29a» vervangen door: 29c.
In artikel 22, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt «29a» vervangen door: 29c.
Artikel 44 van de Oorlogswet voor Nederland wordt als volgt gewijzigd:
A
In het derde lid wordt «toevoeging» vervangen door: om aanwijzing.
B
Het vijfde lid komt te luiden:
5. Op verzoek van de geïnterneerde die geen raadsman heeft, wordt voor hem een raadsman aangewezen. De artikelen 37, 38 en 43 tot en met 45 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
De Overleveringswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 16 wordt «54, vierde lid» vervangen door «54, vijfde lid» en wordt «61, eerste en derde lid,» vervangen door: 56a, eerste tot en met derde lid,.
B
Artikel 24, derde lid, komt te luiden:
3. In geval de opgeëiste persoon geen raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman.
C
In de artikelen 26, eerste lid, en 39, derde lid, komt de laatste volzin te luiden: Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
D
Artikel 43a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de tweede volzin te luiden: De artikelen 28, 28a, 28c, tweede lid, 29a, eerste lid, 37, 38, 43 tot en met 45 en 124 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2. In het tweede lid komt de tweede volzin te luiden: De artikelen 28b, eerste lid, tweede volzin, en 39 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien een persoon die geen raadsman heeft overeenkomstig deze wet zijn vrijheid wordt benomen – anders dan uit kracht van een Europees aanhoudingsbevel of een Nederlands bevel tot aanhouding of voorlopige aanhouding, dan wel tot inverzekeringstelling of tot verlenging van de termijn daarvan – wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, na mededeling van de vrijheidsbeneming door het openbaar ministerie, een raadsman aan.
E
Artikel 62 komt te luiden:
In artikel 28, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet wordt «29a» vervangen door: 29c.
De Uitleveringswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 13a wordt «het vierde lid van artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door «artikel 54, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering» en wordt «61, eerste en derde lid,» vervangen door: 56a, eerste tot en met derde lid,.
B
Artikel 24, derde lid, komt te luiden:
3. In geval de opgeëiste persoon geen raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman.
C
In de artikelen 26, eerste lid, en 41, derde lid, komt de laatste volzin te luiden: Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
D
In artikel 29, eerste lid, vervalt: 37 tot en met 39, 45 tot en met 49,.
E
Na artikel 45 wordt een afdeling toegevoegd, die luidt:
1. De opgeëiste persoon heeft het recht zich door een raadsman te doen bijstaan. De artikelen 28, 28a, 37, 38 en 43 tot en met 45 en 124 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de voortvluchtige krachtens deze wet wordt aangehouden, stelt de hulpofficier van justitie het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst, dan wel stelt hij de door de opgeëiste persoon gekozen raadsman hiervan in kennis. De artikelen 28b, eerste lid, tweede volzin, en 39 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de voortvluchtige zich in Bonaire, Sint Eustatius of Saba bevindt, vindt de verlening van kosteloze rechtskundige bijstand plaats overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering BES.
3. Indien een persoon die geen raadsman heeft overeenkomstig deze wet zijn vrijheid wordt benomen – anders dan uit kracht van een bevel tot aanhouding of voorlopige aanhouding, dan wel tot inverzekeringstelling of tot verlenging van de termijn daarvan – wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, na mededeling van de vrijheidsbeneming door het openbaar ministerie, een raadsman aan.
F
Artikel 55 vervalt.
Artikel 18 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag wordt als volgt gewijzigd:
A
In het derde lid wordt «toevoeging» vervangen door: om aanwijzing.
B
Het vijfde lid komt te luiden:
5. Op verzoek van de geïnterneerde die geen raadsman heeft, wordt voor hem een raadsman aangewezen. De artikelen 37, 38 en 43 tot en met 45 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
De Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, komt te luiden:
1. In de gevallen waarin krachtens een wettelijk voorschrift in het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering voor een verdachte, veroordeelde of gewezen verdachte een raadsman door het bestuur wordt aangewezen of op last van de rechter door het bestuur wordt toegevoegd, is deze bijstand kosteloos, onverminderd het derde lid. De eerste volzin is niet van toepassing op de bijstand die door een aangewezen raadsman wordt verleend tijdens het in artikel 28d van het Wetboek van Strafvordering bedoelde verhoor van een verdachte van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «eerste lid» toegevoegd: , eerste volzin,.
b. Onderdeel a komt te luiden:
a. de artikelen 24, derde lid, en 45a, tweede en derde lid, van de Uitleveringswet;.
c. Onderdeel e komt te luiden:
e. de artikelen 52, derde lid, en 64, tweede en derde lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;.
d. Onder vervanging aan het slot van het tweede lid van de punt door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:
j. de artikelen 24, derde lid, en 43a, tweede en derde lid, van de Overleveringswet;
k. de artikelen 2:19, zesde lid, 2:20, tweede lid, en 2:27, vijfde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.
3. Er worden leden toegevoegd, die luiden:
3. Indien een raadsman is aangewezen krachtens artikel 39, 40 of 41 van het Wetboek van Strafvordering en indien de uitspraak tegen de veroordeelde onherroepelijk is geworden, kan het bestuur het bedrag ter hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 37, vorderen van de veroordeelde wiens financiële draagkracht de in artikel 34 genoemde bedragen overschrijdt. Omtrent de verplichting tot betaling door de veroordeelde zijn de artikelen 25, derde tot en met vijfde lid, 34a, 34b, 34c en 34d van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «de rechtzoekende» steeds wordt verstaan: de veroordeelde. Bij gebreke van volledige betaling kan het bestuur na een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag invorderen bij dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het derde lid.
B
In artikel 44, tweede lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, die luidt: De eigen bijdrage is evenmin verschuldigd voor de behandeling van het beroep in cassatie als bedoeld in Titel III van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van de verdachte wiens vrijheid krachtens een bevel tot voorlopige hechtenis is benomen, of in een procedure tot herziening ten voordele als bedoeld in de Achtste Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering in geval de gewezen verdachte krachtens de onherroepelijke rechterlijke uitspraak zijn vrijheid is benomen.
De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen wordt als volgt gewijzigd:
A
De tweede volzin van artikel 25 komt te luiden: Daarbij wordt de veroordeelde die geen raadsman heeft, gewezen op het recht op bijstand van een raadsman en het recht op kennisneming van de processtukken, bedoeld in artikel 64, eerste lid.
B
De laatste volzin van artikel 28, eerste lid, komt te luiden: Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel 52 wordt in de laatste volzin van het derde lid «toevoeging» vervangen door «aanwijzing» en wordt in het vierde lid «29a» vervangen door: 29c.
D
Artikel 64 komt te luiden:
1. De veroordeelde heeft het recht zich door een raadsman te doen bijstaan. De artikelen 28, 28a, 37, 38 en 43 tot en met 45 en 124 van het Wetboek van Strafvordering, alsmede het in dat wetboek bepaalde betreffende het optreden en de bevoegdheden van de raadsman en de kennisneming van processtukken, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een veroordeelde op grond van artikel 9 wordt aangehouden, stelt de hulpofficier van justitie het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst, dan wel stelt hij de door de opgeëiste persoon gekozen raadsman hiervan in kennis. De artikelen 28b, eerste lid, tweede volzin, en 39 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Indien een persoon die geen raadsman heeft overeenkomstig deze wet zijn vrijheid wordt benomen – anders dan uit kracht van een bevel tot aanhouding, dan wel tot inverzekeringstelling of tot verlenging van de termijn daarvan – wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, na mededeling van de vrijheidsbeneming door het openbaar ministerie, een raadsman aan.
In artikel 1, vierde lid, van de Wet tarieven in strafzaken wordt «artikel 28, derde lid, Wetboek van Strafvordering» vervangen door: artikel 28, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 5 van de Wet tijdelijk huisverbod komt te luiden:
1. Indien de uithuisgeplaatste geen raadsman heeft, en desgevraagd rechtsbijstand wenst, stelt de burgemeester het bestuur van de raad voor rechtsbijstand daarvan in kennis, die voor de uithuisgeplaatste een raadsman aanwijst.
2. De artikelen 28, eerste lid, 37, 38, 43, 44 en 51 zijn van overeenkomstige toepassing.
De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2:19, zesde lid, wordt «Artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: Artikel 39 van het Wetboek van Strafvordering.
B
Artikel 2:20, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor de veroordeelde die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat ten aanzien van hem de bewaring is bevolen.
C
In artikel 2:27, vijfde lid, komt de laatste volzin te luiden: In geval de veroordeelde geen raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 17 november 2016
Willem-Alexander
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
Uitgegeven de achtste december 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-476.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.