Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2013, 370 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2013, 370 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 3 juli 2013, nr. WJZ/522606(4913), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Staatssecretaris van Economische Zaken;
Gelet op artikel 11a.1, eerste, tweede en zevende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 118t, eerste, tweede en zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 augustus 2013, nr. W05.13.0197/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 12 september 2013, nr. WJZ/539863 (4913), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Staatssecretaris van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs en het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken;
Wet op het voortgezet onderwijs;
Wet educatie en beroepsonderwijs;
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld artikel 21 van de WVO;
leerweg als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de WVO;
leerweg als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de WVO;
leerweg als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de WVO;
leerweg als bedoeld in artikel 10d, eerste lid, van de WVO;
beroepsonderwijs als bedoeld in titel 2 van hoofdstuk 7 van de WEB;
basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de WEB;
middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d, van de WEB;
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de WEB;
school als bedoeld in artikel 1 van de WVO;
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WVO respectievelijk artikel 1.1.1, onder w, van de WEB;
experimentele leerroute als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;
experimentele leerroute als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b;
sector als bedoeld in de artikelen 10, derde lid, 10b, derde lid, of 10d, derde lid, van de WVO;
agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de WEB;
scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de WEB;
opleidingsdomein, vastgesteld op grond van artikel 7.2.5a van de WEB;
experiment als bedoeld in artikel 2, eerste lid.
2. In dit besluit wordt onder leerling als bedoeld in de WVO mede verstaan deelnemer als bedoeld in de WEB.
1. De volgende experimenten worden ingericht:
a. het experiment houdende de vakmanschaproute, waarbij de leerling vanaf het derde leerjaar van het vmbo in de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg, een leerroute volgt die opleidt tot een diploma basisberoepsopleiding.
b. het experiment houdende de technologieroute, waarbij de leerling vanaf het derde leerjaar van het vmbo in de gemengde leerweg of de theoretische leerweg, een leerroute volgt die opleidt tot een diploma middenkaderopleiding.
2. Het doel van de experimenten, is te onderzoeken of door het afwijken van wat er in de WVO is geregeld betreffende de in het eerste lid bedoelde leerwegen en het inrichten van deze leerwegen als leerroute met een basisberoepsopleiding respectievelijk middenkaderopleiding:
1°. de doorstroming van leerlingen van het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs verbeterd kan worden,
2°. meer leerlingen van de gemengde en theoretische leerweg kiezen voor een leerroute vmbo naar beroepsonderwijs,
3°. de programmatische aansluiting van de leerwegen op het beroepsonderwijs verbeterd kan worden,
4°. het onderwijsproces doelmatiger georganiseerd kan worden,
5°. voor zover mogelijk de opleidingsduur kan worden verkort,
6°. het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug kan worden gedrongen, en
7°. voor de technologieroute: een bijdrage wordt geleverd aan het tekort aan technisch opgeleide mensen op de arbeidsmarkt in de technieksector.
3. De artikelen uit de WVO en de WEB en de bij en krachtens deze wetten vastgestelde voorschriften zijn van toepassing op de experimenten tenzij bij dit besluit daarvan wordt afgeweken.
1. Het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een instelling dienen gezamenlijk een aanvraag tot toestemming in bij Onze Minister om deel te nemen aan een experiment.
2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, omvat:
a. een samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling,
b. het advies van de medezeggenschapsraad van de deelnemende school,
c. een door de deelnemende bevoegde gezagen ondertekend projectplan waarin wordt beschreven op welke wijze nadere invulling wordt gegeven aan het experiment,
d. een organisatieplan waarin aangegeven is op welke wijze de samenwerking wordt georganiseerd, en
e. de gezamenlijke visie en ambitie ten aanzien van een experiment.
3. In de aanvraag worden de sector of sectoren en een aanverwante opleidingsdomein genoemd.
4. De aanvraag kan slechts betrekking hebben op één experiment.
5. Indien sprake is van een aanvraag die ziet op het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, verzorgd door een agrarisch opleidingscentrum of een verticale scholengemeenschap wordt de aanvraag:
a. ingediend door het bevoegd gezag van de instelling, en
b. in afwijking van het tweede lid, onder a, ingediend met een interne regeling in plaats van een samenwerkingsovereenkomst.
6. De deelname van de school aan een experiment ziet slechts op het toegestane onderwijsaanbod dat in het voorgaande schooljaar daadwerkelijk werd verzorgd.
7. De deelname van de instelling aan een experiment ziet slechts op het onderwijsaanbod dat in het voorgaande studiejaar daadwerkelijk werd verzorgd.
8. Voor een experiment komt niet in aanmerking:
a. een beroepsopleiding aan een instelling die naar oordeel van Onze Minister van onvoldoende kwaliteit is of ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 6.1.4 of artikel 6.1.5b, van de WEB, of
b. een leerweg waar de inspectie op grond van artikel 23a1 van de WVO van oordeel is dat de leerresultaten ernstig of langdurig tekortschieten.
9. Deelname is slechts mogelijk indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een samenwerking tussen de school en de instelling.
1. In de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, zijn in elk geval afspraken opgenomen over:
a. het wederzijds gebruik van faciliteiten,
b. de vorm van samenwerking, waaronder in ieder geval de inrichting van de bestuurlijke verantwoordelijkheid en de organisatorische alsmede onderwijskundige inrichting van het experiment,
c. de inhoud van de terugvaloptie, bedoeld in artikel 11,
d. de wijze waarop klachten worden afgehandeld,
e. indien het de vakmanschaproute betreft:
1°. in welk opleidingsdomein de vakmanschaproute wordt aangeboden, en
2°. de selectie van kwalificaties die binnen het betreffende opleidingsdomein als uitkomst van het overleg met leerlingen, ouders en bedrijfsleven, wordt aangeboden,
f. indien het de technologieroute betreft:
1°. in welk opleidingsdomein de technologieroute wordt aangeboden, en
2°. de selectie van kwalificaties die binnen het betreffende opleidingsdomein als uitkomst van het overleg met leerlingen, ouders en bedrijfsleven, wordt aangeboden, en
g. de wijze waarop het bedrijfsleven wordt betrokken bij de opzet van het experiment,
h. in geval van overdracht van een deel van de bekostiging met toepassing van artikel 10, de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een interne regeling als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onderdeel b.
1. In de vakmanschaproute worden het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg in het vmbo, in afwijking van artikel 10b, zevende lid, onderdeel a, van de WVO, en een basisberoepsopleiding met een aansluitend kwalificatiedossier als één programmatisch geheel aangeboden aan leerlingen van de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg op de locatie van deze school of van de instelling.
2. In afwijking van artikel 10b, zevende lid, onder b, van de WVO, kan het onderwijs in de vakken en andere programmaonderdelen binnen de vakmanschaproute mede beroepsonderwijs in de basisberoepsopleiding omvatten.
3. Het beroepsonderwijs in de vakmanschaproute wordt verzorgd onder verantwoordelijkheid van de instelling.
4. Bij de toepassing van artikel 8.1.3 van de WEB is in elk geval vastgelegd:
a. het onderwijsprogramma van de vakmanschaproute met het daarbij behorende aantal uren onderwijstijd, en
b. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de terugvaloptie, bedoeld in artikel 11.
5. Ten aanzien van de in dit experiment deelnemende leerlingen jonger dan 16 jaar wordt onderwijs verzorgd met inachtneming van de volgende vereisten:
a. het onderwijs wordt ingericht overeenkomstig de beroepsopleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, onder a, van de WEB, en
b. de beroepspraktijkvorming, bedoeld in de artikelen 7.2.8 en 7.2.9 van de WEB, omvat uitsluitend het verrichten van lichte arbeid van geschikte aard.
6. Resultaten door de leerling behaald onder de verantwoordelijkheid van het andere bevoegd gezag dan de school of instelling waar de leerling is ingeschreven, worden verwerkt op een wijze die aansluit bij de verwerking van resultaten op de school of instelling van het verantwoordelijke bevoegd gezag.
7. In aanvulling op artikel 10b van de WVO en artikel 7.2.7 van de WEB ontvangt de leerling gedurende het experiment adequate loopbaanoriëntatie en begeleiding.
1. In de technologieroute worden het derde en vierde leerjaar van de gemengde of theoretische leerweg in afwijking van de artikelen 10, zevende lid, en 10d, zevende lid, van de WVO, en een middenkaderopleiding met een aansluitend kwalificatiedossier als één programmatisch geheel aangeboden aan leerlingen van de gemengde en theoretische leerweg op de locatie van de school of van de instelling.
2. De technologieroute omvat, voor zover het betreft de gemengde leerweg, de sector techniek of landbouw, bedoeld in artikel 10d, derde lid, onder a respectievelijk d, van de WVO, en beroepsopleidingen met een aansluitend kwalificatiedossier, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid, van de WEB, in het betreffende opleidingsdomein.
3. Als extra vak als bedoeld in de artikelen 10, negende lid, en 10d, negende lid, van de WVO, kan de technologieroute het vak informatietechnologie omvatten.
4. In afwijking van de artikelen 10 en 10d van de WVO, omvat het onderwijs binnen de technologieroute mede beroepsonderwijs in de middenkaderopleiding.
5. Artikel 5, derde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van de artikelen 23, eerste lid, onderdelen b en c, en 24, eerste lid, onderdelen b en c, van het Eindexamenbesluit VO, besluiten vakken uit het sectordeel, bedoeld in artikel 10b, zesde lid, en het afdelingsvak, intrasectoraal of intersectoraal programma, geen onderdeel te laten zijn van het eindexamen.
2. In afwijking van artikel 37, tweede en derde lid, en artikel 46, vierde en vijfde lid, van het Eindexamenbesluit VO wordt het eindexamen, bedoeld in artikelen 23 en 24 van het Eindexamenbesluit VO afgerond:
a. voordat het examen van de basisberoepsopleiding is afgerond, en
b. uiterlijk in het derde leerjaar van de vakmanschaproute.
3. Onverminderd artikel 17 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB, kan de kandidaat die niet is geslaagd voor het eindexamen vmbo in de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg, bedoeld in artikelen 23, 24 en 49 van het Eindexamenbesluit VO, binnen de vakmanschaproute de basisberoepsopleiding alleen met goed gevolg afronden indien:
a. de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijk deel, zijn beoordeeld als «voldoende» of «goed», en
b. hij voor het eindexamen in:
1°. de vakken Nederlandse taal en Engelse taal het eindcijfer 5 of meer en het eindcijfer 6 of meer heeft behaald en hij voor de rekentoets het eindcijfer 6 of meer heeft behaald, of voor
2°. de rekentoets als eindcijfer 5 heeft behaald en voor zowel de vakken Nederlandse taal en Engelse taal als eindcijfer 6 of meer heeft behaald.
4. Het bevoegd gezag reikt de leerling in elk geval een cijferlijst uit wanneer de kandidaat de rekentoets of een examen in een vak met goed gevolg heeft afgelegd. Een cijferlijst wordt verstrekt indien artikel 11 van toepassing is.
5. Leerlingen die het examen van de basisberoepsopleiding die onderdeel uitmaakt van de vakmanschaproute met goed gevolg afsluiten, ontvangen:
a. een diploma van de basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB; en
b. indien het vierde lid van toepassing is: een cijferlijst van de vakken en de rekentoets waarin de leerling examen vmbo heeft gedaan.
1. In afwijking van artikel 37, tweede en derde lid, en artikel 46, vierde en vijfde lid, van het Eindexamenbesluit VO wordt het eindexamen, bedoeld in artikelen 22 en 25 van het Eindexamenbesluit VO afgerond:
a. voordat het examen van de basisberoepsopleiding is afgerond, en
b. uiterlijk in het vierde leerjaar van de technologieroute.
2. Leerlingen die het examen van de middenkaderopleiding die onderdeel uitmaakt van de technologieroute met goed gevolg afsluiten, ontvangen een diploma van de middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB.
1. Het bevoegd gezag maakt aan de leerling en de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling voorafgaand aan de inschrijving kenbaar dat de leerling binnen een experiment wordt ingeschreven.
2. In afwijking van artikel 8.1.1 van de WEB wordt de leerling in de vakmanschaproute of de technologieroute ingeschreven bij de school. Deze inschrijving is voor een periode van ten hoogste twee jaar waarna het bevoegd gezag van de school ervoor zorg draagt dat de leerling wordt ingeschreven bij de instelling.
3. Indien een leerling zoveel eerder dan de termijn genoemd in het tweede lid het examen van het vmbo-gedeelte van het experiment met goed gevolg aflegt, vindt terstond inschrijving bij de instelling plaats.
Het bevoegd gezag kan in afwijking van titel III, afdeling II, hoofdstuk I, van de WVO en artikel 2.2.1 van de WEB met het bevoegd gezag waarmee het een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, overeenkomen om vanwege een experiment een deel van de bekostiging over te dragen aan het andere bevoegd gezag.
Indien een leerling de leerroute van het experiment niet met succes afrondt, wordt deze leerling in staat gesteld een diploma in de basisberoepsgerichte leerweg, kaderberoepsgerichte leerweg, gemengde leerweg of theoretische leerweg te behalen of het diploma van een entreeopleiding, een basisberoepsopleiding, een vakopleiding of een middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de WEB, passend bij het naar het oordeel van het betreffende bevoegd gezag bereikte onderwijsniveau en de leeftijd van deze leerling.
Indien het bevoegd gezag de toestemming van Onze Minister heeft verkregen, bedoeld in artikel 3, kan bevoegd gezag in het maatschappelijk verkeer de aanduiding voeren van het experiment.
1. Indien Onze Minister een besluit neemt als bedoeld in artikel 109a van de WVO of artikel 6.1.4 van de WEB, en ten aanzien van de daar bedoelde schoolsoorten, leerweg of beroepsopleiding een experiment loopt,
a. trekt hij bij dat besluit tevens de toestemming voor het experiment in,
b. wordt toepassing gegeven aan artikel 11, en
c. wordt het experiment terstond beëindigd.
2. Indien het bevoegd gezag van de school of instelling het experiment voortijdig beëindigt, trekt Onze Minister op aanvraag of ambtshalve de toestemming voor het experiment in.
Het bevoegd gezag werkt mee aan de monitoring van de experimenten door Onze Minister.
De experimenten starten met ingang van 1 augustus 2014 en eindigen met ingang van 1 augustus 2022.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 16 september 2013
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
Uitgegeven de zevende oktober 2013
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Deze nota van toelichting is gegeven mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.
De regering is verantwoordelijk voor goed onderwijs en werkt aan een goed opgeleide beroepsbevolking. In verschillende arbeidsmarktsectoren wordt schaarste verwacht. Dit geldt specifiek voor vakmensen in de techniek, de verzorging, gezondheidszorg, paramedisch en medisch. Als uitwerking van het Actieplan mbo «Focus op vakmanschap» en de beleidsbrief vmbo (Kamerstuknummer II 2010/11, 30 079, nr. 29) zijn in de brief «Aanpak arbeidsmarkttekorten techniek» van 16 april 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 32 637 en 31 289, nr. 33) al maatregelen aangekondigd voor beter en aantrekkelijker techniekonderwijs. Het gaat om inhoudelijke vernieuwing van het techniekonderwijs en een betere, ook inhoudelijke aansluiting van het beroepsonderwijs op het bedrijfsleven, mede om de keuze voor «techniek» – in brede zin – te bevorderen.
In het Regeerakkoord van 29 oktober 2012 is hier verder invulling aan gegeven door het streven naar het afsluiten van een Techniekpact 2020 tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijsinstellingen. Het Techniekpact is op 13 mei 2013 gesloten. Onderdeel van dit Techniekpact is onder meer het maken van afspraken over het verbeteren van de doorstroom in het beroepsonderwijs door praktisch ingestelde leerlingen een verkorte route door het beroepsonderwijs aan te bieden. Ook het verminderen van de schooluitval in het technisch onderwijs door een betere structurering van het onderwijs en intensievere begeleiding heeft een plaats in het Techniekpact. Daarnaast geeft het Regeerakkoord aan door te gaan met het actieplan «Focus op vakmanschap».
Om aan bovengenoemde voornemens uitvoering te geven en de beoogde doelen te realiseren, biedt de regering scholen en instellingen ruime mogelijkheden om in samenwerking een experiment uit te voeren waarbij de bovenbouw van het vmbo en een aansluitende mbo-opleiding als een doorlopende leerlijn voor de leerling wordt ingericht. De reikwijdte van de experimenten wordt beperkt tot een zogenaamde «vakmanschaproute» en «technologieroute».
Het doel van de experimenten is te onderzoeken of door het afwijken van de in de WVO geregelde leerwegen en het aanbrengen van samenhang van deze leerwegen met een beroepsopleiding de doorstroming van leerlingen van het vmbo naar het mbo verbeterd kan worden, de aantrekkelijkheid van de leerroute vmbo naar beroepsonderwijs vergroot kan worden, de programmatische aansluiting van de leerwegen op het beroepsonderwijs verbeterd kan worden, het onderwijsproces doelmatiger georganiseerd kan worden, en in sommige gevallen de opleidingsduur kan worden verkort.
De regering wil door de beperking van het experiment tot een vakmanschaproute en een technologieroute de beheersbaarheid van de experimenten voor scholen en instellingen bevorderen en de uitkomsten van deze experimenten evalueren alvorens over een eventueel voorstel tot structurele invoering te beslissen.
Op grond van artikel 11.1a van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna WEB) en 118t van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna WVO) is het mogelijk om in afwijking van het reguliere wettelijke stelsel experimenten te starten en af te wijken van titel II, afdeling I, hoofdstuk I en van titel III, afdeling II, van de WVO en titel II van hoofdstuk 2, hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7, van de WEB. De WVO en de WEB bevatten specifieke bepalingen, bijvoorbeeld op het gebied van de inrichting van het onderwijs, waarin experimenten als de vakmanschaproute en de technologieroute niet passen. Dat schept de noodzaak om door middel van dit besluit, dat de noodzakelijke afwijkingen regelt, experimenten mogelijk te maken. In de artikelen van dit besluit is specifiek aangegeven van welk artikel van de WVO of WEB wordt afgeweken.
Met het bieden van deze ruimte voor experimenten wil de regering scholen en instellingen in de gelegenheid stellen te zoeken naar oplossingen voor een aantal urgente problemen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die sinds 2008 reeds met het experiment vm2 zijn opgedaan. Doel van vm2 was te onderzoeken of voortijdig schoolverlaten bij de overstap van het vmbo naar het mbo verder kan worden teruggebracht door het inrichten van een doorlopende leerlijn vanaf de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo tot en met de basisberoepsopleiding van het mbo (startkwalificatie) in de beroepsopleidende leerweg. Een diploma op mbo 2 niveau geldt, net als een havo of vwo diploma, als startkwalificatie voor de arbeidsmarkt: het minimale onderwijsniveau dat nodig is om een baan te vinden.
Nederland heeft behoefte aan vakmensen op alle niveaus. Het Researchcentrum Onderwijs – Arbeidsmarkt (ROA) typeert de verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening als groot voor de sector Techniek op alle niveaus en voor de sector Groen op mbo-niveau.
Te weinig jongeren kiezen momenteel voor een technische opleiding, werkgevers maken zich zorgen over een tekort aan technisch personeel. Tegelijk gaat de komende jaren een groot aantal technici met pensioen. Hierdoor ontstaan op de korte termijn knelpunten en is er een schaarste aan technici op alle opleidingsniveaus. Werkgevers kunnen hierop deels anticiperen door aantrekkelijk te zijn voor werknemers (bijvoorbeeld via het aanbieden van stageplekken of het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden). De overheid heeft ook een rol door te borgen dat er kwalitatief goed onderwijs wordt geboden dat aansluit bij waar de arbeidsmarkt behoefte aan heeft.
Met het oog op de genoemde schaarste krijgen scholen en instellingen ruimte om te onderzoeken of zij de beroepskolom (vmbo – mbo – hbo) aantrekkelijker kunnen inrichten, zodat meer leerlingen met een beroepskwalificerend diploma uitstromen. Met een apart experiment, de technologieroute, wordt tevens bekeken of er relatief meer leerlingen instromen naar de sector techniek.
Leerlingen in de basis- en de kaderberoepsgerichte leerweg, die al een beeld hebben van de beroepsrichting waarin ze verder willen, worden soms gehinderd door de overstap tussen vmbo en mbo. Er is voor hen sprake van programmatische overlap tussen het vmbo- en mbo-programma en daarmee soms van een onnodig lange duur van de totale leerweg. Het keuzeproces van onderbouw vmbo via afdeling of programma vmbo in de bovenbouw naar een opleiding in het mbo, al dan niet via een domeinprogramma, verloopt niet altijd vlekkeloos: studenten die veranderen van opleiding in de beginfase van het mbo, lopen als gevolg hiervan vertraging op in hun schoolloopbaan en vallen soms zelfs uit. Er treedt bovendien een aanzienlijk tijdsverlies op tussen het eindexamen vmbo en het begin van de aansluitende mbo-opleiding (de zogenaamde zomerlek, de periode na het vmbo-examen in mei tot aan de start van de zomervakantie). In de experimenten kan worden gezocht naar mogelijkheden om voor deze leerlingen de leerroute korter, compacter en doelgerichter te maken, met een goede ondersteuning van de keuzeprocessen tot en met de overstap naar het beroep.
Leerlingen in de gemengde en theoretische leerweg kiezen in toenemende mate voor de route naar het hbo via havo. Recente cijfers laten zien dat de doorstroom vanuit de gemengde leerweg in het vmbo naar havo is gestegen van ongeveer 4,5% in 2005 tot ruim 7% in 2010. In de theoretische leerweg is de doorstroom naar het havo gestegen van ruim 16% in 2005 tot iets meer dan 20% in 2010.1 De grotere doorstroom richting havo hangt mede samen met de langere duur van de leerweg naar hbo via vmbo en mbo (ten opzichte van de leerweg vmbo(t)-havo-hbo).
Een deel van deze leerlingen, maar ook een deel van de leerlingen die van begin af aan voor havo kiezen, is niet helemaal op zijn plaats in overwegend theoretisch onderwijs. Zij hebben wel het niveau, maar zij worden meer uitgedaagd door een beroepsgerichte context, een duidelijk doel en een meer praktische invulling van het onderwijs. Mede in het licht van de grote behoefte aan vakmensen bestaat er behoefte aan een alternatief voor deze praktisch ingestelde leerling.
In de experimenten worden mogelijkheden onderzocht om voor deze leerlingen de beroepskolom uitdagender en aantrekkelijker te maken en om het verschil in duur ten opzichte van de route via de havo te verminderen of weg te nemen. De route via het beroepsonderwijs moet competitiever worden met de route via het algemeen vormend onderwijs.
Voor de hele vmbo-populatie is de beroepskolom belangrijk voor een start op de arbeidsmarkt. Uit recent onderzoek van het CBS blijkt dat de route via het beroepsonderwijs van essentieel belang is voor jongeren met een lagere sociaal- economische achtergrond. Deze jongeren kunnen via het beroepsonderwijs alsnog doorgroeien naar een hoger opleidingsniveau. Juist voor hen is een aantrekkelijke en uitdagende route die begint bij het vmbo en doorstroomt naar het mbo, en eventueel naar het hbo, van doorslaggevend belang. In het experiment kan worden gezocht naar mogelijkheden om onnodige belemmeringen in deze route weg te nemen.
Een afnemend aantal leerlingen, met name in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo, de verschuiving in deelname tussen de leerwegen en een toenemende keuze voor de havo, maken het lastig om op een doelmatige wijze in alle regio’s een aantrekkelijk, gedifferentieerd, betaalbaar en compleet vmbo-onderwijsaanbod te handhaven. Van 2006 tot 2010 is het aantal leerlingen in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg gedaald met 20%, in de kaderberoepsgerichte leerweg met 8% en in de theoretische leerweg met 5%. In de gemengde leerweg was er een stijging met 1%. In het vierde leerjaar van de havo steeg het aantal leerlingen in deze periode met 5%.2
Ook in het mbo staat het aanbod wegens versnippering van de opleidingen en dalende deelnemersaantallen onder druk. De afstemming van vraag (van studenten en bedrijfsleven) en aanbod van middelbare beroepsopleidingen (door instellingen) op regionaal niveau is hierbij een cruciale factor. Instellingen dienen een evenwichtige afweging te maken tussen de vraag van het bedrijfsleven naar vakmensen, de vraag van jongeren naar interessante beroepsopleidingen en de mogelijkheden van de instelling zelf om kwalitatief goede opleidingen aan te bieden.
De experimenten maken het de scholen en instellingen mogelijk om te onderzoeken hoe de beroepskolom aantrekkelijker kan worden gemaakt, en het aanbod in de regio doelmatiger ingericht kan worden. Dat kan bijvoorbeeld door faciliteiten zoals technieklokalen gezamenlijk in te zetten of door aanbod vmbo en mbo binnen de doorlopende leerlijn op locaties te concentreren.
Gebleken is dat leerlingen en studenten het onderwijs te weinig intensief en uitdagend vinden. Slechts een (kleine) minderheid van de uitstromers uit vmbo, mbo en hbo heeft de docenten als streng, de examens als pittig en de opleiding als uitdagend ervaren. Minder dan de helft (met uitzondering van de gediplomeerden van de beroepsbegeleidende leerweg van het mbo) heeft de opleiding ervaren als goede basis voor de start in het beroep.3 De opdracht waar het vmbo zich voor gesteld ziet, is vernieuwing om beter te kunnen aansluiten op ontwikkelingen in het mbo en het aansluitend beroepsleven. De minister van OCW bevordert dit door het initiatief tot vernieuwing van de beroepsvoorbereidende examenprogramma’s. Aan de kant van het mbo wordt beoogd vanaf 1 augustus 2015 de nieuwe beroepsgerichte kwalificatiestructuur in te voeren en wordt de mogelijkheid geboden voor een bredere instroom in zogeheten domeinprogramma’s. De experimenten met de doorlopende leerlijn vmbo-mbo bieden de ruimte aan scholen en instellingen om de kwaliteit van het onderwijs in de hele kolom verder te verbeteren.
In 2008 is gestart met het experiment vm2. Doel van dit experiment is te onderzoeken of voortijdig schoolverlaten bij de overstap van het vmbo naar het mbo verder kan worden teruggebracht door het inrichten van een doorlopende leerlijn van de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo tot en met een basisberoepsopleiding van het mbo (startkwalificatie). Uitgangspunt is dat de leerroute plaatsvindt op één locatie, onder leiding van één team van docenten en wordt gegeven vanuit één pedagogisch-didactisch concept. Leerlingen doorlopen deze geïntegreerde leerroute in maximaal vier jaar. Binnen dit experiment is het vmbo-examen niet verplicht, waardoor scholen en instellingen meer mogelijkheden krijgen om de leergang geïntegreerd in te richten.
De experimenten vm2 worden jaarlijks gemonitord. De Tweede Kamer is op 6 juli 2012 per brief over de tussentijdse resultaten over het schooljaar 2011–2012 geïnformeerd (Tweede Kamer, 2011/12, 31 524, nr.152). Uit de tussentijdse resultaten blijkt dat vm2 succesvol kan zijn om schooluitval tegen te gaan en om het aantal leerlingen dat een startkwalificatie behaalt, te vergroten.
De experimenten leveren veel inzichten op, waarmee bij de nieuwe experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo rekening wordt gehouden. De belangrijkste les die is geleerd, is dat voor de nieuwe experimenten grote aandacht vereist is voor, en duidelijke voorwaarden moeten worden gesteld aan de startcondities, en dan vooral aan de samenwerking tussen school en instelling en verder dat sommige voorwaarden moeten worden verruimd.
Het experiment vm2 blijkt succesvol te kunnen werken als er voldoende inspanning van de school en instelling wordt geleverd om het concept goed in te voeren. Belangrijk is dat de aanvangscondities juist zijn en er een gedeeld gevoel van noodzaak tot samenwerking is. Het is cruciaal dat een vo-school en instelling elkaars natuurlijke samenwerkingspartner zijn en er een breed draagvlak is op alle niveaus van de organisaties. Daarnaast moet er oog zijn voor de soms grote cultuurverschillen tussen de vo-school en de instelling.
Goede afspraken over de bekostiging en een goede loopbaanoriëntatie- en begeleiding vergroten de kans van slagen van het experiment. Het uitvoeren van het experiment onder «één» dak blijkt niet altijd wenselijk of haalbaar te zijn; het mbo beschikt vaak over betere praktijkvoorzieningen dan het vmbo.
Ten slotte is gebleken dat veel leerlingen het experiment vm2 voortijdig hebben verlaten als gevolg van een aantal voorwaarden die voor dit experiment golden, zoals de beperking tot de beroepsopleidende leerweg van het mbo (niveau 2), een beperkt onderwijsaanbod en een beperking van de doelgroep tot de leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Deze beperkingen zijn in de nieuwe experimenten doorlopende leerlijnen opgeheven.
De komende jaren wordt flink ingezet op het versterken van de basiskennis en vaardigheden van leerlingen en op het stimuleren van een opbrengstgerichte cultuur op scholen. Onderdeel van dit beleid zijn o.a. de invoering van de referentieniveaus taal en rekenen door de hele onderwijskolom en de aanscherping van de exameneisen in het voortgezet onderwijs. Alle leerlingen in het voortgezet onderwijs moesten met ingang van het schooljaar 2011–2012 het centraal schriftelijk examen met gemiddeld een voldoende afronden. Daarnaast wegen bij de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo – zoals bij de overige schoolsoorten en leerwegen op dit moment al het geval is – het schoolexamencijfer en het centraal examencijfer even zwaar mee bij de vaststelling van het eindcijfer. Bovendien zal er in de toekomst bij de eindexamens een rekentoets worden ingevoerd. De eindexamens Nederlands zullen vanaf 2014 zijn geijkt op de referentieniveaus Nederlandse taal, zoals vastgesteld op grond van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (Stb. 2010, 194). Gegeven de aanscherpingen van de exameneisen zal in de experimenten doorlopende leerlijnen het volledig laten vervallen van het eindexamen vmbo, zoals dat bij het experiment vm2 nu mogelijk is, niet meer zijn toegestaan.
Op basis van het huidige beeld over vm2 is het wenselijk een doorstart te maken met nieuwe experimenten met een doorlopende leerlijn vmbo-mbo. Van een structurele invoering vm2 kan op basis van de huidige resultaten geen sprake zijn.
Gezien de ervaringen met vm2, het belang van een doelmatig aanbod van opleidingen in de regio, de verscherpte eisen ten aanzien van examens binnen het vo en de eisen ten aanzien van taal en rekenen, heeft het kabinet besloten de experimenten op een beperktere manier in te vullen dan oorspronkelijk de bedoeling was. De reikwijdte van de experimenten wordt daarom beperkt en zullen niet de volle breedte van het vmbo en mbo omvatten.
Gelet op de in de aanleiding genoemde problemen worden in het onderhavige besluit twee typen experimenten geregeld:
a) een experiment met een vakmanschaproute, en
b) een experiment met een technologieroute.
Deze typen experimenten zullen hieronder worden beschreven.
Het gaat bij deze route om het inrichten van een geïntegreerde leerroute (hierna: vakmanschaproute) voor leerlingen vanaf de bovenbouw (leerjaar 3) van het vmbo in de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg tot en met een diploma mbo niveau-2, mogelijk in de bol-en bbl-variant4. De vakmanschaproute is bestemd voor leerlingen met een duidelijke keuze voor het beroepsonderwijs en aansluitende beroepsuitoefening en beoogt door de doorlopende leerlijn bij te dragen aan de aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs. Met een aantrekkelijke en uitdagende inhoud en een mogelijk korter programma is de overgang van het vmbo naar het mbo minder groot voor deze groep leerlingen waardoor het experiment een bijdrage kan leveren aan minder uitval.
Omdat de experimenten vanwege de verkregen inzichten bij vm2 in reikwijdte worden beperkt, richt de vakmanschaproute zich vooralsnog op een mbo-diploma op niveau 2. Dat neemt niet weg dat deelnemers met een diploma mbo-niveau 2 vervolgens door kunnen stromen naar een mbo-opleiding op niveau 3.
Binnen de vakmanschaproute wordt het voor scholen en instellingen mogelijk gemaakt voor deze categorie leerlingen en studenten om een curriculum te ontwikkelen waarin het «vrije deel» van het vmbo-programma, de beroepsgerichte/afdelingsvakken of het intra- of intersectoraal programma van het vmbo-programma wordt afgestemd met het mbo-programma. Waar mogelijk wordt de route geïntegreerd met het onderwijsprogramma van de beroepsopleidende of beroepsbegeleidende leerweg van het betreffende kwalificatiedossier van het mbo.
Daarnaast is integratie van het vmbo-programma en het mbo-programma mogelijk bij de algemene onderwijsdoelen, zoals verwoord in de preambule bij de examenprogramma’s die voor alle vakken en sectoren- in het vmbo gelden, zoals: «oriëntatie op mens- en samenleving», de ontwikkeling van «communicatieve vaardigheden», de ontwikkeling van «reflectieve vaardigheden» en het verkrijgen van zicht op de «eigen interesses en toekomstmogelijkheden». Maar ook integratie binnen het pakket van verplichte vmbo-vakken is mogelijk; zo moet gedacht worden aan de tijdwinst die te behalen valt bij een goede aansluiting van Nederlands, rekenen en Engels met overeenkomstige verplichte onderdelen in het mbo.
Hetzelfde geldt voor de maatschappijvakken en loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het vmbo en loopbaan en burgerschap in het mbo.
Om deze integratie tussen het beroepsgerichte deel in het vmbo en het mbo mogelijk te maken wordt vrijstelling verleend voor het eindexamen vmbo in het vrije deel, dus het bij de sector horende afdelingsvak, intrasectorale programma of intersectorale programma en eventueel de door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en programma-onderdelen. Daarnaast wordt vrijstelling verleend voor het eindexamen vmbo in de vakken behorend tot het sectordeel. Hiermee kan de focus worden gelegd op een geïntegreerd programma en op de doorstroomrelevante vakken in het vmbo.
De leerlingen leggen wel het examen af in de overige vakken behorend tot het gemeenschappelijk deel en als deze is ingevoerd leggen leerlingen ook de rekentoets af. Dit maakt het voor scholen en instellingen mogelijk goed zicht te krijgen op het niveau van de leerlingen op de doorstroomrelevante vakken. Ook wordt op die manier het niveau van het voortgezet onderwijs geborgd zodat bij wisselingen van sector/opleiding een goede terugvaloptie naar een andere vmbo-opleiding buiten het experiment kan worden geboden.
Kortom: De afsluiting van de vakmanschaproute is voor alle leerlingen mogelijk als aan ten minste de volgende vakken en onderdelen wordt voldaan:
• gemeenschappelijke vakken: Nederlands (geijkt op referentieniveau taal-2F), Engels, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en één van de kunstvakken;
• na invoering de rekentoets-2F per schooljaar 2013/14;
• beroepspraktijkvorming (BPV) op basis van de gekozen mbo-kwalificatie;
• het examen mbo niveau-2 op basis van de gekozen mbo-kwalificatie.
Voor leerlingen die op het vmbo alleen examen afleggen in vakken behorend tot het gemeenschappelijk deel is niet de reguliere uitslagbepaling van toepassing. Wil de leerling de vakmanschaproute succesvol kunnen afronden, dan moet hij minimaal een vijf en twee zessen behalen voor de vakken Nederlands, Engels en de rekentoets. De overige onderdelen van het gemeenschappelijke deel van het vmbo-programma moeten – net als bij reguliere leerlingen – met een voldoende zijn afgesloten. Leerlingen die de drie genoemde examenvakken hebben afgerond, ontvangen een cijferlijst. Na succesvolle afronding van de vakmanschaproute ontvangt de leerling een mbo diploma niveau-2 waarbij op de cijferlijst tevens de cijfers van de vmbo-vakken zijn vermeld.
Om binnen de vakmanschaproute meer flexibiliteit in het programma en het eindexamen vmbo te creëren, wordt het mogelijk gemaakt dat leerlingen al in het eerste leerjaar van de vakmanschaproute (derde leerjaar van het vmbo) alle onderdelen van het eindexamen kunnen doen (en niet zoals nu slechts in één vak). Er wordt ook ruimte gecreëerd om in een later leerjaar maar uiterlijk in leerjaar 3 van de vakmanschaproute (één deel of alle onderdelen van het) vmbo-examen te doen.
De samenwerkingspartners krijgen door deze verruimingen meer mogelijkheden om te bepalen wanneer welke stof het beste kan worden aangeboden, afgestemd en geëxamineerd, op het niveau en behoefte van de leerling. Hiermee kan het programma efficiënter worden ingericht. De tijdvakken waarin de centrale vmbo-eindexamens elk leerjaar worden afgenomen, blijven hetzelfde: in mei examen, in juni herkansing en inhalen en in augustus herkansing en inhalen. Ook de herkansingen blijven gelijk: één herkansing, ongeacht het moment van afname van examens.
Scholen kunnen er uiteraard voor kiezen leerlingen in de vakmanschaproute wel het volledige vmbo-examen te laten doen. Dan gelden de reguliere regels om te bepalen of een leerling is geslaagd. Indien de leerling is geslaagd voor het volledige vmbo-examen, ontvangt hij een vmbo-diploma.
Het gaat bij deze route om het inrichten van een geïntegreerde technologische leerroute (hierna: technologieroute) voor leerlingen vanaf de bovenbouw (leerjaar 3) van het vmbo in de gemengde en theoretische leerweg tot en met een diploma met een duidelijk technisch of technologisch karakter op mbo-niveau 4, mogelijk in de bol- en bbl-variant. De afbakening van deze opleidingen is mede bepaald aan de hand van de negen topsectoren; daarom is «techniek» of «technologisch» ruim opgevat. Tot de technologieroute worden alle kwalificaties op het niveau van de middenkaderopleidingen gerekend binnen het bereik van de domeinen A tot en met H en P.5 Het is de bedoeling dat de AOC’s binnen domein P alleen de door Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) Aequor ontwikkelde kwalificaties aanbieden.
Voor de gemengde leerweg (gl) geldt dat de sector techniek en de sector groen/landbouw tot de technologieroute behoren alsmede de intersectorale programma’s die een onderliggende afdeling in één van beide sectoren hebben. De theoretische leerweg (tl) loopt in zijn geheel mee in de technologieroute omdat de scheiding in sectoren in de theoretische leerweg (die geen beroepsgericht vak kent), minder scherp is te maken (een school heeft een licentie voor de theoretische leerweg in zijn geheel, niet voor één of meerdere afdelingen zoals in de overige leerwegen in het vmbo).
De technologieroute beoogt bij te dragen aan de aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs voor leerlingen met een meer praktische instelling, die na de onderbouw vmbo een keuze maken voor een technologisch beroep en daarmee een keuze maken voor een opleidingsperspectief binnen één van de technische mbo-domeinen (met aansluitende mogelijkheid naar het hbo).
Met een aantrekkelijke en uitdagende programmatische inhoud en een mogelijk korter programma zijn leerlingen beter voorbereid op de overgang van het vmbo naar het mbo. Deze groep leerlingen krijgt een brede voorbereiding op de arbeidsmarkt voor techniek en zijn beter voorbereid op een start van een opleiding in het hbo.
De technologieroute beoogt bij te dragen aan vermindering van de verwachte schaarste aan technische vakmensen.
Binnen de technologieroute vindt geen vrijstelling van onderdelen van het vmbo-examen plaats. Leerlingen dienen alle onderdelen van het eindexamen vmbo gl/tl af te ronden, waarbij de reguliere regels gelden om te bepalen of een leerling is geslaagd. Binnen de «vmbo-fase» van de leerroute kan al wel gestart worden met verrijkings- of verdiepingsmodules die betrekking hebben op het beroepsopleidende of beroepsbegeleidende programma dat volgt uit het (verwante) technische kwalificatiedossier mbo. Scholen kunnen hiervoor de ruimte in het vrije deel van het vmbo-programma gebruiken om zo al eerder te starten met het mbo-programma. Daarnaast wordt geregeld dat het vrije deel van het programma in de theoretische leerweg tevens het vak informatietechnologie kan bevatten,6 voor zover het wordt afgesloten met het landelijk vastgestelde schoolexamen voor dit vak.
De mogelijkheid wordt gecreëerd om – waar mogelijk – de algemene examenonderdelen van het mbo inhoudelijk te integreren met vakken van het algemeen voortgezet onderwijs en af te ronden binnen de eerste twee jaren van de technologieroute, onder verantwoordelijkheid van de samenwerkende instelling.
Evenals bij de vakmanschaproute is integratie van het vmbo-programma en het mbo-programma mogelijk bij de algemene onderwijsdoelen en de verplichte onderdelen in het vmbo.
Om binnen de technologieroute meer flexibiliteit in het programma en het eindexamen vmbo te creëren, wordt het mogelijk gemaakt dat leerlingen in het eerste leerjaar van de technologieroute (derde leerjaar van het vmbo) alle onderdelen van het vmbo-eindexamen kunnen afronden. Er wordt ook ruimte gecreëerd om in een later leerjaar maar uiterlijk in leerjaar vier van de technologieroute, (een deel of alle onderdelen van het) vmbo-examen te doen.
De samenwerkingspartners krijgen door deze verruimingen meer mogelijkheden om te bepalen wanneer welke stof het beste kan worden aangeboden, afgestemd en geëxamineerd, op het niveau en behoefte van de leerling. Hiermee kan het programma efficiënter worden ingericht. Het ligt in de rede dat scholen niet tot het laatste moment wachten met het afnemen van het vmbo-examen, omdat dan de resterende tijd voor de leerling om eventuele herkansingen te doen beperkt is. De tijdvakken waarin de centrale vmbo-eindexamens elk leerjaar worden afgenomen, blijven hetzelfde: in mei examen, in juni herkansing en inhalen, en in augustus herkansing en inhalen.
In het Staatsblad is de Wet 26 juni 2013 ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs (Stb. 2013, 288) gepubliceerd. aangenomen. Met ingang van schooljaar 2014–2015 moet een leerling die zich wil inschrijven voor een opleiding op mbo-niveau 2 een diploma hebben op minimaal vmbo-niveau. Dat heeft consequenties voor de individuele leerling die uit het experiment dreigt te vallen of er uit stapt. De samenwerkingspartners vo en mbo moeten daarom goed nadenken over een «terugvaloptie» voor de individuele leerling die voortijdig de vakmanschaps- of technologieroute beëindigt. Een leerling die uitvalt, moeten worden begeleid door de school en instelling naar een ander, regulier traject waarbij het programma zo is ingericht dat het aansluit bij het niveau van de leerling dat hij op dat moment heeft bereikt en dat leidt tot een vmbo- of mbo-diploma, afhankelijk van het moment dat de leerling uit het experiment stapt.
De terugvaloptie is voor een individuele leerling vooral relevant in die gevallen dat scholen en instellingen ervoor kiezen binnen de vakmanschaproute niet het gehele eindexamen vmbo af te nemen. In deze gevallen kan het vmbo diploma-basisberoepsgericht of -kaderberoepsgericht niet worden uitgereikt. De leerling ontvangt een cijferlijst voor de afgeronde vakken. Een belangrijke voorwaarde voor een terugvaloptie is dat de vakken die de leerling (nog) niet met goed gevolg heeft afgelegd, alsnog aangeboden worden aan de leerling, zodat deze alsnog een regulier vmbo-diploma kan behalen.7 Na het behalen van een vmbo-diploma kan de leerling doorstromen naar een reguliere mbo-opleiding.
De school en instelling geven de leerling en zijn ouders/verzorgers voordat wordt besloten tot deelname aan en inschrijving in het experiment vakmanschaproute of technologieroute, voldoende informatie over de inhoud van de opleiding en over de gevolgen voor die leerling van het volgen van deze experimentele route.
Voor de vakmanschaproute en de technologieroute wordt aangesloten bij de bestaande wet- en regelgeving voor wat betreft de bekostiging: er komt geen apart bekostigingsarrangement. Voor de eerste twee verblijfsjaren van het experiment (in beginsel leerjaar 3 en 4 van het vmbo) geldt de bekostiging van de vo-school en vanaf het derde verblijfsjaar in het experiment (gemakshalve leerjaar 1 mbo) wordt volgens de reguliere voorschriften in het mbo bekostigd. De samenwerkingspartners krijgen ruime mogelijkheden om de vo-respectievelijk mbo-bekostiging binnen de hele leerroute in te zetten. Daar maken de samenwerkende partners zelf afspraken over in de samenwerkingsovereenkomst.
De leerling wordt de eerste twee jaar ingeschreven in het voortgezet onderwijs met de daarvoor bestemde elementcodes behorende bij het experiment en daarna in het mbo met de daarvoor bestemde crebo-codes behorende bij het experiment. Leerlingen die deelnemen aan het experiment worden met deze aparte experimentcode in BRON geregistreerd, zodat zij ten behoeve van monitorgegevens gevolgd kunnen worden en de feitelijke duur van de leerweg binnen het experiment kan worden bepaald.
Indien een leerling in leerjaar-3 van het vmbo (leerjaar-1 van het experiment) het hele vmbo-examen met goed gevolg aflegt, wordt hij in het mbo ingeschreven, en geldt de normatieve studieduur van het mbo. De school en instelling hebben hierbij ruime mogelijkheden, om te bepalen hoe de vo- en mbo-bekostiging wordt ingezet.
Indien een leerling nog op het vo is ingeschreven, maar wel al programmaonderdelen onder verantwoordelijkheid van de instelling kan afronden, dan moet de leerling als extraneus bij de instelling worden ingeschreven. Tegelijkertijd blijft de leerling ingeschreven in de vakmanschap- of technologieroute. Andersom geldt dat indien de leerling al op het mbo is ingeschreven, maar nog (onderdelen van) het vmbo-examen moet afronden, de leerling als extraneus bij de vo-school moet worden ingeschreven.
Voor eventuele klachten kunnen ouders en leerlingen de eerste twee jaren van de route terecht bij de vo-school en daarna bij de mbo-instelling.
Voor de vakmanschaproute is de verblijfsduur in het experiment maximaal vier jaar (inschrijving maximaal 2 jaar vo en maximaal 2 jaar mbo). Voor de technologieroute geldt een periode van vijf jaar (maximaal 2 jaar vo en maximaal 3 jaar mbo).8 Binnen deze duur van het experiment moet een leerling voor de vakmanschaproute voldoen aan de eisen die aan de algemene vakken worden gesteld en een diploma op mbo-niveau 2 behalen. Voor de technologieroute geldt, dat de leerling deze succesvol heeft afgerond, als hij het vmbo diploma-gl of -tl en het mbo diploma op niveau 4 heeft behaald.
Als gedurende het experiment blijkt dat een leerling de leerroute naar verwachting niet binnen de totale inschrijvingsduur succesvol kan afronden, moet een terugvaloptie aan deze leerling worden aangeboden en wordt de leerling op een regulier traject ingeschreven.
Zolang de leerling in het vo is ingeschreven (de eerste twee verblijfsjaren van het experiment) geldt de reguliere onderwijstijd van het vo. Dat betekent dat in leerjaar 3 van het vmbo (zijnde het eerste leerjaar van het experiment) ten minste 1000 uur onderwijs moet worden gegeven, waarvan met ingang van schooljaar 2013/2014 maximaal 60 uren kunnen worden ingevuld met maatwerkuren die alleen voor een specifieke groep leerlingen verplicht zijn. In leerjaar vier van het vmbo geldt een onderwijstijd van ten minste 700 uur waarvan maximaal 60 maatwerkuren volledig mogen meetellen als onderwijstijd. Het ligt in de rede dat scholen en instellingen in dit jaar meer onderwijsuren zullen programmeren om in elk geval het zomerlek tussen vmbo en mbo in de doorlopende leerlijn te dichten en zo een intensiever en uitdagender programma aan de leerling te bieden.
Na maximaal twee jaar wordt de leerling in het mbo ingeschreven. Bij inschrijving in het mbo geldt het regime van ten minste 850 uur geprogrammeerde uren onderwijstijd per jaar.
In onderstaand schema worden de belangrijkste elementen van de twee routes weergegeven.
Kenmerken |
Vakmanschaproute |
Technologieroute |
---|---|---|
Leerlingen |
Basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg |
Gemengde en theoretische leerweg |
Diploma |
Mbo 2-diploma (bol of bbl) |
Mbo 4 diploma-techniek (bol of bbl) |
Doorstroming |
Doorstroming naar niveau 3-mbo |
Doorstroming naar hbo |
Start experiment |
Bovenbouw vmbo (leerjaar 3-vmbo) |
Idem |
Verblijfsduur experiment |
Ten hoogste vier jaar |
Ten hoogste vijf jaar |
Deelname vmbo-examen |
De leerling dient aan de vo-school te voldoen aan de exameneisen voor de vakken in het gemeenschappelijke deel van de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg en aan de rekentoets: voor de drie vakken Nederlands, Engels en de rekentoets moet minimaal één vijf en twee zessen worden behaald. De overige vakken moeten met een voldoende worden afgesloten. |
De leerling dient aan de vo-school het vmbo examen-gl of -tl met goed gevolg af te leggen. |
Afnemen vmbo-examen |
Het wordt mogelijk gemaakt dat leerlingen in het eerste leerjaar van de vakmanschaproute alle onderdelen van het eindexamen vmbo kunnen afronden en er wordt ruimte gecreëerd om in een later leerjaar maar uiterlijk in leerjaar-3 van de vakmanschaproute (een deel van het) vmbo-examen te kunnen doen. |
Het wordt mogelijk gemaakt dat leerlingen in het eerste leerjaar van de technologieroute alle onderdelen van het eindexamen vmbo kunnen afronden en er wordt ruimte gecreëerd om in een later leerjaar maar uiterlijk in leerjaar-4 van de technologieroute (een deel van het) vmbo-examen te kunnen doen. |
Deelname mbo-examen |
De leerling dient na twee jaar ingeschreven te worden aan het mbo, tenzij het hele examen vmbo in het eerste leerjaar (derde jaar vmbo) wordt afgerond. In dat geval vindt gelijk overschrijving naar mbo plaats. Examinering en diplomering van de mbo-onderdelen valt onder de verantwoordelijkheid van de instelling waarmee de school samenwerkt. |
Idem |
School-, les- en cursusgeld en studiefinanciering |
Bij inschrijving in het vo betalen ouders/leerlingen geen school- of les- en cursusgeld. Voor leerlingen van 18 jaar en ouder geldt bij inschrijving in het mbo dat er wel les-en cursusgeld betaald moet worden. Leerlingen van 18 jaar en ouder ontvangen bij inschrijving in een BOL-opleiding in het mbo studiefinanciering en een OV-kaart |
Idem |
Onderwijstijd |
Bij inschrijving in het vo geldt de onderwijstijd van het vo, te weten ten minste 1000 uur in leerjaar-3 en ten minste 700 uur in leerjaar-4. Bij inschrijving in het mbo geldt de norm van ten minste 850 uur geprogrammeerde onderwijstijd per jaar. |
Idem |
Klachtenregeling |
Een leerling gaat met zijn klachten naar de vo-school in de eerste twee jaar van het experiment en naar de mbo-instelling in de laatste jaren van het experiment. |
Idem |
Aanbod |
Uit de samenwerkingsovereenkomst moet blijken in welk opleidingsdomein de vakmanschaproute wordt aangeboden en na overleg met leerlingen, ouders en bedrijfsleven, welke selectie van kwalificaties binnen het betreffende opleidingsdomein wordt aangeboden. |
Uit de samenwerkingsovereenkomst moet blijken, in welk van de 9 opleidingsdomeinen (A t/m H en P) de technologieroute wordt aangeboden en na overleg met leerlingen, ouders en bedrijfsleven, welke selectie van kwalificaties binnen het betreffende opleidingsdomein wordt aangeboden. |
Gegeven de resultaten van vm2 is goede samenwerking vanaf de start van het experiment cruciaal voor het welslagen van doorlopende leerlijnen. Om deel te mogen en kunnen nemen aan de experimenten en de experimenten enige kans van slagen te geven, worden criteria aan de samenwerking gesteld, waarop vooraf zal worden getoetst.
De samenwerkende partners dienen een gezamenlijke aanvraag in tot deelname aan de experimenten. De aanvragen zullen vervolgens worden beoordeeld. De aanvraagprocedure is geregeld in een regeling op grond van artikel 118t, derde lid, van de WVO en artikel 11a.1, derde lid, van de WEB. Deze regeling is, in het najaar van 2013 gepubliceerd. Om bij de aanvraag zicht te krijgen op de beoogde samenwerking, zullen de scholen en instellingen die willen experimenteren vooraf duidelijk moeten maken welke afspraken over samenwerking zijn gemaakt, hoe zij inhoudelijk invulling geven aan het experiment/de leerroute en op welke wijze ze de samenwerking organiseren. Bij de toetsing wordt gekeken of er voldoende waarborgen zijn om het experiment zonder risico’s voor de leerlingen te kunnen uitvoeren.
Voorwaarde voor deelname aan het experiment is dat er een terugvaloptie moet zijn voor de individuele leerling die uit het experiment dreigt te vallen of besluit een andere route te volgen. Deze dient in de aanvraag te worden beschreven.
De samenwerkingspartners kunnen meerdere aanvragen voor experimenten indienen. De partners kunnen een aanvraag indienen voor zowel de vakmanschaproute als de technologieroute. Ook kunnen de partners voor meerdere sectoren een aanvraag indienen. Voor elke route en daarbinnen voor elke vmbo-sector waar de partners een experiment willen starten, moet er een aparte aanvraag worden ingediend (die wel gebundeld kunnen worden aangeboden). Niet alleen de inhoudelijke invulling van het onderwijsprogramma, maar ook de samenwerkingsafspraken en de samenwerkingspartner(s) kunnen per experiment verschillen. Indien een experiment voor een bepaalde groep leerlingen is goed gekeurd (een cohort), dan hoeven de partners de daaropvolgende jaren geen nieuwe aanvraag voor deze groep in te dienen.
De samenwerkende partners kunnen ervoor kiezen om met één experiment te starten en het schooljaar daaropvolgend een nieuw experiment (een andere route of andere sector) aan te vragen, zolang de groep leerlingen die het betreft binnen de experimentperiode (tot en met schooljaar 2021/2022) het experiment kan afronden. Dat betekent dat voor de vakmanschaproute de laatste experimenten kunnen starten met ingang van 1 augustus 2018 en eindigen in 2022 en voor de technologieroute met ingang van 1 augustus 2017 en eindigen in 2021.
Bij de aanvraag is duidelijkheid over de aard en strekking van de samenwerking vereist. Aan de samenwerking wordt een aantal voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden zijn op hoofdlijnen opgenomen in het onderhavige besluit. In de ministeriële regeling op grond van artikel 11a.1, derde lid, van de WEB en artikel 118t, derde lid, van de WVO worden deze voorwaarden verder uitgewerkt.
• De school en instelling dienen gezamenlijk een aanvraag in voor deelname aan het experiment met een vakmanschaproute of een technologieroute; voor een experiment binnen de groene sector kan een AOC een aanvraag indienen voor de componenten vbo en mbo; hetzelfde geldt voor een verticale scholengemeenschap;
• Om de kwaliteit van het onderwijs in de experimenten te borgen kunnen alleen vmbo-leerwegen en opleidingen worden toegelaten waarvan de leerresultaten c.q. de kwaliteit door de inspectie als voldoende is beoordeeld;
• Een gemotiveerde keuze welke leerweg(en), welke sector en welke afdeling(en) van het vmbo en opleiding(en) binnen het mbo worden gecombineerd in de vakmanschaproute respectievelijk de technologieroute;
• De school/scholengemeenschap is de partner met de actieve licentie voor de theoretische leerweg, de aangevraagd(e) afdeling(en)- en/of de/het intra- en intersectorale programma(’s) en het ROC of de vakschool is de partner met de actieve licentie(s) voor het/de aangevraagde domein(en);
• Voor domein P is wat betreft de basis-, kader of gemengde leerweg van het vmbo de partner een AOC of een afdeling vmbo Groen, vallend onder een scholengemeenschap met de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving (LNO) of Landbouw breed (LB), wat betreft het mbo een AOC. Wat betreft de theoretische leerweg is de partner een school of scholengemeenschap met een actieve licentie voor de theoretische leerweg.
Naast de algemene voorwaarden moet er bij de aanvraag duidelijkheid zijn over de aard en strekking van de samenwerking tussen de school en instelling.
Het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling dienen zowel een aanvraagformulier als een samenwerkingsovereenkomst in (een AOC of verticale scholengemeenschap kunnen in plaats daarvan ook de interne regeling overleggen). De aanvraag omvat in elk geval een projectplan en een organisatieplan.
Dit behelst:
• Een gezamenlijke visie van de samenwerkende school en instelling;
• Vanuit het beoogd resultaat van de vakmanschaproute en technologieroute een beschrijving van wat de ambitie is met de doorlopende leerlijn, gebruikmakend van de geboden ruimte;
• Invulling en organisatie van de gezamenlijkheid van de leerroute (qua inhoud en proces, gebruik faciliteiten/locaties, verdeling bekostiging, terugvaloptie leerlingen etc.);
• Een risicoanalyse inclusief risico beperkende maatregelen met aandacht voor:
– Draagvlak op alle niveaus van de samenwerkende scholen en instellingen (bestuur, management, docenten, decanen);
– Monitoring van de samenwerkingsafspraken;
– Samenwerking met/ betrokkenheid van bedrijfsleven;
– Financiële haalbaarheid tijdens en na experiment
• Een activiteitenplan, SMART geformuleerd, met daarin de fasering, mijlpalen en evaluatiemomenten.
Dit behelst:
• Een verdeling van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de partners.
• De inrichting van een projectorganisatie waarin sprake is van een duidelijke structuur en sturing (stuurgroep/werkgroep/projectleider/opdrachtgever);
• De inzet en facilitering van docenten in het experiment (w.o. uitwisseling van docenten en van kennis en ervaringen, begeleiding).
Het team Maatwerk in Uitvoering Onderwijsbeleid (MUO, onderdeel van DUO) ondersteunt de komende jaren in opdracht van de ministeries van OCW en EZ het uitvoeringstraject. Het team gaat in op de behoefte aan ondersteuning die leeft bij potentiële samenwerkingspartners en levert in onderling overleg maatwerk waar dat mogelijk is.
Op de website www.duo.nl («Uitgelicht/doorlopende leerlijn vmbo-mbo») houdt MUO scholen en instellingen op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo met een vraag- en antwoordrubriek, waarin vragen die leven bij potentiële samenwerkingsverbanden vmbo-mbo of -bedrijven beantwoord worden.
Relevante links met meer informatie over de doorlopende leerlijnen:
De uitvoering en de resultaten van de experimenten worden gemonitord. Op basis hiervan zal een evaluatie worden uitgevoerd, waarbij wordt bepaald in hoeverre de doelstellingen van het experiment zijn behaald. Monitoring en onderzoek vormen een onderdeel van de aanpak om te kunnen beoordelen of de vernieuwing binnen de experimenten werkt en op grotere schaal toegepast kan gaan worden.
De monitor en de evaluatie zullen door een onafhankelijk onderzoeker worden uitgevoerd. Het onderzoek volgt de voortgang van het experiment en richt zich in elk geval op de volgende criteria:
• een goede programmatische aansluiting (doorlopende leerlijn), inhoudelijke vernieuwing, uitdagende inhoud
• een betere doorstroming van vmbo naar mbo;
• de afstemming in de regio in verband met een doelmatig opleidingsaanbod;
• het waar mogelijk inkorten van de beroepskolom;
• terugdringing van voortijdig schoolverlaten;
• meer doorstroom van leerlingen uit de gl en tl naar het mbo;
• meer leerlingen in de sector techniek in brede zin, (terugdringen arbeidstekorten in de sector techniek);
• goede aansluiting op de arbeidsmarkt.
DUO heeft aangegeven dat de AMvB voor wat betreft bekostiging en registratie uitvoerbaar is.
De Inspectie van het Onderwijs neemt de experimenten mee in zijn reguliere risicogerichte toezicht. Het toezichtkader van de Inspectie wordt daarop aangepast.
De inwerkingtreding van dit besluit is voorzien op 1 januari 2014, waarbij kan worden aangevangen met het experiment op 1 augustus 2014. Voor wet- en regelgeving wordt uitgegaan van een minimum invoeringstermijn van drie maanden.
Voorafgaand aan deelname aan een experiment bestaat de administratieve last uit de aanvraag die scholen en instellingen moeten doen om aan het experiment te mogen deelnemen. Vervolgens bestaat de administratieve last bij deelname aan een experiment uit het inschrijven van de leerling in het experiment en mogelijk als extraneus voor die leerling die al mbo-programmaonderdelen afrondt terwijl hij in het vo staat ingeschreven, of vice versa. Bij de daadwerkelijke uitvoering van het experiment voorziet het Ministerie van OCW geen grote gevolgen voor de administratieve lasten van scholen en instellingen. Voor scholen en instellingen berekent het ministerie van OCW de gevolgen voor de administratieve lasten op maximaal 20.000 Euro per experiment. Deelname aan de experimenten is op vrijwillige basis.
In het eerste lid zijn de experimenten benoemd die worden opgezet. Doel van de experimenten is om te onderzoeken of door het afwijken van de in de WVO geregelde leerwegen de doelen die zijn opgesomd in het tweede lid kunnen worden bereikt. Het gaat om de vakmanschaproute in onderdeel a en de technologieroute in onderdeel b. In het tweede lid zijn vervolgens de doelen geformuleerd die de regering beoogt te bereiken met de experimenten. Voor de technologieroute is in het tweede lid, onder 7, een extra doel gesteld die naar de aard van het doel, een versnelde aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt in de technieksector, alleen van toepassing is op de technologieroute.
Op grond van artikel 11a.1 van de WEB en artikel 118t van de WVO dient in het kader van een experiment ook te worden aangegeven welke voorschriften in beginsel op het experiment van toepassing zijn. Het derde lid bepaalt dat de artikelen uit de WVO en de WEB van toepassing zijn, tenzij daarvan is afgeweken in dit besluit. Zo blijft bijvoorbeeld de regelgeving over de eindexamens (en herkansingen) van toepassing, tenzij daarvan af wordt geweken in dit besluit.
Dit artikel voorziet in bepalingen over de deelname aan een experiment. Voor een geslaagd experiment is de regering van mening dat een goede samenwerking tussen de school en de instelling essentieel is. In dit artikel wordt een aantal randvoorwaarden geformuleerd waarvan de regering van mening is dat deze noodzakelijk zijn om het juiste klimaat te scheppen waarbinnen een experiment de grootste kans van slagen heeft. Daarnaast zijn kaders aangebracht met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs alsmede de beheersbaarheid van het experiment.
De leden 1 tot en met 5 betreffen de aanvraag tot deelname aan een experiment. In deze leden wordt een aantal bescheiden en vereisten opgesomd waaraan de aanvraag, onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, moet voldoen. Het eerste lid regelt dat er sprake moet zijn van een aanvraag om toestemming van de minister om te mogen deelnemen aan het experiment. De aanvraag moet worden ingediend door de bevoegde gezagsorganen gezamenlijk, dan wel door het bevoegd gezag van een AOC of een verticale scholengemeenschap. Het tweede lid omschrijft welke documenten de aanvraag moet omvatten. Onderdeel a bepaalt dat er een samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag van een school en instelling (of vervangende interne regeling) aanwezig moet zijn. Op deze samenwerkingsovereenkomst wordt nader ingegaan in artikel 4. Omdat de medezeggenschapsraad in het voortgezet onderwijs adviesrecht heeft ten aanzien van onderwijsvernieuwingen is het gelet op het draagvlak vereist om het advies van de medezeggenschapsraad van de school (onderdeel b.) mee te sturen. Voor de instelling is dit geen onderdeel van de wettelijke adviesrechten en is dit daarom niet voorgeschreven. Het staat het bevoegd gezag van de instelling uiteraard vrij de medezeggenschap te consulteren (wel verplicht als dit in het medezeggenschapsstatuut van de instelling is opgenomen) en mee te zenden met de aanvraag. Daarnaast dient er een volledig ingevuld en ondertekend projectplan te worden meegestuurd (onderdeel c, zie verder het algemeen deel van deze nota van toelichting). Naast de reeds genoemde documenten is nog een organisatieplan noodzakelijk (onderdeel d). In dit plan wordt aangegeven hoe de samenwerking organisatorisch wordt vormgegeven. De bevoegde gezagsorganen van de school en instelling dienen met de gezamenlijke visie en ambitie aan te geven waarom zij deel willen nemen aan een experiment (onderdeel e). Het derde lid regelt dat in de aanvraag moet zijn opgenomen voor welke sector en voor welke aanverwante beroepsopleiding deelname aan het experiment wordt aangevraagd.
In het kader van de beheersbaarheid bepaalt het vierde lid dat de aanvraag niet op deelname aan beide experimenten betrekking kan hebben. Dit om zoveel mogelijk te garanderen dat men een weloverwogen keuze maakt om deel te nemen. Het is daarnaast ook wenselijk om toestemming voor deelname aan het ene experiment wel en voor een ander niet te kunnen verlenen. Ook om die reden moet er voor elk experiment een aparte aanvraag worden ingediend. Het vijfde lid maakt het mogelijk dat het bevoegd gezag van een agrarisch opleidingscentrum of verticale scholengemeenschap zelf een experiment kan vormgeven binnen het aoc of de verticale scholengemeenschap zelf. Het aoc en een verticale scholengemeenschap verzorgt immers zowel vmbo als mbo-onderwijs. Omdat er één bevoegd gezagsorgaan verantwoordelijk is, dient er in plaats van de een samenwerkingsovereenkomst een interne regeling te komen.
Het zesde lid is opgenomen om te voorkomen dat scholen zogenaamde «slapende licenties» (onderwijs dat formeel verzorgd mag worden, maar dat niet in het voorgaande schooljaar is verzorgd) kunnen gebruiken in het kader van een experiment. Zie ook het algemene deel van de toelichting. In het zevende lid is voor de instellingen eenzelfde bepaling opgenomen.
Het achtste lid brengt een beperking aan ten aanzien van deelnemende scholen en instellingen. Kort gezegd mag een leerweg van een school naar oordeel van de minister of rapportages van de inspectie niet zwak of zeer zwak zijn. Het ligt namelijk voor de hand dat deze scholen eerst de kwaliteit voor de leerling op orde moeten brengen, voordat zij hun aandacht kunnen verleggen naar het invullen van een experiment. Dezelfde bepaling geldt voor de zwakke opleidingen aan de instelling. Eerst zullen deze niet langer met onvoldoende kwaliteit aangemerkt moeten worden voordat ze in een experiment betrokken kunnen worden. Voor deelname is verder vereist (negende lid) dat de instelling en de school een samenwerking, in welk kader dan ook, hebben. Dit zal moeten blijken bij de aanvraag.
Op grond van artikel 118t, derde lid, van de WVO, en artikel 11a.1, derde lid, van de WEB, zal een ministeriële regeling worden opgesteld met onder andere beoordelingsnormen ten aanzien van de aanvraag.
Dit artikel regelt de samenwerkingsovereenkomst die is vereist op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel, a. In dit artikel is nader gespecificeerd wat er ten minste in die samenwerkingsovereenkomst moet zijn geregeld. De afspraken in de samenwerkingsovereenkomst zijn gericht op de partijen zelf. Het tweede lid regelt dat de bepalingen uit het eerste lid ook van toepassing zijn op de interne regeling.
Artikel 5 beschrijft de onderwijskundige kenmerken van de vakmanschaproute en regelt afwijkingen van het reguliere wettelijk kader. Het eerste lid geeft een beschrijving van wat de vakmanschaproute is. Elke vorm, door de bevoegde gezagsorganen te bepalen, moet aan deze kaders voldoen. Het lid benoemt in dit verband ook een afwijking van artikel 10b, zevende lid, onderdeel a, van de WVO. Deze afwijking is noodzakelijk om te regelen dat het bevoegd gezag niet verplicht is de vakken en programmaonderdelen op grond van dit artikel te verzorgen, waardoor ruimte ontstaat voor het verzorgen van beroepsonderwijs op grond van de WEB. Op welke wijze dit vervolgens gebeurt is ter keuze aan het bevoegd gezag (van zowel de school als in de instelling). Artikel 118t, derde lid, van de WVO en artikel 11a.1, derde lid, van de WEB bevat een grondslag voor een ministeriële regeling waarin kan worden vastgesteld welke verwante opleidingsdomeinen in het beroepsonderwijs aansluiten bij de diverse sectoren in het vbo. Omdat dit een zeer specifieke lijst zal zijn, die mogelijk nog aan verandering onderhevig kan zijn, is het instrument van een ministeriële regeling geschikt om snel aanpassingen te kunnen doen. In het tweede lid is bepaald dat de basisberoepsopleiding wordt verzorgd in de vakmanschaproute. Het verzorgen van het beroepsonderwijs binnen de vakmanschaproute geschiedt ingevolge het derde lid onder verantwoordelijkheid van de instelling. Tot deze verantwoordelijkheid behoort onder meer ook het afsluiten van een beroepspraktijkovereenkomst voor een leerling die in het vmbo reeds onderdelen van de beroepsopleiding volgt. Op grond van het vierde lid wordt bij het sluiten van een onderwijsovereenkomst ingevolge de WEB (artikel 8.1.3.) tevens het onderwijsprogramma, het aantal uren onderwijstijd en de wijze waarop uitwerking wordt gegeven aan de terugvaloptie van artikel 11 vastgesteld. Het vijfde lid regelt expliciet de aard van de werkzaamheden in het kader van de verplichte beroepspraktijkvorming die onderdeel vormt van het beroepsonderwijs voor leerlingen jonger dan 16 jaar. Het onderwijs voor wat betreft deze groep leerlingen in het beroepsonderwijs ingevolge de WEB kan slechts in de beroepsopleidende leerweg plaatsvinden. Ten slotte regelt het zesde lid dat resultaten voor vakken of onderdelen behaald onder de verantwoordelijkheid van het andere bevoegd gezag dan het bevoegd gezag van de school of instelling waar de leerling is ingeschreven, zonder problemen kunnen worden verwerkt en worden meegenomen in de cijferlijst van een vo-diploma of uitslagregeling van een leerweg of beroepsopleiding. Indien bijvoorbeeld een leerling van een vo school de beroepspraktijkvorming doet of een onderdeel aflegt, dan zal het resultaat daarvoor tijdelijk bij de vo-school moeten worden geregistreerd omdat de leerling daar is ingeschreven. Het resultaat wordt vervolgens na inschrijving bij de instelling waarmee de school een samenwerkingsovereenkomst heeft meegenomen naar de betreffende instelling, zodat dit resultaat kan meetellen bij de uitslagregeling van de beroepsopleiding. In aanvulling op artikel 10b van de WVO en artikel 7.2.7 van de WEB ontvangt de leerling gedurende de leergang adequate loopbaanoriëntatie en begeleiding. Dit vergroot de kans dat de leerling niet voortijdig school verlaat en na het behalen van het diploma goed voorbereid de arbeidsmarkt opgaat.
Het tweede experiment, de technologieroute, wordt in het eerste lid nader uitgewerkt. Het is met name van belang dat het gaat om een programmatisch geheel van de gemengde of theoretische leerweg enerzijds en de verwante middenkaderopleiding anderzijds. Het experiment vangt evenals de vakmanschaproute aan in het derde leerjaar van het vmbo. Het tweede lid brengt voor de gemengde leerweg een beperking aan wat betreft de sectoren die deel kunnen nemen aan het experiment. Het experiment kan voor de gemengde leerweg slechts de sector techniek of de sector landbouw, zoals geregeld in artikel 10d, derde lid, onderdelen a en d, van de WVO omvatten. Het is immers een technologieroute. Het beroepsonderwijs op grond van de WEB binnen de route ziet op het onderwijs in de verwante domeinen. Net zoals bij de vakmanschaproute zal deze verwantschap op het niveau van een ministeriële regeling worden uitgewerkt. Het vak informatietechnologie kan onderdeel zijn van de technologieroute, blijkens het derde lid. Evenals bij de vakmanschaproute wordt in het vierde lid geregeld dat het onderwijs ook beroepsonderwijs in de zin van de WEB omvat. Het derde tot en met zevende lid van artikel 5 is van overeenkomstige toepassing, zie hiervoor de toelichting bij artikel 5.
Dit artikel ziet op de examens die onderdeel zijn van de vakmanschaproute. Het eerste lid regelt een bevoegdheid voor het bevoegd gezag van de school om ervoor te kiezen het afdelingsvak, intrasectoraal of intersectoraal programma geen onderdeel te laten zijn van het examen vmbo. Het eerste lid bepaalt wat er minimaal geëxamineerd moet worden: de vakken uit het gemeenschappelijk deel en de rekentoets. Deze onderdelen dienen altijd geëxamineerd te worden.
Idealiter is het vo-deel van het programma afgerond in het tweede leerjaar van het experiment (vierde leerjaar vmbo) en dat inclusief het eindexamen. Het is echter mogelijk om het betreffende eindexamen vmbo een schooljaar later te voltooien, ondanks dat de leerling inmiddels is ingeschreven bij de instelling. Om te voorkomen dat een leerling eerder de basisberoepsopleiding afrondt dan het vmbo, is de voorwaarde gesteld dat het eindexamen eerder moet zijn afgerond dan het examen van de betreffende basisberoepsopleiding.
Indien door een besluit op grond van het eerste lid niet het volledige eindexamen in de basisberoepsgerichte leerweg of in de kaderberoepsgerichte leerweg wordt afgerond, regelt het derde lid dat een basisberoepsopleiding ook kan worden afgerond door ten minste de vakken uit het gemeenschappelijke deel en de rekentoets te examineren. De vrijgekomen tijd kan dan worden benut voor het verzorgen van mbo, dat vervolgens leidt tot een diploma op mbo-niveau 2 (basisberoepsopleiding). Het derde lid bevat tevens de uitslagregeling. Voor de vakken Engelse taal, Nederlandse taal en de rekentoets geldt dat de leerling één eindcijfer van minimaal een vijf en voor de overige twee eindcijfers minimaal een zes moet hebben om de vakmanschaproute met goed gevolg af te ronden. Het examen in een vak bestaat voor Nederlandse taal en Engelse taal uit een schoolexamen en een centraal examen, overeenkomstig het Eindexamenbesluit VO. Het bevoegd gezag reikt vervolgens een cijferlijst uit met daarop de afgelegde vakken en de rekentoets.
Het blijft voor de leerling overigens mogelijk het volledige vmbo-eindexamen af te leggen. Indien deze leerling voor het eindexamen slaagt, ontvangt hij daarvoor overeenkomstig het Eindexamenbesluit VO een diploma vmbo in de basisberoepsgerichte leerweg dan wel kaderberoepsgerichte leerweg.
Mocht onverhoopt toch een leerling uitvallen (uit het experiment) dan rust op het bevoegd gezag vervolgens de plicht deze leerling verder te begeleiden naar een geschikt diploma (de terugvaloptie, artikel 11). Indien gebruik wordt gemaakt van deze terugvaloptie ontvangt de leerling in elk geval altijd wél een cijferlijst voor de behaalde vakken of rekentoets, ook al is niet het volledige eindexamen afgelegd. Deze cijferlijst dient dan als bewijsstuk waaruit blijkt dat in de rekentoets of het betreffende vak examen is gedaan. Dat de leerlingen die de route succesvol afronden een diploma op mbo-niveau 2 (basisberoepsopleiding) ontvangen, is neergelegd in het vijfde lid.
Het eerste lid maakt het mogelijk dat het examen vmbo in de desbetreffende leerweg niet per definitie in het vierde leerjaar van de leerweg (en het tweede leerjaar dat een leerling in het experiment kan zitten) zal plaatsvinden. Ook bij de technologieroute geldt dat het eindexamen eerder moet zijn afgerond dan het examen van de betreffende middenkaderopleiding. In het tweede lid is vastgelegd dat de leerlingen die de route met succes voltooien, een diploma van de middenkaderopleiding ontvangen.
Indien het bevoegd gezag leerlingen inschrijft voor een experiment, stelt het bevoegd gezag de leerling en zijn wettelijk vertegenwoordiger hiervan voorafgaand aan deze inschrijving op de hoogte op grond van het eerste lid. Op het moment dat een leerling in het derde leerjaar van het vmbo instroomt en daarmee in het experiment, regelt het tweede lid dat deze inschrijving is gekoppeld aan de vo-school. Deze leerling wordt dan via BRON ingeschreven in het experiment. Na twee jaar van het experiment draagt de school er zorg voor dat de leerling wordt overgeschreven naar de instelling. Dit is noodzakelijk in verband met de administratieve verwerking ten behoeve van de bekostiging. Als een leerling eerder examen aflegt in het vo-deel (en slaagt), betekent dit dat deze leerling ingeschreven moet worden (binnen de leerroute) als schoolgaand bij de instelling (tweede lid).
Het examen in het vmbo kan op grond van artikel 7, tweede lid, en artikel 8, tweede lid, ook eerder (in het derde of vierde leerjaar, zijnde het eerste, respectievelijk tweede jaar van het experiment) met goed gevolg worden afgerond (door af te wijken van artikel 37, tweede en derde lid van het Eindexamenbesluit VO). Dit heeft tot gevolg dat het vo-deel van het programma voltooid is en betekent dat de leerling op grond van het derde lid overgeschreven moet worden (conform het reguliere regime) naar de instelling.
Artikel 10 regelt de bekostiging van het experiment. Omdat de leerling in de eerste twee leerjaren van het experiment op een school staat ingeschreven en de laatste twee leerjaren bij een instelling, is de bekostiging in beginsel vanuit de reguliere bekostiging geregeld. De school en instelling kunnen op grond van dit artikel in de samenwerkingsovereenkomst (artikel 4, onderdeel h) afspraken maken over de verdeling van de gelden tussen school en instelling. Op deze manier kunnen de gemaakte kosten voor onderwijs gevolgd aan een school of instelling, anders dan de school of instelling waar de leerling is ingeschreven, worden vereffend.
In dit artikel is bepaald dat indien een leerling, om wat voor reden dan ook, uitvalt uit enig experiment, het bevoegd gezag een terugvaloptie moet hebben. Dit is ook onderdeel van de onderwijsovereenkomst die met elke leerling gesloten moet worden (geregeld in artikel 5). Het artikel regelt dat in elk geval een dergelijke leerling toe geleid moet worden naar een (regulier) vo- of mbo-diploma, afhankelijk van de omstandigheden. Hoe het bevoegd gezag van de school in samenspraak met het bevoegd gezag van de instelling dit verder vormgeeft, is onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst en daarmee aan beide partijen. Voorwaarde is wel dat er toe geleid dient te worden naar een met name in deze bepaling genoemd diploma.
Dit artikel bepaalt dat alleen die bevoegde gezagsorganen die toestemming hebben van de verantwoordelijke minister, gerechtigd zijn de benaming van de experimenten in het maatschappelijk verkeer te voeren. Een dergelijke bepaling is ook opgenomen in artikel 21 van de WVO om duidelijkheid te verschaffen aan de maatschappij en in het bijzonder aan leerlingen die een schoolkeuze gaan maken, over welk onderwijs gegeven wordt aan scholen. Alleen een school of instelling die een experiment uitvoert op grond van dit besluit, is gerechtigd de benaming van het experiment «vakmanschaproute» of het experiment «technologieroute» te gebruiken. De benaming van een experiment kan dan worden gebruikt in bijvoorbeeld de opleidingsgidsen en op de website van een school of instelling.
Het eerste lid voorziet in de situatie waarbij een onderdeel van een experiment (dat wil zeggen de schoolsoort/leerweg of de aansluitende beroepsopleiding binnen de leerroute) gedurende de looptijd van het experiment als zwak of van onvoldoende kwaliteit wordt beoordeeld door de inspectie. In de WVO en de WEB is de procedure geregeld die aan het ontnemen van rechten ten aanzien van een bepaalde leerweg of beroepsopleiding voorafgaan (artikel 109a van de WVO en de artikelen 6.1.4, 6.1.5 en 6.1.5b van de WEB). Tot die rechten hoort het instellen van bezwaar en beroep. In dit besluit is het rechtsgevolg geregeld wanneer op grond van de WVO of de WEB wordt besloten tot het ontnemen van rechten op basis van onvoldoende onderwijskwaliteit. De toestemming aan dit onderdeel van het experiment vervalt dan. Dit is in lijn met artikel 3, achtste lid, van het besluit. In deze bepaling is geregeld dat een leerweg van een school waarvan de leerresultaten ernstig tekortschieten of een beroepsopleiding van een instelling die van onvoldoende kwaliteit is niet voor een experiment in aanmerking komen.
In het tweede lid is geregeld dat de toestemming eveneens vervalt als het bevoegd gezag van de school of instelling vóór afloop van het experiment besluit te stoppen met een onderdeel van het experiment/het totale experiment. Als de toestemming vervalt in het geval van het eerste lid betekent dit dat de terugvaloptie dient te worden uitgevoerd en voor zover het onderdeel van experiment (situatie van eerste lid) nog niet is beëindigd zal dit dienen te gebeuren.
Om de voortgang van het experiment te bewaken en om de uitkomst van de experimenten te kunnen bepalen, is monitoring noodzakelijk. Dit artikel regelt dat het bevoegd gezag aan deze monitor door de OCW en EZ mee dient te werken.
Artikelen 118t, vierde lid, van de WVO, en 11a.1, vierde lid, van de WEB, regelen dat een experiment in beginsel zes jaar mag duren. Gezien de aard van deze experimenten en de duur van leerroutes van vier jaar is hier sprake van een bijzondere omstandigheid. In 2014, 2015, 2016 en 2017 wordt telkens aangevangen met de twee leerroutes. Voor de leerlingen die in 2017 starten met een experiment, is nog een jaar uitloop binnen het experiment door onvoorziene omstandigheden mogelijk. Vier cohorten zijn nodig om onderzoek naar de experimenten goed uit te kunnen voeren. De experimenten duren daarom acht jaar.
Artikelen 118t, tweede lid, onderdeel d, van de WVO, en 11a.1, tweede lid, onderdeel d, van de WEB, schrijven voor dat bij algemene maatregel van bestuur moet worden bepaald op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het experiment beoogde effecten worden geëvalueerd. Evaluatie vindt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit plaats. De effecten van het experiment met de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo worden geëvalueerd aan de hand van een monitoronderzoek. Het monitoronderzoek zal de vraag onderzoeken «in welke mate het beleidsmatige doel van de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo gerealiseerd wordt en de experimenten zoals in de praktijk uitgevoerd, voor wat betreft inhoud, samenwerking en organisatie, daaraan bijdragen».
Tevens wordt op grond van een verklarende evaluatie geëvalueerd welke mechanismen welke effecten hebben. Deze evaluatie geschiedt aan de hand van de criteria van doelmatigheid en doeltreffendheid, aansluitend bij de onderscheiden doelen van het experiment. Alle doelen van het experiment zijn opgesomd in artikel 2, tweede lid van dit besluit.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014. De aanvragen van de bevoegde gezagsorganen kunnen vanaf dat moment worden beoordeeld. De experimenten starten overeenkomstig artikel 15 met ingang van 1 augustus 2014.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
Doorstroomatlas vmbo, De onderwijsloopbanen van vmbo’ers in kaart gebracht, Ministerie van OCW, juni 2012.
Het gaat om de volgende domeinen: A. Bouw en infra, B. Afbouw, hout en onderhoud, C. Techniek en procesindustrie, D. Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek, E. Media en vormgeving, F. Informatie en communicatietechnologie, G. Mobiliteit en voertuigen, H. Transport, scheepvaart en logistiek, P. Voedsel, natuur en leefomgeving.
Op dit moment heeft een beperkt aantal scholen toestemming om dit vak in het vrije deel van de theoretische leerweg te geven.
Dit geldt vooral voor het afdelingsvak of het intra- of intersectoraal programma, aangezien alleen een vo-school het examen in het beroepsgerichte vak mag afnemen en er ook geen staatsexamenmogelijkheid is voor deze vakken.
Voor eventuele mbo-middenkaderopleidingen waarvan de opleidingsduur 4 jaar blijft, kan de technologieroute maximaal zes jaar duren.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2013-370.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.