Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 690 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 690 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 12 oktober 2012, nr. WJZ/448322 (10134), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet; de artikelen 4.1.2, vierde lid, en 4.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; artikel 33, tweede en vierde lid, van de Wet op de expertisecentra; de artikelen 4.5, tweede lid, 9.3, zevende lid, 9.7, achtste lid, 11.2, zesde lid, 11.5, achtste lid, en 12.5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 38a van de Wet op het voortgezet onderwijs;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 november 2012, nr. W05.12.0436/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 4 december 2012, nr. WJZ/458309 (10134), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1, onder b, onderdeel 7 en 8, van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs vervalt.
Het Besluit decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming academische ziekenhuizen wordt ingetrokken.
Het Besluit rechtspositie leden van centrale directies en van colleges van bestuur van hogescholen wordt ingetrokken.
Het Besluit rechtspositie leden van colleges van bestuur van openbare universiteiten wordt ingetrokken.
Het Kaderbesluit rechtspositie PO wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4, tweede lid, vervalt.
B
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In categorie 4 wordt «Onderwijsondersteunend personeel» vervangen door: Ondersteunend en beheerspersoneel.
2. In categorie 4 worden na schaal 14 twee schalen ingevoegd, luidende:
Schaal 15 |
Schaal 16 |
||
---|---|---|---|
nr. |
bedrag |
nr. |
bedrag |
1 |
4509 |
1 |
4891 |
2 |
4619 |
2 |
5028 |
3 |
4754 |
3 |
5163 |
4 |
5028 |
4 |
5447 |
5 |
5163 |
5 |
5593 |
6 |
5301 |
6 |
5746 |
7 |
5447 |
7 |
5928 |
8 |
5593 |
8 |
6119 |
9 |
5746 |
9 |
6314 |
10 |
5928 |
10 |
6516 |
11 |
6119 |
11 |
6721 |
12 |
6314 |
12 |
6936 |
In artikel 14, eerste lid, van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs vervalt de tweede volzin.
Artikel 5a.4 van het Uitvoeringsbesluit WEB vervalt.
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vernummering van het derde tot het tweede lid, vervalt het tweede lid van artikel 6.4.
B
Artikel 7.1 komt te luiden:
1. Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, blijft voor de leden van colleges van bestuur van hogescholen van kracht op de uitkeringen die zijn ingegaan voor die datum of contractueel zijn vastgelegd voor die datum en pas na die datum ingaan.
2. De uit deze overgangsbepaling voortvloeiende aanspraken gelden jegens het bevoegd gezag.
C
Na artikel 7.1 worden de volgende artikelen ingevoegd:
In afwijking van hoofdstuk 2 van het Besluit rechtspositie leden van de centrale directies en van colleges van bestuur, zoals dat luidde op het tijdstip voordat het werd ingetrokken, blijven ten aanzien van degene die voor 1 juli 2001 is benoemd of aangesteld tot lid van een centrale directie of van een college van bestuur de rechtspositievoorschriften, zoals die jegens hem golden op 30 juni 2001, van kracht, indien en voor zolang de betrokkene niet schriftelijk binnen een door het bevoegd gezag vast te stellen termijn van tenminste drie maanden vanaf 1 juli 2001 aan het bevoegd gezag heeft medegedeeld dat hij ermee instemt dat zijn rechtspositie krachtens artikel 2 wordt vastgesteld.
Ten aanzien van degenen die voor 19 maart 1997 wat betreft de openbare universiteiten dan wel voor 11 juli 1997 wat betreft de Open Universiteit tot lid van een college van bestuur zijn benoemd, blijven de salarissen, toelagen en wachtgeldaanspraken, vastgesteld en toegekend op grond van de op 18 maart 1997 onderscheidenlijk de op 10 juli 1997 geldende voorschriften gehandhaafd. Indien de salarisbedragen van de overeenkomstige salarisschaal van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 worden gewijzigd, is deze wijziging van toepassing op de salarisbedragen van de in de eerste volzin bedoelde salarissen.
Het Besluit van 17 oktober 1991, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1991, 568) wordt ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2012, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2013.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 10 december 2012
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
De Minister van Economische Zaken, H. G. J. Kamp
Uitgegeven de achtentwintigste december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) maakt het noodzakelijk dat bij de inwerkingtreding van die wet verschillende nog geldende bezoldigingsnormen binnen de onderwijssector komen te vervallen. De WNT delegeert de bevoegdheid tot regeling van de inkomens van topfunctionarissen die onder het bezoldigingsmaximumregime vallen immers aan de minister die het aangaat. Hiermee wordt de oude systematiek doorbroken waarbij de bezoldiging van bestuurders op basis van de verschillende onderwijswetten in verschillende algemene maatregelen van bestuur werd uitgewerkt.
De bezoldigingsnormen die in dit besluit komen te vervallen staan vanwege deze nieuwe systematiek in de weg aan de werking van een ministeriële regeling op basis van artikelen 2.6 en 2.7 van de WNT. Enerzijds omdat de bepalingen uit deze amvb’s van een andere strekking zijn – zij stellen bijvoorbeeld een te hoog maximum, of schrijven een vaste salarisschaal voor in plaats van een toegestane bezoldigingsmarge – en anderzijds omdat zij niet langer sporen met de wens van de regering om het bezoldigingsbeleid van topfunctionarissen via de WNT te regelen.
Op grond van artikelen 2.6 en 2.7 heb ik de bevoegdheid om bij ministeriële regeling, mede namens de Minister van Economische Zaken en na overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een verlaagd bezoldigingsmaximum vast te stellen voor topfunctionarissen in het onderwijs.
Ik ben voornemens om deze ministeriële regeling vast te stellen zodra ik daartoe de mogelijkheid heb op grond van de WNT. Ik onderteken deze nota mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken.
In het voorliggende besluit komen enkel bepalingen te vervallen en worden dus geen nieuwe of extra administratieve lasten veroorzaakt, ook niet wanneer dit besluit in het licht wordt bezien van de nieuwe systematiek die gaat gelden onder het WNT-regime.
DUO, de Auditdienst en de Inspectie van het Onderwijs hebben het voorliggende besluit getoetst op de uitvoeringsconsequenties. DUO heeft geoordeeld dat dit besluit geen uitvoeringsgevolgen heeft en de Auditdienst en de Inspectie hadden geen opmerkingen.
Er zijn geen financiële gevolgen.
De WNT noopt tot gelijktijdige aanpassing van de bezoldigingsbepalingen in de onderwijswetgeving omdat een en ander strijdigheid oplevert met de nieuwe bezoldigingssystematiek die wordt geïntroduceerd door de WNT. Van de inwerkingtredingstermijn van twee maanden die is afgesproken in het kader van de vaste verandermomenten, wordt afgeweken in belang van die gelijktijdige inwerkingtreding.
De leden van de colleges van bestuur van hogescholen (artikel 1, onder b, onderdeel 7) en het benoemde lid van het algemeen bestuur van het NWO (artikel 1, onder b, onderdeel 8) konden gebruik maken van een bovenwettelijke werkloosheidsregeling in de zin van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BBWO) als zij dat hadden afgesproken in hun arbeidscontract. Het BBWO zal echter worden ingetrokken in het kader van de Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Experimentenwet onderwijs en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met volledige decentralisatie van arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs (Kamerstukken I 2011/12, 31 997). Om die reden is bezien in hoeverre de bovenwettelijke werkloosheidsregeling nog kon blijven gelden voor de in het BBWO genoemde betrokkenen die niet in het primair onderwijs werken. Gelet op de samenhang met het Besluit rechtspositie leden van colleges van centrale directies en van colleges van bestuur van hogescholen en het vervallen van artikel 3 van dat besluit, wordt deze aanpassing van het BBWO in het onderhavige besluit meegenomen.
Voor de leden van colleges van bestuur van hogescholen is een overgangsregeling getroffen (zie artikel VIII onder B). Voor benoemde leden van het algemeen bestuur van de NWO werd het BBWO in de praktijk al niet meer gebruikt, waardoor een overgangsregeling op dat terrein niet nodig is.
Na de inwerkingtreding van de WNT is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de verantwoordelijk minister voor de rechtmatige bezoldiging van de bestuurders van de algemene en academische ziekenhuizen. In lijn met de overige wijzigingen in het voorliggende besluit is ervoor gekozen om ook de bezoldiging van de bestuurders van academische ziekenhuizen op één plek te regelen; in casu in een ministeriële regeling van VWS bij de WNT. Daaruit volgt dat de bezoldigingsvoorschriften in het Besluit decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming academische ziekenhuizen dienen te vervallen en dat verdere normering van de bezoldiging bij regeling van de Minister van VWS zal gebeuren.
Het besluit wordt op verzoek van het Ministerie van VWS in zijn geheel ingetrokken.
Het besluit kan in zijn geheel worden ingetrokken om de hierna volgende redenen. Wel wordt het overgangsrecht uit artikel 8 overgeheveld naar het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (zie artikel VIII, onder C).
Artikel 1 wordt overbodig met het vervallen van de inhoudelijke bepalingen uit dit besluit.
In artikel 2 is geregeld dat het bevoegd gezag de rechtspositie vaststelt van de leden van de colleges van bestuur. Dat artikel kan worden geschrapt gelet op artikel 10.3d, tweede lid, van de WHW, waarin is bepaald dat de raad van toezicht de leden van het college van bestuur benoemt, ontslaat, schorst en de beloning vaststelt, wat overeenkomt met het vaststellen van de rechtspositie.
Artikel 3 kent een bezoldigingsmaximum. Op grond van de voorgenomen ministeriële regeling zal een ander bezoldigingsmaximum gaan gelden, met als gevolg dat deze bepaling dient te vervallen.
De artikelen 4 tot en met 7 zijn uitgewerkte wijzigingsbepalingen die kunnen vervallen.
Artikel 8 wordt overgeheveld naar het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, en kan daarmee in dit besluit vervallen.
De artikelen 9 (inwerkingtredingsbepaling) en 10 (citeertitel) kunnen eveneens vervallen.
Het besluit kan in zijn geheel worden ingetrokken om de hierna volgende redenen. Wel wordt het overgangsrecht uit artikel 11 overgeheveld naar het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (zie artikel VIII, onder C).
Artikel 1 wordt overbodig met het vervallen van de inhoudelijke bepalingen uit dit besluit.
In artikel 2, eerste lid, is geregeld dat de raad van toezicht de rechtspositie vaststelt van de leden van de colleges van bestuur. Dat artikel kan worden geschrapt gelet op artikel 9.8a van de WHW, waarin is bepaald dat de raad van toezicht als taak heeft het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur, wat overeenkomt met het vaststellen van de rechtspositie.
Met de inwerkingtreding van de WNT wordt in rechtspositionele zin onderscheid gemaakt tussen topfunctionarissen en personeel. Dit onderscheid komt tot uiting in de hoogte van de beloning van de topfunctionaris, in casu het lid van het cvb van een universiteit, waarin onder meer het risico op ontslag is verdisconteerd. In lijn daarmee vervalt het tweede lid van artikel 2. Daarmee wordt aangesloten bij de praktijk dat de leden van een college van bestuur zijn uitgesloten van de cao Nederlandse Universiteiten (zie artikel 1.4 van de cao). Ook in de bovenwettelijke regeling van de universiteiten (BWNU, artikel 1, onder c) en de Ziekte- en Arbeidsongeschiktheidsregeling Nederlandse Universiteiten (ZANU, artikel 1, onder c) zijn zij uitgesloten.
In artikel 2, derde lid, vervalt de verwijzing naar het verouderde Rijkswachtgeldbesluit 1959. Met de inwerkingtreding van de WNT ligt het in de rede dat het bevoegd gezag met een betrokkene afspraken maakt over een eventuele afvloeiingsregeling, met de WNT als richtsnoer. In dit artikellid werd overigens geen aanspraak verleend (het oude wachtgeldbesluit fungeert slechts als bovengrens).
Artikel 3 vervalt in zijn geheel. Dit artikel kent een bezoldigingsmaximum en regelt verder allerlei aanspraken die met de WNT niet meer in stand kunnen blijven. Op grond van de voorgenomen ministeriële regeling zal een ander bezoldigingsmaximum gaan gelden (het WNT-maximum), met als gevolg dat deze bepaling dient te vervallen. Hiermee wordt voorkomen dat er een conflict ontstaat met de inhoud van de ministeriële regeling en wordt het uitgangspunt van de WNT gevolgd dat bezoldigingsbepalingen in een ministeriële regeling geregeld worden en niet in een amvb.
De artikelen 4 tot en met 8 zijn uitgewerkte wijzigingsbepalingen die kunnen vervallen.
De overgangsbepalingen in artikel 9 en 10 zijn materieel uitgewerkt en kunnen dientengevolge eveneens vervallen.
Artikel 11 wordt overgeheveld naar het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, en kan daarmee in dit besluit vervallen.
De artikelen 12 (inwerkingtredingsbepaling) en 13 (citeertitel) kunnen eveneens vervallen.
Dit artikellid komt te vervallen in verband met de invoering van het nieuwe verlaagde bezoldigingsmaximum.
Ook de wijziging van bijlage 1 houdt verband met de invoering van een nieuw bezoldigingsmaximum. Door toevoeging van de schalen 15 en 16 aan deze bijlage ontstaat een reeks van salarisbedragen die aansluit bij het nieuwe bezoldigingsmaximum voor het primair onderwijs, uitgaande van een situatie waarin de verantwoordelijkheid voor de primaire arbeidsvoorwaarden ligt bij de Minister van OCW.
In artikel 14, eerste lid, van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs is bepaald dat een hoogleraar die benoemd wordt tot rector magnificus zijn bezoldiging behoudt. Omdat hoogleraren niet worden gekwalificeerd als topfunctionarissen, vallen zij niet onder de WNT-norm en kunnen daarom een bezoldiging zijn overeengekomen die het bezoldigingsmaximum van de WNT (de WNT-norm) te boven gaat.
Wanneer zij vervolgens worden benoemd tot rector magnificus, worden zij daarmee lid van het college van bestuur en daarmee topfunctionaris in de zin van de WNT. Wanneer de rector magnificus in zijn vorige functie van hoogleraar een bezoldiging is overeengekomen die hoger was dan de WNT-norm, ontstaat strijd met de WNT omdat in het thans geldende artikel 14, eerste lid, is geregeld dat hij zijn bezoldiging behoudt. Behoud van bezoldiging is onder het regime van de WNT niet meer aan de orde. Wel geldt het overgangsrecht van de WNT voor de gevallen waarin een voormalig hoogleraar al vóór de inwerkingtreding van de WNT is toegetreden tot het college van bestuur en daardoor zijn bezoldiging mocht behouden.
Artikel 5a.4 van het Uitvoeringsbesluit WEB kent een bezoldigingsmaximum. Op grond van de voorgenomen ministeriële regeling zal een ander bezoldigingsmaximum gaan gelden, met als gevolg dat deze bepaling dient te vervallen.
Ingevolge artikel 2.2 van de WNT mag de bezoldiging van de voorzitter van de raad van toezicht niet meer bedragen dan 7,5% van het voor de betreffende onderwijssector geldende bezoldigingsmaximum. Voor de leden van de raad van toezicht geldt een maximum van 5%. Het gaat daarbij om alle elementen die ingevolge artikel 1.1, onder b, van de WNT tot de bezoldiging behoren.
Het huidige artikel 6.4, tweede lid, regelt dat de vaststelling van het bedrag van de toelage – een onderdeel van de bezoldiging – bij ministeriële regeling gebeurt. In de daarop gebaseerde Regeling financiën hoger onderwijs wordt een bedrag genoemd van € 15.000,–, respectievelijk € 10.000,–. Artikel 6.4 geldt thans voor zowel de openbare universiteiten als voor de Open Universiteit. De WNT geeft hun een aanspraak op maximaal:
• 7,5% x € 225.348 = € 16.901,10 voor de voorzitter van de raad van toezicht en
• 5% x € 225.348 = € 11.267,40 voor de leden van de raad van toezicht.
Voor de leden van raden van toezicht betekent de instandhouding van deze norm dus een beperking van hun bezoldigingsmaximum ten opzichte van wat de WNT hun toekent. Vanwege de dynamische bezoldigingssystematiek die de WNT voor staat, is ervoor gekozen om de vaste bedragen te laten vervallen en volledig aan te sluiten bij de WNT. De delegatiegrondslag in het thans geldende tweede lid van artikel 6.4 kan daarmee dus vervallen.
Omdat het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs ingetrokken zal worden in het kader van de Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Experimentenwet onderwijs en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met volledige decentralisatie van arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs (Kamerstukken I 2011/12, 31 997), is ervoor gekozen om de overgangsbepaling voor de leden van colleges van bestuur in het hoger onderwijs in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 te plaatsen.
Het overgangsrecht bepaalt dat het BBWO zoals dat luidde op een nader te bepalen tijdstip blijft gelden voor de leden van colleges van bestuur van hogescholen die daarop reeds een aanspraak hadden op basis van een bestaand contract of reeds een uitkering ontvingen op basis van een contract dat in het verleden is ontbonden.
Ter voorkoming van vernummering wordt artikel 7.1 (de uitgewerkte inwerkingtredingsbepaling) vervangen door de overgangsbepaling.
Het overgangsrecht uit artikel 8 van het Besluit rechtspositie leden van centrale directies en van colleges van bestuur van hogescholen wordt in dit besluit overgeheveld naar het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Daarmee kan dat besluit in zijn geheel worden ingetrokken.
Het overgangsrecht uit artikel 11 van het Besluit rechtspositie leden van colleges van bestuur van openbare universiteiten wordt in dit besluit overgeheveld naar het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Daarmee kan dat besluit in zijn geheel worden ingetrokken.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het genoemde wijzigingsbesluit in te trekken. Dit besluit is in 1991 in het Staatsblad gepubliceerd maar is nooit in werking getreden. Aangezien de besluiten die het wijzigt intussen zijn ingetrokken kan dit besluit geen effect meer hebben wanneer het in werking zou treden. Het kan dus worden ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking wanneer de wet in werking treedt.
Mocht de totstandkoming van het voorliggende besluit vertraging oplopen en pas gepubliceerd worden na de inwerkingtredingsdatum van de WNT, dan is voorzien in een regeling van terugwerkende kracht. Daarmee kan de inwerkingtreding van de ministeriële regeling zonder problemen op het tijdstip van inwerkingtreding van de WNT plaatsvinden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-690.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.