Wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de onderwijskwaliteit wenselijk is de regeling voor de onderwijstijd in het voortgezet onderwijs te herzien, de regelingen voor de vaststelling van vakanties in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs eveneens te herzien en deze laatste tevens onderling te harmoniseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

Artikel 15, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties. Daarbij kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP DE EXPERTISECENTRA

Artikel 26, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de expertisecentra wordt vervangen door: Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties. Daarbij kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 6e wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 6f. Onderwijstijd

  • 1. Een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma als bedoeld in de artikelen 10, tweede lid, 10b, tweede lid, 10d, tweede lid, 11c, eerste lid, en 12, vijfde lid, tweede volzin, omvat voor iedere leerling in elk leerjaar ten minste 1000 uren, met dien verstande dat het programma in de eerste twee leerjaren per leerjaar ten minste 1040 uren omvat en in het laatste leerjaar ten minste 700 uren omvat. Tot de uren, bedoeld in de eerste volzin, worden tevens gerekend ten hoogste 60 uren, die alleen voor een specifieke groep leerlingen verplicht zijn en worden ingevuld met onderwijsactiviteiten gericht op excellentie, achterstand of ander maatwerk.

  • 2. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de gegevens omtrent de invulling van de uren en de in een onderwijsprogramma verzorgde activiteiten.

  • 4. Ten behoeve van het verrichten van andere taken dan het verzorgen van onderwijs stelt het bevoegd gezag jaarlijks de data vast van ten hoogste negen werkdagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd, waarvan ten hoogste zes werkdagen onmiddellijk aansluitend en ten hoogste vijf werkdagen niet onmiddellijk aansluitend voor of na de voor de school op grond van artikel 22, tweede lid, vastgestelde zomervakantie.

B

In de artikelen 10, 10b, en 10d vervalt in het tweede lid de tweede volzin.

C

In artikel 10f, lid 3a, wordt «In afwijking van artikel 11c, eerste lid, onder b,» vervangen door «In afwijking van artikel 6f, eerste lid,» en wordt «schooljaar» vervangen door: leerjaar.

D

In artikel 11c, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel a wordt toegevoegd: en.

2. Onderdeel b vervalt.

3. Onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel b.

E

In artikel 11f, onderdeel b, wordt: « onderdelen a en c» vervangen door: tweede volzin.

F

In artikel 12, vijfde lid, wordt de tweede volzin vervangen door: Het bevoegd gezag richt daarbij een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma in.

G

Artikel 22, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd. Bij ministeriële regeling kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

H

In artikel 24a, eerste lid, wordt onderdeel c vervangen door:

  • c.

    • 1°. de wijze waarop een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 6f, eerste lid, kwantitatief en kwalitatief wordt ingevuld, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, alsmede wat het beleid is ten aanzien van lesuitval,

    • 2°. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren waarbij wordt aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij,.

I

In artikel 25 wordt «van de artikelen 7 tot en met 11f, 12 tot en met 15,» vervangen door: van de artikelen 6f, 7 tot en met 11f, 12 tot en met 15,.

J

In artikel 58, eerste lid, wordt «gegeven bij of krachtens de artikelen 10,» vervangen door: gegeven bij of krachtens de artikelen 6f, 10,.

ARTIKEL IV. WIJZIGING WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN

De Wet medezeggenschap op scholen wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 8, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De punt aan het slot van onderdeel h wordt vervangen door een puntkomma.

2. Na onderdeel h wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:

  • i. jaarlijks na afloop van het schooljaar doch uiterlijk 1 oktober daaropvolgend gegevens over het aantal daadwerkelijk verzorgde uren van een op de school verzorgd onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 6f van de Wet op het voortgezet onderwijs.

B

In artikel 10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De punt aan het slot van onderdeel h wordt vervangen door een puntkomma.

2. Na onderdeel h wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:

  • i. vaststelling of wijziging van de data, bedoeld in artikel 17 van het Inrichtingsbesluit W.V.O en artikel 6f, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

C

In artikel 12, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De punt aan het slot van onderdeel q wordt vervangen door een puntkomma.

2. Na onderdeel q wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:

  • r. vaststelling of wijziging van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de dagen, bedoeld in artikel 10, onderdeel i.

D

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «onderwijstijd» ingevoegd: indien het een bevoegd gezag betreft van een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

2. Toegevoegd wordt een lid, luidend:

  • 4. Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs behoeft voorafgaand aan instemming met betrekking tot de vaststelling van de gehele schoolgids als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, afzonderlijk instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders en de leerlingen is gekozen voor het in die schoolgids opgenomen onderdeel met betrekking tot de jaarlijkse vaststelling van de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van een onderwijsprogramma alsmede voor het onderdeel met betrekking tot het beleid ten aanzien van lesuitval als bedoeld in artikel 24a, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL IVA. WIJZIGING WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

Artikel 20, tweede lid, van de Wet primair onderwijs BES komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties. Daarbij kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

ARTIKEL IVB. WIJZIGING WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES

De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 12a. Onderwijstijd

  • 1. Een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma als bedoeld in de artikelen 16, tweede lid, 18, tweede lid, 29, tweede lid, 35, eerste lid, en 38, vijfde lid, tweede volzin, omvat voor iedere leerling in elk leerjaar ten minste 1000 uren, met dien verstande dat het programma in de eerste twee leerjaren per leerjaar ten minste 1040 uren omvat en in het laatste leerjaar ten minste 700 uren omvat. Tot de uren, bedoeld in de eerste volzin, worden tevens gerekend ten hoogste 60 uren, die alleen voor een specifieke groep leerlingen verplicht zijn en worden ingevuld met onderwijsactiviteiten gericht op excellentie, achterstand of ander maatwerk.

  • 2. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de gegevens omtrent de invulling van de uren en de in een onderwijsprogramma verzorgde activiteiten.

  • 4. Ten behoeve van het verrichten van andere taken dan het verzorgen van onderwijs stelt het bevoegd gezag jaarlijks de data vast van ten hoogste negen werkdagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd, waarvan ten hoogste zes werkdagen onmiddellijk aansluitend en ten hoogste vijf werkdagen niet onmiddellijk aansluitend voor of na de voor de school op grond van artikel 45, tweede lid, vastgestelde grote vakantie.

B

In de artikelen 16, 18, en 29 vervalt in het tweede lid de tweede volzin.

C

In artikel 31, vierde lid, wordt «In afwijking van artikel 35, eerste lid, onder b,» vervangen door «In afwijking van artikel 12a, eerste lid,» en wordt «schooljaar» vervangen door: leerjaar.

D

Artikel 35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a wordt toegevoegd: en.

2. Onderdeel b vervalt.

3. Onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel b.

E

In artikel 37, onderdeel b, wordt «onderdelen a en c» vervangen door: tweede volzin.

F

In artikel 38, vijfde lid, wordt de tweede volzin vervangen door: Het bevoegd gezag richt daarbij een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma in.

G

Artikel 45, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd. Bij ministeriële regeling kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

H

In artikel 46 vervalt, onder het vervallen van de aanduiding «1.» voor het eerste lid, het tweede lid.

I

In artikel 51, eerste lid, wordt onderdeel c vervangen door:

  • c.

    • 1°. de wijze waarop een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, kwantitatief en kwalitatief wordt ingevuld, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, alsmede wat het beleid is ten aanzien van lesuitval,

    • 2°. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren waarbij wordt aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij,.

J

In artikel 61 wordt «van de artikelen 8 en 13 tot en met 41,» vervangen door: van de artikelen 8 en 12a tot en met 41,.

K

In artikel 114, eerste lid, wordt «gegeven bij of krachtens de artikelen 16,» vervangen door: gegeven bij of krachtens de artikelen 12a, 16,.

ARTIKEL IVC. EERDERE INWERKINGTREDING MAATSCHAPPELIJKE STAGE

Indien het bij koninklijke boodschap van 9 oktober 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenwet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Kamerstukken II 2010/11, 32 531, nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en artikel I van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als, de artikelen III en IV van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel III, onderdeel A, wordt in de aanhef «artikel 6e» vervangen door: artikel 6f.

B

In artikel III, onderdelen A, C, I en J, en artikel IV, onderdelen A en B, wordt «6f» telkens vervangen door: 6g.

C

Artikel III, onderdeel H, komt te luiden:

H

In artikel 24a, eerste lid, wordt onderdeel c vervangen door:

  • c.

    • 1°. de wijze waarop een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 6g, eerste lid, kwantitatief en kwalitatief wordt ingevuld, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, alsmede wat het beleid is ten aanzien van lesuitval,

    • 2°. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren waarbij wordt aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij,

    • 3°. de invulling van de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6f.

ARTIKEL IVD. LATERE INWERKINGTREDING MAATSCHAPPELIJKE STAGE

Indien het bij koninklijke boodschap van 9 oktober 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenwet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Kamerstukken II 2010/11, 32 531, nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en artikel I van die wet later in werking treedt dan de artikelen III en IV van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel B, wordt in de aanhef «artikel 6e» vervangen door: artikel 6f.

B

In artikel I, onderdelen B, C, D en F, en artikel II, wordt «6f» telkens vervangen door: 6g.

C

Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:

E

In artikel 24a, eerste lid, wordt onderdeel c vervangen door:

  • c.

    • 1°. de wijze waarop een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 6f, eerste lid, kwantitatief en kwalitatief wordt ingevuld, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, alsmede wat het beleid is ten aanzien van lesuitval,

    • 2°. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren waarbij wordt aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij,

    • 3°. de invulling van de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6g.

ARTIKEL IVE. EERDERE INWERKINGTREDING VERSTERKING POSITIE LERAREN

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 mei 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met de versterking van de positie van personeel dat is belast met het geven van onderwijs (Kamerstukken II 2010/11, 32 396, nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en artikel VI van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als, artikel IV, onderdeel C, van deze wet, komt artikel IV, onderdeel C, van deze wet te luiden:

C

Artikel 12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De punt aan het slot van onderdeel r wordt vervangen door een puntkomma.

2. Na onderdeel r wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:

  • s. vaststelling of wijziging van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de dagen, bedoeld in artikel 10, onderdeel i.

ARTIKEL IVF. LATERE INWERKINGTREDING VERSTERKING POSITIE LERAREN

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 mei 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met de versterking van de positie van personeel dat is belast met het geven van onderwijs (Kamerstukken II 2010/11, 32 396, nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en artikel VI van die wet later in werking treedt dan artikel IV, onderdeel C, van deze wet, komt artikel VI van die wet te luiden:

ARTIKEL VI

Artikel 12, eerste lid, van de Wet medezeggenschap op scholen wordt als volgt gewijzigd:

1. De punt aan het slot van onderdeel r wordt vervangen door een puntkomma.

2. Na onderdeel r wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:

  • s. vaststelling of wijziging van een regeling voor het werkoverleg als bedoeld in artikel 29a, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 29a, derde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 32b2, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL V. EVALUATIE

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 28 juni 2012

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de vierentwintigste juli 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 640

Naar boven