Wet van 29 maart 2012, houdende wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met aanpassing van de hoogte van de uitkering aan het woonland (Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, gelet op het karakter van de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de nabestaandenuitkeringen en de vervolguitkering van de WGA-uitkering, te regelen dat deze worden aangepast aan het kostenniveau van een land waar een kind of de uitkeringsgerechtigde woont;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het basiskinderbijslagbedrag bedraagt voor een kind dat woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het bedrag, genoemd in het eerste lid. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «in het eerste lid» vervangen door: op grond van het eerste en tweede lid.

B

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De bedragen, genoemd in artikel 12, worden» vervangen door: Het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, wordt.

2. In het tweede lid wordt «De bedragen, genoemd in artikel 12, worden» vervangen door «Het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, wordt» en wordt «worden deze bedragen» vervangen door: wordt dit bedrag.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het overeenkomstig het tweede lid herziene bedrag treedt in de plaats van het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid.

4. In het vierde lid wordt «kunnen de bedragen, genoemd in artikel 12» vervangen door «kan het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid» en wordt «De ingevolge de vorige volzin verhoogde bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in artikel 12.» vervangen door: Het ingevolge de vorige zin verhoogde bedrag treedt in de plaats van het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid.

5. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Indien het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, wordt gewijzigd, worden de uit de toepassing van artikel 12, derde lid, met betrekking tot dat bedrag voortvloeiende bedragen door Onze Minister bekendgemaakt in de Staatscourant.

ARTIKEL IA

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 september 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2012) (33 015), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, komt artikel I, onderdeel A, van deze wet als volgt te luiden:

A

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het basiskinderbijslagbedrag bedraagt voor een kind dat woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het bedrag, genoemd in het eerste lid. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «in het eerste lid» vervangen door: op grond van het eerste en tweede lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

ARTIKEL IB

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 september 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2012) (33 015), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, komt artikel I, onderdeel A, van die wet als volgt te luiden:

A

Aan artikel 12 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De kinderbijslag op grond van het derde lid, onderdelen b en c, wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

ARTIKEL II ALGEMENE NABESTAANDENWET

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17 wordt onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De bruto-nabestaandenuitkering bedraagt voor een nabestaande die woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste of tweede lid vastgestelde bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de nabestaande woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

B

Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor een nabestaande die woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, wordt, in afwijking van het tweede lid, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van dat lid vastgestelde bedrag buiten aanmerking gelaten. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de nabestaande woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

C

In artikel 25 worden, onder vernummering van het tweede lid tot het vijfde lid, drie leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De bruto-halfwezenuitkering ten behoeve van een halfwees die woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, bedraagt een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de halfwees woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

  • 3. Indien een nabestaande recht heeft op een halfwezenuitkering ten aanzien van het overlijden van een van beide ouders ten behoeve van twee of meer kinderen waarvan er ten minste een woonachtig is in Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, bedraagt de bruto-halfwezenuitkering het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag.

  • 4. Indien een nabestaande recht heeft op een halfwezenuitkering ten aanzien van het overlijden van een van beide ouders ten behoeve van twee of meer kinderen die woonachtig zijn in verschillende landen, waarvoor op grond van het tweede lid percentages zijn vastgesteld bij ministeriële regeling, bedraagt de bruto-halfwezenuitkering het hoogste van die vastgestelde percentages van het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag.

D

Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De bruto-wezenuitkering bedraagt voor een kind dat woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste en tweede lid vastgestelde bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

E

In artikel 29a wordt, onder vernummering van het achtste tot negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. De tegemoetkoming bedraagt indien de nabestaande, de halfwees ten behoeve van wie de tegemoetkoming wordt ontvangen of de wees woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste tot en met zevende lid vastgestelde bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de nabestaande, de halfwees of wees woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

F

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 17, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 17, tweede, derde of vierde lid.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de halfwezenuitkering met toepassing van artikel 25, tweede of vierde lid, op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt de vakantie-uitkering evenredig verlaagd.

  • 4. Indien de wezenuitkering met toepassing van artikel 29, derde lid, op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag, bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, wordt de vakantie-uitkering evenredig verlaagd.

G

Aan artikel 67 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 12. De nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering bedragen voor de nabestaande een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste tot en met het elfde lid vastgestelde bedrag indien de nabestaande respectievelijk de halfwees woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de nabestaande respectievelijk de hafwees woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

ARTIKEL III WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. Onze minister:

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;.

B

Aan artikel 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 10. Indien de ouder:

    • a. aanspraak heeft op kindgebonden budget voor een kind, en

    • b. voor dat kind voor de toepassing van de Algemene Kinderbijslagwet een ander land dan Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland als woonland in aanmerking wordt genomen,

    bedraagt het kindgebonden budget een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van de in het tweede lid, onderdeel a, vierde, vijfde en zesde lid bedoelde bedragen. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land dat als woonland in aanmerking wordt genomen en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

  • 11. Indien de ouder:

    • a. aanspraak heeft op kindgebonden budget voor meer dan een kind, en

    • b. voor een of meer van die kinderen voor de toepassing van de Algemene Kinderbijslagwet een ander land dan Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland als woonland in aanmerking wordt genomen,

    bedraagt het kindgebonden budget een volgens bij ministeriële regeling te stellen regels vastgesteld bedrag. Dat bedrag is gebaseerd op de in het tweede, vierde, vijfde en zesde lid, opgenomen bedragen en de verhouding tussen het kostenniveau van het land dat als woonland in aanmerking wordt genomen voor het desbetreffende kind of voor de desbetreffende kinderen en dat van Nederland uitgedrukt in procenten. Het percentage bedraagt maximaal 100.

ARTIKEL IV WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13, derde lid, wordt «62, derde lid» vervangen door: 62, vierde lid.

B

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De vervolguitkering bedraagt voor een verzekerde die woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de verzekerde woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

  • 3. Voor de toepassing van de Toeslagenwet ten aanzien van de verzekerde, bedoeld in het tweede lid, bedraagt het minimumloon het op grond van het tweede lid op hem van toepassing zijnde percentage van het minimumloon, bedoeld in die wet. Ten aanzien van die verzekerde worden de bedragen, genoemd in de artikelen 2 en 8 van de Toeslagenwet, vastgesteld op het in de eerste zin bedoelde percentage van deze bedragen.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: eerste tot en met vierde lid.

C

In artikel 83, tweede lid, wordt «62, derde lid» vervangen door «62, vijfde lid» en «op grond van het eerste en tweede lid» vervangen door: op grond van het eerste en vierde lid.

ARTIKEL V INWERKINGTREDING

  • 1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Bij het vaststellen van het in het eerste lid genoemde tijdstip van inwerkingtreding wordt in acht genomen dat, indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2011, artikel I of artikel IA voor personen die voor de datum van uitgifte van genoemd Staatsblad recht op kinderbijslag hebben, in werking treedt met ingang van de eerste dag van het kalenderkwartaal die gelegen is minstens zes kalendermaanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

  • 3. Bij het vaststellen van het in het eerste lid genoemde tijdstip van inwerkingtreding wordt in acht genomen dat, indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2011 de artikelen II en IV voor personen die voor de datum van uitgifte van genoemd Staatsblad recht op een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet respectievelijk een uitkering op grond van artikel 62 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen hebben, in werking treden met ingang van de eerste dag van de kalendermaand die gelegen is minstens zes kalendermaanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

ARTIKEL VI CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 29 maart 2012

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Uitgegeven de achtste mei 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 878

Naar boven