Wet van 29 september 2011 tot uitvoering van het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU 2011, L 192/51) en van de verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1) (Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen dat wetgeving nodig is ter uitvoering van het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU 2011, L 192/51), van het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage gesloten protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU 2009, L 331/17) en van de verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. het verdrag:

het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU 2011, L 192/51);

b. de verordening:

de verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1).

Artikel 2

  • 1. Als centrale autoriteit als bedoeld in artikel 4 van het verdrag en artikel 49 van de verordening wordt aangewezen het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

  • 2. De centrale autoriteit is belast met de in hoofdstuk II en III van het verdrag onderscheidenlijk de in hoofdstuk VII van de verordening omschreven taken.

Artikel 3

  • 1. De centrale autoriteit treedt op verzoek van de centrale autoriteit van een verzoekende staat in en buiten rechte op ten behoeve van degene die zich met een verzoek als bedoeld in artikel 10 van het verdrag of artikel 56 van de verordening tot de centrale autoriteit van de verzoekende staat heeft gewend. De centrale autoriteit treedt eveneens in en buiten rechte op ten behoeve van de centrale autoriteit die zich met een verzoek als bedoeld in artikel 7 van het verdrag of artikel 53 van de verordening tot haar heeft gewend.

  • 2. De centrale autoriteit behoeft, indien zij in rechte optreedt, in zaken in eerste aanleg en in hoger beroep die met een verzoekschrift worden ingeleid, niet de bijstand van een advocaat.

Artikel 4

Voor het optreden van de centrale autoriteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt in zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid, geen griffierecht geheven.

§ 2. Erkenning en tenuitvoerlegging op grond van het verdrag

Artikel 5

  • 1. Verzoeken die betrekking hebben op de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud op grond van het verdrag worden bij verzoekschrift gedaan aan de voorzieningenrechter van de rechtbank. Ten aanzien van het verlof tot tenuitvoerlegging zijn de artikelen 985 tot en met 990 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering niet van toepassing.

  • 2. In zaken betreffende de verzoeken, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wier rechtsgebied de persoon jegens wie de erkenning en tenuitvoerlegging wordt gevraagd gewone verblijfplaats heeft of de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wier rechtsgebied de tenuitvoerlegging plaats dient te vinden.

  • 3. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend door de centrale autoriteit of, in geval van een verzoek waarbij de centrale autoriteit niet als verzoeker optreedt, door een advocaat of deurwaarder. In het geval van indiening door een advocaat of deurwaarder geldt het kantoor van de advocaat of deurwaarder als gekozen woonplaats van de verzoeker.

  • 4. In afwijking van het derde lid is, in het geval van een verzoek waarbij de centrale autoriteit niet als verzoeker optreedt, de bijstand van een advocaat of deurwaarder niet vereist indien het bedrag dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, moet voldoen in hoofdsom niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 93, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Is het eerstbedoelde bedrag uitgedrukt in een andere munteenheid dan de euro, dan moet het worden omgerekend tegen de koers van de dag van de indiening van het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging. De verzoeker die zonder bijstand van een advocaat of deurwaarder een verzoek indient, dient woonplaats te kiezen binnen Nederland.

  • 5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in de Nederlandse taal gesteld, onverminderd artikel 7 van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer. De bij het verzoek horende stukken moeten in de Nederlandse taal zijn vertaald.

  • 6. Bij ongenoegzaamheid van de bij het verzoek overgelegde documenten wordt gelegenheid tot aanvulling gegeven.

  • 7. Inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid geschiedt in de vorm van een eenvoudig verlof, dat op het overgelegde afschrift van de beslissing, dat door de bevoegde autoriteit is gewaarmerkt, wordt gesteld.

  • 8. De voorzieningenrechter veroordeelt de schuldenaar in de kosten welke op de afgifte van het verlof zijn gevallen.

  • 9. De voorzieningenrechter verklaart het verlof tot tenuitvoerlegging uitvoerbaar bij voorraad.

  • 10. Voor de toepassing van de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt een verzoek als bedoeld in het eerste lid geacht geen eis tot betaling van een bepaalde geldsom te zijn.

Artikel 6

  • 1. De rechtbank waarvan de voorzieningenrechter op een verzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, heeft beschikt, neemt kennis van het rechtsmiddel bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van het verdrag tegen die beschikking.

  • 2. Het in artikel 23, tiende lid, van het verdrag bedoelde toegestane rechtsmiddel is beroep in cassatie.

  • 3. Voor de toepassing van de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt het bij een rechtsmiddel gedaan verzoek geacht geen eis tot betaling van een bepaalde geldsom te zijn.

§ 3. Erkenning en tenuitvoerlegging op grond van de verordening

Artikel 7

  • 1. Een verzoek tot heroverweging op grond van artikel 19 van de verordening kan worden gedaan op de in dat artikel genoemde gronden en binnen de in dit artikel genoemde termijnen aan het gerecht dat de beslissing heeft gegeven.

  • 2. Voor de indiening van een verzoek tot heroverweging is de bijstand van een advocaat niet vereist.

Artikel 8

  • 1. Op de verzoeken die betrekking hebben op de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud op grond van afdeling 2 van hoofdstuk IV van de verordening is artikel 5, eerste, derde, vierde, vijfde lid, eerste volzin, zevende tot en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het in artikel 28, eerste lid, onder b, van de verordening bedoelde formulier wordt in de Nederlandse taal vertaald.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 29 van de verordening wordt bij ongenoegzaamheid van de bij het verzoekschrift overgelegde documenten gelegenheid tot aanvulling gegeven.

Artikel 9

  • 1. De rechtbank waarvan de voorzieningenrechter op een verzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid, heeft beschikt, neemt kennis van het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 32 van de verordening.

  • 2. Het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 32 van de verordening, wordt, indien het wordt ingesteld door de verzoeker en is gericht tegen een weigering om een verzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid, in te willigen, ingesteld binnen een maand na de dagtekening van de beschikking.

  • 3. Artikel 6, derde lid, is van toepassing.

  • 4. Het in artikel 33 van de verordening toegestane rechtsmiddel is beroep in cassatie.

§ 4. Wijzigingen in andere wetten

Artikel 10

De Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 2, vierde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Het Bureau treedt op als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 4 van het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU 2011, L 192/51) en artikel 49 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1).

Artikel 11

Indien het bij Koninklijke boodschap van 18 september 2009 ingediende voorstel van wet tot vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 90 komt te luiden:

Artikel 90

Het recht dat van toepassing is op verplichtingen tot levensonderhoud gedurende het geregistreerd partnerschap en na beëindiging daarvan wordt bepaald door

  • a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17), of

  • b. het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86).

B

Aan artikel 116 wordt, onder verlettering van de onderdelen a en b tot b en c, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17),.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 12

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 13

Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 29 september 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Uitgegeven de vijfentwintigste oktober 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 617

Naar boven