Besluit van 2 september 2010 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (wijzigingen met betrekking tot de grondexploitatie, de bevoorschotting van verleende subsidies en de partiële herziening van bestemmingsplannen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 april 2010, nr. BJZ2010010086, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.4, tweede lid, 3.7, achtste lid, 3.22, vierde lid, 3.37, 3.38, vijfde lid, 4.1 vierde lid, 4.2, vijfde lid, 6.11, tweede lid, 6.12, tweede lid, en 6.13, negende lid, onderdeel c, van de Wet ruimtelijke ordening;

De Raad van State gehoord (advies van 14 juni 2010, nr. W08.10.0142/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 augustus 2010, nr. BJZ201001944, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen c, e en f wordt na «1000 m2» ingevoegd: bruto-vloeroppervlakte.

2. In onderdeel e wordt «1000 m2» vervangen door: 1500 m2.

B

Na artikel 6.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2.1a

Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de wet worden aangewezen de gevallen waarin:

  • a. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19, van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;

  • b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f;

  • c. de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

C

In artikel 6.2.6 wordt na «bedoeld in artikel 6.2.4, onder» ingevoegd: a en.

D

Na artikel 6.3.6.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.3.6.2

Indien de subsidieaanvrager een gemeente, een provincie of een regionaal openbaar lichaam op grond van artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen is, geldt in afwijking van artikel 6.3.6.1 dat:

  • a. Onze Minister in het jaar waarin de uitvoeringswerkzaamheden van het project aanvangen, een uit te keren jaartermijn tot maximaal 100 procent kan bevoorschotten, zo mogelijk in aansluiting op de subsidieverlening en vervolgens aan het begin van een jaar;

  • b. de bevoorschotte bedragen in rekening-courant, bedoeld in artikel 24, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 worden aangehouden bij het Ministerie van Financiën, tenzij dat, gelet op de omvang van de bedragen, naar het oordeel van Onze Minister van Financiën niet doelmatig is;

  • c. voor het aanhouden in rekening-courant van de bevoorschotte bedragen de door Onze Minister van Financiën gestelde regels, bedoeld in artikel 49a van de Comptabiliteitswet 2001, van toepassing zijn.

E

Artikel 8.1.2 komt te luiden:

Artikel 8.1.2

Tenzij toepassing is gegeven aan artikel 8.1.4, zijn de artikelen 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4 niet van toepassing op:

  • a. een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010, en

  • b. een herziening van een bestemmingsplan, mits dat bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010 en de herziening niet betrekking heeft op het vervangen van een in dat plan voorkomende bestemming.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel E, voor zover het betreft artikel 8.1.2, aanhef en onderdeel b, van het Besluit ruimtelijke ordening, werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 2 september 2010

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de veertiende september 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

De onderhavige wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) bevat enkele uiteenlopende aanpassingen.

De wijzigingen onder A tot en met C bevatten kleine correcties van meer technische aard. In onderdeel D wordt voorzien in een regeling van bevoorschotting van een subsidie tot 100%. Onderdeel E maakt het mogelijk om ook na 1 januari 2010 vigerende papieren bestemmingsplannen partieel te herzien zonder dat de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (die betrekking heeft op de digitale vormgeving) van toepassing is. Voor een partiële herziening op papier gelden wel een aantal randvoorwaarden.

Het ontwerp-besluit is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO). De VNG stemt in met het ontwerp. Het IPO heeft bij het ontwerp geen opmerkingen.

Met de wijzigingen zijn geen extra lasten voor bedrijfsleven, overheid, burgers of rechterlijke macht gemoeid.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A
Artikel 6.2.1, onderdelen c, e en f

In deze onderdelen is het begrip bruto-vloeroppervlakte toegevoegd. Met de aanpassing van onderdeel e is een afstemming bereikt met de in artikel 4.1.1 opgenomen lijst van ontheffingen van het bestemmingsplan, waarin voor een gebruikswijziging een grens van 1500 m2 is opgenomen. Om die reden is in onderdeel e tevens de ondergrens opgehoogd van 1000 m2 naar 1500 m2.

Onderdeel B

In het voorstel van wet betreffende kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (32 277) wordt in artikel IX, onderdeel B, een wijziging van artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voorgesteld, waarmee de bevoegdheid wordt gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarin van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien. Gebleken was dat bij sommige locaties kostenverhaal verplicht is, hoewel er nauwelijks reële kosten zijn die de gemeente wil verhalen. Met de onderhavige wijziging van het besluit zijn deze gevallen gespecificeerd.

Onderdeel a betreft gevallen waarin de netto-opbrengsten van het exploitatieplan niet opwegen tegen de bestuurlijke kosten. Het gaat dan om de totale opbrengst van de op grond van het exploitatieplan bij de bouwvergunning te innen exploitatiebijdragen, waarvan de kosten die de aanvrager maakt mogen worden afgetrokken. Indien sprake is van een bedrag dat hoger is dan het in onderdeel a genoemde bedrag, is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen.

In de situatie bedoeld in onderdeel b is geen sprake van specifieke grondexploitatiekosten, maar veelal uitsluitend van apparaatskosten. In de regel kunnen deze zo nodig via de leges in rekening worden gebracht.

In onderdeel c gaat het om voorzieningen waarvan de gemeente veelal de kosten ook na vaststelling van het ruimtelijk besluit nog zal kunnen verhalen via een overeenkomst. Voorbeelden zijn het maken van een inrit naar de openbare weg of een aansluiting op het riool.

De wijzigingen leiden tot een vermindering van bestuurlijke lasten, terwijl geen afbreuk wordt gedaan aan het principe van kostenverhaal bij bouwlocaties.

Onderdeel C

In de opsomming van te maximeren of anderszins te regelen kostensoorten ontbraken de onderzoekskosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdeel a, omdat deze kosten zeer variabel en projectgebonden zijn. Bij het opstellen van het concept voor de regeling plankosten exploitatieplan bleek dat er toch enkele onderzoekskosten zijn die zich wel goed voor regeling lenen. Het gaat om onderzoeken voor het ophogen en voorbelasten van gronden. Om die reden is onderdeel a aan de opsomming toegevoegd.

Onderdeel D

In dit onderdeel is aan afdeling 6.3 Subsidies, paragraaf 6.3.6, Voorschotten en betaling, een artikel toegevoegd, dat onder bepaalde voorwaarden een voorschot van 100 procent van een jaartermijn mogelijk maakt. Voor deze regeling is aangesloten bij de Subsidieregeling Wet op het Waddenfonds.

In onderdeel a wordt uitgegaan van het bevoorschotten van de jaartermijnen van verleende meerjarige projectsubsidies. Doelmatig subsidiebeheer houdt in dat allereerst het totale meerjarige bedrag van een subsidie in het kader van het opstellen van de jaarlijkse begroting wordt opgesplitst in jaartermijnen, die in lijn zijn met het verwachte verloop van de uitvoering van het project. Die jaartermijnen kunnen vervolgens jaarlijks tot maximaal 100% worden bevoorschot. Het is in beginsel niet de bedoeling dat het totaalbedrag van de subsidieverlening via een eenmalig voorschot aan het begin van het project wordt bevoorschot. Dat kan leiden tot het zogenaamde parkeren van begrotingsgeld, hetgeen op grond van artikel 5 van de Regeling verlening voorschotten 2007 (Stcrt. 2007, 233) niet is toegestaan.

In onderdeel a wordt verder geregeld dat de bevoorschotting zo mogelijk plaatsvindt in aansluiting op de subsidieverlening en vervolgens aan het begin van een jaar. Dit onderdeel biedt daardoor de mogelijkheid de bevoorschotting direct in de beschikking tot subsidieverlening te regelen.

In onderdeel b wordt ervan uitgegaan dat met de bevoorschotte bedragen schatkistbankieren bij het Ministerie van Financiën plaatsvindt. Voor een toelichting daarbij wordt verwezen naar de nota van toelichting bij de Regeling verlening voorschotten 2007 (Stcrt. 2007, 233) van de Minister van Financiën (het algemeen deel, onder Voorschotverlening en doelmatigheid, en artikel 3, Publiekrechtelijke voorschotten). Daarin wordt ook aandacht besteed aan de interne beleidslijn die wordt gehanteerd bij de beoordeling of de omvang van een voorschot in het kader van schatkistbankieren doelmatig is.

De regels bedoeld in artikel 49a van de Comptabiliteitswet 2001 (onderdeel c) zijn opgenomen in de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden (Stcrt. 2007, 77 en 79).

Onderdeel E
Artikel 8.1.2, algemeen

De wijziging van artikel 8.1.2 maakt het mogelijk om ook na 1 januari 2010 vigerende papieren bestemmingsplannen partieel te herzien zonder dat de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (die betrekking heeft op de digitale vormgeving) van toepassing is. Voor een zodanige partiële herziening op papier gelden wel twee belangrijke randvoorwaarden.

In de eerste plaats zal het gedeeltelijk herzien van papieren bestemmingsplannen alleen mogelijk zijn tot de in artikel 3.1, tweede lid, van de Wro, bedoelde actualisatiedatum van het onderliggende bestemmingsplan, tien jaar na vaststelling.

In de tweede plaats kunnen er bij het gedeeltelijk herzien van papieren bestemmingsplannen geen nieuwe bestemmingen worden vastgesteld en kunnen bestemmingen niet worden gewijzigd. Als sprake is van nieuwe of gewijzigde bestemmingen zal een nieuw (digitaal) bestemmingsplan moeten worden gemaakt.

Het leggen van een dubbelbestemming behoort wel tot de mogelijkheden.

Voor de wijzigings- of uitwerkingsplannen, of partiële herzieningen, waarop de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (hierna: Rsro 2008) ingevolge dit artikel niet van toepassing is, blijft de Regeling ruimtelijke documenten op papier gelden.

Het gewijzigde artikel 8.1.2 geeft aan in welke gevallen de digitaliseringsplicht niet geldt en de Rsro 2008 niet behoeft te worden toegepast. Het betreft hier een uitzondering op de algemene digitaliseringsplicht. Indien een gemeente ervoor gekozen heeft om vanaf 1 juli 2009 met toepassing van artikel 8.1.2 digitaal te werken conform de Rsro 2008, is voor de betreffende digitale plannen het bepaalde in artikel 8.1.2 niet van toepassing. Er is dan immers al sprake van digitaal vormgegeven plannen.

Artikel 8.1.2, onder a

Het gestelde in het eerste lid, onder a, heeft betrekking op uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen. Voor deze plannen is in artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening reeds geregeld dat niet aan de digitaliseringsverplichting behoeft te worden voldaan als het moederplan (nog) op papier is vormgegeven. Dit zou ook lastig anders kunnen omdat een papieren moederplan niet conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008), dat eisen stelt aan de opbouw en de inrichting van een digitaal bestemmingsplan, is opgesteld.

Artikel 8.1.2, onder b

Onderdeel b regelt dat een partiële herziening van een bestemmingsplan dat nog niet aan de eisen van de Rsro 2008 voldoet, evenmin aan die eisen behoeft te voldoen. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat gemeenten onnodig worden belast bij het herzien van bestemmingsplannen. Zonder deze bepaling zouden herzieningen immers aan de digitale eisen moeten voldoen, hetgeen er in de praktijk op neer zou komen dat er bij een herziening steeds een nieuw (postzegel)bestemmingsplan gemaakt zou moeten worden. Dit is ongewenst, omdat dan alle aspecten van het bestemmingsplan opnieuw onderwerp van discussie worden en zonder noodzaak opnieuw in procedure moeten worden gebracht. Zonder noodzaak, omdat het karakter van een partiële herziening is dat een bestemming in stand blijft, maar dat ten aanzien van de regels of de verbeelding wijzigingen plaatsvinden. Het gaat derhalve niet om een nieuwe bestemming, maar om een herziening van de bestemming op onderdelen, zoals het wijzigen van de bouwregels, het toevoegen van een functie aan de bestemmingsomschrijving of het toevoegen of wijzigen van een aanduiding. De in onderdeel b genoemde uitzondering op de digitaliseringsplicht is niet van toepassing als er een nieuwe bestemming wordt gelegd. In dergelijke gevallen is er feitelijk geen sprake van een partiële herziening, maar van het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. Een partiële herziening van een bestemming betekent derhalve evenmin dat de bestemming kan worden wordt geactualiseerd, omdat ook dan een nieuwe bestemming wordt gelegd. Echter, de betekenis van het woord «vervangen» in onderdeel b is, dat het leggen van een dubbelbestemming (over de bestaande, niet gewijzigde bestemming heen) wel mogelijk is.

De tienjarentermijn van een bestemming wordt door een partiële herziening niet gewijzigd.

Artikel II

Met betrekking tot de inwerkingtreding wordt opgemerkt dat geen toepassing wordt gegeven aan de per 1 januari 2010 ingevoerde vaste verandermomenten (VVM). De reden daarvoor is dat de doelgroepen gebaat zijn bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van met name de onderdelen C tot en met E van het besluit. Met betrekking tot onderdeel E kan daaraan nog worden toegevoegd dat vanuit de praktijk zelfs uitdrukkelijk is aangedrongen op een spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven