Besluit van 3 september 2010, houdende wijziging van het Besluit aanwijzing Halt-feiten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 21 juli 2010, nr. 5661331/10/6.

Gelet op artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht,

De Raad van State gehoord (advies van 11 augustus 2010, nr. W03.10.0362/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 25 augustus 2010, nr. 5665386/10/6

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit aanwijzing Halt-feiten wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b. komt te luiden:

  • b. artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;

2. Onder verlettering van de onderdelen g. tot en met j. tot h. tot en met k. wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd, luidende:

  • g. artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht;

3. Onderdeel j. (nieuw) komt te luiden:

  • j. de artikelen 1.2.2, 1.2.4 en 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit;

4. Onderdeel k. (nieuw) komt te luiden:

  • k. gemeentelijke verordeningen, voor zover betrekking hebbend op het in de open lucht aanleggen of stoken van vuur, baldadig of overlastgevend gedrag, gebruik van alcohol of verdovende middelen en, waarbij indien als gevolg daarvan schade ontstaat, de schade per dader niet meer bedraagt dan € 900 en de totale schade de € 4 500 niet te boven gaat;

5. Na onderdeel k (nieuw), wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • l. de artikelen 2, derde lid, en 4c van de Leerplichtwet 1969, indien er sprake is van meerdere dagdelen verzuim of meer dan negen keer te laat komen en voor zover er geen sprake is van meer dan een week onafgebroken verzuim of in totaal meer dan tien dagen verzuim per half schooljaar.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 3 september 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de tiende september 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op grond van artikel 77e Sr kan de jeugdige die een delict van geringe ernst heeft gepleegd deelnemen aan een project ter voorkoming van strafvervolging. Dit wordt aangeduid als Halt-afdoening. Met de deelname aan het project voorkomt de jeugdige dat het door de politie opgemaakte proces-verbaal aan de officier van justitie wordt toegezonden. De jeugdige blijft zo buiten het justitiële circuit zonder dat een reactie op normoverschrijdend gedrag uitblijft. De strafbare feiten die voor een Halt-afdoening in aanmerking komen, zijn opgesomd in artikel 1 van het Besluit. Het betreft telkens zaken van eenvoudige aard, waarbij sprake is van overlastveroorzakend gedrag van geringe ernst. In 2006 heeft de Advies- en onderzoeksgroep Beke onderzoek gedaan naar de effectiviteit van Halt. Naar aanleiding van het onderzoek heeft Halt Nederland opdracht gekregen tot het verder ontwikkelen van de Halt-afdoening. In dit verband is bezien hoe de afdoening zodanig kan worden aangepast dat deze beter bij de jongere en het gepleegde delict past. De Halt-doelgroep bestaat uit jongeren die daar op grond van de in het Besluit aanwijzing Halt-feiten genoemde voorwaarden voor in aanmerking komen. Daarbij geldt dat indien er sprake is van achterliggende problematiek, er doorverwijzing naar de zorg plaatsvindt.

Naast de doorontwikkeling van de Halt-afdoening, is een bijstelling aangekondigd van wat tot Halt-waardige feiten kan worden gerekend (Kamerstukken II 2005/06, 28 741, nr. 15). Hierin wordt met het onderhavige wijzigingsbesluit voorzien.

Naast de opgesomde feiten in artikel 1 van het Besluit, voorziet artikel 2 in de mogelijkheid ook andere feiten, na uitdrukkelijk verkregen toestemming van de officier van justitie, met een Halt-interventie af te doen. Deze systematiek blijft met dit wijzigingsbesluit ongewijzigd.

Over het besluit werd advies gevraagd van het College van Procureurs-Generaal, de Raad van Hoofdcommissarissen en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: de Raad). Waar deze adviezen tot een aanpassing hebben geleid, is dit in het artikelsgewijs onderdeel van de toelichting aangegeven. De Raad heeft aangegeven de wijzigingen vooral te bezien vanuit de herstelfunctie van de Halt-afdoening en daarbij verwezen naar zijn eerdere advies «Jeugdige delinquenten: minder opsluiten, gerichter begeleiden» van 16 oktober 2008. De Raad stelt daarin de herstelfunctie van Halt centraal. Anders dan de Raad lijkt te veronderstellen, vloeien de wijzigingen die met dit Besluit worden doorgevoerd niet uitsluitend voort uit de verdere ontwikkeling van de Halt-afdoening. Zo wordt ook in artikel 1 van het Besluit, als voorheen, niet als vereiste gesteld dat er sprake is van schade. Deze wijzigingen worden hieronder afzonderlijk toegelicht. Het advies van de Raad geeft mij aanleiding op deze plaats nader op de verdere ontwikkeling van de Halt-afdoening in te gaan. Deze doorontwikkeling kent een theoretisch en een methodisch deel. In het theoretisch deel wordt een overzicht gegeven van theorieën die als uitgangspunt hebben gediend voor de doorontwikkeling. Aan de hand van theorieën over het ontstaan van crimineel gedrag wordt uiteengezet dat het experimenteren met grenzen een normaal verschijnsel is in de adolescentie dat past in het ontwikkelingspsychologische uitgangspunt dat experimenteren met grenzen nodig is om deze grenzen te kunnen vaststellen. Halt sluit op dit proces aan door de jongere te confronteren met zijn gedrag, hem bewust te maken van de gevolgen van zijn gedrag en hem de kans te geven om zijn fout te herstellen. De primaire doelstelling van Halt is dan ook het bieden van een pedagogische reactie waarmee indirect recidivebestrijding wordt nagestreefd. Aan de hand van literatuuronderzoek naar factoren die een rol spelen bij tot stand komen van lichte strafbare feiten, is bepaald op welke risicofactoren de Halt-afdoening moet ingrijpen om de kans op herhaling te laten afnemen. Uit het genoemde theoretisch kader zijn vier uitgangspunten afgeleid die centraal staan bij de opzet van de nieuwe Halt-afdoening: de persoonsgerichte aanpak, het confronteren van jongeren met hun gedrag, het betrekken van ouders bij de afdoening en het verhogen van de kwaliteit van de afdoeningen. In de nieuwe Halt-afdoening zijn deze uitgangspunten onder andere terug te zien in meer contactmomenten tussen de jongere en de Halt-medewerker, in modules die gericht zijn op het leren van concrete vaardigheden die bijdragen aan het voorkomen van crimineel gedrag (excuus aanbieden en leeropdrachten), het nadrukkelijker positioneren van ouders binnen de afdoening en het omschrijven van de taak en rol van de ouders. Het treffen van een schaderegeling en eventueel een korte werkopdracht, complementeren de vernieuwde Halt-afdoening.

Artikelsgewijs

Artikel I

Met de aanpassing van artikel 1, onderdeel b, wordt het misbruik van alarmnummers, als bedoeld in artikel 142, tweede lid, Sr, onder de werkingssfeer van het Besluit gebracht. Het gaat hierbij om die gevallen waarin er sprake is van beperkt misbruik, waarbij het bellen naar alarmnummers de kern van het strafbare gedrag van de jeugdige vormt en ten aanzien waarvan mag worden verondersteld dat een pedagogische benadering dit gedrag kan beëindigen.

Met de aanpassing van onderdeel b, komt brandstichting (artikel 157 Sr) als afzonderlijk aangeduid Halt-feit te vervallen. De achtergrond hiervan is dat brandstichting in zijn algemeenheid als een te zwaar misdrijf wordt aangemerkt om voor een Halt-afdoening in aanmerking te komen. In dit verband kan worden gewezen op de omstandigheid dat brandstichting in artikel 157 Sr, behoudens bijzondere strafverzwarende omstandigheden, wordt bedreigd met een maximumstraf van twaalf jaren. Het openbaar ministerie heeft er in dit verband dan ook terecht op gewezen dat het bij een gerezen verdenking terzake van brandstichting op grond van artikel 74 Sr niet mogelijk is een transactievoorstel aan de verdachte te doen. Het voorgaande is reden de verwijzing naar dit misdrijf in artikel 1 te doen vervallen. Dit laat onverlet dat het zogenoemde «fikkie stoken», in het vervolg op grond van het voorgestelde artikel 1, onderdeel k (nieuw) van het Besluit kan worden afgedaan. Het gaat hierbij dan om lichte vormen van brandstichting, waarbij er geen gemeen gevaar voor goederen bestaat, indien en voor zover strafbaar gesteld in een Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Naar aanleiding van het advies van het College van Procureurs-Generaal, is bij de redactie van artikel 1, onderdeel k (nieuw) aansluiting gezocht bij de redactie van de model APV van de VNG waarin wordt gesproken over «het verbod om in de open lucht afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben».

In het Besluit wordt een nieuw onderdeel g. ingevoegd. Hiermee kan ook «openbare dronkenschap», een overtreding op grond van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht, met een Halt-afdoening worden afgedaan. Daarmee kan in voorkomende gevallen worden opgetreden tegen overlast die met het gebruik van alcohol samenhangt. Het onder invloed verkeren in de openbare ruimte levert op zichzelf geen schade op, zoals de Raad in zijn advies heeft geconstateerd. Dit vereiste wordt in artikel 1 van het Besluit ook niet gesteld. De nadruk ligt in dit verband dan ook niet op herstel van door het handelen van de jeugdige ontstane schade. Het opnemen van artikel 453 Sr in dit onderdeel maakt het mogelijk om de jeugdige met de schadelijke gevolgen van (overmatig) gebruik van alcohol bekend te maken. In dit verband is in 2009 een leerproject Halt en alcohol ontwikkeld en beschikbaar gekomen ter verdere ondersteuning van het kabinetsbeleid gericht op de voorkoming van schadelijk alcoholgebruik zoals uiteengezet in de Hoofdlijnenbrief Alcoholbeleid (Kamerstukken II 2007/08, 27 565, nr. 35).

Ook de wijziging van onderdeel k. (nieuw) kan tegen deze achtergrond worden gezien. In dit onderdeel wordt, in lijn met het bestaande Besluit, in ruime zin verwezen naar gemeentelijke verordeningen die betrekking hebben op baldadig gedrag, waarmee schade wordt veroorzaakt. Nieuw is dat ook overlastgevend gedrag, dat in verband kan worden gebracht met het gebruik van alcohol of drugs, in het vervolg met een Halt-afdoening kan worden afgedaan.

Tenslotte komen met de aanpassing van dit onderdeel de vuurwerkovertredingen in de gemeentelijke verordeningen als onderdeel van artikel 1 te vervallen. Deze feiten worden slechts sporadisch voor een Halt-afdoening aangebracht en kunnen in voorkomende gevallen ook op grond van artikel 2 van het Besluit met een Halt-adoening worden afgedaan. De overtredingen van het Vuurwerkbesluit blijven voor een Halt-afdoening in aanmerking komen (artikel 1, onderdeel j. (nieuw)). Het betreft hier het afsteken van illegaal vuurwerk, het afsteken van legaal vuurwerk buiten de toegestane tijden en het voorhanden hebben van vuurwerk buiten de verkoopperiode.

Ten aanzien van de verwijzingen naar Halt naar aanleiding van de overtreding van gemeentelijke verordeningen geldt overigens, dat zij bij voorkeur zoveel mogelijk zijn ingebed in een projectmatige aanpak waarin met de partners van justitie wordt gewerkt aan terugdringing van lokale overlast. Hierbij bestaat bij voorkeur ook aandacht voor preventieve maatregelen en kan gericht worden opgetreden tegen vormen van overlastgevend gedrag. In dit verband kan worden gewezen op lokale projecten die ten doel hebben overlast van hanggroepjongeren in bijvoorbeeld winkelcentra tegen te gaan. In deze projecten wordt samengewerkt tussen gemeenten, politie, OM en Halt. Jongeren worden dan aangesproken op hun overlastgevende gedrag en kunnen, indien zij APV-feiten overtreden, naar Halt worden verwezen.

De wijziging in onderdeel j. (nieuw) is redactioneel van aard.

Tenslotte wordt een nieuw onderdeel l. ingevoegd. Dit onderdeel ziet op de afdoening van overtredingen van de Leerplichtwet. Met het nieuwe onderdeel wordt spijbelen onder de werking van het eerste lid gebracht. De Raad heeft zich in zijn advies op het standpunt gesteld dat lichte spijbelvormen binnen de sfeer van het onderwijs zouden kunnen worden opgevangen. Voorts merkt de Raad op dat herhaald spijbelen veelal een signaal vormt van onderliggende zwaardere psychosociale problematiek. In geen van beide gevallen heeft een verwijzing naar Halt naar het oordeel van de Raad toegevoegde waarde. Zoals ook de Raad heeft geconstateerd werd spijbelen voorheen langs de weg van artikel 2 afgedaan. De helft van alle zaken die langs de weg van artikel 2 bij Halt werden aangebracht, betrof dergelijke spijbelzaken. Om deze reden wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om deze feiten expliciet in artikel 1 als Haltwaardig feit te benoemen. Hierdoor is het niet langer noodzakelijk om telkens afzonderlijk toestemming van de officier van justitie te verkrijgen om de jeugdige voor een Halt-afdoening in aanmerking te laten komen. Het opnemen van deze feiten vormt aldus een codificatie van een reeds bestaande praktijk. In lijn met de opmerkingen van de Raad, zal overigens slechts naar Halt worden verwezen, wanneer de maatregelen die de school zelf heeft genomen, niet ertoe hebben geleid dat het spijbelen stopt. Dit komt mede tot uitdrukking in de vaststelling van een ondergrens en een bovengrens in onderdeel l. Als ondergrens wordt gehanteerd dat er sprake moet zijn van meerdere dagdelen verzuim of meer dan 9 keer te laat komen. De bovengrens voor een Halt-afdoening is gelegen in een week onafgebroken verzuim of in totaal meer dan 10 dagen verzuim per half schooljaar.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven