Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2010, 144 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2010, 144 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 december 2009, nr. BJZ2009065767, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de Brandweerwet 1985, het Burgerlijk Wetboek, de Huisvestingswet, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Kaderwet EZ-subsidies, de Kernenergiewet, de Meststoffenwet, de Mijnbouwwet, de Natuurbeschermingswet 1998, de Waterleidingwet, de Waterwet, de Wet belastingen op milieugrondslag, de Wet bodembescherming, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, de Wet luchtvaart, de Wet milieubeheer, de Wet politieregisters, de Wet rampen en zware ongevallen, de Wet ruimtelijke ordening, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet voorkeursrecht gemeenten, de Wet wapens en munitie en de Woningwet;
De Raad van State gehoord (advies van 10 februari 2010, nr. W08.09.0538/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 maart 2010, nr. BJZ2010008971, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk VII van de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de categorie Huisvestingswet wordt een categorie ingevoegd, luidende:
– (artikel 5.2 juncto het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.18) besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk besluit tot oplegging van een last onder dwangsom van het bevoegd gezag, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover bij dat besluit met toepassing van artikel 5.18, eerste volzin, van die wet is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger;
– (artikel 5.24 juncto het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) vorderingsbesluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk last onder dwangsom door het bevoegd gezag gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In de categorie Wet ruimtelijke ordening komt de omschrijving onder het enige gedachtestreepje te luiden:
– (artikel 6.12 juncto artikel 6.25) door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 6.12 dan wel 6.25, vastgesteld exploitatieplan, voor zover op grond daarvan de verplichting bestaat aan een omgevingsvergunning een voorschrift tot betaling van een exploitatiebijdrage te verbinden.
3. De categorie Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder het eerste gedachtestreepje wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door «bevoegd gezag» en wordt «, ander bouwwerk, niet zijnde een gebouw, of standplaats» vervangen door: of ander bouwwerk, niet zijnde een gebouw.
b. Onder het tweede gedachtestreepje wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door «bevoegd gezag» en vervalt: of standplaats.
c. Onder het derde gedachtestreepje wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door: bevoegd gezag.
d. Onder het vijfde gedachtestreepje wordt «artikel 97» vervangen door «artikel 17» en wordt «college van burgemeester en wethouders» vervangen door: bevoegd gezag.
e. De omschrijving onder het zesde gedachtestreepje komt te luiden:
– (artikel 92 juncto de hoofdstukken I tot en met III van de Woningwet en artikel 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk besluit tot oplegging van een last onder dwangsom van het bevoegd gezag, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I, II of III van de Woningwet, voor zover bij dat besluit met toepassing van artikel 5.18, eerste volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger;
f. De omschrijving onder het zevende gedachtestreepje komt te luiden:
– (artikel 92 juncto de hoofdstukken I tot en met III van de Woningwet en artikel 5.24 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) vorderingsbesluit van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk last onder dwangsom door het bevoegd gezag gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I, II of III van de Woningwet.
Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
2. De onderdelen i en j vervallen, onder lettering van de onderdelen k tot en met n als i tot en met l.
3. In onderdeel j (nieuw) wordt «onder k» vervangen door: onder i.
4. In onderdeel k (nieuw) wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
5. In onderdeel l (nieuw) wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van «bevoegd gezag» wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet» vervangen door: een omgevingsvergunning.
2. In de definitie van «inrichting type A» en «inrichting type B» wordt in onderdeel a «op grond van artikel 8.1 van de wet geen vergunning is vereist» vervangen door: geen omgevingsvergunning is vereist voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. In de definitie van «inrichting type C» wordt «artikel 8.1, tweede lid, van de wet» vervangen door «artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt na «aangewezen» ingevoegd: , voor zover daartoe geen gpbv-installatie behoort.
4. De definitie «vergunning» vervalt.
B
Artikel 1.5 vervalt.
C
In artikel 1.11, vierde, vijfde en zevende lid, wordt «milieuvergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
D
In artikel 6.4, derde lid, wordt «een vergunning op grond van artikel 8.1 van de wet» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een inrichting.
E
Artikel 6.40 vervalt.
F
Bijlage 1 vervalt.
Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt in de definitie van «vergunning» «vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In artikel 2a, eerste en tweede lid, wordt «de artikelen 8.8 en 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.14 en 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Besluit beheer autowrakken wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel k, wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In artikel 6, onderdeel b, wordt «categorie ll van bijlage 1 bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer» vervangen door:
categorie 28.10 van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
Het Besluit beheer winningsafvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in de definitie van «vergunning» «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet of» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting of een vergunning als bedoeld.
B
Artikel 3, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «artikel 5.13a, tweede lid, onderdelen a, b, d en e, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: artikel 4.10, tweede lid, onderdelen a, b, d en e, van de Regeling omgevingsrecht.
2. In onderdeel d wordt «artikel 5.13a, tweede lid, onderdeel c, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: artikel 4.10, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling omgevingsrecht.
Het Besluit bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, tweede lid, wordt «8.2 van de Wet milieubeheer» vervangen door «artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en vervalt: , tenzij er sprake is van een toepassing als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Woningwet.
B
In artikel 3, tweede lid, wordt «artikel 8.2 van die wet» vervangen door: artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
C
In artikel 5, derde lid, wordt «artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
D
In artikel 21, tweede lid, wordt «de artikelen 8.1, 8.4» vervangen door: de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken wordt ingetrokken.
Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, vervalt de definitie «gebruiksvergunning».
B
Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde en vijfde lid vervalt: en paragraaf 2.11.
2. In het zesde, zevende en achtste lid wordt «de paragrafen 2.11 en 2.12» vervangen door: paragraaf 2.12.
C
Artikel 2.1.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel f, wordt na «de Wet milieubeheer» ingevoegd: of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
3. In de voetnoot bij de tabel behorende bij het vierde lid (nieuw) wordt «het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
D
In artikel 2.10.1, eerste lid, wordt «gebruiksvergunning» vervangen door: vergunning voor brandveilig gebruik, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,.
E
Paragraaf 2.11 vervalt.
F
In artikel 2.12.1, tweede lid, wordt «gebruiksvergunning» vervangen door: vergunning voor brandveilig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
G
Artikel 2.12.2 komt te luiden:
1. Een gebruiksmelding wordt ten minste vier weken voor de aanvang van het gebruik schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het bouwwerk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen.
2. Indien een activiteit ten aanzien waarvan een gebruiksmelding is vereist, verband houdt met een activiteit die behoort tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning is vereist, kan de gebruiksmelding, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om die vergunning worden gedaan. In dat geval wordt de gebruiksmelding op dezelfde wijze als die aanvraag ingediend.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt de gebruiksmelding ingediend bij het bestuursorgaan waarbij de aanvraag om vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ingediend.
4. Indien het bestuursorgaan, bedoeld in het derde lid, een ander bestuursorgaan is dan burgemeester en wethouders, zendt dat bestuursorgaan onverwijld de bij de gebruiksmelding verstrekte gegevens door naar burgemeester en wethouders, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de melder.
H
Na artikel 2.12.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een gebruiksmelding langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de gebruiksmelding beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op die gebruiksmelding is artikel 4.3, eerste en tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.
2. Een gebruiksmelding anders dan langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het formulier, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Indien de gebruiksmelding tegelijkertijd met de indiening van een aanvraag om vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt gedaan, wordt van de gebruiksmelding en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden hetzelfde aantal exemplaren ingediend als op grond van artikel 4.2, tweede en derde lid, van het Besluit omgevingsrecht van de aanvraag om vergunning en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden wordt ingediend. Indien de gebruiksmelding afzonderlijk wordt gedaan, worden deze en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden in drievoud ingediend.
3. Bij de gebruiksmelding, bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdeel a, verstrekt de melder voor zover dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig is gegevens en bescheiden waarmee de gelijkwaardigheid voldoende aannemelijk wordt gemaakt.
4. Bij de gebruiksmelding, bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdelen b en c, verstrekt de melder voor zover dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig is om aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij of krachtens de wet geldende eisen een situatieschets en een plattegrondtekening. De eisen die krachtens artikel 4.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht worden gesteld aan de bij een aanvraag om vergunning voor brandveilig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verstrekken situatieschets en plattegrondtekening zijn van overeenkomstige toepassing.
5. Bij een gebruiksmelding voor tijdelijk of seizoensgebonden gebruik van een bouwwerk wordt door de melder aangegeven voor welke periode of voor welke tijdvakken in een kalenderjaar het gebruik is beoogd.
6. Een gebruiksmelding kan betrekking hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.
In artikel 1 van het Besluit detectie radioactief besmet schroot wordt in de definitie van inrichting «Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: Besluit omgevingsrecht.
Het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1 wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In artikel 1.2 wordt «bijlage I en II van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht.
C
In artikel 2.1.5, eerste lid, wordt «de artikelen 8.8 en 8.11, derde lid, van de wet» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.14 en 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 1 van het Besluit emissie-eisen NOx salpeterzuurfabrieken wordt in de definitie van bevoegd gezag «vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
2. In onderdeel c wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een inrichting.
3. In onderdeel cc wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
B
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet is verleend, de datum waarop die vergunning is verleend, dan wel, indien zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de wet, de datum waarop het bevoegd gezag een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de wet heeft afgegeven, dan wel, indien een dergelijke vergunning niet is verleend en zich geen geval voordoet als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de wet, de datum waarop bedoelde verandering is uitgevoerd» vervangen door: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel, indien een dergelijke vergunning niet is verleend, de datum waarop bedoelde verandering is uitgevoerd.
2. In de onderdelen b en c wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet» vervangen door: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
C
In artikel 28a wordt «de artikelen 8.8 en 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.14 en 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
D
In artikel 48a wordt «bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
Het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel p wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
2. In onderdeel q wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In de bijlage wordt in voorschrift 8B.8 «de artikelen 8.8 en 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.14 en 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Besluit emissie-eisen titaandioxide-inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel h, wordt «vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning.
B
In artikel 8 vervalt: als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel u, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet» vervangen door: artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
B
In artikel 2, vierde lid, wordt «artikelen 8.22, 8.23 en 8.25, eerste lid, onderdeel a, van de wet en 3.10, eerste lid, 3.26, eerste lid, 3.27, eerste lid, 3.28, eerste lid, 3.29, eerste lid, 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, en 3.42, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: de artikelen 2.31, eerste en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van die wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, en een besluit als bedoeld in de artikelen 3.26, eerste lid, en 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
C
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdeel a, of artikel 8.1, tweede lid, juncto artikel 8.1, eerste lid, onderdeel a, van de wet» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het derde lid wordt «een vergunning als bedoeld in de artikelen 8.1, eerste lid, onderdeel b, of artikel 8.1, tweede lid, juncto artikel 8.1, eerste lid, onderdeel b, en 8.4 van de wet» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2°, en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. In het achtste lid wordt «artikel 8.8, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 2.14, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
D
In artikel 5, eerste lid, wordt «3.10, eerste lid, 3.22, eerste lid, 3.23, eerste lid, 3.26, eerste lid, 3.27, eerste lid, 3.28, eerste lid, 3.29, eerste lid, 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, 3.42, eerste lid, 4.2, eerste lid en 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en van een besluit tot het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 11 van de Woningwet» vervangen door: 3.26, eerste lid, 3.28, eerste lid, 4.2, eerste lid, of 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken dan wel krachtens artikel 11 van de Woningwet van de bouwverordening wordt afgeweken.
E
In artikel 8, derde lid, wordt «artikel 8.22 of 8.23 van de wet» vervangen door: artikel 2.30 jo. 2.31, eerste en tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
F
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 3.1, eerste tot en met derde lid, 3.10, eerste lid, 3.26, eerste lid, 3.27, eerste lid, 3.28, eerste lid, 3.29, eerste lid, of 3.40, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, of een ontheffing verleent als bedoeld in artikel 11 van de Woningwet» vervangen door: artikel 3.1, eerste tot en met derde lid, 3.26, eerste lid, of 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning verleent waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken dan wel krachtens artikel 11 van de Woningwet van de bouwverordening wordt afgeweken.
2. In het eerste lid, onder c en e, wordt «vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de wet» vervangen door: omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. In het tweede lid wordt «een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, of artikel 8.1, tweede lid, juncto artikel 8.1, eerste lid, van de wet» vervangen door een omgevingsvergunning.
G
In artikel 14, eerste lid, wordt «krachtens artikel 8.1 van de wet» vervangen door «krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt « vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
H
In artikel 22, tweede lid, onder b, wordt «artikel 8.11, derde lid, van de wet» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens artikel 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Besluit geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift van § 4.1.1 wordt «procedure als bedoeld in artikel 3.10, 3.23, 3.27 of 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
B
In artikel 4.2 wordt «het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.23, 3.27 of 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening dat» vervangen door: het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° en 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die.
C
In artikel 4.3, derde lid, wordt «het besluit» vervangen door: de vergunning.
D
In artikel 4.4 wordt «een besluit» vervangen door: een vergunning.
E
In artikel 6.6, eerste lid, vervalt onderdeel b, onder lettering van de onderdelen c tot en met e als b tot en met d.
In artikel 2 van het Besluit geluidproduktie sportmotoren wordt «bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door «bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht» en wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
Het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, onder g, wordt «bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht.
B
In artikel 3, eerste lid, onder a, wordt «bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
C
In artikel 14, tweede lid, onder d, wordt «een vergunning op grond van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
D
In bijlage 4 wordt in onderdeel 2, onder i, «de artikelen 5.1 en 5.14 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: de artikelen 4.1 en 4.6 van de Regeling omgevingsrecht.
Het Besluit glastuinbouw wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De definities «Wm-bevoegd gezag» en «Wm-vergunning» vervallen.
2. Na de definitie van «gewasgroep» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
bestuursorgaan dat bevoegd is, onderscheidenlijk zou zijn, een omgevingsvergunning te verlenen voor een glastuinbouwbedrijf of een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt waarop het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer niet van toepassing is in verband met artikel 1, onder a, onder 11°, van dat besluit;.
3. In de definitie van «maatwerkvoorschrift» wordt «Wm» telkens vervangen door: inrichting.
4. Na de definitie van «object categorie II» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
omgevingsvergunning voor een inrichting;.
B
Artikel 2, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder 1° wordt «Wm-bevoegd gezag» vervangen door: inrichting-bevoegd gezag.
2. Onder 6° wordt «, bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
C
In de artikelen 5, tweede lid, 6, eerste lid, 7, eerste, achtste tot en met tiende lid, 14, derde en vierde lid, bijlage 1, voorschrift 1.1.2, onderdeel i, bijlage 2, voorschrift 1.2.1, 1.3.6, onder f, 1.3.9, 1.7.1, 1.8, 2.4.2, 2.8.2, onder b, hoofdstuk 4, bijlage 3, voorschrift 1, eerste lid, onder s, en derde lid, 5, derde lid, 6, vierde lid, 7, vijfde lid, 8, vierde lid, 11, vijfde lid, 12, derde lid, 13, tweede lid, onder c, en derde lid, 14, negende en tiende lid, en 15, derde en vijfde lid, wordt «Wm-bevoegd gezag» telkens vervangen door: inrichting-bevoegd gezag.
Artikel 4, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «de krachtens artikel 8.1 van de wet voor de betrokken inrichting verleende vergunning» vervangen door: de omgevingsvergunning voor de betrokken inrichting.
2. In onderdeel b wordt «artikel 8.2 van de wet» vervangen door: artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 1, onderdeel a, van het Besluit hefschroefvliegtuigen bij ziekenhuizen milieubeheer wordt «in bijlage I, onder 23.1, onder a, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: onder 23.1, onder a, van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 11a van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «bouwen in de zin van de Woningwet» vervangen door: een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In onderdeel a worden «de aanvraag om bouwvergunning voor dat bouwen» en «die aanvraag om bouwvergunning» telkens vervangen door: de aanvraag om vergunning voor die bouwactiviteit.
3. In onderdeel b wordt «de aanvraag om bouwvergunning» telkens vervangen door «de aanvraag om vergunning voor die bouwactiviteit» en vervalt: voor dat bouwen.
Het Besluit landbouw milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt in de definitie van «vergunning» «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In artikel 3, eerste lid, onder t, wordt «, bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
C
In artikel 4, derde en zesde lid, vervalt: als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 2, tweede lid, onder a, onder 1°, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt «bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
Het Besluit mestbassins milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, onderdeel h, wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingvergunning.
B
In artikel 3 wordt «een voor de inrichting krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning» vervangen door: een voor de inrichting verleende omgevingsvergunning.
Het Besluit milieu-effectrapportage 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, onder b, wordt «vergunning, krachtens artikel 8.1 van de wet» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In onderdeel A van de bijlage wordt de begripsomschrijving van «plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening» als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «projectbesluit, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In onderdeel a wordt «projectbesluit als bedoeld in artikel 3.27 onderscheidenlijk artikel 3.29 van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Onderdeel e komt te luiden:
e. voor zover het plan wordt genoemd in kolom 4 van de onderdelen C onderscheidenlijk D: een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of het tweede lid van dat artikel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
C
In de onderdelen C en D van de bijlage wordt «een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de wet van toepassing is» telkens vervangen door: een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
Het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt «vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer,» vervangen door: omgevingsvergunning voor die inrichting.
B
In de bijlage wordt in voorschrift 2.1.2 «artikel 8.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 5.8 van het Besluit omgevingsrecht.
In artikel 1 van het Besluit omgevingslawaai vervalt onderdeel n, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel m door een punt.
Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk 4 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
B
Aan hoofdstuk 5 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
C
Aan hoofdstuk 6 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
In artikel 3, tweede lid, onder a, van het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen wordt «artikelen 8.1 of» vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen.
Artikel 2 van het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder a, wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen 1° tot en met 3° komen te luiden:
1°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ingediend, voor zover daarbij krachtens artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht in samenhang met artikel 8, derde lid, van de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordening, bedoeld in dat artikel, de overlegging van een onderzoeksrapport inzake de gesteldheid van de bodem is vereist;
2°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ingediend;
3°. een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet milieubeheer dan wel een mede op een activiteit waarvoor een zodanige ontheffing is vereist betrekking hebbende aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, van die wet, is ingediend;.
b. In onderdeel 4° vervalt «een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer of» en wordt na «artikel 8.41» ingevoegd: van de Wet milieubeheer.
c. In onderdeel 5° wordt «6°» vervangen door: 4°.
2. In het tweede lid wordt «7°» vervangen door: 5°.
3. Het derde lid vervalt.
Het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel h, wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
B
In artikel 6, eerste lid, onder a, wordt «artikel 5.15a, eerste lid, onder a tot en met f, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: artikel 4.13, derde lid, onder a tot en met d, van de Regeling omgevingsrecht.
C
In artikel 7, eerste lid, wordt «5.15a, eerste lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: artikel 4.13, derde lid, van de Regeling omgevingsrecht.
D
In artikel 12 wordt «de artikelen 5.15, 5.17 of 5.18 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: de artikelen 4.13, 4.17 of 4.19 van de Regeling omgevingsrecht.
E
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Artikel 5.15, derde en vierde lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: artikel 6.15, eerste en derde lid, van het Besluit omgevingsrecht.
2. In het tweede lid wordt «artikel 5.15 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: artikel 4.13, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht.
3. In het derde lid wordt «artikel 5.17 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door «artikel 4.17 van de Regeling omgevingsrecht» en vervalt: dan wel ter completering van de gegevens die bij de melding overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer zijn verstrekt,.
F
In artikel 20, eerste lid, vervalt: krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Het Besluit ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt.
2. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
B
In artikel 1.1.2 wordt «bij het nemen van een projectbesluit en bij de beslissing op een aanvraag om een ontheffing van een bestemmingsplan of van een beheersverordening» vervangen door: bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
C
Artikel 1.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen e en f vervallen.
2. De onderdelen g tot en met k worden geletterd e tot en met i.
D
In artikel 1.2.6, vierde lid, vervalt: projectbesluiten,.
E
In artikel 1.3.1 , eerste lid, wordt «, een bestemmingsplan of een projectbesluit» vervangen door «of een bestemmingsplan» en vervalt: , of een projectbesluit.
F
Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bouwvergunning» telkens vervangen door: omgevingsvergunning voor het bouwen.
2. In het tweede lid wordt «ontheffing verlenen van het eerste lid» vervangen door: in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen.
G
Paragraaf 3.4 en 3.5 vervallen.
H
Hoofdstuk 4 vervalt.
I
Paragraaf 5.1 vervalt.
J
Het opschrift van paragraaf 5.2 vervalt.
K
Artikel 5.2.1 wordt vernummerd tot 5.1.1.
In artikel 5, eerste lid, onder a, onder 2°, van het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 wordt «artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, artikel 40 van de Mijnbouwwet» vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
2. Onderdeel 16 komt te luiden:
16. autowrakken, zijnde motorrijtuigen op meer dan twee wielen die een afvalstof zijn in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, of onderdelen daarvan;.
B
In artikel 3 wordt «bijlage I, categorie 28.1, onder d, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: categorie 28.1, onder d, van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
C
In artikel 4 wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een inrichting.
D
In artikel 11a wordt in de definitie van «vergunning» «een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een inrichting.
E
In artikel 11e, eerste en derde lid, wordt «een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een vergunning.
Artikel 1, onderdeel b, van het Besluit subsidiëring stichting advisering bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening komt te luiden:
de stichting, bedoeld in de artikelen 6.5b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 20.14 van de Wet milieubeheer en 8.5 van de Wet ruimtelijke ordening.
Het Besluit verbranden afvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, onderdeel e, wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In artikel 6, tweede lid, wordt «de artikelen 8.8 en 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.14 en 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 2b van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg wordt «beschikking tot ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel het nemen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 5 van het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg wordt «beschikking tot ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel het nemen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet» vervangen door: omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Besluit zwavelgehalte brandstoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, vijfde lid, wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
B
In artikel 5b vervalt: krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Het Bouwbesluit 2003 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de definitie van «rookvrije vluchtroute» een definitie ingevoegd, luidende:
kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;.
2. In het vijfde lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de definitie van «logiesgebouw» door een puntkomma een definitie toegevoegd, luidende:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
C
Artikel 1.11 komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk afwijken van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het niveau van het desbetreffende voorschrift voor de staat van een bestaand bouwwerk. Bij het ontbreken van laatstbedoeld voorschrift kan worden afgeweken tot het rechtens verkregen niveau.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover bij of krachtens dit besluit anders is bepaald.
D
Artikel 1.12 komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op zowel het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk als een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in het belang van de monumentenzorg afwijken van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift.
2. Indien voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen omgevingsvergunning is vereist en dat bouwen tevens kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is, voor zover een voorschrift, verbonden aan een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor die activiteit, afwijkt van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift, uitsluitend het aan de vergunning verbonden voorschrift van toepassing.
E
In artikel 2.4a wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen gebouw zijnde ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, af.
F
In de artikelen 2.50, 2.61, eerste lid, 2.77, 2.86, 2.96, eerste lid, 2.108, en 2.194 wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk niet af.
G
In artikel 2.61, tweede lid, wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen gebouw zijnde, geen ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet af.
H
In artikel 2.96, tweede lid, wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet af.
I
Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk afwijken.
2. In het derde lid wordt «verlenen burgemeester en wethouders bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woonfunctie ontheffing» vervangen door: wijkt het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woonfunctie af.
3. In het vierde lid wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk af.
J
In de artikelen 3.9, 3.13 en 3.20 wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk af.
K
In de artikelen 3.85, 3.98, 3.108 en 3.112 wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk niet af.
L
In de artikelen 4.9 en 4.13 wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel vernieuwen van een bouwwerk niet af.
M
Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen voor het gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk afwijken.
2. In het tweede lid wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel vernieuwen van een bouwwerk niet af.
3. In het derde en vierde lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een woonwagen ontheffing verlenen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een woonwagen afwijken.
N
In de artikelen 5.10 en 5.14, eerste lid, wordt «Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing» vervangen door: Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel vernieuwen van een bouwwerk niet af.
O
Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en derde lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.
2. De zinsnede «een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet» wordt vervangen door: een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt ingetrokken.
Het Lozingenbesluit bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in de alfabetische rangschikking een definitie ingevoegd, luidende:
omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
B
In artikel 2, tweede lid, vervalt: of 8.44 van de Wet milieubeheer.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onder a, wordt «krachtens artikel 8.2, tweede lid, van die wet» vervangen door: krachtens artikel 2.4, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het derde lid wordt «krachtens artikel 8.2, derde lid, van die wet» vervangen door: krachtens artikel 2.4, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. In het vierde lid, wordt «krachtens artikel 8.2, derde lid, van die wet Onze Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag is voor de verlening van een vergunning krachtens artikel 8.1 van die wet» vervangen door: op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.4, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Onze Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag is voor de verlening van een omgevingsvergunning.
D
In de artikelen 5, derde lid, artikel 14, tweede en vierde lid, 24, tweede lid, 25, tweede lid, wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning.
E
In de artikelen 5a, eerste lid, 11a, eerste lid, 14a, eerste lid, artikel 21a, eerste lid, 24a, eerste lid, 25a, eerste lid, wordt «een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist, kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens de Wet milieubeheer te verlenen» vervangen door: een omgevingsvergunning is vereist, kan het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen.
F
Artikel 29 komt te luiden:
In gevallen waarin een verzoek om ontheffing of afwijking als bedoeld in de artikelen 14, 24 of 25, onderscheidenlijk 14a, 24a of 25a wordt ingediend, waarbij het lozen in de bodem gevolgen kan hebben voor de hoedanigheden van de bodem van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen, wordt desgevraagd met de betrokken lidstaat overleg gevoerd alvorens ontheffing wordt verleend, of afwijking wordt toegestaan.
Het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d vervalt: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet.
2. In onderdeel g wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de wet» vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.
B
In artikel 2 van wordt «bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
C
In artikel 9a wordt «de artikelen 8.8 en 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.14 en 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Registratiebesluit externe veiligheid wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e, wordt «bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
2. In onderdeel f wordt «bijlage I, onder 23.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: onder 23.1 van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingrecht.
B
Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 8.1 van de wet» vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Onderdeel c vervalt.
3. Onderdeel d wordt geletterd c.
In artikel 1, eerste lid, van het Stortbesluit bodembescherming wordt in de definitie van «vergunning» «artikel 8.1, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 2.1, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2a, vijfde lid, wordt «vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet» vervangen door: omgevingsvergunning.
B
In artikel 2b wordt «vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet» vervangen door: omgevingsvergunning.
Artikel 5a van het Uitvoeringsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken vervalt.
Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van bevoegd gezag wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen, voor een inrichting» vervangen door: een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen,.
2. Onderdeel b van de definitie van kwetsbare objecten komt te luiden:
b. loodsen, keten of andere soortgelijke bouwwerken, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan woongelegenheid, dan wel woonwagens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;.
3. In de definitie van veiligheidsafstand wordt «bouwvergunning» vervangen door: vergunning voor het bouwen daarvan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
B
In artikel 1.1.4, eerste en derde lid, wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
C
In artikel 1.1.6 wordt «Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: Besluit omgevingsrecht.
D
In artikel 1.2.4, eerste lid, onder b, wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
E
In artikel 2.2.1, eerste lid, onder b, wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
F
In artikel 2.2.5 wordt «een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning» vervangen door: een verleende omgevingsvergunning.
G
In artikel 3.2.1, derde lid, wordt «de vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: de omgevingsvergunning.
H
In artikel 3.2.3, tweede lid, wordt «de krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning» vervangen door: de omgevingsvergunning.
I
In artikel 3.2.4 wordt «een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning» vervangen door: een verleende omgevingsvergunning.
J
Artikel 3.3.5, tweede lid, komt te luiden:
2. De artikelen 2.30, 2.31, eerste en tweede lid, onder b, 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.19, derde lid, van die wet zijn van overeenkomstige toepassing.
K
Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de onderdelen b tot en met e vervangen door:
b. het wijzigen van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid, onder a, van die wet;
c. het verlenen van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c of e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het tweede lid wordt «een vergunning op grond van de Wet milieubeheer» vervangen door: een omgevingsvergunning.
3. In het derde lid wordt «vergunning op grond van de Wet milieubeheer» vervangen door «omgevingsvergunning» en wordt «categorie 10, bedoeld in bijlage II, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: categorie 29.1, onder l, van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
4. In het vijfde lid, onder c, wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning.
L
In artikel 4.3, derde lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel b, wordt «de Woningwet» vervangen door: artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
M
Artikel 5.1.3, onder F, komt te luiden:
F In bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, aan categorie 29.1 een onderdeel toegevoegd, luidende:
m. inrichtingen voor het opslaan of bewerken van professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit alsmede inrichtingen voor het opslaan of bewerken van consumentenvuurwerk als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2 van dat besluit, voor zover deze zijn gelegen in door Onze Minister aangewezen gebieden.
In artikel 17i, eerste lid, onderdeel f, van het Waterleidingbesluit vervalt: , voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is.
In artikel 3, vierde lid, onder c, van het Besluit bedrijfsbrandweren wordt «artikel 8.2 van de Wet milieubeheer» vervangen door «artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» en wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.
Artikel 6 van het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: Besluit omgevingsrecht.
2. In onderdeel c wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor de inrichting» vervangen door: een omgevingsvergunning voor de inrichting te verlenen.
Het Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in onderdeel b «krachtens de artikelen 8.1 of 8.4 van de Wet milieubeheer» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. In het tweede lid wordt «artikel 5.15, derde lid, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: artikel 6.13, eerste lid, onder c, van het Besluit omgevingsrecht.
B
In artikel 8, eerste lid, onder c, vervalt: krachtens de artikelen 8.1 of 8.4 van de Wet milieubeheer.
Het Besluit militaire luchthavens wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De definitie «bouwvergunning» vervalt.
2. De definitie van standplaats komt te luiden:
kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;.
3. Na de definitie van «tijdstip van vaststelling van de geluidszone» wordt een definitie ingevoegd, luidende:
vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet dan wel vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en standplaatsen» vervangen door «woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen» en wordt «bouwvergunning» vervangen door: vergunning voor het bouwen.
2. In het tweede lid wordt «ligplaatsen» vervangen door: standplaatsen en ligplaatsen.
C
In de artikelen 8, 9, onderdeel b, 10, 11, onderdeel b, 14, tweede lid, en 16, eerste lid, onderdeel a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel b, wordt «bouwvergunning» telkens vervangen door: vergunning voor het bouwen.
D
In artikel 12 vervalt: of nog niet aanwezig is maar waarvoor de bouwvergunning is verleend.
Het Besluit algemene regels milieu mijnbouw wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onder i, wordt «een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: een vergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
B
In artikel 5, eerste lid, onder b en c, wordt «artikel 8.1, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 56, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie wordt «de Woningwet, de Wet Milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit of de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit.
Het Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:
1. Als besluiten als bedoeld in artikel 9d, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 worden aangewezen besluiten als bedoeld in:
a. de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met inbegrip van een eventueel benodigde verklaring van geen bedenkingen, voor zover de desbetreffende omgevingsvergunning in elk geval betrekking heeft op een van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, e, f en g, van die wet, of op handelingen als bedoeld in artikel 46 of 47 van de Natuurbeschermingswet 1998 of artikel 75b van de Flora- en faunawet;
b. de artikelen 16, eerste lid, en 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998;
c. artikel 16.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
d. de artikelen 6.2, 6.4 en 6.5, onderdelen a en b, van de Waterwet;
e. artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet;
f. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988;
g. artikel 15 van de Kernenergiewet.
B
Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:
1. Als besluiten als bedoeld in artikel 20c, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 worden aangewezen besluiten als bedoeld in:
a. de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met inbegrip van een eventueel benodigde verklaring van geen bedenkingen, voor zover de desbetreffende omgevingsvergunning in elk geval betrekking heeft op een van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, e, f en g, van die wet, of op handelingen als bedoeld in artikel 46 of 47 van de Natuurbeschermingswet 1998 of artikel 75b van de Flora- en faunawet;
b. de artikelen 16, eerste lid, en 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998;
c. de artikelen 6.2, 6.4 en 6.5 van de Waterwet;
d. artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet;
e. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988;
f. artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet;
g. artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.
C
Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:
1. Als besluiten als bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de Gaswet worden aangewezen besluiten als bedoeld in:
a. de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met inbegrip van een eventueel benodigde verklaring van geen bedenkingen, voor zover de desbetreffende omgevingsvergunning in elk geval betrekking heeft op een van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, e, f en g, van die wet, of op handelingen als bedoeld in artikel 46 of 47 van de Natuurbeschermingswet 1998 of artikel 75b van de Flora- en faunawet;
b. de artikelen 16, eerste lid, en 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998;
c. artikel 16.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
d. de artikelen 6.2, 6.4 en 6.5 van de Waterwet;
e. artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet;
f. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988;
g. artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet;
h. artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.
D
Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:
1. Als besluiten als bedoeld in artikel 141c, eerste lid, van de Mijnbouwwet worden aangewezen besluiten als bedoeld in:
a. de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met inbegrip van een eventueel benodigde verklaring van geen bedenkingen, voor zover de desbetreffende omgevingsvergunning in elk geval betrekking heeft op een van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, e, f en g, van die wet, of op handelingen als bedoeld in artikel 46 of 47 van de Natuurbeschermingswet 1998 of artikel 75b van de Flora- en faunawet;
b. de artikelen 16, eerste lid, en 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998;
c. de artikelen 6.2, 6.4 en 6.5 van de Waterwet;
d. artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet;
e. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988;
f. artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet;
g. artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;
h. de artikelen 34, derde lid, 39 in samenhang met 34, derde lid, en 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet;
i. artikel 30, derde lid, van het Mijnbouwbesluit.
In artikel 4, onder l en m, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag wordt «vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 10, eerste lid, onder 2°, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen komt te luiden:
2°. autowrakken, zijnde motorrijtuigen op meer dan twee wielen die een afvalstof zijn in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;.
In artikel 1, onderdeel d, onder 3°, van het Gegevensbesluit rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken wordt «bouwvergunning» vervangen door: vergunning voor het bouwen.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.3a, tweede lid, van het wordt «vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
B
In artikel 2.5g, derde lid, onder a, wordt «artikel 8:1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In artikel 2, onderdeel f, van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 wordt «bijlage II van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer» vervangen door: categorie 29 van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 27, eerste lid, wordt «waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: waarvoor een omgevingsvergunning geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
B
In artikel 28, tweede lid, onder a, wordt «de vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
C
In artikel 29, eerste lid, onder c, wordt «de vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 2.2.2, vierde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol wordt aanlegvergunning vervangen door: omgevingsvergunning.
Het Waterbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6.1 komt de definitie van «bouwen» te luiden:
een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.
B
In artikel 6.1b wordt «artikel 8.1, eerste of tweede lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
C
Artikel 6.12, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, met uitzondering van een bouwwerk als bedoeld in onderdeel 3 van dat artikel, voor zover de oppervlakte daarvan meer dan 30 m2 bedraagt, en de bouwwerken, bedoeld in de onderdelen 13, 18, onder d, en 20, van dat artikel;.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. activiteiten als bedoeld in artikel 4, onderdelen 1 tot en met 4, 6 en 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, met dien verstande dat:
1°. voor zover het betreft een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in onderdeel 1, onder b, bij een woning, in dat onderdeel, onder 2°, in plaats van 150 m2 wordt gelezen 25 m2;
2°. voor zover het betreft een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in onderdeel 1 bij een ander gebouw dan een woning, hieronder uitsluitend wordt begrepen een bijbehorend bouwwerk als bedoeld onder b van dat onderdeel bij een gebouw met een agrarische bestemming;
3°. voor zover het betreft een bouwwerk, geen gebouw zijnde, als bedoeld in onderdeel 3, in dat onderdeel, onder b, in plaats van 50 m2 wordt gelezen 25 m2;
4°. voor zover het betreft installaties als bedoeld in de onderdelen 6 en 7, de oppervlakte daarvan niet meer dan 25 m2 bedraagt;.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 25 maart 2010
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa
Uitgegeven de eerste april 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Dit besluit voorziet in de aanpassing van een groot aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Via dit besluit worden die besluiten aangepast aan de Wabo en de daarop gebaseerde regelgeving, te weten het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht.
Dit invoeringsbesluit vormt een aanvulling op de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wabo). Daarin zijn op wetsniveau de noodzakelijke wijzigingen in de bestaande wet- en regelgeving aangebracht. Tot slot zal nog worden voorzien in de aanpassing van de bestaande ministeriële regelingen.
De wijzigingen zijn voornamelijk technisch van aard. Het betreft aanpassing van verwijzingen naar bijvoorbeeld besluiten die inmiddels vervallen zijn, zoals het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, het vervangen van de verwijzingen naar bijvoorbeeld bouwvergunning, aanlegvergunning etc. naar daarmee overeenkomende omgevingsvergunningen. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen die in de Invoeringswet Wabo zijn opgenomen. Dit betekent dat zoveel mogelijk is gekozen voor een een-op-een omzetting van verwijzingen. Waar bijvoorbeeld in een algemene maatregel van bestuur werd verwezen naar artikelen van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt nu verwezen naar de corresponderende artikelen van de Wabo of het Bor.
In het onderhavige besluit zijn alle algemene maatregelen van bestuur die wijziging behoeven in verband met de Wabo en de Invoeringswet Wabo, gebundeld aangepast. In hoofdstuk 1 zijn de wijzigingen opgenomen in besluiten op het beleidsterrein van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze zijn alfabetisch gerangschikt. In hoofdstuk 2 zijn wijzigingen op de beleidsterreinen van andere departementen opgenomen. Deze zijn onderverdeeld naar het eerstverantwoordelijke departement. Ingevolge artikel 10.1 van de Invoeringswet Wabo gelden er bij de totstandkoming van dit besluit geen bijzondere procedures, zoals voor- of nahangverplichtingen of eisen aan de voordracht. De voordracht is daarom uitsluitend gedaan door de Minister van VROM als eerstverantwoordelijke voor de wetgeving inzake de Wabo.
In de memorie van toelichting bij de Wabo en in de nota van toelichting bij het Bor is uitgebreid ingegaan op de effecten van de nieuwe regelgeving op bestuur, burgers, bedrijven en instellingen. Ook zijn daarbij de bedrijfs- en milieueffecten en vermindering van administratieve lasten in beeld gebracht. Uit het onderhavige besluit vloeien geen zelfstandige bedrijfseffecten of administratieve lasten voort. Ook is er geen sprake van een vermeerdering van financiële of administratieve lasten voor de (decentrale) overheid.
Een aantal besluiten behoeft niet te worden aangepast aangezien de grondslag van rechtswege is komen te vervallen. Dit betreffen het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning en het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. De inhoud daarvan is voortaan geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Het Besluit financiële zekerheid milieubeheer is inmiddels ingetrokken (Stb. 2009, 406). De inhoud daarvan keert niet terug in het Bor.
Hieronder worden de meestvoorkomende wijzigingen toegelicht. Deze zijn niet meer bij de afzonderlijke artikelen toegelicht.
In veel besluiten komen verwijzingen naar de oude milieuvergunning voor. Dit betreft de vergunning voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting (of het veranderen van de werking daarvan). Deze activiteiten zijn voortaan omgevingsvergunningplichtig op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. In een aantal besluiten is de verwijzing naar de vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, door een verwijzing naar dat artikel van de Wabo vervangen. Voor besluiten die (mede) zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer is volstaan met een verkorte aanduiding of definitie. In die besluiten wordt verwezen naar omgevingsvergunning voor een inrichting of omgevingsvergunning als de context voldoende duidelijk is. Deze manier van verwijzen vloeit voort uit artikel 1.1 van de Wet milieubeheer waarin begripsbepalingen van «omgevingsvergunning» en «omgevingsvergunning voor een inrichting» zijn opgenomen. Deze begripsbepalingen werken automatisch door in de regelgeving die op de Wm is gebaseerd.
In veel besluiten wordt verwezen naar categorieën van inrichtingen als bedoeld in de bijlage bij het Ivb. Deze categorieën zijn voortaan opgenomen in bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht. De verwijzingen zijn daarop aangepast. De nummering en de inhoud van de categorieën is in het Bor onveranderd gebleven. Een «categorie 28-inrichting» onder het Ivb blijft dat ook onder het Bor.
Indieningsvereisten en andere gegevens die aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt zijn in de Regeling omgevingsrecht geregeld. Ook hier is een beleidsneutrale omzetting beoogd. In een drietal besluiten zijn verwijzingen naar artikelen van die regeling opgenomen. Om wetssystematische redenen (uniforme gegevensregeling) en vanwege de technische en uitvoerende aard van de gegevens is gekozen voor een verwijzing naar de Regeling omgevingsrecht, boven het overnemen daarvan in de betrokken besluiten.
Het projectbesluit gaat op in de omgevingsvergunning. Datzelfde geldt voor daarmee vergelijkbare besluiten tot buitentoepassingverklaring van de beheersverordening als bedoeld in de artikelen 3.40 ev. van de Wro. In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Evenals bij het projectbesluit het geval is, kan de strijdigheid met het bestemmingsplan worden opgeheven als het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo is bepaald dat in dat geval een omgevingsvergunning kan worden verleend. Verwijzingen naar een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wet ruimtelijke ordening zijn vervangen door verwijzingen naar een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Artikel 1.1 wijzigt de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Deze bijlage bevat een opsomming van zogeheten beperkingenbesluiten die onder de werking van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: de Wkpb) vallen. Bij de Invoeringswet Wabo zijn diverse wetten gewijzigd ten aanzien waarvan verwijzingen voorkomen in de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb. Om die reden zijn ook de desbetreffende verwijzingen aangepast. Als gevolg van de wijzigingen in het wettelijk kader is ook een nieuwe categorie aangewezen beperkingenbesluiten – beperkingenbesluiten op grond van de Wabo – toegevoegd. De wijzigingen in de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb zullen hierna nader worden toegelicht.
Onderdeel 1 bevat de toevoeging van de hiervoor genoemde nieuwe categorie beperkingenbesluiten. Het betreft hier in de eerste plaats handhavingsbesluiten gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover bij het desbetreffende besluit met toepassing van artikel 5.18, eerste volzin, van de Wabo is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger. Daarnaast gaat het om een vorderingsbesluit van de Minister van VROM op basis van artikel 5.24 van de Wabo, strekkende tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk last onder dwangsom door het bevoegd gezag gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens die wet. Op basis van artikel 5.24 kan de Minister ook een vorderingsbesluit tot intrekking van een vergunning of ontheffing nemen. Een dergelijk besluit is echter niet in de aanwijzing tot beperkingenbesluit krachtens de Wkpb begrepen. Achtergrond hiervan is dat ook een besluit tot intrekking van een vergunning of ontheffing zelf niet als beperkingenbesluit is aangewezen. Een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom is dat wel. In dat verband wordt verwezen naar zowel de categorie aangewezen beperkingenbesluiten op grond van de Wabo, als de categorie aangewezen beperkingenbesluiten op grond van de Woningwet.
Voornoemde beperkingenbesluiten krachtens de Wabo zijn een vertaling van de beperkingenbesluiten onder het zesde en zevende gedachtestreepje (oud) van de categorie Woningwet van de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb. De onder die gedachtestreepjes genoemde artikelen van de Woningwet – de artikelen 100b en 100e – zijn opgegaan in vergelijkbare bepalingen in de Wabo – artikel 5.24 respectievelijk artikel 5.18 – en daarom bij de Invoeringswet Wabo vervallen. Voor zover de desbetreffende beperkingenbesluiten betrekking hadden op het bouwen van een bouwwerk zonder of in strijd met een vergunning, vallen deze thans onder de nieuw toegevoegde beperkingenbesluiten krachtens de Wabo. Deze beperkingenbesluiten kunnen echter ook betrekking hebben op de andere activiteiten die door de Wabo worden genormeerd, omdat de artikelen 5.18 en 5.24 van de Wabo in algemene zin betrekking hebben op het bij of krachtens de Wabo bepaalde.
Overigens is de toepassing van de artikelen 5.18 en 5.24 van de Wabo ook in relatie tot handhavingsbesluiten gebaseerd op overtredingen van de bepalingen van de hoofdstukken I tot en met III van de Woningwet van belang. Weliswaar staan de in die hoofdstukken opgenomen verbodsbepalingen op zichzelf los van de Wabo, maar uit artikel 92 van de Woningwet, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet Wabo, volgt dat de artikelen 5.18 en 5.24 van de Wabo ook op besluiten tot handhaving van die verbodsbepalingen van toepassing zijn. Daarom is bij de beperkingenbesluiten onder e en f van de wijzigingen in de categorie Woningwet (onderdeel 3) de verwijzing naar artikel 100e van de Woningwet respectievelijk artikel 100b van die wet vervangen door een verwijzing naar de artikelen 5.18 en 5.24 van de Wabo, waarbij tevens een verwijzing naar artikel 92 van de Woningwet is toegevoegd. In verband daarmee is ook de omschrijving van de desbetreffende beperkingenbesluiten geherformuleerd. Vanwege de volgorde van de (nieuwe) artikelverwijzing is de volgorde van de beperkingenbesluiten onder het zesde en zevende gedachtestreepje van de categorie Woningwet ten opzichte van de oude tekst omgedraaid. Daarbij verdient in het bijzonder vermelding dat waar voorheen het beperkingenbesluit genoemd onder het zesde gedachtestreepje (nieuw) alleen een besluit van burgemeester en wethouders kon betreffen, het thans ook kan gaan om een besluit van gedeputeerde staten of de betrokken Minister, ingeval deze het bevoegd gezag zijn, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo. Hetzelfde geldt voor de beperkingenbesluiten onder het eerste gedachtestreepje in onderdeel 1. Daarom wordt bij de omschrijving van die beperkingenbesluiten thans gesproken van een besluit van het «bevoegd gezag».
De wijziging in de categorie Wet ruimtelijke ordening (onderdeel 2) betreft een nadere verduidelijking van de wettelijke grondslag van het desbetreffende beperkingenbesluit, waardoor ook een exploitatieplan dat door de bevoegde organen van de provincie of het Rijk is vastgesteld als beperkingenbesluit is aangewezen. In verband hiermee zijn tevens de in de omschrijving met name genoemde bestuursorganen vervangen door het begrip «bevoegd gezag». Daarnaast is «bouwvergunning» vervangen door «omgevingsvergunning».
De wijzigingen onder a en b in de categorie Woningwet (onderdeel 3) betreft in de eerste plaats het doen vervallen van het begrip standplaats uit de omschrijving van het desbetreffende beperkingenbesluit. Dit houdt verband met het feit dat op grond van de Invoeringswet Wabo het aanleggen van een standplaats niet langer als bouwen in de zin van de Woningwet wordt beschouwd. Daarnaast is ook in de omschrijving van deze beperkingenbesluiten het college van burgemeester en wethouders vervangen door het «bevoegd gezag». Ook onder c en d van de wijzigingen in de categorie Woningwet is deze wijziging aangebracht. Onder d is tevens de grondslag van het op artikel 97 van de Woningwet gebaseerde beperkingenbesluit gewijzigd in artikel 17 van die wet, omdat de inhoud van artikel 97 bij de Invoeringswet Wabo naar artikel 17 is verplaatst.
Bij dit artikel zijn de artikelen 1, eerste lid, en 10 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 gewijzigd. Laatstgenoemd artikel, dat is gebaseerd op artikel 8, achtste lid, van de Woningwet, bevat bepalingen met betrekking tot het slopen van een bouwwerk waarin asbest of een asbesthoudend product aanwezig is die gemeenten in hun bouwverordeningen moeten overnemen. Met betrekking tot dit slopen dient, zo is bepaald in artikel 10, onderdeel a, in de bouwverordening het vereiste van een sloopvergunning te worden opgenomen. Onder de Wabo moet een dergelijke vergunning worden beschouwd als een vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van die wet. Dit is in een definitiebepaling die is toegevoegd aan artikel 1, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 tot uitdrukking gebracht.
Als gevolg van het onder de Wabo vallen van een sloopvergunning als hier bedoeld, kan in artikel 10 in relatie tot de sloopvergunning niet langer worden verwezen naar «burgemeester en wethouders» als het bevoegde bestuursorgaan. Dit begrip is vervangen door «bevoegd gezag». Een definitiebepaling van bevoegd gezag is aan artikel 1, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 toegevoegd. Voor de invulling van dit begrip is aangesloten bij de definitie van bevoegd gezag in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo. Dit is het bestuursorgaan dat bevoegd is de omgevingsvergunning te verlenen of een besluit te nemen ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. In het merendeel van de gevallen zullen dit burgemeester en wethouders zijn. Slechts in enkele gevallen zullen gedeputeerde staten of de betrokken Minister het bevoegd gezag zijn. In die onderdelen van artikel 10 die betrekking hebben op de melding van het voornemen te slopen (onderdelen c, d en e) is burgemeester en wethouders blijven staan. In de bevoegdheid om de melding af te handelen wijzigt als gevolg van de Wabo niets.
In artikel 10 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn verder de onderdelen i en j vervallen. Onderdeel i bevatte een verkorte termijn van vier weken om op de aanvraag om een sloopvergunning te beslissen indien het slopen uitsluitend was bedoeld om asbest of asbesthoudende producten uit een bouwwerk te verwijderen. Met het onder de Wabo vallen van een vergunning als hier bedoeld, zijn hierop de algemene beslistermijnen zoals voortvloeiend uit de artikelen 3.9 en 3.10 van de Wabo van toepassing. Als sprake is van de reguliere voorbereidingsprocedure (artikel 3.9) bedraagt de beslistermijn in beginsel maximaal acht weken. Als sprake is van de uitgebreide voorbereidingsprocedure (artikel 3.10) is de beslistermijn in beginsel maximaal zes maanden. Onderdeel j bevatte als eis dat bij de aanvraag om een sloopvergunning een afschrift van het asbestinventarisatierapport moet worden overgelegd. Dit indieningsvereiste wordt thans geregeld in de Regeling omgevingsrecht. In verband met het vervallen van de onderdelen i en j is de lettering van de daarna komende onderdelen en een daarin voorkomende verwijzing naar een van die onderdelen aangepast.
In dit artikel wordt het zgn. Activiteitenbesluit aangepast. Artikel 1.3 wordt technisch aangepast aan de vervanging van de milieuvergunning door een omgevingsvergunning voor de betrokken inrichting. De definitie van vergunning is geschrapt aangezien deze uitsluitend nog betekenis zou houden voor het overgangsrecht dat in het Activiteitenbesluit is opgenomen. In het overgangsrecht is de betekenis voldoende duidelijk.
Daarnaast worden (in de onderdelen B, E en F) de artikelen van het Activiteitenbesluit geschrapt die betrekking hebben op de aanwijzing van vergunningplichtige inrichtingen. Deze aanwijzing geschiedt voortaan op grond van het Bor. De inhoud van het bepaalde in artikel 6.40 en bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit wordt voortaan geregeld in bijlage I bij het Bor. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op die bijlage bij laatstgenoemd besluit.
Artikel 1.7 wijzigt diverse onderdelen van het Besluit bodemkwaliteit.
In onderdeel A is in artikel 2, tweede lid, de zinsnede «tenzij er sprake is van een toepassing als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Woningwet» vervallen.
Deze zinsnede strekte ertoe indien de toepassing van bouwstoffen plaatsvond binnen een inrichting behorend tot een categorie van inrichtingen die was aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wm ten aanzien waarvan een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders bevoegd was, maar tegelijkertijd sprake was van een toepassing die als bouwen in de zin van de Woningwet kon worden aangemerkt, in afwijking van de hoofdregel niet dat andere bestuursorgaan, maar burgemeester en wethouders, als zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Woningwet, ook in het kader van het Besluit bodemkwaliteit als bevoegd gezag aan te merken.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wabo zal zowel in relatie tot de inrichting als in relatie tot «het bouwen» sprake zijn van één bevoegd gezag.
De uitzondering waarop genoemde zinsnede betrekking heeft is daarmee zinledig geworden.
Het Besluit bodemkwaliteit was mede gebaseerd op artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Dat artikel komt met de Invoeringswet Wabo te vervallen. Artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht biedt een vergelijkbare wettelijke grondslag.
Bij artikel 1.8 is het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) ingetrokken. Het Bblb is door de inwerkingtreding van de Wabo niet van rechtswege komen te vervallen, omdat de wettelijke grondslag voor artikel 7 van het Bblb (artikel 12a, vierde lid, van de Woningwet), anders dan de wettelijke grondslagen in de Woningwet voor de overige artikelen van het Bblb, niet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wabo. Dit betekent dat het Bblb, zonder dat uitdrukkelijk in te trekken, alleen wat betreft artikel 7 zou blijven voortbestaan. Voor het handhaven van artikel 7 van het Bblb is onder de Wabo echter geen aanleiding, nu dat artikel betrekking heeft op welstandseisen voor de lichte-bouwvergunning. Deze vergunningvariant is in de Wabo echter niet overgenomen.
Onderdeel A heeft artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit) gewijzigd. De definitie van gebruiksvergunning in dit artikellid is vervallen. Dit hangt samen met het feit dat de gebruiksvergunning is geïntegreerd in de omgevingsvergunning.
Er is geen aanleiding gezien om in artikel 1.1, eerste lid, een vervangende definitie voor de omgevingsvergunning op te nemen, toegespitst op de voor de toepassing van het Gebruiksbesluit relevante activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo (het brandveilig gebruiken van een bouwwerk). Met het vervallen van paragraaf 2.11 van het Gebruiksbesluit (zie onderdeel E) komt de verwijzing naar laatstbedoelde vergunning zodanig weinig voor – slechts twee keer, in de artikelen 2.10.1, eerste lid, en 2.12.1, tweede lid – dat het te ver strekt om hiervoor een afzonderlijke definitie te creëren. Voor die gevallen – het betreft hier de onderdelen D en F – is een rechtstreekse verwijzing opgenomen naar de vergunning voor een activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo.
Onderdeel E heeft paragraaf 2.11 van het Gebruiksbesluit doen vervallen. Deze paragraaf, die betrekking heeft op de gebruiksvergunning en onder andere de aanvraag, afhandeling, wijziging en intrekking van die vergunning regelt, is vanwege de integratie van de gebruiksvergunning in de omgevingsvergunning niet langer noodzakelijk. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo creëert de vergunningplicht voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen. Hieraan is uitvoering gegeven bij artikel 2.2 van het Bor.
In verband met het vervallen van paragraaf 2.11 heeft onderdeel B, dat betrekking heeft op artikel 1.3, vierde tot en met achtste lid, van het Gebruiksbesluit, in die artikelleden verwijzingen naar deze paragraaf doen vervallen. Materieel zijn die artikelleden, waarbij de reikwijdte van verschillende onderdelen van het Gebruiksbesluit nader wordt bepaald, voor zover het betreft de (voormalige) gebruiksvergunningplicht vertaald naar artikel 2.2 van het Bor.
Onderdeel C heeft artikel 2.1.8 van het Gebruiksbesluit op drie onderdelen gewijzigd.
In het derde lid, onderdeel f, is de verwijzing naar het bepaalde bij of krachtens de Wet milieubeheer uitgebreid met een verwijzing naar de Wabo. Achtergrond hiervan is dat hetgeen werd geregeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb), dat mede onder bovengenoemde verwijzing naar de Wet milieubeheer moest worden begrepen, thans, onder de Wabo, wordt geregeld in het Bor.
Het vierde lid is vervallen. Dit artikellid bevat de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om ontheffing te verlenen van het verbod om in, op of nabij een bouwwerk een brandgevaarlijke stof aanwezig te hebben in een grotere hoeveelheid dan in dat artikel nader omschreven. Het betreft hier een bevoegdheid met een relatief beperkte werkingssfeer – gevallen waarbij het niet gaat om een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer – waarbij het effect van de toepassing van die bevoegdheid ook langs andere weg kan worden bewerkstelligd. In dat verband kan worden gewezen op de toepassing van artikel 1.4 van het Gebruiksbesluit, op grond waarvan aan een voorschrift gesteld in paragraaf 2.1 tot en met 2.9 niet hoeft te worden voldaan, indien op een andere wijze dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van brandveiligheid wordt bereikt. Terzake dient ingevolge artikel 2.12.1 van het Gebruiksbesluit een gebruiksmelding te worden gedaan. In relatie tot artikel 2.1.8 kan dan bijvoorbeeld worden gedacht aan het voorhanden hebben van extra blusmiddelen of het aanwezig zijn van brandweerpersoneel gedurende de periode dat de desbetreffende brandgevaarlijke stof in de grotere dan toegestane hoeveelheid aanwezig is. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter dieselolie ten behoeve van generatoren die tijdens een evenement worden gebruikt.
Onder deze omstandigheden is er, mede in aanmerking genomen het uitgangspunt van integratie van toestemmingsvereisten dat aan de Wabo ten grondslag ligt, onvoldoende aanleiding gezien om de in artikel 2.1.8, vierde lid, van het Gebruiksbesluit bedoelde ontheffing als afzonderlijke ontheffing te laten voortbestaan.
In de tabel behorende bij het oorspronkelijke vijfde lid, dat tot vierde lid is hernummerd, is sprake van een wijziging met dezelfde achtergrond als de wijziging in het derde lid. In de voetnoot bij die tabel is de verwijzing naar het Ivb vervangen door een verwijzing naar bijlage I, onder C, bij het Bor, waarin het voor deze bepaling relevante gedeelte van het Ivb thans wordt geregeld.
Bij onderdeel G is artikel 2.12.2 van het Gebruiksbesluit geherformuleerd. Het eerste lid komt overeen met het eerste lid (oud) en bevat de bepaling dat een gebruiksmelding ten minste vier weken voor de aanvang van het gebruik schriftelijk wordt ingediend bij burgemeester en wethouders. In de leden twee, drie en vier is vervolgens uitwerking gegeven aan de wenselijk geachte mogelijkheid om indien zowel een omgevingsvergunning als een gebruiksmelding is vereist, de gebruiksmelding gelijktijdig met de aanvraag om die vergunning in te dienen. Het gaat hierbij om een mogelijkheid, niet een verplichting. De voor het indienen van een gebruiksmelding noodzakelijke gegevens zijn immers lang niet in alle gevallen reeds ten tijde van de vergunningaanvraag bekend.
In het tweede lid, tweede volzin, is bepaald dat indien de gebruiksmelding en de vergunningaanvraag gelijktijdig worden ingediend, dit op dezelfde wijze dient te gebeuren. In dat verband wordt gedoeld op indiening op papier, dan wel langs elektronische weg.
Het derde lid schrijft voor dat indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot gelijktijdige indiening, de gebruiksmelding wordt ingediend bij het bestuursorgaan waarbij de aanvraag om vergunning krachtens de Wabo wordt ingediend. Indien dat bestuursorgaan een ander bestuursorgaan is dan burgemeester en wethouders – het ten aanzien van de gebruiksmelding bevoegde bestuursorgaan – dient dat bestuursorgaan ingevolge het vierde lid onverwijld de bij de gebruiksmelding verstrekte gegevens door te zenden naar burgemeester en wethouders, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de melder.
Bij onderdeel H is een nieuw artikel 2.12.2a aan het Gebruiksbesluit toegevoegd. Dit artikel heeft betrekking op de praktische inrichting van een afzonderlijk dan wel in samenhang met de aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen gebruiksmelding. Hierover kan in algemene zin worden opgemerkt dat het formulier voor de gebruiksmelding volledig opgaat in het formulier voor de aanvraag om omgevingsvergunning. Indien een afzonderlijke gebruiksmelding wordt ingediend, wordt alleen het gedeelte van de gebruiksmelding ingevuld. Indien de gebruiksmelding gelijktijdig met de vergunningaanvraag wordt gedaan, wordt ook dat gedeelte ingevuld.
Voor deze integratie van het formulier van de gebruiksmelding in het formulier voor de vergunningaanvraag is met het oog op de toegankelijkheid voor de melder gekozen. In verband hiermee is artikel 2.12.2, tweede lid (oud), dat de bevoegdheid voor de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie bevat om het formulier voor de gebruiksmelding vast te stellen, vervallen.
In artikel 2.12.2a, eerste lid, eerste volzin, is het vorenstaande ten aanzien van de gebruiksmelding die wordt gedaan langs elektronische weg aldus vertaald, dat voor het formulier waarvan gebruik moet worden gemaakt, wordt verwezen naar het elektronische formulier dat beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wabo. In artikel 2.12.2a, eerste lid, tweede volzin, is artikel 4.3, eerste en tweede lid, van het Bor van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit zijn nadere procedurele voorschriften met betrekking tot een aanvraag voor een omgevingsvergunning langs elektronische weg.
Ten aanzien van de gebruiksmelding die anders dan langs elektronische weg wordt gedaan is in artikel 2.12.2a, tweede lid, eerste volzin, bepaald dat daarvoor gebruik moet worden gemaakt van het formulier, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor. Dit betreft het papieren aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning, waarin, net zoals bij het elektronische formulier, het formulier voor de gebruiksmelding is geïntegreerd.
In artikel 2.12.2a, tweede lid, tweede volzin, is bepaald dat indien de gebruiksmelding tegelijkertijd met de aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, het aantal exemplaren dat van de gebruiksmelding en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden wordt ingediend gelijk moet zijn aan het aantal exemplaren dat op grond van artikel 4.2, tweede en derde lid, van het Bor van de vergunningaanvraag en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden moet worden ingediend. Het uiteenlopen van beide aantallen is met het oog op een overzichtelijk verloop van de procedure onwenselijk.
In artikel 2.12.2a, tweede lid, derde volzin, is bepaald dat indien de gebruiksmelding afzonderlijk wordt gedaan, deze en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden in drievoud worden ingediend. Dit aantal is ontleend aan artikel 2.12.2, vijfde lid (oud).
Voor de melding die langs elektronische weg wordt gedaan, kunnen bepalingen als bedoeld in artikel 2.12.2a, tweede lid, tweede en derde volzin, achterwege blijven. Voor het in meervoud indienen van een melding die langs elektronische weg wordt gedaan, is geen noodzaak aanwezig.
Artikel 2.12.2a, derde lid, heeft betrekking op de gegevens die een melder dient te verstrekken bij de gebruiksmelding, bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdeel a (melding om een gelijkwaardige oplossing toe te passen). Dit artikellid komt overeen met artikel 2.12.2, derde lid (oud).
Artikel 2.12.2a, vierde lid, heeft betrekking op de gegevens die een melder dient te verstrekken bij de overige categorieën gebruiksmeldingen waarvan sprake kan zijn. Dit artikellid komt overeen met artikel 2.12.2, vierde lid (oud), met dien verstande dat de in dat artikellid met name genoemde eisen met betrekking tot de over te leggen situatieschets en plattegrondtekening zijn vervangen door het op de gebruiksmelding van overeenkomstige toepassing verklaren van de eisen die krachtens artikel 4.4, eerste lid, van het Bor zijn gesteld aan de situatieschets en de plattegrondtekening die moeten worden overgelegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik. Hieraan is uitwerking gegeven in artikel 3.3 van de Regeling omgevingsrecht. Vóór het regime van de Wabo moest bij de hier bedoelde gebruiksmeldingen en de aanvraag om een gebruiksvergunning ten aanzien van de over te leggen situatieschets en plattegrondtekening aan dezelfde eisen worden voldaan, maar die eisen waren voor zowel de gebruiksmelding als de gebruiksvergunning in afzonderlijke artikelen vastgelegd.
Als gevolg van de integratie van de gebruiksmelding in het formulier voor de aanvraag om een omgevingsvergunning kan thans bij de gebruiksmelding met een verwijzing naar de bij de vergunningaanvraag te overleggen gegevens worden volstaan.
Artikel 2.12.2a, vijfde en zesde lid, is gelijkluidend aan artikel 2.12.2, zesde en zevende lid (oud).
Artikel 1.15 wijzigt diverse onderdelen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi).
In onderdeel A wordt in artikel 1, onderdeel u, bij de begripsomschrijving van «woonwagen» niet langer verwezen naar een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet, maar naar een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Achtergrond hiervan is dat de definitie van het begrip «woonwagen» in de Woningwet bij de Invoeringswet Wabo is vervallen. Met het oog op de toepassing van het Bevi behoudt het begrip echter zijn belang. Om die reden wordt thans verwezen naar de definitie van dit begrip in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Deze definitie sluit aan bij de definitie van het desbetreffende begrip uit de Woningwet. In materieel opzicht wijzigt er dus niets.
Artikel 1.16 wijzigt diverse onderdelen van het Besluit geluidhinder.
Op grond van onderdeel F is artikel 6.6, eerste lid, onderdeel b, de verwijzing naar extra voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 2, van de Woningwet vervallen. Dit is nog een gevolg van de wet van 21 december 2006 houdende wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (Stb. 2007, 27), waarbij de handhavingssystematiek van de Woningwet ingrijpend is gewijzigd. Hoofdstuk III, afdeling 2, van de Woningwet is bij die wet vervallen. Gelet op de handhavingssystematiek van de Woningwet zoals deze thans luidt, is het opnemen van een vervangende bepaling voor artikel 6.6, eerste lid, onderdeel b, niet nodig.
Artikel 1.22 wijzigt artikel 11a van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Het betreft hier de aanpassing van verwijzingen in dat artikel naar bouwen in de zin van de Woningwet en aanvragen om bouwvergunning in verwijzingen naar een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en aanvragen om vergunning daartoe.
Artikel 1, onderdeel n, van het Besluit omgevingslawaai bevatte een definitie van het begrip «woonwagenstandplaats», waarbij voor de invulling van dit begrip werd verwezen naar de definitie van standplaats, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Woningwet. Laatstgenoemde definitie is bij de Invoeringswet Wabo vervallen. Om die reden is ook artikel 1, onderdeel n, van het Besluit omgevingslawaai vervallen. Voor het opnemen van een vervangende definitie voor dit begrip is geen aanleiding gezien, omdat noch het Besluit omgevingslawaai zelf, noch de daarop gebaseerde Regeling omgevingslawaai of enige andere wettelijke bepaling een verwijzing naar dit begrip in het Besluit omgevingslawaai bevat.
Artikel 2.9, tweede lid, van de Wabo biedt een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent legesheffing in gevallen waarin een van de bestuursorganen van het Rijk bevoegd gezag is. In het Besluit omgevingsrecht wordt een bepaling opgenomen waarbij gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid tot subdelegatie. Dit betekent dat de legestarieven bij ministeriële regeling vastgesteld kunnen worden.
Bij de Crisis- en herstelwet is artikel 3.12 van de Wabo zo gewijzigd dat niet alleen regels kunnen worden gesteld over het elektronisch verzenden maar ook over het elektronisch beschikbaar stellen van de mededeling, bedoeld in artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat daarbij om mededelingen die betrekking hebben op omgevingsvergunningen besluiten waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken (huidige projectbesluiten). Het is de bedoeling dat die mededeling in RO-online kenbaar is bij de bestemmingsplannen waarvan wordt afgeweken.
In de hoofdstuk 5 en 6 van het Besluit omgevingsrecht worden enkele bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing verklaard. Het gaat om gevallen waarin een omgevingsvergunning wordt verleend waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken en waar voorheen een projectbesluit of een besluit als bedoeld in de artikelen 3.40 ev. van de Wro was vereist. Op de voorbereiding, inhoud en de ruimtelijke onderbouwing zijn enkele bijzondere voorschriften van toepassing die voorheen in paragraaf 5.1 van het Bro waren geregeld. In verband met de integratie in de omgevingsvergunning ligt het voor de hand dat voortaan de toepassing van die voorschriften rechtstreeks uit het Bor volgt (en daaruit kenbaar is). Om te voorkomen dat er inhoudelijk verschillen zou kunnen ontstaan met de bepalingen in het Bro met betrekking tot het bestemmingsplan is ervoor gekozen die bepalingen van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Dit artikel heeft artikel 2, eerste lid, onder a, tweede en derde lid, van het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering gewijzigd.
Artikel 2, eerste lid, onder a, bevat een opsomming van situaties waarin een melding als bedoeld in genoemd besluit achterwege kan blijven. De in de onderdelen 1° en 3° opgenomen verwijzingen naar een ingediende aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) dan wel een vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet zijn vervangen door verwijzingen naar de met die artikelen overeenkomende onderdelen van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, waarbij in verband met de lettering van die onderdelen de inhoud van de onderdelen 1° en 3° is omgewisseld en thans is genummerd als de onderdelen 1° en 2°.
De in onderdeel 2° (oud) opgenomen verwijzing naar een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3 van de Wm is thans opgenomen in onderdeel 3° en uitgebreid met een verwijzing naar een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, van de Wm. Dit betreft de situatie waarin sprake is van zowel een activiteit waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3 van de Wm is vereist als van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Bij een dergelijke samenloop integreert de ontheffing in de omgevingsvergunning.
In onderdeel 4° is de verwijzing naar een ingediende melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wm vervallen. Een dergelijke melding komt onder de Wabo niet meer voor. In die gevallen waarin voorheen met een melding als hier bedoeld kon worden volstaan, geldt thans ook de vergunningplicht.
In onderdeel 5°, alsmede in het tweede lid zijn technische gebreken – een verwijzing naar onjuiste onderdelen van het eerste lid – hersteld.
Artikel 2, derde lid, is vervallen. Dit artikellid regelde wanneer in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, onder 3° juncto 7° (het huidige onderdeel 5°), de melding tevens achterwege kon blijven. Dit artikellid kwam feitelijk overeen met de nadere clausulering die reeds in onderdeel 3° (oud) zelf was opgenomen en was om die reden overbodig. Wel is de desbetreffende clausulering in onderdeel 1° (nieuw) in verband met de komst van de Wabo gewijzigd. In dat kader is een verwijzing toegevoegd naar artikel 4.4 van het Bor, op basis van welk artikel in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht het indienen van een bodemonderzoekrapport is voorgeschreven bij het indienen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Of er in een concreet geval ook werkelijk een verplichting tot het indienen van een zodanig rapport geldt, dient te worden vastgesteld op basis van artikel 8, derde lid, van de Woningwet in samenhang met het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening. De in genoemde clausulering opgenomen verwijzing naar artikel 8 van de Woningwet is op dit punt aangescherpt.
Dit artikel wijzigt het Besluit ruimtelijke ordening.
Zoals toegelicht bij artikel 1.30, onderdeel C, bevat artikel 6.14 van het Besluit omgevingsrecht specifieke regels over elektronische beschikbaarstelling. Van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder 3°, of tweede lid van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, dient de mededeling, bedoeld in artikel 3.12 van de wet, elektronisch beschikbaar te worden gesteld via RO-online. Die regeling treedt in de plaats van de voorschriften in het Besluit ruimtelijke ordening over elektronische beschikbaarstelling van besluiten die opgaan in de omgevingsvergunning.
Paragraaf 3.4 kan vervallen aangezien de overdraagbaarheid van een omgevingsvergunning wordt geregeld in artikel 2.25 van de Wabo en artikel 4.8 van het Bor. Dit betekent dat de overgang van een vergunning aan het bevoegd gezag gemeld moet worden, maar dat de vergunning niet langer hoeft te worden overgeschreven op naam van de nieuwe rechthebbende.
Ook paragraaf 3.5 kan vervallen. In artikel 2.7 van de Wabo is reeds de verplichting opgenomen om zogenoemde onlosmakelijk verbonden activiteiten gelijktijdig aan te vragen. Dat geldt ook voor een aanvraag om een aanlegactiviteit die in strijd komt met het bestemmingsplan of de beheersverordening. Daarbij is sprake van zowel een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b als c, van de Wabo.
De inhoud van hoofdstuk 4, de zogenoemde kruimellijst, is opgenomen in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Voortaan is in die gevallen een omgevingsvergunning vereist. Het gaat dan om een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo wordt verleend. Vanwege de integratie in de omgevingsvergunning vervallen tevens de bepalingen inzake de overdraagbaarheid van een ontheffing. Zie ook de toelichting op onderdeel G.
Paragraaf 5.1 van het Bro heeft betrekking op voormalige (project)besluiten tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening. Deze gaan op de in omgevingsvergunning. Dat betekent dat ook de regels over de voorbereiding, inhoud en ruimtelijke onderbouwing niet langer op de Wro maar op de Wabo zijn gebaseerd. Via de Wabo en de Invoeringswet Wabo is al voorzien in de noodzakelijke wettelijke grondslagen. Met de wijzigingen in artikel 1.30 van dit invoeringsbesluit wordt het Besluit omgevingsrecht daarop aangepast. De onderdelen I en J voorzien er vervolgens in dat paragraaf 5.1 en het opschrift van paragraaf 5.2 van het Bro komen te vervallen.
De Stichting advisering bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening (Stab) heeft tevens de wettelijke taak gekregen om deskundigenbericht uit te brengen bij beroepen op grond van de Wabo. Dit is geregeld in artikel 6.5b van de Wabo. Voor een toelichting kan worden verwezen naar Kamerstukken II 2008/09, 31 953, nr. 3, p. 62 en 63. In verband hiermee wordt de verwijzing in artikel 1, onder b, van het Besluit subsidiëring stichting advisering bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening uitgebreid met een verwijzing naar artikel 6.5b van de Wabo.
Artikel 1.42 heeft betrekking op diverse bepalingen van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bb). De verschillende wijzigingen zullen hierna nader worden toegelicht. In algemene zin wordt er daarbij voor de goede orde op gewezen dat in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Woningwet een definitie van het begrip omgevingsvergunning is opgenomen die specifiek is toegespitst op het «bouwen», te weten een vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Deze definitie werkt door naar het Bb.
Onderdeel A voegt aan artikel 1.1, eerste respectievelijk vijfde lid, van het Bb definities van de begrippen «standplaats» en «woonwagen» toe. Deze definities waren eerst opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdelen e en h, van de Woningwet. Bij de Invoeringswet Wabo zijn deze echter komen te vervallen, omdat het onderscheiden van de begrippen standplaats en woonwagen voor de toepassing van de Woningwet zelf niet meer noodzakelijk is. Wat betreft de standplaats houdt dit verband met het feit dat het aanleggen van een standplaats niet langer als bouwen in de zin van de Woningwet wordt aangemerkt. Wat betreft de woonwagen houdt dit verband met het feit dat met de intrekking van de Woonwagenwet en de Wet op de woonwagens en woonschepen in 1999 het afzonderlijke wettelijke regime voor de woonwagens is komen te vervallen. Woonwagens vallen thans onder het gewone begrippenkader van de Woningwet.
Voor de toepassing van het Bb zijn de begrippen standplaats en woonwagen echter onverminderd van belang. Het Bb bevat specifieke eisen ten aanzien van een als woonwagen aan te merken gebouw. In relatie tot die eisen wordt in een beperkt aantal voorschriften naar het begrip standplaats verwezen. Om die reden zijn definities van deze begrippen aan artikel 1.1, eerste respectievelijk vijfde lid, van het Bb toegevoegd. Deze definities komen volledig overeen met de definities zoals deze waren opgenomen in de Woningwet. Materieel wijzigt er in dit opzicht dus niets.
Onderdeel B heeft betrekking op het opschrift van paragraaf 1.5 van het Bb. Het opschrift luidde: «Ontheffingen». De ontheffing als hier bedoeld is echter onder de Wabo als afzonderlijke figuur verdwenen. Deze ontheffing is geïntegreerd in de omgevingsvergunning voor de activiteit waarop deze betrekking heeft en krijgt de vorm van een – in de beslissing op de vergunningaanvraag geïncorporeerde – afwijking van het desbetreffende voorschrift waartoe kan worden besloten voor zover het voorschrift dat mogelijk maakt. Die afwijking is in de artikelen in paragraaf 1.5 van het Bb nader gereguleerd. De hier bedoelde afwijkingsmogelijkheden hebben alleen betrekking op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of het veranderen of het vergroten van een bouwwerk.
In verband hiermee is het opschrift van paragraaf 1.5 van het Bb gewijzigd in «Verbouw van bouwwerken».
Onderdeel C wijzigt artikel 1.11 van het Bb in verband met het feit dat, zoals hiervoor in de toelichting bij onderdeel B uiteengezet, de in dat artikel bedoelde ontheffing is geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Om die reden wordt thans in het artikel gesproken over het afwijken van voorschriften bij een omgevingsvergunning en niet langer over het verlenen van ontheffing van voorschriften. Daarbij is aansluiting gezocht bij de terminologie van artikel 6 van de Woningwet, zoals gewijzigd door de Invoeringswet Wabo, dat ten grondslag ligt aan artikel 1.11 van het Bb.
Het niveau tot waar op basis van artikel 1.11 van het Bb kan worden afgeweken is materieel ongewijzigd gebleven; dit betreft het niveau van het desbetreffende voorschrift voor de staat van een bestaand bouwwerk. Bij het ontbreken van een dergelijk voorschrift kan worden afgeweken tot het rechtens verkregen niveau. Het vorenstaande is anders voor zover bij of krachtens het Bb anders is bepaald, bijvoorbeeld in de vorm van een voorschrift waarin een specifiek niveau is opgenomen tot waar kan worden afgeweken.
Onderdeel D wijzigt artikel 1.12 van het Bb. Dit artikel regelt hoe in het kader van de toepassing van de voorschriften van het Bb met het belang van de monumentenzorg moet worden omgegaan. Er zijn situaties denkbaar, waarin toepassing van die voorschriften onwenselijke effecten op het karakter van een monument zou kunnen hebben.
In artikel 1.12 (oud) was geregeld, samengevat weergegeven, dat indien sprake is van het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk waarvoor tevens een vergunning is vereist ingevolge de Monumentenwet 1988 (hierna: de Mw) of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, en een aan die vergunning verbonden voorschrift afwijkt van een voorschrift van het Bb, uitsluitend dat vergunningvoorschrift van toepassing is. Artikel 1.12 (oud) zag niet alleen op de situatie waarin voor de desbetreffende verbouwactiviteit een vergunning was vereist, maar ook op de situatie waarin die verbouwactiviteit vergunningvrij was.
In artikel 1.12 (nieuw) is voornoemde regeling in aangepaste vorm overgenomen. Onder de Wabo is er niet langer sprake van een volgtijdelijke situatie waarbij eerst de monumentenvergunning wordt verleend en dan pas de bouwvergunning kan worden verleend. De monumentenvergunning voor een monument als bedoeld in de Mw, niet zijnde een archeologisch monument, of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is immers met de bouwvergunning opgegaan in de omgevingsvergunning, zodat beide toestemmingen gelijktijdig onder die paraplu worden verleend. In verband hiermee is artikel 1.12 thans opgesplitst in een artikellid dat betrekking heeft op de situatie waarin voor de desbetreffende verbouwactiviteit een omgevingsvergunning is vereist en een artikellid dat betrekking heeft op de situatie waarin voor die verbouwactiviteit geen omgevingsvergunning is vereist.
Ten aanzien van de laatste categorie gevallen, die is geregeld in artikel 1.12, tweede lid (nieuw), is het in artikel 1.12 (oud) neergelegde uitgangspunt dat er eerst een monumentenvergunning is voordat zal worden gebouwd, voortgezet. Bepaald is dat indien sprake is van een vergunningvrije verbouwactiviteit en een voorschrift van het Bb afwijkt van een voorschrift van de omgevingsvergunning voor het wijzigen van het monument, uitsluitend dat vergunningvoorschrift van toepassing is.
Voor de gevallen waarin zowel voor de verbouwactiviteit als voor het wijzigen van het monument een omgevingsvergunning is vereist, is in artikel 1.12, eerste lid (nieuw), bepaald dat het bevoegd gezag bij een zodanige omgevingsvergunning in het belang van de monumentenzorg kan afwijken van een bij of krachtens het Bb vastgesteld voorschrift. De verschuiving van de volgtijdelijkheid naar de gelijktijdigheid van de vergunningverlening wordt hiermee zichtbaar.
In artikel 1.12 (nieuw) is niet de afstemming met een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Mw voor het wijzigen van een archeologisch monument betrokken. Deze vergunning, die niet is opgegaan in de omgevingsvergunning, is buiten de reikwijdte van artikel 1.12 gehouden, omdat conflictsituaties tussen het Bb en een dergelijke vergunning zich naar verwachting niet zullen voordoen.
Deze onderdelen bevatten wijzigingen in de diverse bepalingen van het Bb waarin specifieke voorschriften waren opgenomen over het verlenen van ontheffing van voorschriften van het Bb door burgemeester en wethouders. Het betreft hier bepalingen waarin een specifiek niveau van ontheffing was opgenomen (bijvoorbeeld de artikelen 3.13 en 3.20) of juist bepalingen waarin een uitdrukkelijk verbod tot het verlenen van een ontheffing was opgenomen (bijvoorbeeld de artikelen 2.50 en 2.61).
In verband met de transformatie van de ontheffing in een in de beslissing op de vergunningaanvraag geïncorporeerde afwijking van het desbetreffende voorschrift, zoals hiervoor toegelicht bij de onderdelen B en C, zijn de in de onderdelen E tot en met N genoemde artikelen van het Bb terminologisch gewijzigd. Daarbij is tevens, overeenkomstig de terminologie van de Wabo, «burgemeester en wethouders» veranderd in «bevoegd gezag».
Onderdeel O wijzigt artikel 7.1 van het Bb, dat overgangsrecht bevat. Het eerste en derde lid van dit artikel zijn vervallen. Deze artikelleden bevatten overgangsrecht met betrekking tot aanvragen om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet dat thans naar verwachting geheel is uitgewerkt. Mochten zich onverhoopt toch nog situaties als bedoeld in die artikelleden voordoen, dan is door middel van het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo verzekerd dat vergunningaanvragen als hier bedoeld worden afgedaan op basis van het recht zoals dat onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wabo luidde. Deze bepaling strekt zich mede uit tot artikel 7.1, eerste en derde lid, van het Bb. De belangen ter bescherming waarvan deze artikelleden strekken zijn op deze wijze voldoende gewaarborgd.
De resterende tekst van artikel 7.1 – het tweede lid (oud) – is aangepast aan de terminologie van de Wabo door de zinsnede «een aanvraag om een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet» te vervangen door «een aanvraag om een omgevingsvergunning».
Bij dit artikel is artikel 5a van het Uitvoeringsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken vervallen. Dat artikel regelde een overgangsrechtelijke situatie met betrekking tot de toepassing van artikel 100e van de Woningwet in relatie tot de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: de Wkpb) ten aanzien van beperkingenbesluiten in de zin van de Wkpb die dateren van vóór 1 juli 2007, de datum van inwerkingtreding van de Wkpb. Artikel 100e van de Woningwet is bij de Invoeringswet Wabo vervallen. De beperkingenbesluiten waarop artikel 5a, voornoemd, betrekking heeft moeten alle met ingang van 1 juli 2009 zijn ingeschreven krachtens de Wkpb. Daarmee is het in artikel 5a vervatte overgangsrecht uitgewerkt. Onder die omstandigheden is het artikel niet langer noodzakelijk.
Artikel 1.50 wijzigt diverse onderdelen van het Vuurwerkbesluit.
Onderdeel A, onder 2, heeft betrekking op de in artikel 1.1.1, eerste lid, opgenomen definitie van het begrip «kwetsbare objecten». Deze definitie bestaat uit een aantal onderdelen, waarin kwetsbare objecten zijn opgesomd. In onderdeel b van die definitie waren woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet als kwetsbaar object aangewezen. De definities van deze begrippen in de Woningwet zijn echter bij de Invoeringswet Wabo vervallen, omdat deze voor de toepassing van de Woningwet zelf niet langer noodzakelijk zijn. Met het oog op de toepassing van het Vuurwerkbesluit behouden deze begrippen echter hun belang. Om die reden is in artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel b, voor het begrip «woonkeet» een materiële omschrijving opgenomen, die geheel overeenkomt met de definitie uit de Woningwet. Voor het begrip «woonwagen» wordt verwezen naar de definitie van dat begrip zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Deze definitie sluit aan bij de definitie van het desbetreffende begrip uit de Woningwet. In materieel opzicht wijzigt er dus niets.
Bij onderdeel A, onder 3, is in de definitie van «veiligheidsafstand» in artikel 1.1.1, eerste lid, het begrip «bouwvergunning» vervangen door een verwijzing naar een vergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Onder «bouwvergunning» pleegt de vergunning, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, te worden verstaan. Nu deze is opgegaan in de Wabo, dient binnen de context van de hier bedoelde definitie naar de omgevingsvergunning voor het bouwen te worden verwezen.
In verband met de gewijzigde verwijzing naar de definitie van het begrip «woonwagen», zoals hiervoor toegelicht, is bij onderdeel L in artikel 4.3, derde lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel b, de zinsnede «de Woningwet» vervangen door «artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Dit artikel is nog niet in werking getreden, evenmin als de grondslag voor aanwijzing van gebieden in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit. De wijziging van het Ivb waarmee die grondslag wordt gecreëerd is in artikel 5.1.3 van het Vuurwerkbesluit opgenomen. De artikelen 1.1.6 en 5.1.3 zijn niet in werking getreden (Stb. 2002, 114). In dit invoeringsbesluit worden die artikelen (en de bijbehorende verwijzingen) technisch aangepast aan de komst van de Wabo. Dit heeft geen invloed op de gelding van die artikelen. De aanpassing heeft dus niet tot gevolg dat die artikelen in werking treden.
Artikel 1.51 heeft betrekking op artikel 17i, eerste lid, onderdeel f, van het Waterleidingsbesluit. In dat artikelonderdeel was een reikwijdtebepaling opgenomen, die het artikelonderdeel alleen van toepassing deed zijn op, kort samengevat, terreinen of plaatsen bestemd voor het ten behoeve van recreatief nachtverblijf plaatsen of geplaatst houden van tenten, tentwagens of andere kampeermiddelen, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist. Laatstgenoemde zinsnede is thans vervallen. Deze zinsnede vond haar oorsprong in artikel 40 van de Woningwet, zoals dat tot 1 april 2007, heeft geluid en de inmiddels ingetrokken Wet op de openluchtrecreatie.
Op basis van de systematiek zoals deze geldt op grond van de Wabo is het niet meer noodzakelijk om in dit artikelonderdeel kampeermiddelen voor het bouwen waarvan een vergunning is vereist uitdrukkelijk uit te zonderen. Daar zijn in algemene zin ook geen uitspraken over te doen. Of een bepaald kampeermiddel als bouwwerk moet worden aangemerkt - dit zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de duur van plaatsing – en vervolgens of ook sprake is van een vergunningplichtig bouwwerk – in artikel 3, onderdeel 2, van bijlage II bij het Bor is het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf van de omgevingsvergunningplicht voor het bouwen uitgezonderd, mits aan een aantal nader omschreven afmetingseisen is voldaan – verschilt van geval tot geval.
Voor de materiële betekenis van artikel 17i, eerste lid, onderdeel f, van het Waterleidingbesluit heeft voornoemde wijziging geen gevolgen. Dit artikelonderdeel had uitsluitend betrekking op, kort samengevat, reguliere kampeerterreinen en zal diezelfde betekenis blijven houden.
Artikel 2.4 wijzigt diverse onderdelen van het Besluit militaire luchthavens.
Onderdeel A heeft een aantal van de begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid, gewijzigd. De definitie van het begrip «standplaats», die bestond uit een verwijzing naar de definitie van dit begrip in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet, is vervangen door een materiële omschrijving van dit begrip. Achtergrond hiervan is dat bij de Invoeringsweet Wabo genoemde definitie uit de Woningwet is komen te vervallen. Het begrip standplaats is voor de toepassing van de Woningwet zelf niet meer noodzakelijk, omdat het aanleggen van een standplaats niet langer als «bouwen» wordt aangemerkt. Met het oog op de toepassing van het Besluit militaire luchthavens behoudt dit begrip echter zijn belang. Om die reden is in artikel 1, eerste lid, een materiële omschrijving opgenomen, die geheel overeenkomt met de vervallen definitie uit de Woningwet. Materieel wijzigt er in dit opzicht dus niets. In artikel 1, eerste lid, is verder de definitie van bouwvergunning vervallen. In plaats daar van is het begrip «vergunning voor het bouwen» aan de begripsomschrijvingen toegevoegd. Dit is een vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet – het oude begrip «bouwvergunning» – dan wel een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. In het kader van het Besluit militaire luchthavens kan het om beide soorten vergunningen gaan.
Onderdeel B heeft artikel 5 gewijzigd. Het eerste lid van dat artikel bevatte de norm voor de maximale geluidbelasting voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en standplaatsen die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone nog niet aanwezig waren en waarvoor nog geen bouwvergunning was verleend.
Het tweede lid bevatte de geluidnorm voor op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone nog niet aanwezige ligplaatsen.
In het eerste lid is het begrip «bouwvergunning» vervangen door het nieuwe begrip «vergunning voor het bouwen» en is het begrip «standplaatsen» vervallen. Achtergrond hiervan is, zoals hiervoor al opgemerkt, dat het aanleggen van een standplaats niet langer als «bouwen» wordt aangemerkt. Daarmee komt een standplaats bij de toepassing van dit artikel op één lijn te staan met een ligplaats. Ook voor de aanleg daarvan is immers geen vergunning voor het bouwen vereist. In verband hiermee is het begrip «standplaatsen» toegevoegd aan artikel 5, tweede lid.
Onderdeel C heeft in de artikelen 8, 9, onderdeel b, 10, 11, onderdeel b, 14, tweede lid, en 16, eerste lid, onderdeel a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel b, het begrip «bouwvergunning» vervangen door «vergunning voor het bouwen». Op de achtergrond hiervan is hiervoor bij onderdeel A ingegaan.
Onderdeel D heeft artikel 12 gewijzigd. Dit artikel bevatte de norm voor de maximale geluidbelasting voor op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone reeds aanwezige standplaatsen en voor standplaatsen die nog niet aanwezig waren maar waarvoor wel de bouwvergunning was verleend. Laatstgenoemde categorie is thans uit het artikel vervallen vanwege het feit dat, zoals hiervoor al opgemerkt, het aanleggen van een standplaats niet langer als «bouwen» wordt aangemerkt.
Artikel 56, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie bevat een opsomming van vergunningen op grond van verschillende wettelijke kaders die, voor zover deze vergunningen vereist zijn, bij een aanvraag om subsidieverlening moeten worden gevoegd. Onderdeel van deze opsomming waren de Woningwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze zijn bij artikel 2.6 van het onderhavige besluit vervangen door de Wabo.
Bij het Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten worden besluiten aangewezen die in ieder geval gecoördineerd worden indien de rijkscoördinatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is op grond van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet of de Mijnbouwwet.
De opsommingen van aangewezen besluiten in de artikelen 1, eerste lid, 2, eerste lid, 3, eerste lid, en 4, eerste lid, zijn geherformuleerd, omdat een aantal van de aangewezen besluiten is opgegaan in de omgevingsvergunning dan wel daarbij «aanhaakt». In verband hiermee zijn de afzonderlijke verwijzingen naar besluiten als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 3.3 en 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening vervallen en vervangen door een verwijzing naar de daarmee corresponderende onderdelen van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo. Dit geldt ook voor de vergunning, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, die, voor zover het betreft beschermde monumenten met uitzondering van archeologische monumenten, is opgegaan in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo. Omdat de vergunning krachtens de Monumentenwet 1988 voor zover het betreft archeologische monumenten nog steeds relevant is, is de verwijzing daarnaar in de hier bedoelde artikelleden gehandhaafd. Hetzelfde geldt voor de verwijzing in artikel 4, eerste lid, naar artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet. De vergunning, bedoeld in laatstgenoemd artikellid, is niet volledig opgegaan in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Voor mijnbouwwerken in de exclusieve economische zone (EEZ) blijft artikel 40 van de Mijnbouwwet onder de Wabo nog steeds relevant.
De verwijzing naar de artikelen van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet is uitgebreid met een verwijzing naar de artikelen van de desbetreffende wetten waarin het zogenoemde «aanhaken» van de hier bedoelde vergunningen krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 en ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is geregeld. Dit betreft de situatie waarin sprake is van handelingen of projecten waarvoor zowel een dergelijke vergunning of ontheffing als een omgevingsvergunning is vereist. Bij een zodanige samenloop integreren die vergunningen en ontheffing in de omgevingsvergunning. De desbetreffende artikelen worden daarom genoemd als grondslag bij de aangewezen besluiten op grond van de Wabo en niet bij de aangewezen besluiten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze laatste besluiten betreffen uitsluitend vergunningen en ontheffingen die niet bij de omgevingsvergunning «aanhaken».
De formulering «in elk geval» in de onderdelen a van de gewijzigde artikelleden stelt buiten twijfel dat als een aanvraag om een omgevingsvergunning tevens betrekking heeft op een van de niet met name genoemde activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo, toepassing van de coördinatieregeling zich mede daartoe uitstrekt. De verplichting om op grond van de Wabo voor zogeheten onlosmakelijke activiteiten de benodigde omgevingsvergunning in één aanvraag aan te vragen, wordt door de coördinatieregeling niet doorkruist.
De aanwijzing van omgevingsvergunningen op grond van de Wabo omvat tevens een voor een dergelijke vergunning eventueel benodigde verklaring van geen bedenkingen. Indien een dergelijke verklaring is vereist, dan strekt de toepassing van de coördinatieregeling zich mede daartoe uit.
Wat betreft de formulering van de aangewezen besluiten op grond van de Waterwet, is aansluiting gezocht bij de formulering van de desbetreffende onderdelen zoals gewijzigd door het Invoeringsbesluit Waterwet.
Bij dit artikel is in artikel 1, onderdeel d, onder 3°, van het Gegevensbesluit rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken «bouwvergunning» gewijzigd in «vergunning voor het bouwen». Onder «bouwvergunning» pleegt een vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet te worden verstaan. Deze vergunning is opgegaan in de Wabo. In dat kader gaat het om een vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet. Nu het bij de toepassing van het Gegevensbesluit om beide soorten vergunningen kan gaan, is het begrip «bouwvergunning» vervangen door «vergunning voor het bouwen».
Bij dit artikel is een aantal artikelen van het Waterbesluit gewijzigd. Onderdeel A betreft de aanpassing in artikel 6.1 van de definitie van het begrip «bouwen». Niet langer wordt verwezen naar bouwen in de zin van de Woningwet, maar naar een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wabo.
Onderdeel B vervangt de verwijzing naar vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet milieubeheer naar de nieuwe grondslag voor de aanwijzing van vergunningplichtige inrichtingen in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Onderdeel C heeft artikel 6.12, tweede lid, van het Waterbesluit gewijzigd. In dat artikellid waren verwijzingen opgenomen naar verschillende onderdelen van het Bblb en artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De inhoud van het Bblb en artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, voor zover onder de Wabo nog relevant, wordt thans geregeld in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. De verwijzingen naar de in artikel 6.12 genoemde onderdelen van het Bblb en artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn daarom vervangen door verwijzingen naar de daarmee corresponderende onderdelen van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Voor zover bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ten opzichte van het Bblb en artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is verruimd, zijn ook de voor de toepassing van artikel 6.12 van het Waterbesluit relevante nieuwe onderdelen bij de wijziging van dat artikel betrokken. In dat verband kan worden gewezen op de verwijzing in artikel 6.12, tweede lid, onderdeel a, van het Waterbesluit naar de bouwwerken, bedoeld in artikel 2, onderdelen 13, 18, onder d, en 20, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en op de toevoeging in artikel 6.12, tweede lid, onderdeel b, van het Waterbesluit van een nieuw onderdeel 4.
Dit besluit zal tegelijk in werking treden met de Wabo, de Invoeringswet Wabo en het Besluit omgevingsrecht. Ingevolge artikel 10.1 van de Invoeringswet Wabo gelden er voor dit invoeringsbesluit geen bijzondere wettelijke vereisten, zoals een nahangprocedure of wettelijke termijnen inzake de inwerkingtreding.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionale aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-144.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.