Besluit van 9 december 2009, houdende aanpassing van het Vuurwerkbesluit en enkele andere besluiten ter implementatie van richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU L 154)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 augustus 2009, nr. BJZ2009045520, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (Pb EG L 154);

Gelet op, voor zover het betreft de artikelen I en III, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 10a, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen, de artikelen 5.1 tot en met 5.3, 8.40, 8.41, 8.42a, 9.2.1.4, 9.2.2.1, 9.2.2.3, 9.2.2.4, 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft artikel II, de artikelen 1.1, derde lid, 8.2 en 8.5 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft artikel IV, de artikelen 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet,

voor zover het betreft artikel V, de artikelen 5.1 en 5.2 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft artikel VI, artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht,

voor zover het betreft artikel VII, artikel 77 e van het Wetboek van Strafrecht,

voor zover het betreft artikel VIII, artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens;

De Raad van State gehoord (advies van 23 september 2009, nr. W08.09.0318/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 december 2009, nr. BJZ2009064245, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de begripsomschrijving van «bevoegd gezag» wordt «waar consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt» vervangen door: waar consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden opgeslagen of bewerkt.

b. De begripsomschrijving van «consumentenvuurwerk» komt te luiden:

vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

c. De begripsomschrijving van «fop- en schertsvuurwerk» komt te luiden:

consumentenvuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1 alsmede ander, als zodanig bij ministeriële regeling aangewezen consumentenvuurwerk.

d. In de begripsomschrijving van «kwetsbare objecten» wordt «de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1» vervangen door: de artikelen 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1.

e. In de begripsomschrijving van «primaire verpakking» wordt «consument» vervangen door: particulier.

f. De begripsomschrijving van «professioneel vuurwerk» komt te luiden: vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 4 alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 2 of 3 en dat niet bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

g. De begripsbepaling «pyrotechnische stof of pyrotechnisch preparaat» vervalt.

h. De begripsbepaling «sas» vervalt.

i. De begripsomschrijving van «theatervuurwerk» komt te luiden: met het oog op de opslag ervan door Onze Minister aangewezen pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, ingedeeld in categorie T1 of categorie T2.

j. De begripsomschrijving van «vuurwerk» komt te luiden: pyrotechnische artikelen ter vermaak.

k. In de alfabetische rangschikking worden twaalf begripsbepalingen ingevoegd:

categorie 1, 2, 3 en 4:

categorie 1, 2, 3 onderscheidenlijk 4 als bedoeld in artikel 1A.1.3;

categorie T1 en T2:

categorie T1 onderscheidenlijk T2 als bedoeld in artikel 1A.1.3;

CE-markering:

CE-markering, bedoeld in artikel 11 en bijlage IV van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

distributeur:

natuurlijke of rechtspersoon in de leveringsketen die in de uitoefening van zijn bedrijf een pyrotechnisch artikel op de markt beschikbaar maakt;

EG-richtlijn pyrotechnische artikelen:

richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU L 154);

fabrikant:

natuurlijke of rechtspersoon die een pyrotechnisch artikel ontwerpt, fabriceert of laat ontwerpen of fabriceren, met de bedoeling het in de handel brengen, onder zijn eigen naam of handelsmerk;

importeur:

in de Europese Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn bedrijf een uit een derde land afkomstig pyrotechnisch artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt;

in de handel brengen:

voor de eerste keer in de handel van de Europese Gemeenschap beschikbaar stellen, al dan niet tegen betaling, van een afzonderlijk product, met het oog op distributie of gebruik ervan;

NEM:

netto explosieve massa, zijnde de totale hoeveelheid pyrotechnische stof of preparaat, met eventuele toevoegingen, in professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

persoon met gespecialiseerde kennis:

persoon, aangewezen bij artikel 1.1.2a;

pyrotechnisch artikel:

artikel dat explosieve stoffen of een explosief mengsel van stoffen bevat die tot doel hebben warmte, licht, geluid, gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties;

pyrotechnische artikelen voor theatergebruik:

pyrotechnische artikelen die bestemd zijn voor binnenshuis of buitenshuis plaatsvindend podiumgebruik, met inbegrip van film- en TV-producties of soortgelijke vormen van gebruik;.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «de artikelen 1.1.2, eerste lid, onder a tot en met c, 2.1.3, derde lid,» vervangen door: de artikelen 1.2.2, eerste tot en met derde lid, 2.1.2, eerste lid.

2. In onderdeel b wordt «artikel 3.3.2, eerste lid» vervangen door: artikel 3B.1, eerste lid.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De puntkomma aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door een punt.

b. Onderdeel f vervalt.

4. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Door de fabrikant voor eigen gebruik vervaardigd vuurwerk waarvan het gebruik op zijn grondgebied door een lidstaat van de Europese Unie is goedgekeurd, wordt niet geacht in de handel te zijn gebracht.

B

Artikel 1.1.2 vervalt.

C

Na artikel 1.1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.1.2a

  • 1. Als een persoon met gespecialiseerde kennis worden aangewezen:

    • a. een persoon die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1 of 3A.2.1;

    • b. een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;

    • c. medewerkers van de politie in de uitoefening van hun functie;

    • d. medewerkers van de brandweer in de uitoefening van hun functie;

    • e. personen die in de uitoefening van hun functie vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding brengen bij een instelling die de genoemde producten bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengt;

    • f. medewerkers van de krijgsmacht in de uitoefening van hun functie.

  • 2. Als een persoon met gespecialiseerde kennis wordt tevens aangewezen een persoon die als zodanig met betrekking tot vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik is aangewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie.

D

Artikel 1.1.3 komt te luiden:

Artikel 1.1.3

Dit besluit is van toepassing op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, met uitzondering van:

  • a. in beslag genomen vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die in beheer zijn bij de overheid;

  • b. vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarover door de krijgsmacht, de politie of de brandweer wordt beschikt ten behoeve van instructiedoeleinden;

  • c. vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die in het kader van internationaal vervoer per zeeschip of vliegtuig binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht en niet in Nederland worden gelost of rechtstreeks worden overgeladen naar een ander zeeschip onderscheidenlijk vliegtuig;

  • d. vuurwerk waarvoor regels zijn gesteld bij het Warenwetbesluit Speelgoed.

E

Artikel 1.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.4 en de artikelen 3.2.1, 3.2.2 en 3A.2.1 zijn niet van toepassing op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in inrichtingen waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, voor zover deze plaatsvindt gedurende ten hoogste 48 uur te rekenen vanaf het moment van opslaan en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van de artikelen en de overbrenging daarvan naar een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en het betrokken artikel in de oorspronkelijke verpakking blijft.

2. In het derde lid wordt na «vuurwerk» telkens ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

F

Artikel 1.1.5 komt te luiden:

Artikel 1.1.5

De artikelen 2.3.6, 3.3.1, 3A.3.1 en 3B.1 zijn niet van toepassing op instellingen die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengen.

G

Na artikel 1.1.6 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 1.1.7

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

  • a. de invoering van een traceerbaarheidssysteem als bedoeld in artikel 18, tweede lid onder a, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

  • b. het aanleggen van gemeenschappelijke criteria voor het regelmatig verzamelen en bijwerken van gegevens over ongevallen in verband met pyrotechnische artikelen, als bedoeld in artikel 18, tweede lid onder b, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

Artikel 1.1.8

  • 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder «een lidstaat van de Europese Unie» mede begrepen een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit worden begrepen onder «Europese Gemeenschap»: het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie alsmede het grondgebied van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

H

In het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk 1 vervalt «over vuurwerk».

I

Artikel 1.2.1 vervalt.

J

Artikel 1.2.2 komt te luiden:

Artikel 1.2.2

  • 1. Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2. Het is verboden aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ter beschikking te stellen.

  • 3. Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.

  • 4. Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of tot ontbranding te brengen indien dit niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit.

  • 5. Van bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien:

    • a. het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier,

    • b. het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier,

    • c. het aangetroffen wordt bij een particulier,

    • d. het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen, of

    • e. het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.

K

Na artikel 1.2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.2.2a

Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.3.1, derde lid, 2.1.2, tweede lid, en 2.1.3, zesde lid, dan wel 3.1.1, zesde lid, en 3A.1.1, zesde lid, vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan of te bewerken indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die zijn gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, dan wel krachtens dit besluit.

L

Artikel 1.2.3 komt te luiden:

Artikel 1.2.3

Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik buiten een daartoe bestemde inrichting te vervaardigen of, behoudens het bepaalde in artikel 3B.1, eerste lid, te bewerken.

M

Artikel 1.2.4 komt te luiden:

Artikel 1.2.4

  • 1. Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden te hebben buiten een inrichting als bedoeld in:

    • a. artikel 1.1.4;

    • b. artikel 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1 waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk;

    • c. artikel 2.2.1 waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. tijdens de perioden dat consumentenvuurwerk ingevolge artikel 2.3.2 ter beschikking mag worden gesteld of ingevolge artikel 2.3.6 tot ontbranding mag worden gebracht, indien niet meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk voorhanden is;

    • b. buiten de perioden, bedoeld onder a, indien niet meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk voorhanden is op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk is;

    • c. tijdens het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik overeenkomstig artikel 3B.1, alsmede gedurende ten hoogste zestien uur daaraan voorafgaand, met dien verstande dat niet meer vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden zijn dan redelijkerwijs tot ontbranding zullen worden gebracht;

    • d. gedurende ten hoogste 12 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik overeenkomstig artikel 3B.1 en het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden zijn op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk is en op een zodanige wijze dat geen gevaar voor personen is te duchten, met dien verstande dat niet meer vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden zijn dan redelijkerwijs tot ontbranding zouden worden gebracht.

  • 3. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het professioneel vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht kunnen bij de toestemming, bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, onder a, in plaats van de tijdsduur, genoemd in het tweede lid, onder c, een andere tijdsduur vaststellen.

  • 4. Het eerste lid is tevens niet van toepassing indien het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden vervoerd overeenkomstig de eisen gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en met inachtneming van artikel 1.2.5.

N

Artikel 1.2.5 komt te luiden:

Artikel 1.2.5

  • 1. Het is verboden handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, d en e, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te verrichten, voor zover het betreft handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, anders dan:

    • a. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bevinden, in verband met:

      • 1°. de toepassing van artikel 1.2.4, tweede lid, onder c,

      • 2°. een wettelijk voorschrift dat dat voorschrijft in verband met weersomstandigheden.

    • b. het ononderbroken beladen van een vervoermiddel met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en het ononderbroken lossen daaruit, of

    • c. het in inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1.4, eerste lid:

      • 1°. laten staan en laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bevinden,

      • 2°. beladen van een vervoermiddel met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en het lossen daaruit, of

      • 3°. nederleggen tijdens het vervoer van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

  • 2. Het is verboden verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk, anders dan voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van meer dan 10 kilogram per vervoermiddel dan wel professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te vervoeren, tenzij degene die vervoert tijdens dat vervoer schriftelijk kan aantonen door middel van een inschrijvingsbewijs of een vrachtbrief als bedoeld in de artikelen 20 onderscheidenlijk 29 van de Wet goederenvervoer over de weg, dan wel door middel van een cognossement als bedoeld in boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, dat de artikelen zijn bestemd voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon:

    • a. die ingevolge het bij of krachtens dit besluit bepaalde, dit vuurwerk of deze pyrotechnische artikelen voor theatergebruik mag opslaan,

    • b. die houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, of

    • c. wiens gegevens, als het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik buiten het grondgebied van Nederland worden gebracht, zijn verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 1.3.2, derde lid, onder f.

O

Artikel 1.2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

P

In artikel 1.2.7 wordt na «vuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

Q

In het opschrift van paragraaf 3 van hoofdstuk 1 vervalt «van vuurwerk».

R

Artikel 1.3.1 komt te luiden:

Artikel 1.3.1

  • 1. Degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen het grondgebied van Nederland brengt, draagt ervoor zorg dat:

    • a. op de verpakking waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zich tijdens het vervoer bevinden, is aangeduid de klasse waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik volgens bijlage A van het ADR zijn ingedeeld als vuurwerk, en de aanduiding van de klasse overeenstemt met de eigenschappen van dat verpakte vuurwerk,

    • b. het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik vergezeld gaan van een door of namens hem opgestelde schriftelijke verklaring waarin per transportverpakking is aangeduid volgens welke klasse het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevolge onderdeel a zijn ingedeeld en waarin hij verklaart dat de aanduiding van die klasse overeenstemt met de eigenschappen van de verpakte artikelen.

    • c. aan degene aan wie hij het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik na het binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht ter beschikking stelt, een schriftelijke verklaring als bedoeld onder b wordt afgegeven.

  • 2. Degene die het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik opslaat draagt ervoor zorg dat op artikelen die verpakt worden opgeslagen de aanduiding van de klasse waarin de artikelen volgens bijlage A van het ADR zijn ingedeeld als vuurwerk aanwezig is en blijft en dat hij in het bezit is van de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 3. Het eerste lid, onder c , is niet van toepassing op vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarvan op het moment dat deze artikelen binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat zij binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zullen worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

S

Artikel 1.3.2 komt te luiden:

Artikel 1.3.2

  • 1. Degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, meldt voorafgaand schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen of buiten Nederland brengen van de artikelen gedaan. Indien de melding wordt gedaan op een werkdag voor 12.00 uur wordt in de vorige volzin in plaats van «drie werkdagen» gelezen: twee werkdagen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het degene die consumentenvuurwerk in de periode van 15 december tot 1 januari binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, toegestaan het voornemen hiertoe ten minste 24 uur van te voren schriftelijk bij Onze Minister te melden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het binnen 24 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik overeenkomstig artikel 3B.1, toegestaan de resterende artikelen buiten het grondgebied van Nederland te brengen zonder voorafgaande melding, met dien verstande dat binnen een werkdag na het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de artikelen, door degene die de artikelen buiten Nederland heeft gebracht een melding aan Onze Minister wordt gedaan.

  • 4. Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt;

    • b. de voorziene plaats waar, de datum en het verwachte tijdstip, waarop het vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland worden gebracht;

    • c. of het consumenten- of professioneel vuurwerk dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het artikel, de CE-markering, het productiejaar, het type vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, de NEM, per artikelnummer de hoeveelheid verpakt vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen of het gewicht per verpakkingseenheid in kilogrammen en indien van toepassing het containernummer waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zich bevinden;

    • d. de voorziene datum waarop en de plaats waar het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden gelost of overgeladen en, indien de artikelen aansluitend aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen tot ontbranding worden gebracht, de plaats van die ontbranding;

    • e. bij binnen het grondgebied van Nederland brengen het land van productie, de naam van de onderneming die het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik geproduceerd heeft, de naam en het adres van degene bij wie de artikelen worden opgeslagen, en de naam en het adres van degene voor wie de artikelen zijn bestemd;

    • f. bij buiten het grondgebied van Nederland brengen de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zijn bestemd, en het adres van degene bij wie de artikelen worden afgeleverd in het buitenland.

  • 5. De melding dient te worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.

  • 6. Afwijking van de gemelde gegevens wordt voorafgaand aan het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik terstond aan Onze Minister gemeld.

T

In het opschrift van paragraaf 4 van hoofdstuk 1 vervalt «van vuurwerk».

U

Artikel 1.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder b wordt na: «professioneel vuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

b. Het woord «vuurwerk» wordt vervangen door: de artikelen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die ter beschikking stelt,

    • b. de naam en het adres van degene aan wie ter beschikking wordt gesteld,

    • c. de datum waarop de artikelen ter beschikking worden gesteld, en de plaats waar deze worden opgeslagen, en

    • d. of het consumenten- of professioneel vuurwerk dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het artikel, de CE-markering, het productiejaar, het type vuurwerk of pyrotechnisch artikel voor theatergebruik, de NEM en per artikelnummer de hoeveelheid vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen.

V

Artikel 1.4.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na: «vuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

2. In onderdeel a wordt na «professioneel vuurwerk» ingevoegd «dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik” en wordt «ter identificatie van het vuurwerk» vervangen door: ter identificatie van het artikel.

3. In onderdeel b wordt na «vuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

W

Artikel 1.4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1 draagt er zorg voor dat burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting is gelegen, en de commandant van de regionale brandweer, bij de toegang tot de inrichting direct toegang hebben tot in ieder geval de volgende actuele gegevens:

    • a. de classificatie van het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik volgens het ADR en de opgeslagen hoeveelheid verpakt en onverpakt vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen;

    • b. informatie over de mate waarin de opgeslagen artikelen gevoelig zijn voor blusmiddelen;

    • c. de plaats waar de artikelen binnen de inrichting zijn opgeslagen.

2. In het tweede lid wordt: «professioneel vuurwerk voorhanden heeft dat is aangewezen» vervangen door: professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voorhanden heeft die zijn aangewezen.

X

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1A IN DE HANDEL BRENGEN

§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1A.1.1
  • 1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    aangemelde instantie:

    aangemelde instantie als bedoeld in artikel 10 van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

    bijlage I van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen:

    bijlage I bij de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld;

    bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen:

    bijlage II bij de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld, voor zover het betreft de in het tweede lid genoemde onderdelen van de bijlage, en bijlage II bij de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen voor de overige onderdelen van de bijlage;

    conformiteitsbeoordelingsprocedure:

    procedure als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

    fundamentele veiligheidseisen:

    fundamentele veiligheidseisen, bedoeld in bijlage I van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen;

    geharmoniseerde norm:

    Europese norm die op basis van een mandaat van de Commissie van de Europese Gemeenschappen door een Europees normalisatie-instituut is goedgekeurd overeenkomstig de in richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204) vastgestelde procedures;

    module B, C, D, E, G en H:

    module B, C, D, E, G en H als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 2. De in het eerste lid, in de begripsomschrijving van bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, bedoelde onderdelen van die bijlage zijn:

    • a. Module B, de onderdelen 6 tot en met 9;

    • b. Module C, de onderdelen 2 tot en met 4;

    • c. Module D, de onderdelen 3.4, 4.2 tot en met 4.4, 5 en 6;

    • d. Module E, de onderdelen 3.4, 4.2 tot en met 4.4, 5 en 6;

    • e. Module H, de onderdelen 3.4, 4.2 tot en met 4.4, 5 en 6.

Artikel 1A.1.2
  • 1. Een wijziging van artikel 10 of 11 van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, van bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, met uitzondering van de onderdelen, genoemd in artikel 1A.1.1, tweede lid, en van bijlage III of IV van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn of het betrokken wijzigingsbesluit uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2. Onze Minister doet meteen na het van kracht worden van een wijziging als bedoeld in het eerste lid, daarvan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 1A.1.3
  • 1. De fabrikant brengt vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in een bepaalde categorie onder op grond van toepassing, doel en gevaar, met inbegrip van hun geluidniveau.

  • 2. Een aangemelde instantie bevestigt de categorisering als onderdeel van de conformiteitsbeoordelingsprocedure.

  • 3. De categorieën luiden als volgt:

    • a) vuurwerk

      Categorie 1: vuurwerk dat zeer weinig gevaar en een te verwaarlozen geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik in een besloten ruimte, inclusief vuurwerk dat bestemd is voor gebruik binnenshuis;

      Categorie 2: vuurwerk dat weinig gevaar en een laag geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een afgebakende plaats;

      Categorie 3: vuurwerk dat middelmatig gevaar oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een grote open ruimte, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid;

      Categorie 4: vuurwerk dat veel gevaar oplevert en uitsluitend bestemd is voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid.

    • b) pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

      Categorie T1: pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik met gering gevaar;

      Categorie T2: pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik die uitsluitend bestemd zijn om door personen met gespecialiseerde kennis te worden gebruikt.

Artikel 1A.1.4

De fabrikant zorgt ervoor dat vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen.

Artikel 1A.1.5
  • 1. De importeur van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zorgt ervoor dat de fabrikant aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit besluit heeft voldaan of neemt deze verplichtingen op zich.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing wanneer de fabrikant niet is gevestigd in de Europese Gemeenschap.

Artikel 1A.1.6

Distributeurs nemen de nodige zorgvuldigheid in acht. Met name vergewissen zij zich ervan dat het pyrotechnische artikel is voorzien van de vereiste CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten.

Artikel 1A.1.7
  • 1. Bij regeling van Onze Minister worden de geharmoniseerde normen aangewezen die in Nederland worden erkend en overgenomen.

  • 2. Bij de regeling stelt Onze Minister voor elke erkende en overgenomen geharmoniseerde norm een referentienummer vast.

  • 3. Vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die voldoen aan de in Nederland erkende en overgenomen geharmoniseerde normen, worden geacht in overeenstemming te zijn met de fundamentele veiligheidseisen.

§ 2. Verbodsbepalingen
Artikel 1A.2.1
  • 1. Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel te brengen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen die niet voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen.

  • 2. Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel te brengen voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen indien die niet zijn onderworpen aan de conformiteitsbeoordelingsprocedure.

  • 3. Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel te brengen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 1A.4.1, 2.1.3, 3.1.1 en 3A.1.1 met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 4. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 1A.3.3, 1A.3.5, 1A.3.7, eerste en tweede lid, 1A.3.8 en 1A.3.9.

Artikel 1A.2.2
  • 1. Artikel 1A.2.1 is niet van toepassing op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van EG-richtlijn pyrotechnische artikelen en die worden getoond en gebruikt op handelsbeurzen, tentoonstellingen en demonstraties voor de marketing van pyrotechnische artikelen, mits is voldaan aan het bepaalde in het derde lid.

  • 2. Pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid mogen pas verkocht worden nadat ze door de fabrikant, wanneer die is gevestigd in de Europese Gemeenschap, of door de importeur in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van de in het eerste lid genoemde richtlijn.

  • 3. Op pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt een zichtbaar teken aangebracht waaruit duidelijk de naam en de datum van de handelsbeurs, tentoonstelling of demonstratie blijken;

    • b. is aangegeven dat de artikelen niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, en niet verkocht mogen worden.

Artikel 1A.2.3
  • 1. Artikel 1A.2.1 is niet van toepassing op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die voor onderzoeks-, ontwikkelings- en testdoeleinden zijn geproduceerd en niet met de bepalingen van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen in overeenstemming zijn. Deze artikelen mogen vrij circuleren en worden gebruikt, mits is voldaan aan het bepaalde in het derde lid.

  • 2. Pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid mogen niet beschikbaar worden gesteld of worden gebruikt voor andere doeleinden dan voor ontwikkeling, tests en onderzoek.

  • 3. Op pyrotechnische artikelen als bedoeld in het eerste lid wordt een zichtbaar teken aangebracht waaruit duidelijk blijkt dat ze niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen en niet beschikbaar zijn voor andere doeleinden dan voor ontwikkeling, tests en onderzoek.

§ 3. Conformiteitsbeoordelingsprocedure
Artikel 1A.3.1

Vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden onderworpen aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure overeenkomstig deze paragraaf.

Artikel 1A.3.2

De fabrikant kiest een van de navolgende conformiteitsbeoordelingsprocedures, volgens welke de door hem gekozen aangemelde instantie de conformiteitsbeoordelingsprocedure uitvoert:

  • a) het EG-typeonderzoek (module B), en naar keuze van de fabrikant hetzij:

    • 1°. de overeenstemming met het type (module C),

    • 2°. de productiekwaliteitsborging (module D), of,

    • 3°. de productkwaliteitsborging (module E);

  • b) de eenheidskeuring (module G), of,

  • c) de algehele productkwaliteitsborging (module H), voor zover het gaat om vuurwerk van categorie 4.

Artikel 1A.3.3
  • 1. Indien module B is toegepast, brengt de fabrikant de aangemelde instantie die de technische documentatie betreffende de verklaring van EG-typeonderzoek in haar bezit heeft, op de hoogte van alle wijzigingen van het goedgekeurde artikel die aanvullend moeten worden goedgekeurd als die wijzigingen invloed hebben op de overeenstemming met de fundamentele voorschriften of de voorgeschreven gebruiksvoorwaarden van het artikel. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een bijvoegsel bij de oorspronkelijke verklaring van EG-typeonderzoek.

  • 2. Samen met de technische documentatie houdt de fabrikant kopieën van de verklaringen van EG-typeonderzoek en de bijvoegsels bij gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het desbetreffende artikel. Indien de fabrikant niet in de Europese Gemeenschap is gevestigd, rust de verplichting om de technische documentatie ter beschikking te houden bij de importeur of een andere persoon die het product in de handel brengt.

Artikel 1A.3.4
  • 1. Indien module B is toegepast, brengt de aangemelde instantie de andere aangemelde instanties op de hoogte van de relevante informatie betreffende de verklaringen van EG-typeonderzoek en de bijvoegsels die zijn afgegeven of ingetrokken.

  • 2. De andere aangemelde instanties kunnen een kopie van de verklaringen van EG-typeonderzoek of de bijvoegsels krijgen. De bijlagen bij de verklaringen worden ter beschikking van de andere aangemelde instanties gehouden.

Artikel 1A.3.5
  • 1. Indien module C is toegepast, neemt de fabrikant de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces garandeert dat het gefabriceerde artikel overeenstemt met het type dat is beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en met de fundamentele veiligheidseisen van de richtlijn.

  • 2. De fabrikant houdt een kopie van de verklaring van overeenstemming bij gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het desbetreffende artikel. Indien de fabrikant niet in de Europese Gemeenschap is gevestigd, rust de verplichting om de technische documentatie ter beschikking te houden bij de persoon die het artikel in de handel brengt.

Artikel 1A.3.6
  • 1. Indien module C is toegepast, onderzoekt de door de fabrikant gekozen aangemelde instantie het artikel met willekeurige intervallen, of laat deze instantie het artikel onderzoeken.

  • 2. De aangemelde instantie neemt ter plekke een geschikt monster van de gefabriceerde artikelen, en onderzoekt dit of laat dit onderzoeken. Aan de hand van passende tests zoals gedefinieerd in de toepasselijke geharmoniseerde norm of een gelijkwaardige norm, wordt gecontroleerd of het artikel met de voorschriften van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen overeenstemt. Wanneer een of meer stalen van de onderzochte artikelen niet in overeenstemming blijken te zijn, neemt de aangemelde instantie passende maatregelen.

  • 3. Onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie brengt de fabrikant tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aan.

Artikel 1A.3.7
  • 1. Indien module D, E of H is toegepast, verbindt de fabrikant zich ertoe de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, na te komen en ervoor te zorgen dat het goed en efficiënt blijft werken.

  • 2. Indien module D of E is toegepast, informeert de fabrikant de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd over voorgenomen wijzigingen van het kwaliteitssysteem.

  • 3. Indien module H is toegepast, houdt de fabrikant de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd voortdurend op de hoogte van elke beoogde bijwerking van het kwaliteitssysteem.

  • 4. De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem aan de in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, punt 3.2 van module D, E onderscheidenlijk H, bedoelde voorschriften zal blijven voldoen dan wel of het systeem opnieuw moet worden beoordeeld.

  • 5. De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

Artikel 1A.3.8
  • 1. Indien module D of E is toegepast, verleent de fabrikant de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, inspectie-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de voor die doeleinden nodige informatie, met name:

    • a. de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem;

    • b. de kwaliteitsgegevens, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel.

  • 2. Indien module D of E is toegepast, houdt de fabrikant de volgende elementen gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het artikel ter beschikking van de nationale autoriteiten:

    • a. het in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, punt 3.1, onder b, van module D en module E, bedoelde document;

    • b. de documenten betreffende de wijzigingen als bedoeld in artikel 1A.3.7, tweede en derde lid;

    • c. de in artikel 1A.3.7, vijfde lid, en in artikel 1A.3.10 bedoelde besluiten en verslagen van de aangemelde instantie.

Artikel 1A.3.9
  • 1. Indien module H is toegepast, verleent de fabrikant de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, inspectie-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de voor die doeleinden nodige informatie, met name:

    • a. de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem;

    • b. de door het kwaliteitssysteem voor de ontwikkeling verlangde kwaliteitsrapporten, zoals de resultaten van analyses, berekeningen, testgegevens;

    • c. de door het kwaliteitssysteem voor de fabricage verlangde kwaliteitsrapporten, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel.

  • 2. Indien module H is toegepast, houdt de fabrikant de volgende elementen gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het artikel ter beschikking van de nationale autoriteiten:

    • a. het in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, punt 3.1, onder b, van module H bedoelde document;

    • b. de documenten betreffende de bijwerking als bedoeld in artikel 1A.3.7, derde lid;

    • c. de in artikel 1A.3.7, vijfde lid en in artikel 1A.3.10 bedoelde besluiten en verslagen van de aangemelde instantie.

Artikel 1A.3.10
  • 1. Indien module D, E of H is toegepast, voert de aangemelde instantie periodiek controles uit om ervoor te zorgen dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een controleverslag.

  • 2. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Tijdens dergelijke bezoeken kan de aangemelde instantie, indien noodzakelijk, tests (laten) uitvoeren om na te gaan of het kwaliteitssysteem naar behoren functioneert; de aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien tests zijn uitgevoerd, een testverslag.

  • 3. De aangemelde instantie verstrekt de andere aangemelde instanties de relevante informatie betreffende de goedkeuringen van het kwaliteitssysteem die zijn afgegeven of ingetrokken.

§ 4. CE-markering
Artikel 1A.4.1
  • 1. Nadat de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is uitgevoerd, worden de pyrotechnische artikelen zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar voorzien van de CE-markering.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van geringe afmeting, mits

    • a. aan deze artikelen een identificatieplaatje is bevestigd waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht, of

    • b. deze artikelen zich in een primaire verpakking bevinden waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 3. Het identificatieplaatje, bedoeld in het tweede lid, onder a, moet zodanig zijn ontworpen dat hergebruik onmogelijk is.

  • 4. Het is verboden andere markeringen op pyrotechnische artikelen aan te brengen indien:

    • a. zij tot onduidelijkheid kunnen leiden ten aanzien van de betekenis en de vorm van de CE-markering, en

    • b. de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering daardoor in het gedrang komen.

  • 5. Indien de pyrotechnische artikelen onderworpen zijn aan andere wetgeving van de Europese Gemeenschap die betrekking heeft op andere aspecten van de CE-markering en een CE-markering voorschrijft, geeft deze markering aan dat deze artikelen ook geacht worden aan de bepalingen van de andere toepasselijke wetgeving te voldoen.

§ 5. Aangewezen instantie
Artikel 1A.5.1
  • 1. Onze Minister kan een instantie aanwijzen die bevoegd is tot het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures. Onze Minister meldt de aangewezen instantie aan overeenkomstig artikel 10 van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 2. De aan te wijzen instantie moet ten minste voldoen aan de minimumcriteria, opgenomen in bijlage III van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden ter uitvoering van de minimumcriteria als bedoeld in bijlage III van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 3. Indien de aan te wijzen instantie voldoet aan de beoordelingscriteria die in de geharmoniseerde normen voor aangewezen instanties zijn vastgesteld, wordt zij geacht aan de desbetreffende minimumcriteria te voldoen.

Artikel 1A.5.2
  • 1. In het kader van de beoordeling van de conformiteit is de aangewezen instantie in elk geval bevoegd tot het nemen van de volgende besluiten:

    • a. het beslissen omtrent de afgifte van een verklaring van EG-typeonderzoek in het kader van de toepassing van module B, als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, onderdeel 1, onder 5;

    • b. het beslissen omtrent de afgifte van een aanvullende goedkeuring in het kader van de toepassing van module B, als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, onderdeel 1, onder 6;

    • c. het beslissen omtrent het beoordelen of opnieuw beoordelen van het kwaliteitssysteem in het kader van de toepassing van module D, als bedoeld in bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen, onderdeel 3, onder 3.3 en 3.4.

  • 2. Een goedkeurende beoordeling kan door de aangewezen instantie worden ingetrokken indien de fabrikant niet langer voldoet aan de vereisten voor een goedkeurende beoordeling.

Artikel 1A.5.3

Onze Minister ziet toe op de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit besluit door de aangewezen instantie.

Artikel 1A.5.4

De aangewezen instantie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 1A.5.5

De aangewezen instantie beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de beoordeelde pyrotechnische artikelen afdoende te identificeren.

Artikel 1A.5.6
  • 1. Indien een wijziging optreedt in de gegevens op grond waarvan de instantie is aangewezen, doet de instantie hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien de aangewezen instantie voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instantie hiervan terstond mededeling aan Onze Minister. In dat geval worden door de instantie de gegevens, bedoeld in artikel 1A.5.5 overgedragen aan Onze Minister.

Artikel 1A.5.7
  • 1. Onze Minister kan de aanwijzing wijzigen of intrekken.

  • 2. Onze Minister trekt de aanwijzing in elk geval in indien is gebleken dat de instantie niet of niet langer voldoet aan de minimumcriteria, opgenomen in bijlage III van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen.

  • 3. Onze Minister stelt de andere lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen onverwijld op de hoogte van het intrekken van de aanwijzing.

Artikel 1A.5.8
  • 1. Indien de aanwijzing van de instantie wordt ingetrokken, behouden de door deze instantie afgegeven certificaten van overeenstemming en bijbehorende documenten hun geldigheid.

  • 2. Indien er een dreigend of rechtstreeks gevaar is voor de gezondheid of de veiligheid, kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, verklaren dat een of meer certificaten van overeenstemming en bijbehorende documenten hun geldigheid hebben verloren.

Y

Artikel 2.1.1 komt te luiden:

Artikel 2.1.1

Bij regeling van Onze Minister wordt vuurwerk aangewezen als consumentenvuurwerk. De aanwijzing geschiedt aan de hand van de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen van het vuurwerk.

Z

Artikel 2.1.3 komt te luiden:

Artikel 2.1.3

  • 1. Consumentenvuurwerk is voorzien van:

    • a. de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant;

    • d. indien de fabrikant niet is gevestigd in de Europese Gemeenschap: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de importeur;

    • e. indien de importeur niet in Nederland is gevestigd: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de distributeur;

    • f. de naam en het type van het artikel, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk;

    • g. de minimumleeftijd voor het verkopen of anderszins ter beschikking stellen van het consumentenvuurwerk, bedoeld in artikel 2.3.5;

    • h. de categorie, bedoeld in artikel 1A.1.3, waartoe het consumentenvuurwerk behoort;

    • i. de NEM;

    • j. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2. Consumentenvuurwerk is voorts voorzien van de volgende informatie:

    voor zover het betreft categorie 1: in voorkomend geval: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand;

    voor zover het betreft categorie 2: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en, in voorkomend geval, de minimale veiligheidsafstand(en);

    voor zover het betreft categorie 3: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en).

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor consumentenvuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een primaire verpakking bevindt waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 4. De aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

  • 5. In afwijking van het vierde lid worden de aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, op consumentenvuurwerk dat zal worden verkocht in een andere lidstaat van de Europese Unie gesteld in de officiële taal of talen van het desbetreffende land.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

  • 7. Consumentenvuurwerk is voorts voorzien van de informatie waartoe met betrekking tot vuurwerk is besloten met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Indien de informatie, bedoeld in de eerste volzin, zou afwijken van het bepaalde in het eerste of tweede lid, blijft het in die leden bepaalde in zoverre buiten toepassing. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

AA

Artikel 2.3.5 komt te luiden:

Artikel 2.3.5

Het is verboden consumentenvuurwerk te verkopen of anderszins ter beschikking te stellen aan particulieren jonger dan:

Voor zover het betreft categorie 1: 12 jaar;

Voor zover het betreft categorie 2: 16 jaar;

Voor zover het betreft categorie 3: 18 jaar.

BB

In artikel 2.3.6 wordt na «consumentenvuurwerk» ingevoegd: , anders dan bedrijfsmatig,.

CC

In artikel 2.3.7 vervalt: aangewezen ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid.

DD

Artikel 3.1.1 komt te luiden:

Artikel 3.1.1

  • 1. Professioneel vuurwerk is voorzien van:

    • a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant;

    • d. indien de fabrikant niet is gevestigd in de Europese Gemeenschap: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de importeur;

    • e. indien de importeur niet in Nederland is gevestigd: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de distributeur;

    • f. de naam en het type van het artikel, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk;

    • g. de categorie, bedoeld in artikel 1A.1.3, waartoe het professionele vuurwerk behoort;

    • h. de NEM;

    • i. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2. De verpakking van professioneel vuurwerk is voorts voorzien van de volgende informatie:

    voor zover het betreft categorie 2: „uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en, in voorkomend geval, de minimale veiligheidsafstand(en);

    voor zover het betreft categorie 3: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en);

    voor zover het betreft categorie 4: «uitsluitend door personen met gespecialiseerde kennis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en).

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor professioneel vuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een verpakking bevindt waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 4. De aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

  • 5. In afwijking van het vierde lid worden de aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, op professioneel vuurwerk dat zal worden verkocht in een andere lidstaat van de Europese Unie, gesteld in de officiële taal of talen van het desbetreffende land.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

  • 7. Professioneel vuurwerk is voorts voorzien van de informatie waartoe met betrekking tot professioneel vuurwerk is besloten met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Indien de informatie, bedoeld in de eerste volzin, zou afwijken van het bepaalde in het eerste of tweede lid, blijft het in die leden bepaalde in zoverre buiten toepassing. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

EE

De artikelen 3.1.2, 3.1.3 en 3.1.4 vervallen.

FF

Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na: «consumentenvuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen.

3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

GG

Het vijfde lid van artikel 3.2.3 vervalt.

HH

Het tweede lid van artikel 3.3.1 komt te luiden:

  • 2. Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk aan een persoon met gespecialiseerde kennis.

II

De artikelen 3.3.2 tot en met 3.3.6 vervallen.

JJ

Na hoofdstuk 3 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3A. PYROTECHNISCHE ARTIKELEN VOOR THEATERGEBRUIK

§ 1. Eisen aan pyrotechnische artikelen voor theatergebruik
Artikel 3A.1.1
  • 1. Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zijn voorzien van:

    • a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het artikel waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant;

    • d. indien de fabrikant niet is gevestigd in de Europese Gemeenschap: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de importeur;

    • e. indien de importeur niet in Nederland is gevestigd: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de distributeur;

    • f. De naam en het type van het artikel, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het artikel en het productiejaar van het artikel;

    • g. de categorie, bedoeld in artikel 1A.1.3, waartoe het artikel behoort;

    • h. de NEM;

    • i. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2. Op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik moet voorts de volgende informatie staan: voor zover het betreft categorie T1: in voorkomend geval: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en een minimale veiligheidsafstand; voor zover het betreft categorie T2: «uitsluitend door personen met gespecialiseerde kennis te gebruiken» en een minimale veiligheidsafstand(en).

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van geringe afmeting, mits die artikelen zich in een verpakking bevinden waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 4. De aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

  • 5. In afwijking van het vierde lid worden de aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die zullen worden verkocht in een andere lidstaat van de Europese Unie gesteld in de officiële taal of talen van het desbetreffende land.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat zij binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zullen worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

  • 7. Pyrotechnische artikelen voor theatergebruikmoeten voorts zijn voorzien van de informatie waartoe met betrekking tot deze artikelen is besloten met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Indien de informatie, bedoeld in de eerste volzin, zou afwijken van het bepaalde in het eerste of tweede lid, blijft het in die leden bepaalde in zoverre buiten toepassing. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3A.1.2
  • 1. Verpakt theatervuurwerk is bij het opslaan en het voorhanden hebben op zodanige wijze verpakt dat zij volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kunnen worden aangemerkt als artikelen behorende tot klasse 1.4G of 1.4S.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op theatervuurwerk waarvan op het moment dat zij binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat zij binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zullen worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van 48 uur gelezen: twee weken.

§ 2. Opslaan en bewerken van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik
Artikel 3A.2.1
  • 1. Degene die een inrichting drijft waar pyrotechnische artikelen voor theatergebruik al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk worden opgeslagen of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 2. In afwijking van het eerste lid voldoet degene die een inrichting drijft waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk worden opgeslagen, aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien er sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing is op die opslag of aan de vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, een voorschrift is verbonden, waarvan de inhoud overeenkomt met voorschrift 2.1.3 van de bijlage, onder B, bij dat besluit.

  • 4. Voor de bepaling van de hoeveelheid artikelen, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van het gewicht van de artikelen als zijnde onverpakt.

  • 5. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

Artikel 3A.2.2

De artikelen 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Verkoop van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik
Artikel 3A.3.1
  • 1. Het is verboden pyrotechnische artikelen voor theatergebruik aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik aan een persoon met gespecialiseerde kennis.

HOOFDSTUK 3B HET TOT ONTBRANDING BRENGEN VAN VUURWERK EN PYROTECHNISCHE ARTIKELEN VOOR THEATERGEBRUIK

Artikel 3B.1
  • 1. Met uitzondering van de situatie, bedoeld in artikel 2.3.6, is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen.

  • 2. Gedeputeerde staten van de provincie waarin de aanvrager is gevestigd zijn bevoegd om te beslissen op een aanvraag om een vergunning. Is de aanvrager in het buitenland gevestigd, dan is Onze Minister bevoegd.

  • 3. Aan de vergunning wordt het voorschrift verbonden dat:

    • a. voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik door de aanvrager toestemming is verkregen van gedeputeerde staten van de provincie waarin de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht en de aan de toestemming verbonden voorschriften worden nageleefd;

    • b. de tot ontbranding te brengen artikelen afkomstig zijn uit een inrichting als bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1 dan wel rechtstreeks afkomstig zijn uit het buitenland.

  • 4. Aan de vergunning worden voorts voorschriften verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu. Zij kan onder beperkingen worden verleend.

  • 5. Degene aan wie een vergunning is verleend, is gehouden de in het derde en vierde lid bedoelde voorschriften na te leven.

  • 6. De vergunning vervalt op het moment dat de geldigheidsduur van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 3B.2, eerste lid, onder c, afloopt. Is de vergunning verleend aan een onderneming dan vervalt de vergunning eveneens op het moment dat er geen persoon aan wie een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is afgegeven, meer werkzaam is voor de onderneming.

  • 7. Gedeputeerde staten stellen de korpschef van de politieregio waar de aanvrager is gevestigd, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.

  • 8. Een afschrift van de vergunning wordt door gedeputeerde staten gezonden aan Onze Minister.

Artikel 3B.2
  • 1. Bij de aanvraag van de vergunning worden door de aanvrager de volgende gegevens verstrekt:

    • a. zijn naam, adres, geboortedatum en geboorteplaats en, in voorkomend geval, de naam en het adres van de betrokken onderneming;

    • b. gegevens waaruit blijkt dat de handelingen waarop de aanvraag betrekking heeft bedrijfsmatig worden verricht;

    • c. een afschrift van een geldig certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat is afgegeven aan de persoon door wie of onder wiens voortdurend toezicht de handelingen, waarop de aanvraag betrekking heeft, worden verricht en dat betrekking heeft op die handelingen;

    • d. de handelingen en de soorten vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e. of het tot ontbranding brengen van het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten een gebouw plaatsvindt.

  • 2. De aanvrager stelt naar het oordeel van het bevoegd gezag bij de aanvraag op genoegzame wijze door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de in het eerste lid, onder b, bedoelde handelingen.

  • 3. De zekerheid bedraagt ten minste € 2 500 000,00 per gebeurtenis en wordt in ieder geval in stand gehouden tot het moment waarop de vergunning vervalt. Artikel 3.2.3, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3B.3
  • 1. De aanvraag om toestemming als bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, bij gedeputeerde staten gaat vergezeld van een afschrift van het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, een afschrift van de ingevolge artikel 3B.1, eerste lid, verleende vergunning en een afschrift van het in artikel 3B.2, eerste lid, onder c, bedoelde certificaat. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de aanvraag aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht. Op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 2. Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu.

  • 3. De toestemming kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van mens en milieu.

  • 4. Degene aan wie de toestemming is verleend, is gehouden de in het tweede lid bedoelde voorschriften na te leven.

  • 5. Gedeputeerde staten stellen alvorens toestemming te verlenen:

    • a. degene die de aanvrager de vergunning, bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, hebben verleend,

    • b. de betrokken luchtverkeersdienst als omschreven in artikel 1, onder r, van het Luchtverkeersreglement voor zover het zichzelf voortdrijvend opstijgend vuurwerk betreft dat in de open lucht tot ontbranding zal worden gebracht binnen 15 kilometer afstand van een luchtvaartterrein,

    • c. de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht,

    • d. de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en

    • e. de burgemeester van de gemeente aangrenzend aan de gemeente waar de het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zullen worden gebracht voor zover de artikelen effect kunnen hebben binnen zijn gemeente, in de gelegenheid advies uit te brengen over de beslissing op de aanvraag.

  • 6. Een afschrift van de beschikking waarbij toestemming wordt verleend wordt door gedeputeerde staten gezonden aan Onze Minister, aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d van de Arbeidsomstandighedenwet, aan de burgemeester en aan de commandant van de regionale brandweer, bedoeld in het vijfde lid, onder c.

Artikel 3B.4
  • 1. In afwijking van artikel 3B.1, derde lid, onder a, kan degene aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, is verleend en die:

    • a. ten hoogste 10 kilogram theatervuurwerk tot ontbranding wil brengen, of

    • b. ten hoogste 100 kilogram consumentenvuurwerk tot ontbranding wil brengen,

    voorafgaand aan het tot ontbranding brengen volstaan met een melding aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht.

  • 2. Voor de bepaling van de hoeveelheid consumentenvuurwerk of theatervuurwerk, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het gewicht van de artikelen als zijnde onverpakt consumentenvuurwerk onderscheidenlijk onverpakt theatervuurwerk.

  • 3. Artikel 3B.3, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding aan gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de melding aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenwet, aan de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht en aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente de artikelen tot ontbranding zullen worden gebracht.

  • 4. Degene die het consumentenvuurwerk of theatervuurwerk tot ontbranding wil brengen draagt er zorg voor dat de melding ten minste twee weken voordat de artikelen tot ontbranding wordt gebracht door gedeputeerde staten is ontvangen.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met de burgemeester en de commandant, bedoeld in het derde lid, in bijzondere omstandigheden een kortere termijn voor de melding toestaan.

Artikel 3B.5
  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, kan worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 2. De artikelen 8.22, eerste en tweede lid, 8.23, eerste en tweede lid, 8.24, eerste lid, 8.25, eerste tot en met derde en achtste lid, en 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3B.6
  • 1. Degene aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, is verleend, houdt een register bij waarin zijn vermeld:

    • a. de persoon of personen aan wie een certificaat van vakbekwaamheid is afgegeven als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en door wie of onder wier toezicht bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden verricht, als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;

    • b. de personen die onder toezicht van de onder a bedoelde persoon of personen bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik verrichten als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;

    • c. de evenementen en voorstellingen, waarbij vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding zijn gebracht en de daarbij tot ontbranding gebrachte typen en hoeveelheden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in kilogrammen alsmede de weigeraars, met vermelding van de door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummers die dienen ter identificatie van het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en het productiejaar;

    • d. ongewone voorvallen die zich tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik hebben voorgedaan.

  • 2. Het register wordt binnen twee werkdagen na een wijziging dan wel na een evenement of voorstelling bijgewerkt.

  • 3. De gegevens worden op een zodanige wijze geregistreerd dat gedurende de periode waarover de registratieplicht ingevolge het vierde lid geldt, indien Onze Minister of gedeputeerde staten van de provincie die de vergunning hebben verleend daarom verzoeken, binnen acht uur de gegevens schriftelijk kunnen worden overgelegd.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven ten minste voor de duur van tien jaar na de vastlegging in de registratie opgenomen.

  • 5. Degene aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, is verleend, meldt een ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid, onder d, onverwijld aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding worden gebracht.

KK

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, onder a, wordt «professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4» vervangen door: consumentenvuurwerk.

2. In het vijfde lid, onder c, 1°, wordt na «vuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, en wordt «betrokken is» vervangen door: betrokken zijn.

LL

In het eerste lid van artikel 4.3 wordt «2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1» vervangen door: 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 of 3A.2.1.

MM

Na artikel 5.3.4 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.3.5

  • 1. De artikelen 1A.1.3 tot en met 1A.4.1 en 3A.1.1 zijn eerst met ingang van 4 juli 2013 van toepassing op vuurwerk behorende tot categorie 4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

  • 2. Tot en met 3 juli 2013 wordt onder professioneel vuurwerk mede verstaan vuurwerk dat niet behoort tot categorie 1, 2 of 3 en wel behoort tot :

    • a. professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit, zoals dit artikel luidde op 3 juli 2010,

    • b. vuurwerk bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in artikel 1.2.2, vijfde lid, of

    • c. vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld.

  • 3. Artikel 3.1.1 van het Vuurwerkbesluit, zoals dat artikel luidde op 3 juli 2010, blijft tot en met 3 juli 2013 van toepassing op professioneel vuurwerk als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Tot en met 3 juli 2013 is het in de handel brengen van vuurwerk behorende tot categorie 4 en van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik behorende tot categorie T1 of T2 slechts toegestaan overeenkomstig de artikelen van dit besluit genoemd in het eerste lid, dan wel artikel 3.1.1, zoals dat artikel luidde op 3 juli 2010.

  • 5. Vuurwerk dat voor 4 juli 2010 in Nederland in de handel is gebracht, mag tot en met 3 juli 2013 in Nederland worden verhandeld of gebruikt overeenkomstig het Vuurwerkbesluit zoals dat gold op 3 juli 2010.

Artikel 5.3.6

  • 1. Een vergunning, verleend op grond van artikel 3.3.2 van het Vuurwerkbesluit, zoals dit gold tot en met 3 juli 2010, wordt na die datum aangemerkt als een vergunning krachtens artikel 3B.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

  • 2. Een toestemming als bedoeld in artikel 3.3.2, derde lid, onder a, van het Vuurwerkbesluit, zoals dit gold tot en met 3 juli 2010, wordt na die datum aangemerkt als een toestemming als bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, van het Vuurwerkbesluit.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, en een toestemming als bedoeld in het tweede lid, gelden tevens voor consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

Artikel 5.3.7

  • 1. De artikelen 3.3.2, 3.3.3 en 3.3.4 van het Vuurwerkbesluit zoals dat gold tot en met 3 juli 2010 blijven van toepassing op voor 4 juli 2010 ingediende aanvragen van onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn geworden:

    • a. een besluit inzake het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning voor het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan opbouwen, installeren, bewerken, dan wel na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk;

    • b. een besluit inzake het verlenen, wijzigen of intrekken van een toestemming voor het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan opbouwen, installeren, bewerken, dan wel na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk.

  • 2. Artikel 5.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3.8

Een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat voor 4 juli 2010 is afgegeven aan de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, geldt, indien het betrekking heeft of mede betrekking heeft op professioneel vuurwerk, mede voor consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

NN

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van de bijlage vervalt « en van professioneel vuurwerk, als bedoeld in artikel 3.1.4».

2. In onderdeel A, onder 5 vervalt « en professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4».

OO

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van de bijlage komt te luiden: Bijlage 2. Voorschriften voor het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk, als bedoeld in artikel 3.2.1 of 3A.2.1.

2. Aan onderdeel A wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 5. In deze bijlage wordt onder vuurwerk begrepen professioneel vuurwerk, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik alsmede consumentenvuurwerk.

PP

Bijlage 3, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 1.1 wordt na «vuurwerk» ingevoegd: en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

2. In voorschrift 1.3 vervalt «professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 of».

ARTIKEL II

Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder b, wordt na «consumenten- en professioneel vuurwerk» ingevoegd: dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

2. Het tweede lid, onder c, komt te luiden:

  • c. de namen van degenen door wie of onder voortdurend toezicht van wie handelingen met professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden verricht, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van professioneel vuurwerk onderscheidenlijk pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

3. In het tweede lid, onder d, wordt na «professioneel vuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

B

Bijlage I, categorie 3, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 3.5, onder b, wordt na «professioneel vuurwerk» ingevoegd «of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» en wordt «wordt» vervangen door: worden.

2. In onderdeel 3.5, onder c, wordt na «vuurwerk» ingevoegd «of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» en wordt «wordt» vervangen door: worden.

C

In bijlage II, categorie 10, wordt na «vuurwerk» ingevoegd «of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» en wordt «wordt» vervangen door: worden.

ARTIKEL III

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de alfabetische rangschikking een begripsomschrijving ingevoegd, luidende:

pyrotechnische artikelen voor theatergebruik:

pyrotechnische artikelen voor theatergebruik als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit;

B

In artikel 4.1, achtste lid, wordt na «vuurwerk,» ingevoegd: pyrotechnische artikelen voor theatergebruik,

C

In artikel 4.2, tweede lid, wordt na «vuurwerk» ingevoegd: of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

ARTIKEL IV

Artikel 4.9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Arbeid waarbij consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit tot ontbranding worden gebracht, ten behoeve daarvan ter plaatse worden opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, dan wel na ontbranding verwijderd, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan, dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.

2. In het tweede lid wordt «professioneel vuurwerk» telkens vervangen door «consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» en wordt achter «artikel 3.2.1» ingevoegd: of 3A.2.1.

ARTIKEL V

Artikel 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt «consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk» vervangen door «consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» en wordt «wordt» vervangen door: worden.

2. In het eerste lid, onder b, wordt «consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk» vervangen door: consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

ARTIKEL VI

De bijlage bij het Transactiebesluit milieudelicten wordt als volgt gewijzigd:

1. In nummer M 166 wordt «bestemd» vervangen door: geschikt.

2. In de zin boven nummer M 170 wordt «personen jonger dan 16 jaar» vervangen door: personen jonger dan 18 jaar.

3. In nummer M 170 wordt na «t/m 11 jaar» ingevoegd: ; categorie 1, 2 en 3.

4. In nummer M 170 b wordt na «12 t/m 15 jaar» ingevoegd: ; categorie 2 en 3.

5. Na nummer M 170 b wordt in de tabel ingevoegd: M 170 c – 16 en 17 jaar; categorie 3.

ARTIKEL VII

In artikel 1, onderdeel i, van het Besluit aanwijzing Halt-feiten wordt na «1.2.2,» ingevoegd: 1.2.2a,.

ARTIKEL VIII

In artikel 4:3, eerste lid, onder e, van het Besluit politiegegevens wordt «artikel 3.3.2» vervangen door: artikel 3B.1.

ARTIKEL IX

Dit besluit treedt in werking met ingang van 4 juli 2010 met uitzondering van artikel I, onder A, voorzover het betreft de artikelen 1.1.1, eerste lid, onder k, 1A.1.1, 1A.1.2, 1A.1.3, tweede en derde lid, 1A.3.2 tot en met 1A.3.10, 1A.4.1, eerste tot en met derde lid en 1A.5.1 tot en met 1A.5.8 van het Vuurwerkbesluit, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 9 december 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de negenentwintigste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Doel van het besluit

Het Vuurwerkbesluit is op 1 maart 2002 in werking getreden. Daarbij zijn zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één algemene maatregel van bestuur geïntegreerd. Het Vuurwerkbesluit is indertijd opgesteld om de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk. Nadat de eerste ervaringen met het besluit waren opgedaan, is het besluit in 2004 gewijzigd ten einde het beter uitvoerbaar en handhaafbaar te maken.

Op 23 mei 2007 is een Europese richtlijn vastgesteld met betrekking tot het in de handel brengen van vuurwerk en andere pyrotechnische artikelen (Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van Pyrotechnische artikelen (PbEU L 154), hierna «de Pyrorichtlijn» genoemd).

De Pyrorichtlijn moet uiterlijk op 4 januari 2010 zijn geïmplementeerd in de nationale regelgeving (art. 21 lid 1). De nieuwe bepalingen moeten vanaf 4 juli 2010 toegepast worden voor vuurwerk van de categorieën 1, 2 en 3 en vanaf 4 juli 2013 voor vuurwerk van categorie 4, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en andere pyrotechnische artikelen (art. 21 lid 2).

Het onderhavige besluit strekt tot het verwerken van deze richtlijn in het Vuurwerkbesluit.

De Pyrorichtlijn heeft ook betrekking op andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk. In de eerste plaats betreft het de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Deze zullen mede geregeld worden in het Vuurwerkbesluit. Tot deze artikelen behoort het nu reeds in het Vuurwerkbesluit geregelde theatervuurwerk. De regels voor de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik betreffen, net als de regels voor het vuurwerk, de gehele keten. In de tweede plaats zijn er de overige pyrotechnische artikelen.Ten aanzien van deze artikelen zal de implementatie van de richtlijn haar beslag krijgen in een afzonderlijke ministriële regeling. Dat houdt mede verband met het feit dat de regels voor deze artikelen alleen strekken tot implementatie van de Pyrorichtlijn, en dus alleen gericht zijn op het in de handel brengen van het product. Zij zijn dus productgebonden, en betreffen niet, zoals het Vuurwerkbesluit, de gehele keten.

Theatervuurwerk wordt in de Pyrorichtlijn niet beschouwd als vuurwerk, maar als een andere categorie van pyrotechnische artikelen («pyrotechnische artikelen voor theatergebruik»). De regels voor deze artikelen blijven niettemin gehandhaafd in het Vuurwerkbesluit, mede omdat de regels van het Vuurwerkbesluit ten aanzien van de opslag en het afsteken voor deze artikelen van toepassing moeten blijven.

Bezien is in hoeverre het Vuurwerkbesluit ook aanpassing behoeft met het oog op de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376)). Het doel van deze richtlijn is het verbeteren van de Europese interne dienstenmarkt door de belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten en de vrije vestiging van dienstverrichters zoveel mogelijk weg te nemen. Aanpassing van het Vuurwerkbesluit is niet nodig. De Dienstenrichtlijn bevat onder meer de eis dat de criteria op basis waarvan vergunningen en dergelijke worden verleend of geweigerd, openbaar, transparant en toegankelijk zijn. Dit is voor de vergunning voor het tot ontbranding brengen van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik al geregeld in artikel 9.2.2.3 van de Wet milieubeheer. Wel is voor de goede orde een weigeringsgrond voor een toestemming als bedoeld in artikel 3B.3 toegevoegd (art. 3B.3 derde lid nieuw). De erkenning van buitenlandse documenten in verband met het certificaat van vakbekwaamheid uit de Arbeidsomstandighedenwet is geregeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Naar bedoeld certificaat wordt verwezen in hoofdstuk 3B.

Er is ook een evaluatie van het Vuurwerkbesluit uitgevoerd. Daaruit voortvloeiende aanpassingen zullen bij afzonderlijk wijzigingsbesluit in het Vuurwerkbesluit worden aangebracht.

Hierna wordt steeds gesproken over de Europese Gemeenschap. Opgemerkt wordt dat de Pyrorichtlijn geldt voor de Europese Economische Ruimte (EER), en dus ook voor IJsland, Noorwegen en Liechtenstein. Het gebied van de EU en de EER moet voor de Pyrorichtlijn als één geheel worden gezien, Als vuurwerk bijvoorbeeld in Noorwegen in de handel wordt gebracht, is het in de Gemeenschap in de handel gebracht. Een nieuw artikel in het besluit voorziet hierin (artikel 1.1.8). In samenhang hiermee moet ook in deze nota van toelichting onder «Europese Gemeenschap» het grondgebied van alle landen die tot de EER behoren, worden verstaan, dus inclusief de drie zojuist genoemde landen. Ook onder de term «lidstaten» dienen deze drie landen in deze toelichting te worden begrepen.

In § 2 tot en met § 6 wordt in algemene termen ingegaan op diverse aspecten van de Pyrorichtlijn. Deze paragrafen zijn algemeen van strekking en betreffen mede andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. § 7 en volgende betreffen specifiek het Vuurwerkbesluit.

§ 2. Doel en reikwijdte van de Pyrorichtlijn

De Pyrorichtlijn strekt ertoe om een vrije Europese markt voor het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen te realiseren, aan pyrotechnische artikelen fundamentele veiligheidsvoorschriften te stellen en op grond daarvan tot een CE-markering te verplichten. De doelstelling van de richtlijn is voorts om de veiligheid van vuurwerk voor de consument te verhogen en het aantal ongelukken met pyrotechnische artikelen te verminderen.

Ingevolge de Pyrorichtlijn mogen vuurwerk, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en overige pyrotechnische artikelen die voldoen aan de eisen van de richtlijn, in de Gemeenschap in de handel worden gebracht. De lidstaten mogen het in de handel brengen van deze artikelen niet verbieden, beperken of belemmeren (artikel 6, eerste lid). Op deze «vrij-verkeerclausule» wordt teruggekomen in § 4.

Het begrip pyrotechniek wordt vaak opgevat als de techniek van het maken van vuurwerk, maar is in werkelijkheid ruimer. Er zijn meer artikelen waarin pyrotechniek is toegepast. Het begrip betreft in essentie processen waarbij een snelle of explosieve verbranding plaatsvindt. De Pyrorichtlijn omschrijft het begrip pyrotechnisch artikel in artikel 2, onderdeel 1, als volgt:

«elk artikel dat explosieve stoffen of een explosief mengsel van stoffen bevat die tot doel hebben warmte, licht, geluid, gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties».

Ook de Pyrorichtlijn heeft een bredere strekking dan alleen vuurwerk. In de eerste plaats strekt de richtlijn zich mede uit tot pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, in het vigerende Vuurwerkbesluit overigens beschouwd als een categorie vuurwerk (theatervuurwerk). In de tweede plaats betreft de richtlijn ook pyrotechnische artikelen voor technische doeleinden. Hierbij gaat het onder meer om pyrotechnische artikelen die toepassing vinden in de motorvoertuigtechniek, zoals in airbags en gordelspanners, maar ook geldtransportkoffers en lijnwerpraketten voor reddingsdoeleinden.

De Pyrorichtlijn geldt evenwel niet voor alle pyrotechnische artikelen. In artikel 1 lid 4 van de richtlijn wordt een aantal pyrotechnische artikelen van het toepassingsbereik van de richtlijn uitgezonderd. Kort weergegeven is de richtlijn niet van toepassing op de navolgende categorieën van pyrotechnische artikelen:

  • Pyrotechnische artikelen bestemd voor niet-commercieel gebruik door strijdkrachten, politie of brandweer;

  • Pyrotechnische artikelen behorend tot de uitrusting van schepen (zoals scheepsnoodsignalen) waarvoor reeds regels zijn gesteld in andere richtlijnen of verdragen;

  • Pyrotechnische artikelen bestemd voor gebruik in de lucht- en ruimtevaartindustrie;

  • Klappertjes en ander speelgoed;

  • Explosieven;

  • Munitie.

De Pyrorichtlijn stelt regels omtrent het in de handel brengen van de artikelen waarop zij van toepassing is. Het regelen van de opslag en het gebruik van de artikelen wordt aan de lidstaten overgelaten; voor het vervoer en de daarbij toepasselijke classificatie gelden de internationale UN/ADR-regels voor het transport van gevaarlijke stoffen. De richtlijn heeft dus geen betrekking op diverse handelingen die in het Vuurwerkbesluit wel worden geregeld. Zij regelt met name niet op welke wijze vuurwerk moet worden opgeslagen, welke veiligheidsafstanden bij die opslag in acht moeten worden genomen, op welke wijze en met welke classificatie het vuurwerk vervoerd moet worden en op welke wijze en wanneer vuurwerk gebruikt mag worden.

§ 3. Inhoud van de Pyrorichtlijn

De Pyrorichtlijn voldoet aan de beginselen van de zogenoemde Nieuwe Aanpak en Globale Aanpak. Deze richtlijnen hebben een dubbele doelstelling. Zij waarborgen enerzijds het vrij verkeer van goederen door middel van technische harmonisatie van hele productsectoren, en bieden anderzijds een hoog niveau van bescherming van openbare belangen.

In artikel 1 van de Pyrorichtlijn wordt het aldus verwoord:

«Deze richtlijn stelt regels vast om tot vrij verkeer van pyrotechnische artikelen in de interne markt te komen en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en openbare veiligheid en bescherming en veiligheid van de consument te bieden en wel met inachtneming van de relevante aspecten in verband met milieubescherming.»

Typische kenmerken van de hier bedoelde richtlijnen zijn het vaststellen van fundamentele veiligheidseisen waaraan producten moeten voldoen om in de Gemeenschap in de handel te mogen worden gebracht, een conformiteitsbeoordelingsprocedure (beoordeling of aan de bepalingen van de richtlijn is voldaan) en het voorschrijven van de CE-markering (ten blijke dat aan deze bepalingen is voldaan). Het bedrijfsleven krijgt veel ruimte ten aanzien van de wijze waarop het aantoont dat het voldoet aan de gestelde verplichtingen. Daartoe is er een aantal modules ter beoordeling van de conformiteit, waaruit de fabrikant een keuze kan maken. Geharmoniseerde normen ondersteunen de toepassing van de richtlijn. Het benutten van die normen is vrijwillig, maar het voldoen eraan levert het vermoeden op dat aan de fundamentele veiligheidseisen van de richtlijn wordt voldaan.

Artikel 3: Categorisering van pyrotechnische artikelen

Op grond van artikel 3 worden pyrotechnische artikelen door de fabrikant in een bepaalde categorie ondergebracht op grond van hun toepassing, doel en gevaar, met inbegrip van hun geluidsniveau. Het doel hiervan is te zorgen voor voldoende hoge beschermingsniveaus (Overweging 7 van de Pyrorichtlijn). Voor de onderscheiden categorieën gelden ten dele verschillende regels, bijvoorbeeld wat betreft het ter beschikking stellen aan de consument (artikel 7 van de Pyrorichtlijn). De categorieën luiden als volgt:

  • a) vuurwerk

    Categorie 1: vuurwerk dat zeer weinig gevaar en een te verwaarlozen geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik in een besloten ruimte, inclusief vuurwerk dat bestemd is voor gebruik binnenshuis;

    Categorie 2: vuurwerk dat weinig gevaar en een laag geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een afgebakende plaats;

    Categorie 3: vuurwerk dat middelmatig gevaar oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een grote open ruimte, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid;

    Categorie 4: vuurwerk dat veel gevaar oplevert en uitsluitend bestemd is voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis, veelal «vuurwerk voor professioneel gebruik» genoemd, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid.

  • b) pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

    Categorie T1: pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik met gering gevaar;

    Categorie T2: pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik die uitsluitend bestemd zijn om door personen met gespecialiseerde kennis te worden gebruikt.

  • c) andere pyrotechnische artikelen

    Categorie P1: andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, die weinig gevaar opleveren;

    Categorie P2: andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die uitsluitend bestemd zijn om door personen met gespecialiseerde kennis te worden gehanteerd of gebruikt.

Artikel 4 lid 1, artikel 5 lid 1, artikel 6 lid 1 en bijlage I: Fundamentele veiligheidseisen

Artikel 4 lid 1 verplicht de fabrikanten ervoor te zorgen dat in de handel gebrachte pyrotechnische artikelen voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen van bijlage I bij de richtlijn. De leden 2 en 3 van artikel 4 behelzen afgeleide verplichtingen voor de importeur en de distributeur (in § 6 wordt hierop nader ingegaan). Op grond van artikel 5 lid 1 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat pyrotechnische artikelen uitsluitend in de handel worden gebracht indien ze aan de eisen van de richtlijn voldoen. Artikel 6 lid 1 behelst de zogenoemde vrij-verkeerclausule: de lidstaten mogen het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen die aan de voorschriften van de richtlijn voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren. Zie daarvoor verder § 4.

Artikel 4 lid 4 en artikel 9 en bijlage II: Conformiteitsbeoordeling

Artikel 4 lid 1 verplicht de fabrikanten tot het doorlopen van een conformiteitsbeoordelingsprocedure. In artikel 9 wordt aangegeven welke modules voor de fabrikant beschikbaar zijn. In bijlage II worden deze modules inhoudelijk beschreven. Daarbij gaat het niet alleen om de procedure als zodanig, maar ook om verplichtingen voor de fabrikant en de aangewezen instantie die van toepassing zijn nadat de procedure met succes is gevolgd. Deze verplichtingen strekken ertoe om te borgen dat steeds producten worden voortgebracht die aan de fundamentele veiligheidseisen voldoen.

Artikel 10 en bijlage III: Aangemelde instanties

De conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt uitgevoerd door een «aangemelde instantie», vaak aangeduid met de Engelse term «Notified body». Artikel 10 regelt het aanwijzen van deze instanties door de lidstaten, de aanmelding ervan bij de Commissie, en de wijziging of intrekking van een aanwijzing. Bijlage III geeft de minimumcriteria waaraan een aangemelde instantie moet voldoen.

Artikel 4 lid 4, 5 lid 2, artikel 11, artikel 12 en bijlage IV: CE-markering en etikettering

Artikel 4 lid 4 verplicht de fabrikanten tot het aanbrengen van de zogenoemde CE-markering nadat de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is doorlopen. In artikel 11 wordt deze verplichting uitgewerkt en in bijlage IV wordt de vorm van de markering aangegeven.

Naast de CE-markering bevat de Pyrorichtlijn ook etiketteringseisen. Artikel 4 lid 4 verplicht de fabrikanten mede tot het aanbrengen van een etiket. In artikel 12 wordt deze verplichting uitgewerkt, waarbij mede wordt aangegeven welke gegevens op het etiket moeten worden vermeld. Het gaat hierbij om minimumeisen. De lidstaten mogen dus verdergaande eisen vaststellen.

Artikel 7: Leeftijdsgrenzen, personen met gespecialiseerde kennis

Lid 1 van artikel 7 bindt het verkopen of anderszins ter beschikking stellen aan consumenten van pyrotechnische artikelen aan leeftijdsgrenzen, als volgt:

  • a) vuurwerk

    Categorie 1: 12 jaar;

    Categorie 2: 16 jaar;

    Categorie 3: 18 jaar;

  • b) andere pyrotechnische artikelen en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

    Categorieën T1 en P1: 18 jaar.

Ingevolge lid 2 van artikel 7 kunnen de lidstaten deze leeftijdsgrenzen verhogen wanneer dat omwille van de openbare orde of veiligheid gerechtvaardigd is. De lidstaten kunnen de leeftijdsgrenzen ook verlagen voor personen die een beroepsopleiding ter zake hebben gevolgd of volgen. In dit besluit wordt van deze mogelijkheid overigens geen gebruik gemaakt.

In lid 3 van artikel 7 is bepaald dat vuurwerk van categorie 4, pyrotechnische artikelen van categorie P2 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T2 door fabrikanten, importeurs of distributeurs uitsluitend aan personen met gespecialiseerde kennis mogen worden verkocht of anderszins ter beschikking gesteld. De lidstaten wijzen de personen met gespecialiseerde kennis aan.

Artikel 8: Geharmoniseerde normen

Artikel 8 biedt de basis voor het vaststellen van zogenoemde geharmoniseerde normen en de erkenning en overname daarvan door de lidstaten. In lid 3 van artikel 8 is mede geregeld dat pyrotechnische artikelen die voldoen aan de geharmoniseerde normen worden vermoed in overeenstemming te zijn met de fundamentele veiligheidseisen van bijlage I.

Het CEN (Comité Européen de Normalisation) werkt aan het opstellen van geharmoniseerde normen.

§ 4. De vrij-verkeerclausule

Zoals aangegeven, mogen de lidstaten het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen die aan de voorschriften van de richtlijn voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren (artikel 6 lid 1 van de Pyrorichtlijn).

Onderkend is evenwel dat er behoefte is aan de mogelijkheid om het vrij verkeer op lidstaatniveau aan zekere beperkingen te onderwerpen. Overweging 10 van de Pyrorichtlijn brengt dit als volgt onder woorden:

«Wat het gebruik van pyrotechnische artikelen en met name van vuurwerk betreft, bestaan er in de verschillende lidstaten sterk uiteenlopende culturele gebruiken en tradities. Daarom moeten de lidstaten nationale maatregelen kunnen nemen om het gebruik of de verkoop van bepaalde categorieën vuurwerk aan het publiek te beperken omwille van de openbare orde en veiligheid.»

Met het oog daarop maakt lid 2 van artikel 6 het mogelijk dat een lidstaat omwille van de openbare orde of veiligheid, of omwille van milieubescherming maatregelen neemt om het bezit, gebruik en/of de verkoop aan het grote publiek van vuurwerk van de categorieën 2 en 3, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en andere pyrotechnische artikelen te verbieden of te beperken. Nederland heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie § 7).

Daarnaast moet worden bedacht dat de richtlijn, en dus ook artikel 6 niet uitsluit dat eisen worden gesteld aan het verrichten van vervolghandelingen, zoals het in acht nemen van veiligheidsafstanden. Ook beperkt artikel 6 niet het stellen van nationale regels omtrent onderwerpen die buiten het bereik van de richtlijn vallen, zoals opslag en vervoer. Het Vuurwerkbesluit bevat ook regels over deze onderwerpen. Dit «nationale gedeelte» van het Vuurwerkbesluit is gehandhaafd gebleven. Uiteraard moeten regels te allen tijde passen binnen de Europese of mondiale (vervoer) verdragsregels.

§ 5. Het begrip «in de handel brengen»

De Pyrorichtlijn betreft het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen. Het begrip «in de handel brengen» wordt in artikel 2 van de Pyrorichtlijn als volgt omschreven:

«het voor de eerste keer in de handel van de Gemeenschap beschikbaar stellen, al dan niet tegen betaling, van een afzonderlijk product, met het oog op distributie en/of gebruik ervan. Door de fabrikant voor eigen gebruik vervaardigd vuurwerk waarvan het gebruik op zijn grondgebied door een lidstaat is goedgekeurd, wordt niet geacht in de handel te zijn gebracht.»

In de «Gids voor de tenuitvoerlegging van de op basis van de nieuwe aanpak en de globale aanpak tot stand gekomen richtlijnen» die de Europese Commissie in 1999 het licht heeft doen zien, is een beschouwing te vinden over het begrip «in de handel brengen». Aan die beschouwing worden de volgende passages ontleend:

«Een product wordt in de Gemeenschap in de handel gebracht wanneer het voor het eerst beschikbaar wordt gesteld. Dit wordt geacht plaats te vinden wanneer een product na de productiefase wordt overgedragen met de bedoeling van distributie of gebruik op de markt van de Gemeenschap. Het begrip in de handel brengen slaat voorts op elk product afzonderlijk, niet op een type product, of het nu als een losse eenheid of in serie is gefabriceerd.

De overdracht van het product vindt plaats van de fabrikant, of diens gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap, naar ofwel de in de Gemeenschap gevestigde importeur ofwel de persoon die verantwoordelijk is voor de distributie van het product op de markt van de Gemeenschap. De overdracht kan ook rechtstreeks plaatsvinden van de fabrikant, of diens gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap, naar de eindconsument of eindgebruiker.

Het product wordt geacht te zijn overgedragen wanneer de fysieke overhandiging of de overdracht van de eigendom heeft plaatsgehad. Deze overdracht kan tegen betaling of gratis zijn, en kan gebaseerd zijn op elk willekeurig type juridisch instrument. Een product wordt derhalve geacht te zijn overgedragen in het geval van bijvoorbeeld verkoop, lening, verhuur, lease of schenking.

Een product wordt geacht niet in de handel te worden gebracht wanneer het:

  • van de fabrikant in een derde land wordt overgedragen aan diens gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap met wie de fabrikant is overeengekomen dat deze ervoor zorgt dat het product aan de richtlijn voldoet;

  • aan een fabrikant wordt overgedragen voor verdere stappen (bijvoorbeeld assemblage, verpakking, verwerking of etikettering);

  • door de douane (nog) niet in het vrije verkeer is gebracht, onder een andere douaneregeling (bijvoorbeeld douanevervoer, entrepot of tijdelijke invoer) is geplaatst of in een vrije zone is gebracht;

  • in een lidstaat wordt gemaakt met de bedoeling het naar een derde land uit te voeren;

  • wordt getoond op handelsbeurzen, tentoonstellingen of demonstraties; of

  • zich in voorraad bevindt bij de fabrikant, of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger, waarbij het product nog niet beschikbaar is gesteld, tenzij in de toepasselijke richtlijnen anders is bepaald.»

Het hierboven genoemde «douanevervoer» is een regeling die het mogelijk maakt dat goederen door een bepaald gebied worden vervoerd zonder dat de rechten worden betaald die in beginsel zijn verschuldigd als de goederen het gebied binnenkomen, zodat slechts één maal (aan het einde van het vervoer) douaneformaliteiten moeten worden vervuld (veelal bij betaling van de rechten wanneer de goederen in het vrije verkeer worden gebracht op de uiteindelijke plaats van bestemming). Onder de regeling douanevervoer geplaatste goederen kunnen van de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap worden vervoerd naar de plaats van inklaring waar, nadat het douanevervoer is beëindigd, de douane- en de belastingformaliteiten worden vervuld. 1

Een en ander betekent onder meer dat het uitgangspunt is dat goederen bij doorvoer onder douanevervoer pas in de handel worden gebracht na de inklaring in het land van bestemming. Bij bijvoorbeeld doorvoer via Rotterdam naar Italië wordt vuurwerk dus in de handel gebracht in Italië (mits de genoemde regeling is toegepast). Nederland behoeft dus niet zelf controle uit te voeren op de goederen die onder deze regeling via Nederland worden doorgevoerd.

§ 6. De begrippen «fabrikant”, «importeur» en «distributeur»

De begrippen «fabrikant», «importeur» en «distributeur» worden in artikel 2 van de Pyrorichtlijn als volgt omschreven:

Fabrikant: «een natuurlijke of rechtspersoon die een pyrotechnisch artikel ontwerpt en/of fabriceert of laat ontwerpen en/of fabriceren met de bedoeling het in de handel te brengen, onder zijn eigen naam of handelsmerk».

Importeur: «elke in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn bedrijf een uit een derde land afkomstig pyrotechnisch artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt».

Distributeur: «elke natuurlijke of rechtspersoon in de leveringsketen die in de uitoefening van zijn bedrijf een pyrotechnisch artikel op de markt beschikbaar maakt».

Deze begrippen zijn vooral van belang in relatie tot een aantal verplichtingen, te weten het voldoen aan bijlage I bij de richtlijn, het (doen) uitvoeren van en conformiteitsbeoordeling, het aanbrengen van de CE-markering en het voldoen aan de etiketteringseisen. De verplichtingen rusten in principe op de fabrikant. Als de fabrikant buiten de Gemeenschap is gevestigd, komt in zijn plaats de importeur in beeld. Deze moet ervoor zorgen dat de fabrikant aan zijn verplichtingen voldoet, of hij neemt de verplichtingen van de fabrikant over. Voor de distributeur geldt een zorgvuldigheidsnorm. Met name moet hij erop letten dat de artikelen die hij distribueert, zijn voorzien van de CE-markering en dat de vereiste documenten aanwezig zijn.

Opgemerkt wordt dat de fabricage van pyrotechnische artikelen in hoofdzaak buiten Nederland plaatsvindt. Nederland heeft daardoor veelal te maken met importeurs en distributeurs. Het onderscheid tussen de «importeur» en de «distributeur» is in de praktijk niet steeds op het eerste oog duidelijk. Importeur is degene die het betrokken artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt. Niet iedereen die pyrotechnische artikelen binnen Nederland brengt, zal dus importeur zijn. Is het artikel elders in de Gemeenschap al op de markt gebracht, dan is de betrokkene distributeur. Dit maakt het vanuit handhavingsoogpunt belangrijk om waar mogelijk verboden of verplichtingen in algemene termen te gieten. Bij overtreding van de betrokken bepaling behoeft de handhaver de status van de betrokkene (importeur of distributeur) dan niet na te gaan.

Een aantal artikelen van het gewijzigde Vuurwerkbesluit heeft specifiek betrekking op verplichtingen van de fabrikant, de importeur of de distributeur. In deze artikelen zijn de begrippen fabrikant, de importeur of de distributeur gebruikt, in de zin waarin zij ook in de Pyrorichtlijn worden gebruikt. Er zijn daarnaast ook artikelen in het Vuurwerkbesluit, waarvoor de status van de betrokkene niet relevant is. Genoemde begrippen zijn in deze artikelen daarom niet gebruikt. Het gaat om algemene verboden of om verplichtingen voor een ieder die een bepaalde handeling verricht. Het verbod om vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die niet aan de eisen voldoen, in de handel te brengen, geldt bijvoorbeeld voor een ieder. De verplichting om het binnen Nederland brengen van vuurwerk te melden, geldt voor een ieder die de betrokken handeling verricht.

§ 7. Gevolgen van de Pyrorichtlijn voor het Vuurwerkbesluit

Vooraf wordt opgemerkt dat een groot deel van het Vuurwerkbesluit geen gevolgen heeft ondervonden van de implementatie van de Pyrorichtlijn. Het gaat daarbij om het «nationale deel» van het besluit, dat wil zeggen de regels die niet direct betrekking hebben op het in de handel brengen van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Dit geldt onder meer voor de regels voor de opslag, de in acht te nemen veiligheidsafstanden en de vergunning voor het tot ontbranding brengen van de artikelen. Ook de aanwijzing van kwetsbare objecten is ongewijzigd gebleven. Nieuwe bepalingen zijn vooral aanvullend op het bestaande systeem. Alleen de eisen waaraan de producten moeten voldoen, zijn veranderd, doordat bijlage I van de Pyrorichtlijn in de plaats is gekomen van de oorspronkelijke nationale eisen.

De belangrijkste wijzigingen van het Vuurwerkbesluit als gevolg van de Pyrorichtlijn zijn als volgt:

7.1 De begrippen

De Pyrorichtlijn heeft in een aantal opzichten tot aanpassing van de terminologie geleid.

Vuurwerk, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, theatervuurwerk

De Pyrorichtlijn maakt een onderscheid tussen diverse categorieën pyrotechnische artikelen, waaronder «vuurwerk» en «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik». Laatstgenoemde categorie artikelen wordt door de Pyrorichtlijn beschouwd als een eigenstandige categorie artikelen, dus niet als een subcategorie van het begrip «vuurwerk».

In het verlengde daarvan wordt ook in het gewijzigde Vuurwerkbesluit onderscheid gemaakt tussen «vuurwerk» en «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik». Dit is een verandering ten opzichte van het besluit zoals het tot dusverre gold. Het besluit kende tot dusverre wel het begrip «theatervuurwerk», maar dit werd aangemerkt als een subcategorie van het «professioneel vuurwerk». De introductie van de nieuwe categorie «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik heeft geleid tot een splitsing van hoofdstuk 3, zoals in § 9 nader zal worden toegelicht. Verder worden de «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» nu in veel artikelen genoemd naast het vuurwerk c.q. het professionele vuurwerk.

De term «theatervuurwerk» is behouden gebleven, maar wordt thans beschouwd als een subcategorie van de «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik». Weliswaar is dat niet geheel zuiver, nu het theatervuurwerk» niet langer valt onder het vuurwerk, maar de term is zodanig ingeburgerd dat toch voor het behoud ervan is gekozen. De term heeft een plaats in het «nationale deel” van het Vuurwerkbesluit, namelijk in de regels die betrekking hebben op opslag.

Consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk

De begrippen «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk» komen in de Pyrorichtlijn niet voor. In het Vuurwerkbesluit komen zij wel voor, evenals in diverse andere besluiten. Deze bepalingen zijn behouden gebleven. Om een goede aansluiting bij de Pyrorichtlijn te waarborgen, is wel de begripsomschrijving aangepast.

Een belangrijke reden voor het behoud van de termen «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk» is, dat deze begrippen belangrijke betekenis hebben voor regels die in de nationale sfeer liggen, zoals de regels voor de opslag. Om de vereiste aanpassingen zo beperkt mogelijk te houden, ook in de diverse andere besluiten, zoals het Inrichtingen- en vergunningenbesluit, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Arbeidsomstandighedenbesluit, zijn deze begrippen gehandhaafd. Verder is een belangrijk aspect geweest om met het oog op bestendigheid van regelgeving de uitvoerings- en handhavingspraktijk zo min mogelijk te confronteren met wijzigingen. Daarom is de aanpassing van het Vuurwerkbesluit zo beperkt mogelijk gehouden.

Als uitgangspunt is gehanteerd dat elk van beide begrippen zoveel mogelijk dezelfde reikwijdte diende te behouden die het voorheen had. In grote lijnen is dat ook het geval.

Er zullen toch enige verschuivingen optreden, doordat in de definities wordt overgestapt van de bestemming van het vuurwerk naar de kenmerken (categorie-indeling) van het vuurwerk. Vuurwerk dat is bestemd voor de particulier, werd in het oorspronkelijke Vuurwerkbesluit steeds aangemerkt als consumentenvuurwerk. Als het gaat om vuurwerk dat nu valt in het deel van categorie 2 of categorie 3 dat op grond van de Nederlandse regels professioneel vuurwerk is, of dat valt in categorie 4, is dit vuurwerk onder het gewijzigde besluit professioneel vuurwerk, ook al zou het vuurwerk op grond van uitsluitend de Pyrorichtlijn wel aan de particulier ter beschikking mogen worden gesteld. Omgekeerd werd consumentenvuurwerk dat in het bezit is van een professioneel persoon, in het oorspronkelijke Vuurwerkbesluit aangemerkt als professioneel vuurwerk (zij het dat de regels voor het opslaan van consumentenvuurwerk van toepassing zijn) (zie het voormalige artikel 3.1.4). Als het gaat om vuurwerk dat nu valt in categorie 1 of in het deel van categorie 2 of categorie 3 dat consumentenvuurwerk is, is dit vuurwerk onder het gewijzigde besluit consumentenvuurwerk, ook al bevindt het zich in professionele handen.

Vanuit handhavingsoogpunt is er behoefte blijven bestaan aan een bepaling die aansluit bij de bestemming van het vuurwerk. Daarin is voorzien door de opname van het gewijzigde artikel 1.2.2 in het Vuurwerkbesluit. Deze bepaling behelst onder meer een verbod om professioneel vuurwerk binnen Nederland te brengen met het oog op het ter beschikking stellen aan of gebruik door de particulier.

7.2 Aansluiting bij de eisen van bijlage I bij de Pyrorichtlijn; introductie van geharmoniseerde normen

Er is geen plaats meer voor nationale eisen voor de samenstelling en de overige eigenschappen van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. In plaats daarvan gelden de eisen van bijlage I bij de Pyrorichtlijn (artikel 1.2.1 nieuw). Ook is er een basis gekomen voor het erkennen van de Europese «geharmoniseerde normen» in nationale normen (artikel 1A.1.5). Een en ander brengt met zich dat de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 (Rnev), zoals deze tot dusverre gold,niet ongewijzigd in stand kan blijven.

Er is wel ruimte gebleven voor nationale beperkingen of verboden in het kader van de toepassing van het tweede lid van artikel 6 van de Pyrorichtlijn. Deze beperkingen en verboden bepalen welk vuurwerk van categorie 2 en 3 aan het grote publiek ter beschikking mogen worden gesteld. Dit zal nader worden uitgewerkt in een ministriële regeling op grond van artikel 2.1.1. van het (gewijzigd) besluit. Inhoudelijk zal deze nieuwe regeling niet afwijken van de Rnev voor wat betreft de hoeveelheid kruit die in verschillende artikelen wordt toegelaten als consumentenvuurwerk.

7.3 Introductie van een conformiteitsbeoordelingsprocedure en de CE-markering; aanwijzing van een «aangewezen instantie»

Tot dusverre kende Nederland, anders dan bijvoorbeeld Duitsland, geen keuringsprocedure voor vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Een dergelijke procedure is thans wel in het Vuurwerkbesluit opgenomen als direct gevolg van het introduceren van de CE-systematiek voor pyrotechnische artikelen, waaronder vuurwerk. Met het oog daarop wordt ook een «aangewezen instantie» geïntroduceerd.

De conformiteitsbeoordeling is geregeld in bijlage II bij de Pyrorichtlijn. Er zijn diverse modules waaruit de fabrikant een keuze kan maken. In het gewijzigde besluit wordt naar deze bijlage verwezen.

De beschrijving van de diverse modules voor de conformiteitsbeoordelingsprocedure in genoemde bijlage geeft niet alleen voorschriften voor de procedure zelf, maar ook voor de situatie na de succesvolle afronding van de procedure. Het betreft zowel verplichtingen voor de fabrikant (met name het naleven van diverse verplichtingen, het informeren van de aangewezen instantie over bepaalde ontwikkelingen en het bewaren van gegevens) als voor de aangewezen instantie (met name controle). Voor de permanent werkende voorschriften zou verwijzing naar de bijlage bij de Pyrorichtlijn een minder juiste weg zijn; deze zijn derhalve in het Vuurwerkbesluit zelf opgenomen (artikelen 1A.3.3 tot en met 1A.3.10).

De conformiteitsbeoordeling wordt uitgevoerd door een daartoe aangewezen instantie, in de praktijk vaak aangeduid als «notified body». In het gewijzigde besluit wordt de basis gelegd voor de aanwijzing van deze instantie.

7.4 Gewijzigde etiketteringseisen

De Pyrorichtlijn stelt ook eisen aan de etikettering van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Blijkens de woorden «ten minste» in het tweede lid van artikel 12 van de richtlijn gaat het hierbij om minimumeisen. De lidstaten kunnen dus verdere eisen stellen. In het gewijzigde Vuurwerkbesluit zijn de bestaande etiketteringseisen aangevuld met de minimumeisen uit de Pyrorichtlijn, voor zover deze in het Vuurwerkbesluit nog ontbraken. Verder is de bestaande formulering waar nodig aangepast aan die van de Pyrorichtlijn. Zie de bij deze nota van toelichting gevoegde tabellen.

§ 8. De werking van hoofdstuk 1A van het gewijzigde Vuurwerkbesluit

De voorschriften van hoofdstuk 1A richten zich hoofdzakelijk op de fabrikant en de aangemelde instantie. De voorschriften kunnen alleen volledig werken indien vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in Nederland in de handel worden gebracht en de conformiteitsbeoordelingsprocedure in Nederland wordt doorlopen. Immers alleen dan bestaat een situatie die volledig door het Nederlandse recht wordt bestreken. Doorgaans is de situatie echter anders. De fabrikant bevindt zich meestal buiten Nederland, de producten worden soms in een andere lidstaat in de handel gebracht (dat wil zeggen dat zij daar voor het eerst in de handel van de Europese Gemeenschap beschikbaar worden gesteld) en de conformiteitsbeoordelingsprocedure kan in elke lidstaat worden doorlopen. Daarom wordt hier apart aandacht besteed aan de werking van de Nederlandse voorschriften. Overigens is het eindresultaat altijd gelijk: de producten die in Nederland of elders in de Europese Gemeenschap in de handel zijn gebracht, moeten aan de Europese eisen voldoen.

Voorop moet worden gesteld dat de voorschriften van hoofdstuk 1A zich richten op het in de handel brengen van de producten (en op daarop volgende handelingen). Bij het vervaardigen van de producten (dat vooraf gaat aan het in de handel brengen) is de fabrikant in juridische zin niet aan de voorschriften van hoofdstuk 1A gebonden. Dat geldt ook voor een fabrikant in Nederland. Indien een fabrikant in Nederland vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik vervaardigt die buiten Nederland in de handel zullen worden gebracht, spelen de voorschriften van hoofdstuk 1A dus geen rol. Brengt de fabrikant de artikelen in een andere lidstaat van de Europese Unie in de handel, dan zal aldaar worden getoetst of aan de Europese vereisten is voldaan. Wel geldt dan het vierde lid van artikel 1.2.2, dat wel mede betrekking heeft op het vervaardigen in afwijking van de Europese eisen. Ook in Nederland kan dan handhavend worden opgetreden. Brengt de fabrikant de artikelen buiten de Europese Gemeenschap in de handel, dan zijn de Europese vereisten in het geheel niet in beeld. De regelgeving van het desbetreffende land is dan van toepassing. (Uiteraard gelden voor de fabrikant in Nederland wel de voorschriften voor de inrichting van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer en, in voorkomend geval, de andere voorschriften van het Vuurwerkbesluit, zoals inzake de opslag).

Indien een (in Nederland of in het buitenland gevestigde) fabrikant zijn vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in Nederland in de handel brengt (dat wil zeggen dat zij hier voor het eerst in de handel van de Europese Gemeenschap beschikbaar worden gesteld), dan wordt hier getoetst of aan de vereisten is voldaan. Op dat moment gaat het om de indeling in een categorie, het voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen, het doorlopen hebben van een conformiteitsbeoordelingsprocedure, de aanwezigheid van een CE-markering en de juiste etikettering. Praktisch gesproken zal de controle zich vooral richten op de aanwezigheid van een CE-markering en de etikettering. Is de CE-markering er, dan volgt daaruit dat ook aan de andere vereisten is voldaan. Hoofdstuk 1A vormt de basis voor deze controle. Brengt de fabrikant zijn producten in een andere lidstaat van de Europese Unie in de handel, dan vindt de toetsing daar plaats.

Iedere lidstaat kan de fabrikant de gelegenheid bieden de conformiteitsbeoordelingsprocedure te doorlopen. Hoofdstuk 1A voorziet hierin voor Nederland. De fabrikant is vrij in de keuze van de lidstaat waar hij de procedure doorloopt. Uit hoofdstuk 1A vloeit dan ook niet voort dat de fabrikant de procedure bij de door Nederland aangewezen instantie moet doorlopen. Dat geldt ook voor de fabrikant die zijn producten in Nederland in de handel brengt. Indien de procedure in een andere lidstaat wordt doorlopen, vinden de procedurele voorschriften uit hoofdstuk 1A uiteraard geen toepassing.

Hoofdstuk 1A bevat ook voorschriften waar de fabrikant zich aan moet houden na afloop van het succesvol doorlopen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure (de permanente situatie) (de artikelen 1A.3.3, 1A.3.5 en 1A.3.7–1A.3.9). Het betreft onder meer de zorg dat de vervaardigde producten overeenstemmen met het goedgekeurde type of het voldoen aan de vereisten van het goedgekeurde kwaliteitssysteem. Ook gaat het om het bewaren van documenten en het verlenen van medewerking aan controles door de instantie die de beoordeling heeft uitgevoerd. Het betreft voorschriften waaraan de fabrikant moet voldoen ter plekke waar hij zich bevindt. Deze voorschriften zijn echter alleen juridisch bindend in Nederland.

Indien een in het buitenland gevestigde fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure in Nederland doorloopt, werken deze voorschriften voor hem dus niet rechtstreeks. Daarom zal in een overeenkomst tussen de door Nederland aangewezen instantie en de fabrikant worden vastgelegd dat de fabrikant zich aan de desbetreffende voorschriften zal houden. De aangewezen instantie controleert de naleving van de voorschriften. In hoofdstuk 1A is de verplichting daartoe opgenomen. Deze controle-verplichting eindigt niet bij de landsgrenzen, maar moet worden uitgevoerd, ongeacht waar de fabrikant zich bevindt. Houdt de fabrikant zich niet aan de voorschriften, dan kan de aangewezen instelling de gegeven goedkeuring intrekken.

Indien een in het buitenland gevestigde fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure in een andere lidstaat doorloopt, zal de instantie die de beoordeling heeft gedaan, er (contractueel) voor moeten zorgen dat de fabrikant aan zijn verplichtingen voldoet, en voert het de controles uit. De Nederlandse voorschriften spelen dan in juridische zin geen rol, en er is ook geen controlerende taak voor de in Nederland aangewezen instantie. De voorschriften van hoofdstuk 1A over de controlerende taak van de aangewezen instantie werken dan dus niet. Dit geldt ook indien een in Nederland gevestigde fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure in een andere lidstaat doorloopt.

Hoofdstuk 1A bevat ook voorschriften voor importeurs en distributeurs (artikel 1A.1.5 en 1A.1.6), Als een product in Nederland wordt verhandeld, is er altijd ten minste één importeur of distributeur in Nederland. Daarmee is er in elk geval een aanknopingspunt voor de handhaving in Nederland.

De voorschriften voor de importeur werken alleen voor een importeur die zijn activiteiten in Nederland uitoefent. Verdere voorwaarde is dat de fabrikant niet is gevestigd in de Europese Gemeenschap (artikel 1A.1.5, tweede lid). Is aan deze voorwaarden voldaan, dan zijn er twee mogelijkheden.

In de eerste situatie geeft de fabrikant zelf uitvoering aan de op hem rustende verplichtingen, De rol van de importeur is dan stimulerend en «handhavend»: hij moet ervoor zorgen dat de fabrikant inderdaad aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Slaagt hij daarin niet, dan mag hij de betrokken producten niet in de handel brengen, verhandelen of aan een ander ter beschikking stellen (artikel 1A.2.1, eerste tot en met derde lid).

In de tweede situatie neemt de importeur de verplichtingen van de fabrikant op zich. Hij geeft daaraan dus uitvoering. In dit geval gelden de voorschriften van het besluit die zijn gericht op de fabrikant, voor de importeur. Deze situatie kan zich alleen voordoen voor zover de voorschriften zich daartoe lenen.

Ook de voorschriften voor de distributeur werken alleen voor een distributeur die zijn activiteiten in Nederland uitoefent. Het betreft een zorgvuldigheidsnorm. Met name dient de distributeur toe te zien op de aanwezigheid van de CE-markering en van de voorgeschreven documenten. Ook voor de distributeur geldt artikel 1A.2.1. Is aan de vereisten niet voldaan, dan mag hij de betrokken producten niet verhandelen of aan een ander ter beschikking stellen.

Hoofdstuk 1A bevat ook een bepaling voor de gebruiker (artikel 1A.2.1, derde lid). Mist het product de CE-markering of de juiste etikettering, dan is ook het gebruik van het artikel verboden.

Ten slotte bevat hoofdstuk 1A een artikel (1A.1.7) over de erkenning en overname van geharmoniseerde normen en het vermoeden van overeenstemming dat is verbonden met het voldoen aan deze normen.

§ 9. De structuur van het besluit

De oorspronkelijke structuur van het Vuurwerkbesluit is in grote lijnen als volgt:

Hoofdstuk 1 van dit besluit regelt de werkingssfeer van het besluit en bevat voorschriften die zowel op consumentenvuurwerk als op professioneel vuurwerk betrekking hebben. Hoofdstuk 2 heeft uitsluitend betrekking op consumentenvuurwerk. Hoofdstuk 3 ziet op vuurwerk voor professioneel gebruik. In hoofdstuk 4 zijn veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. Hoofdstuk 5 tenslotte bevat overige en overgangsbepalingen.

De voorliggende aanpassing van het Vuurwerkbesluit heeft geleid tot de invoeging van een nieuwe hoofdstuk 1A en tot het splitsen van hoofdstuk 3 in drie afzonderlijke hoofdstukken.

In hoofdstuk 1A zijn nieuwe bepalingen opgenomen die voor alle betrokken artikelen gelden. Zij strekken tot implementatie van de Pyrorichtlijn. Het betreft de verplichting om te voldoen aan de eisen van bijlage I bij de Pyrorichtlijn, de bepalingen inzake de conformiteitsbeoordelingsprocedure, het aanbrengen van de CE-markering en het aanwijzen van notified bodies. Bepalingen die verschillen voor consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk, zijn opgenomen in hoofdstuk 2 respectievelijk hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 3 is gesplitst. Omdat pyrotechnische artikelen voor theatergebruik niet langer worden beschouwd als een categorie vuurwerk en dus ook niet als professioneel vuurwerk, is een apart hoofdstuk 3A nodig geworden dat de bepalingen bevat voor pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Deze bepalingen zijn dus niet langer in hoofdstuk 3 opgenomen. Eén aspect moest daarbij wel gemeenschappelijk blijven voor professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, te weten de vergunning voor het tot ontbranding brengen van deze artikelen. Bij één evenement kunnen zowel professioneel vuurwerk als pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding worden gebracht. Het vergunningstelsel is nu opgenomen in een hoofdstuk 3B. Onder de nieuwe begripsomschrijving van «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk» kan de ontbrandingsvergunning overigens ook betrekking hebben op consumentenvuurwerk.

§ 10. Gevolgen van de aanpassing van het Vuurwerkbesluit voor de veiligheid en het milieu

Zoals eerder aangegeven, is de reikwijdte van de Pyrorichtlijn beperkt tot het op de markt brengen van pyrotechnische artikelen, onder het stellen van veiligheidseisen. Het stellen van voorwaarden voor bijvoorbeeld de opslag van vuurwerk is en blijft voorbehouden aan de individuele lidstaat. Het Vuurwerkbesluit zal daarom op die punten geen aanpassing ondergaan. Omdat de Nederlandse eisen voor de opslag van vuurwerk sterk samenhangen met het type vuurwerk dat voor particulier op de markt mag worden gebracht, zal Nederland mede daarom gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 6, tweede lid, van de richtlijn biedt: nationale beperkingen en verboden ten aanzien van het vuurwerk dat aan de particulier mag worden aangeboden. Vuurwerk dat in het verleden als consumentenvuurwerk verkocht mocht worden, zal na de implementatie ook het vuurwerk zijn dat aan de particulier verkocht mag worden. Door deze wijze van implementeren is de stelling gerechtvaardigd dat deze wijziging van het Vuurwerkbesluit de facto geen gevolgen heeft voor de veiligheid en het milieu.

Omdat na de implementatie in beginsel voor alle lidstaten dezelfde wettelijke regels gelden en voor de meeste vuurwerkartikelen Europese normen zijn opgesteld, kan er op termijn sprake zijn van een verbetering van de veiligheid. Artikelen die momenteel in Nederland als verboden consumentenvuurwerk worden aangemerkt, zullen voor een niet onbelangrijk deel op grond van de Pyrorichtlijn en de Europese normen als categorie 4 vuurwerk worden aangemerkt. Hierdoor geldt door geheel Europa dat deze artikelen slechts aan personen met gespecialiseerde kennis mogen worden afgegeven. Wanneer de intracommunautaire handhaving van deze bepaling in de toekomst goed vorm heeft gekregen, zal de verkrijgbaarheid van gevaarlijk vuurwerk voor de consument afnemen. Nederland zal zich inzetten om de handhaving van de veiligheidseisen van vuurwerk op Europees niveau van de grond te tillen.

§ 11. Gevolgen van de aanpassing van het Vuurwerkbesluit voor de handhaving

De Pyrorichtlijn legt een vaste indeling van pyrotechnische artikelen op. Op basis van vaste kenmerken als toepassing, werking, effect en kruitlading kan voor ieder artikel worden bepaald in welke categorie het thuishoort. Deze indeling wordt door de fabrikant gemaakt en door de aangewezen instantie bevestigd, waarna de CE-markering mag worden aangebracht. Handhaving hiervan vindt primair op systeemniveau plaats, aangevuld met een steekproefsgewijze controle van individuele artikelen.

Bij de implementatie is ervoor gekozen om de tot heden gehanteerde begrippen «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk» in materiële zin gelijk te houden. Daarmee zijn deze begrippen nog steeds complementair aan elkaar. Dat wil zeggen dat vuurwerk dat geen consumentenvuurwerk is, automatisch tot het professionele vuurwerk wordt gerekend.

Door de vaste indeling vanuit de Pyrorichtlijn komt de tot heden gehanteerde werkwijze dat de bestemming mede de indeling bepaalt, te vervallen. De indeling naar bestemming is indertijd op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) ingevoerd en is volgens het OM succesvol geweest bij de aanpak van het illegale vuurwerk. Daarom is bij deze implementatie een handhavingsversterkend artikel ingevoegd dat die bestemming als primair aangrijpingpunt heeft. Dit is het nieuwe artikel 1.2.2, dat in nauw overleg met het OM is vormgegeven. Dit artikel maakt het mogelijk om professioneel vuurwerk dat naar aard en gevonden plaats in de handelsketen, bestemd is voor illegale verhandeling naar particulieren, uit de keten te verwijderen. De handhavingsmogelijkheden blijven daardoor, hoewel op iets andere leest geschoeid, op gelijk niveau als voor de implementatie.

Omdat de Pyrorichtlijn aan lidstaten de mogelijkheid biedt om op nationaal niveau beperkingen en verboden uit te vaardigen ten aanzien van het vuurwerk dat aan de particulier mag worden aangeboden, ontstaat een tweede beoordelings- en handhavingsniveau. Vuurpijlen van de categorie 2 mogen op grond van de Europese normen maximaal 75 gram kruit bevatten. Deze vuurpijlen mogen, indien voorzien van de CE-markering, binnen en tussen de lidstaten verhandeld worden. Wanneer een lidstaat de regel heeft uitgevaardigd dat een vuurpijl slechts aan de consument mag worden aangeboden indien daarin niet meer dan 40 gram kruit aanwezig is, dan mogen vuurpijlen van 75 gram niet aan detaillisten en de particulier verkocht worden. De handhaving van deze regel geschiedt op de gebruikelijke manier van monsterneming en onderzoek, waar nodig gevolgd door het aan het verkeer onttrekken van de bewuste artikelen.

Door de bepaling dat pyrotechnische artikelen vrij verhandeld mogen worden binnen en tussen de lidstaten (mits is voldaan aan de richtlijn), bestaat de kans dat in Nederland partijen vuurwerk worden opgeslagen die, op grond van de nationale beperkingen en verboden, niet in Nederland aan de consument mogen worden aangeboden. Als de bestemming aantoonbaar een andere lidstaat is, kan dit vuurwerk niet op basis van de bestemmingsbepaling (artikel 1.2.2) als vermoed illegaal vuurwerk in beslag worden genomen.

De eisen aan de opslagvoorziening op grond van het Vuurwerkbesluit zijn echter dermate strikt, dat opslag van het meest gevaarlijke vuurwerk dan op die gronden onmogelijk is.

De voorliggende wijziging van het Vuurwerkbesluit weerspiegelt geen gewijzigd inzicht bij de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de betrokken handelingen. Bij de wijziging van het Vuurwerkbesluit gaat het erom dat er van nationale regels wordt overgestapt op Europese regels. Het gaat daarbij om harmonisatie van regels, en niet om een andere beoordeling van de strafwaardigheid. Dit betekent dat artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat bij verandering van wetgeving de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast, hier geen betekenis heeft. Lopende strafprocedures kunnen derhalve conform het oude recht worden afgemaakt, zonder dat behoeft te worden bekeken of de nieuwe bepalingen «gunstiger» zijn voor de verdachte.

§ 12. Administratieve lasten en bedrijfseffecten ten gevolge van de aanpassing van het Vuurwerkbesluit

Reeds bij de voorbereiding van de onderhandelingen over de richtlijn is een inschatting gemaakt van de financiële consequenties ervan. Daarbij bleek dat de Nederlandse uitgangssituatie ongunstig is ten opzichte van die van veel andere lidstaten. Nederland kende geen verplichting van een toelating vooraf, zoals dat wel het geval is in bijvoorbeeld Duitsland. Daardoor krijgen de Nederlandse importeurs met grotere financiële lasten te maken dan hun buitenlandse collega’s.

De Europese Commissie berekende in de «impact assessment» voor de nieuwe situatie de (administratieve) lasten voor het verkrijgen van een CE-markering een bedrag van € 500 tot € 3000 per vuurwerkartikel. Met 50.000 artikelen komt het totaalbedrag dan op € 25 tot € 150 miljoen voor heel Europa. De Commissie stelt dat in de huidige situatie ieder vuurwerkartikel in iedere lidstaat apart moet worden goedgekeurd.

Omdat in Nederland pas met de komst van de Pyrorichtlijn een dergelijke goedkeuringsprocedure wordt ingevoerd, zijn alle kosten die daarmee samenhangen en uitsluitend voor de Nederlandse markt worden gemaakt, dus extra administratieve lasten. Op grond van contacten met de branche is de inschatting dat in Nederland circa 8000 vuurwerkartikelen verkrijgbaar zijn. De kosten van een individuele conformiteitsverklaring (CE-keur) worden op € 1500 geraamd, zodat de eenmalige kosten om aan het gewijzigde Vuurwerkbesluit (en dus de pyrorichtlijn) te gaan voldoen, € 12 miljoen bedragen.

Deze kosten worden gedragen door de circa 15 bedrijven (waarvan 4 grote) die het vuurwerk in Nederland op de markt brengen.

Bij vuurwerk is sprake van een grote jaarlijkse assortimentsvernieuwing. Hoewel die per importeur en van jaar tot jaar fluctueert, wordt gemiddeld genomen 25% van het assortiment vervangen, gewijzigd of qua naamgeving en etikettering aangepast. Voor deze artikelen is dus een nieuwe conformiteitsverklaring noodzakelijk. De assortimentsvernieuwing kost op dit punt derhalve (2000 x € 1500 =) € 3 miljoen per jaar.

Op deze berekening passen echter een aantal (lastig kwantificeerbare) kanttekeningen:

Inverdieneffecten

Deze berekening gaat er vanuit dat er geen inverdieneffecten zijn vanwege het kunnen aanboren van een veel grotere Europese vuurwerkmarkt, dan wel het terugbrengen van het aantal artikelen als gevolg van de invoeringen van CE-keur. Inverdieneffecten zijn echter wel te verwachten. Het is echter niet mogelijk om een inschatting te geven van de omvang van die inverdieneffecten. Een belangrijke reden hiervoor is het gegeven dat elke lidstaat momenteel een eigen culturele traditie ten aanzien van vuurwerk heeft, en die niet snel zal loslaten.

Productfamilies en kleine wijzigingen

Bij de onderhandelingen over de richtlijn is door zowel de vuurwerkbranche als de lidstaten aangedrongen om de kosten voor de CE-markering te beperken door het instellen van productfamilies. Onder productfamilies wordt verstaan groepen van pyrotechnische artikelen die qua ontwerp, functie of gedrag overeenkomen. Dit moet voorkomen dat een volledige procedure moet worden doorlopen wanneer artikelen op ondergeschikte onderdelen onderling verschillen of later worden gewijzigd, zoals wijzigingen in de etikettering van vuurwerkartikelen – van belang met het oog op marketing en productattractiviteit – en andere wijzigingen in het kader van de assortimentsvernieuwing.

De winst bij productfamilies ontstaat doordat bepaalde testen slechts een keer hoeven te worden gedaan maar voor meer artikelen gelden. Het hanteren van productfamilies houdt overigens ook een risico in voor de fabrikant/importeur. Wanneer de aangewezen instantie constateert dat het product niet meer voldoet aan de specificaties waarvoor de conformiteitsverklaring is afgegeven, raakt de fabrikant/importeur voor alle artikelen in de productfamilie zijn verklaring kwijt en mag hij al deze artikelen niet meer op de Europese markt brengen.

Wijzigingen op ondergeschikte onderdelen worden afgewikkeld met een aanvullende conformiteitsverklaring in plaats van een volledige procedure. Hierbij zijn besparingen mogelijk van de helft tot tweederde van de initiële kosten. Daardoor mag verwacht worden dat zowel het bedrag van € 12 miljoen als de jaarlijkse kosten van € 3 miljoen uiteindelijk lager zullen uitvallen.

Omdat in het geheel geen ervaring is met het fenomeen conformiteitsverklaring en dus met de kosten van dit systeem voor de aangemelde instanties, valt nog geen inschatting te maken van de werkelijke reducties als gevolg van het hanteren van productfamilies en aanvullende conformiteitsverklaringen; wel dat er mogelijkheden zijn. Uit overleg met de beoogde aangemelde instantie voor Nederland is gebleken dat het hanteren van productfamilies en aanvullende conformiteitsverklaringen zo veel als mogelijk tot de kern-werkwijze zullen behoren.

De vraag of en in hoeverre deze aanpak wettelijk verplicht zou moeten worden voorgeschreven, dient ontkennend te worden beantwoord. De aangewezen instantie wordt nadrukkelijk om zijn onafhankelijkheid aangewezen. Daarin past niet een bemoeienis vanuit de overheid met de inhoudelijke werkwijze van de instantie. Bovendien zou een dergelijke bemoeienis impliceren dat de (rijks)overheid, ingeval van een discussie tussen de aangewezen instantie en een fabrikant, als scheidsrechter zou moeten en kunnen optreden. Dit verhoudt zich niet met het systeem van aangewezen instanties; ook ontbreekt hiervoor bij de overheid de technische kennis.

Bovendien moet de aangewezen instantie vrij worden gelaten om in bijzondere gevallen af te zien van een dergelijke aanpak. Alleen wanneer de aard van de artikelen en de wijze van produceren dit rechtvaardigt, zal de aangewezen instantie een conformiteitsverklaring kunnen afgeven die een hele productfamilie goedkeurt.

Tot slot geldt dat de bepalingen van de Pyrorichtlijn, en daarmee die van het gewijzigde Vuurwerkbesluit, geen regels bevatten voor het verrichten van conformiteitsbeoordelingen van productfamilies. Omdat de aanwijzing van de aangewezen instantie is gebaseerd op de regels van de Pyrorichtlijn zoals geïmplementeerd in het Vuurwerkbesluit, is er geen basis om in het aanwijzingsbesluit een verplichting in die zin op te nemen. Dit laat onverlet dat het in de praktijk wel mogelijk is om met productfamilies te werken, mits wordt voldaan aan de eisen die de richtlijn en het Vuurwerkbesluit stellen aan de conformiteitsbeoordeling. Overigens gaan van de richtlijn al stimulansen hiernaar uit, aangezien de fabrikant/importeur vrij is in zijn keuze van de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordeling verricht. Het kostenaspect speelt hierbij een grote rol. Uit concurrentieoverwegingen zullen de aangemelde instanties de kosten proberen te drukken hetgeen het werken met productfamilies zal stimuleren.

Een andere mogelijkheid voor importeurs om de lasten te verlagen ligt in de mogelijkheid om gelijke artikelen gezamenlijk bij de fabrikant te betrekken, waardoor de kosten van de conformiteitsverklaring over een groter aantal producten kan worden gespreid. Gelet op de huidige verhoudingen is deze optie echter vooralsnog hypothetisch van aard.

Afhankelijk van de door de fabrikant gekozen beoordelingsprocedure ontstaat er een bewaarplicht voor de conformiteitsverklaring of de verklaring van het EG-typeonderzoek (zie artikel 1A.3.2 en verder). De bewaarplicht geldt voor een periode van 10 jaar na de laatste productie. De kosten ervan zullen beperkt zijn omdat het een beperkt aantal documenten betreft; het kwantificeren van die kosten is mede daarom erg lastig. Deze bewaarplicht kan door de fabrikant of de importeur desgewenst ook digitaal worden ingevuld, mits de authenticiteit van de verklaring geborgd is. De beoogde aangemelde instantie in Nederland zal hierin voorzien door het instellen van een centraal informatiepunt voor zowel fabrikanten/importeurs als voor handhavers. Op dit via internet beschikbare informatiepunt zullen alle noodzakelijke documenten elektronisch beschikbaar zijn.

De vraag of en in hoeverre deze aanpak wettelijk verplicht zou moeten worden voorgeschreven, dient ontkennend te worden beantwoord. De aangewezen instantie wordt nadrukkelijk om zijn onafhankelijkheid aangewezen. Daarin past niet een bemoeienis vanuit overheid met de inhoudelijke werkwijze van de instantie. Daarnaast geldt dat de Pyrorichtlijn, en daarmee het gewijzigde Vuurwerkbesluit, geen regels bevatten over de wijze van bewaren (papier of digitaal), zodat er geen verplichtingen op dit punt in het aanwijzingsbesluit kunnen worden opgenomen. De keuze is dus vrij en wordt aan de markt overgelaten.

Het systeem van CE-markering impliceert dat een pyrotechnisch artikel aan alle bepalingen uit alle relevante richtlijnen voldoet, dus niet alleen van de onderhavige richtlijn. Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant om daar onderzoek naar te doen en zo nodig in aanvullende conformiteitsverklaringen te voorzien. Voor zover bekend zijn er geen andere richtlijnen met CE-verplichtingen van toepassing op vuurwerk, zodat dit niet tot extra kosten zal leiden.

De administratieve lasten voor het bedrijfsleven bij de invoering van het Vuurwerkbesluit in 2002 waren geschat op € 2,7 miljoen voor 2530 bedrijven. Het gaat dan om alle bedrijven in de vuurwerkketen: importeurs, detaillisten en professionele bezigers.

Advies Actal en reactie daarop

Actal heeft over dit wijzigingsbesluit op 8 mei 2009 advies uitgebracht (kenmerk SvE/JvB/2009/1939/062). Het advies van Actal en de reactie daarop worden onderstaand behandeld.

  • Actal adviseert de mogelijke gevolgen van CE-verplichtingen anders dan ten gevolge van de Pyro-richtlijn nader te onderzoek en te kwantificeren.

    Op de website www.evd.nl is nagegaan welke andere europese richtlijnen die tot een CE-verplichting leiden, tot eisen voor pyrotechnische artikelen zouden kunnen leiden. Die zijn niet gevonden. Derhalve leidt de standaardverplichting om aan alle CE-eisen te voldoen voor pyrotechnische artikelen niet tot meer kosten.

  • Actal adviseert om gebruik van productfamilies als een verplichting op te nemen in de aanwijzingsbeschikking van de aangemelde instantie.

    Zoals hiervoor reeds is betoogd, is het niet mogelijk om een dergelijke verplichting op te nemen. Voor de argumentatie daarbij, wordt naar de alinea verwezen die begint met «De vraag of en in hoeverre».

  • Actal adviseert om de nationale eisen aan etikettering uit het besluit te schrappen en om ook op Europees niveau in te zetten op minimale regeldruk als gevolg van extra normen.

    De normen voor pyrotechnische artikelen, die in opdracht van de Europese Commissie door CEN worden opgesteld, maken deel uit van het regelgevingsstelsel; de Pyrorichtlijn is daarvan de basis. Dat betekent dat de voorziene eisen uit de normen, die tot regeling in het Vuurwerkbesluit moeten leiden – en etikettering is daar een onderdeel van – bij de onderhavige wijziging moeten worden meegenomen. De verplichting om een beschrijving of een afbeelding van de werking van het vuurwerk op het etiket te plaatsen, maakt deel uit van deze normen. Bij de discussie over de normen wordt continu een afweging gemaakt tussen de omvang van de verplichting (en de daarmee gepaard gaande lasten) en de helderheid en veiligheid bij het gebruik van de artikelen door de consument. Vanuit dit oogpunt is er geen reden om in deze discussie meer in te zetten op beperken van de regeldruk.

  • Actal adviseert om door middel van voorlichting de eenmalige lasten zo beperkt mogelijk te houden.

    Voor een wijziging als de onderhavige is voorlichting van groot belang. Maar naast de voorlichting na het van kracht worden van het wijzigingsbesluit, is vooral van belang dat de overheid in een vroeg stadium overleg voert met de branche over de aanstaande wijziging. Met name de initiële kosten die een importeur moet maken, worden gemaakt vóór de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit. VROM heeft vanaf het moment dat de Pyrorichtlijn in onderhandeling kwam, nauw contact onderhouden met de vuurwerkimporteurs en op die manier reeds invulling gegeven aan de wens van Actal. Uiteraard volgt na de inwerkingtreding verdere voorlichting over de wijziging.

§ 13. Gevolgen van de aanpassing van het Vuurwerkbesluit voor andere regelgeving

De gevolgen van de wijziging van het Vuurwerkbesluit voor andere besluiten beperken zich tot het aanpassen van begrippen en verwijzingen. Inhoudelijke veranderingen zijn met deze wijzigingen niet beoogd.

Wat de begrippen betreft, gaat het vooral om het invoegen van de «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik», die als afzonderlijke categorie in het Vuurwerkbesluit zijn geïntroduceerd. Daarnaast leidt de gewijzigde omschrijving van de begrippen «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk» op enkele plaatsen tot een aanpassing. De splitsing van hoofdstuk 3 van het Vuurwerkbesluit heeft geleid tot de aanpassing van een aantal verwijzingen.

§ 14. De voorbereiding van het besluit

De wijziging van het Vuurwerkbesluit blijft beperkt tot de implementatie van de Pyrorichtlijn en de Dienstenrichtlijn. Daarom is geen voorhangprocedure van toepassing (artikel 1:8 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer). De nahangprocedure is wel toegepast.

Voorafgaande technische notificatie blijft bij strikte implementatie achterwege. De gevallen waarin toepassing is gegeven aan het tweede lid van artikel 6 van de Pyrorichtlijn, dienen echter wel vooraf te worden genotificeerd. Zie ook § 15 van deze nota van toelichting.

Ondanks het feit dat het strikte implementatie betreft, heeft overleg plaatsgevonden met de branche en met overheidsinstellingen die taken hebben op het gebied van de handhaving. Uiteenlopende commentaren zijn ontvangen. Deels hadden deze betrekking op onderwerpen die geen verband hebben met de implementatie van de Pyrorichtlijn. Deze commentaren zullen nader worden bekeken in het kader van de aanpassing van het Vuurwerkbesluit naar aanleiding van de uitgevoerde evaluatie. Andere commentaren hebben geleid tot aanpassingen van de tekst en de toelichting.

§ 15. Notificatie

Een aantal bepalingen uit het besluit is eerder genotificeerd bij de Europese Commissie (nr. 2001/0262/NL met meldingsdatum 17-12-2001). In het kader van de implementatie van de Pyro-richtlijn werd van de zijde van de Commissie aangegeven dat ingeval van nieuwe nationale maatregelen ter invulling van artikel 6, tweede lid, van de Pyro-richtlijn, deze vooraf dienden te worden genotificeerd op grond van de Notificatierichtlijn. Het betreft hier verboden of beperkingen op het bezit, gebruik of de verkoop aan het grote publiek van bepaalde soorten consumentenvuurwerk, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en andere pyrotechnische artikelen, omwille van de openbare orde of veiligheid of omwille van milieubescherming.

Ook bestaande verboden of beperkingen in de zin van artikel 6, tweede lid, van de richtlijn zouden genotificeerd moeten worden, zo is van de zijde van de Europese Commissie aangegeven.

De artikelen 1.2.2, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.3, 2.3.6, 3.3.1, tweede lid, 3A.3.1 en 3B.1 geven naast implementatie van de Pyro-richtlijn mede invulling aan artikel 6, tweede lid, van de richtlijn. Deze bepalingen zijn genotificeerd bij de Europese Commissie (nr. 2009/0437/NL met meldingsdatum 28-07-2009). De notificatie heeft niet geleid tot opmerkingen van de zijde van de Europese Commissie of van de lidstaten. De bepalingen zijn noodzakelijk uit oogpunt van openbare orde en veiligheid. Deze belangen kunnen niet met andere, minder ingrijpende maatregelen even goed beschermd worden. Daar waar de bepalingen invulling geven aan artikel 6, tweede lid, van de richtlijn, zijn zij materieel ongewijzigd ten opzichte van het eerder genotificeerde Vuurwerkbesluit.

Artikel 1.2.2. geeft deels uitvoering aan artikel 7, derde lid, juncto artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de richtlijn: cat. 4 vuurwerk en cat. T2 pyro-theatergebruik is uitsluitend bestemd voor en mag uitsluitend aan personen met gespecialiseerde kennis ter beschikking worden gesteld. Professioneel vuurwerk bevat echter ook cat. 2 en 3 vuurwerk voorzover niet als consumentenvuurwerk aangewezen; ook cat. T1 pyro-theatergebruik is in dit artikel begrepen. De verboden met betrekking tot deze categorieën betreffen geen implementatie maar invulling van de bevoegdheid die aan de lidstaten is gegeven in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn. Het gaat hier dus deels ook om nationale eisen binnen het kader van de richtlijn. Deze nationale eisen zijn in verband met de richtlijn opnieuw geformuleerd; de strekking ervan komt overeen met de artikelen 1.1.2 en 1.2.2 van het oude Vuurwerkbesluit zoals dat eerder is genotificeerd (nr. 2001/0262/NL).

Het verbodsartikel voorziet erin handhavend te kunnen optreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Aangezien aan het gebruik van deze artikelen meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk behoren dergelijke artikelen om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Om hieraan daadwerkelijk de hand te kunnen houden is in artikel 1.2.2., eerste lid, het verbod om professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te bestemmen voor particulier gebruik, gericht tot de hele vuurwerkketen, zijnde de fabrikant, de importeur en distributeur. Alleen door de handhaving te richten op de hele keten kan het bovengenoemde doel bereikt worden. Zouden fabrikanten en importeurs hiervan gevrijwaard zijn, dan is de kans zeer groot dat dit gevaarlijke vuurwerk particulieren zal bereiken. Dit is uitermate onwenselijk. Voor een verdere toelichting op de verbodsbepalingen wordt verwezen naar par. 16, artikel I, onderdeel J.

Artikel 3.3.1, tweede lid, bevat een uitzondering op het bestaande verbod in artikel 3.3.1, eerste lid. Het verbod strekt deels ter implementatie van art. 7, derde lid, richtlijn. Aangezien professioneel vuurwerk meer omvat dan cat. 4, zoals hiervoor is aangegeven, strekt het deels ter invulling van artikel 6, tweede lid, van de richtlijn. Professoneel vuurwerk dient om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Reden waarom is bepaald dat dit vuurwerk alleen aan personen met gespecialiseerde kennis ter beschikking mag worden gesteld.

De personen met gespecialiseerde kennis zijn in art. 1.1.2a aangewezen. Daarbij is bepaald dat daartoe ook behoren personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie als persoon met gespecialiseerde kennis zijn aangewezen.

Artikel 3A.3.1. bevat soortgelijke bepalingen voor pyrotechnische artikelen voor theatergebruik; in het oude Vuurwerkbesluit behoorden die immers tot professioneel vuurwerk. In verband met de pyro-richtlijn zijn deze artikelen apart gedefinieerd. De bepalingen strekken deels ter implementatie van art. 7, derde lid, richtlijn, nl. voor wat betreft de cat. T2 pyro-theatergebruik. Aangezien pyrotechnische artikelen voor theatergebruik meer omvatten dan cat. T2, nl. ook cat. T1, strekt het deels ter invulling van artikel 6, tweede lid, van de richtlijn. Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik behoren om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Reden waarom is bepaald dat deze artikelen alleen aan personen met gespecialiseerde kennis ter beschikking mogen worden gesteld.

Overigens zijn er enkele ongewijzigde bepalingen in het Vuurwerkbesluit die invulling geven aan art. 6, tweede lid, van de pyro-richtlijn. Deze betreffen de artikelen 2.3.1, 2.3.2 en 2.3.3.

In artikel 2.3.1 wordt het ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk voor handelsdoeleinden beperkt tot degene die een inrichting drijft die omwille van de veiligheid aan bepaalde opslageisen moet voldoen. Voorts mag ter beschikking worden gesteld aan een in het buitenland gevestigde ondernemer die bedrijfsmatig vuurwerk verhandelt.

Artikel 2.3.2 bepaalt dat het ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk aan particulieren alleen mag plaatsvinden op 29, 30 en 31 december. Om redenen van openbare openbare orde en veiligheid is het particulieren niet toegestaan het hele jaar door vuurwerk af te steken maar alleen met Oud en Nieuw. Dit is een reeds vele jaren bestaande Nederlandse traditie, welke ook al jaren in regelgeving is vastgelegd. De verkoop van dit vuurwerk mag dan om reden van openbare orde en veiligheid alleen gedurende de laatste 3 dagen van het oude jaar plaatsvinden. Indien al eerder vuurwerk verkocht zou mogen worden aan het grote publiek, bestaat gerede kans dat dit al eerder afgestoken zou worden. Dit is om redenen van openbare orde en veiligheid niet aanvaardbaar.

Om de redenen van veiligheid is voorts bepaald in artikel 2.3.3 dat niet meer dan 10 kg consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking mag worden gesteld. Particulieren beschikken doorgaans niet over een veilige opslagruimte die voor een grotere hoeveelheid vuurwerk noodzakelijk is.

Voorts is in artikel 2.3.6 bepaald dat het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk door particulieren uitsluitend mag plaatsvinden van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur. Deze tijden sluiten aan bij de Oud en Nieuwviering en verzekeren dat de overlast van het afsteken van vuurwerk (geluidhinder, brandgevaar, kans op letsel) beperkt blijft. Ter verduidelijking is in dit artikel een kleine redactionele aanpassing gemaakt in samenhang met artikel 3B.1.

In artikel 3B.1 (dit artikel is materieel gelijk aan art. 3.3.2 van het oude Vuurwerkbesluit, maar heeft een nieuw artikelnummer gekregen en is aan de nieuwe indeling van het vuurwerk aangepast, zie de Nota van toelichting, par. 16, artikel I, onder JJ) is bepaald dat voor het anders dan met Oud en Nieuw tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk, alsmede het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en het opbouwen van de daarvoor benodigde installaties een vergunning noodzakelijk is. Van belang hierbij is dat voorschriften gesteld kunnen worden ter bescherming van mens en milieu. Zo is het noodzakelijk dat personen die het vuurwerk tot ontbranding brengen beschikken over een certificaat van vakbekwaamheid. Ook dient toestemming te worden verkregen voorafgaand aan het moment waarop het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht. Vuurwerkshows zijn bij uitstek gelegenheden waar mensen naar komen kijken, vaak in grote getale. Het is daarbij van belang dat deze mensen op voldoende grote afstand van de afsteeklokatie worden gehouden. De toestemming voorziet onder meer in dergelijke bepalingen om daarmee de veiligheid te waarborgen.

Conclusie is dat de bovenstaande bepalingen die invulling geven aan art. 6, tweede lid, van de pyro-richtlijn voldoen aan het in dat artikellid gestelde ter bescherming van de belangen van openbare orde, veiligheid en milieubescherming. De bepalingen zijn noodzakelijk, passend en maken geen onderscheid naar herkomst van personen. De maatregelen zijn in het licht van het beoogde doel doeltreffend en goed toepasbaar. Tevens zijn zij goed handhaafbaar door de bevoegde autoriteiten.

§ 16. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A
Artikel 1.1.1
Eerste lid

Er is een aantal nieuwe begrippen opgenomen, die zijn ontleend aan de Pyrorichtlijn. De omschrijving van andere begrippen is aangepast aan genoemde richtlijn.

Categorie 1, 2, 3 en 4; categorie T1 en T2

De Pyrorichtlijn hanteert een indeling van vuurwerk in vier categorieën (1 tot en met 4) en van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in twee categorieën (T1 en T2). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar § 3 van het algemeen deel van deze toelichting, onder «Artikel 3: Categorisering van pyrotechnische artikelen”.

CE-markering

De CE-markering is al toegelicht in § 3 van het algemeen deel van deze toelichting onder «Artikel 4 lid 4, 5 lid 2, artikel 11, artikel 12 en bijlage IV: CE-markering en etikettering».

Consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk, fop- en schertsvuurwerk

Op grond van de goede ervaringen in de handhavingspraktijk met de omschrijving van consumentenvuurwerk in het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, is er bij het totstandkomen van het Vuurwerkbesluit in 2002 voor gekozen om niet de kenmerken (eigenschappen of samenstelling), maar de feitelijke bestemming van het vuurwerk beslissend te laten zijn voor de kwalificatie als «consumentenvuurwerk» dan wel «professioneel vuurwerk». Consumentenvuurwerk werd in het besluit gedefinieerd als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. Professioneel werk was vuurwerk dat geen consumentenvuurwerk is. Nu de Pyrorichtlijn werkt met een indeling van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatervuurwerk in categorieën, konden deze begripsomschrijvingen niet worden gehandhaafd. De nieuwe begripsomschrijvingen sluiten aan bij de categorie-indeling van de Pyrorichtlijn.

De nieuwe begripsomschrijvingen houden mede rekening met de beperkingen die met toepassing van artikel 6 lid 2 van de Pyrorichtlijn zullen worden gesteld aan het ter beschikking stellen van vuurwerk van de categorieën 2 en 3 aan het grote publiek. Op basis van het besluit zal dit worden geregeld bij ministeriële regeling. Ingevolge de Pyrorichtlijn mag vuurwerk van de categorieën 1, 2 en 3 aan de consument ter beschikking worden gesteld, zij het dat doorvoor leeftijdsgrenzen gelden. Nederland zal hier met toepassing van artikel 6 lid 2 van de Pyrorichtlijn beperkingen in aanbrengen. Een deel van het vuurwerk uit categorie 2 en categorie 3 mag niet ter beschikking worden gesteld aan of worden gebruikt door de consument. Dit vuurwerk is daarom begripsmatig ingedeeld bij het professionele vuurwerk. Consumentenvuurwerk is in het besluit dus het vuurwerk dat valt in categorie 1, of in categorie 2 of 3 voor zover het vuurwerk uit die categorieën aan de consument ter beschikking mag worden gesteld. Professioneel vuurwerk vormt daarvan het complement.

Opgemerkt wordt nog dat de term «professioneel vuurwerk» niet langer de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik omvat. Deze artikelen worden conform de Pyrorichtlijn aangemerkt als een aparte categorie, naast het vuurwerk.

Fabrikant, importeur en distributeur

Deze begrippen en de omschrijving ervan zijn ontleend aan de Pyrorichtlijn. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar § 6 van het algemeen deel van deze toelichting.

In het Vuurwerkbesluit kwam voorheen de term «handelaar» voor. Deze term is vervangen door «distributeur».

Fop- en schertsvuurwerk

Ook deze begripsomschrijving is aangepast in verband met de Pyrorichtlijn. De term fop- en schertsvuurwerk omvat in elk geval het vuurwerk dat behoort tot categorie 1 uit de Pyrorichtlijn. Daarnaast kan bij ministeriële regeling nog ander consumentenvuurwerk als fop- en schertsvuurwerk worden aangemerkt. Nog bezien wordt welke categorieën vuurwerk mede als fop- en schertsvuurwerk zullen worden aangemerkt. Uitgangspunt is dat het begrip in essentie dezelfde inhoud zal behouden.

Op fop- en schertsvuurwerk is een aantal voorschriften van het Vuurwerkbesluit niet van toepassing (artikel 2.3.7). Een uitzondering op artikel 2.3.4 is in artikel 2.3.7 niet opgenomen. Deze uitzondering wordt wel gevonden in bijlage 1 bij het Vuurwerkbesluit, onderdeel B, paragraaf 1, voorschrift 1.1. De uitzondering is aldaar echter beperkt tot gevallen waarin binnen een inrichting niet meer dan 200 kilogram fop- en schertsvuurwerk aanwezig is. Is er een grotere hoeveelheid fop- en schertsvuurwerk aanwezig, dan gelden de voorschriften uit bijlage 1 bij het Vuurwerkbesluit voor de opslag en verkoop daarentegen wel. Van toepassing zijn dan de voorschriften voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. Mede met het oog daarop is fop- en schertsvuurwerk omschreven als een subcategorie van het consumentenvuurwerk.

In de handel brengen

Op dit begrip is reeds ingegaan in § 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

De begripsomschrijving rept van «in de handel van de Europese Gemeenschap beschikbaar stellen». De woorden «van de Europese Gemeenschap» geven aan dat de fabrikant de voorschriften die uit de Pyrorichtlijn voortvloeien, niet behoeft na te leven als hij producten vervaardigt die buiten de Europese Gemeenschap in de handel zullen worden gebracht.

NEM

De Engelse tekst in de Europese normen luidt als volgt: «mass of pyrotechnic composition in the firework, excluding the pyrotechnic composition in the initial fuse and any transmitting fuses». Het gaat dus om de totale massa aan pyrotechnische stoffen in het artikel. Hiervan zijn slechts uitgezonderd de massa aan pyrotechnische stoffen in de ontsteeklont en de eventueel aanwezige inwendige lonten.

De definitie van NEM is opgenomen in het eerste lid van artikel 1.1.1, omdat zij nodig is voor alle artikelen die onder het besluit vallen. Tot dusverre kwam het begrip («netto explosieve massa») voor in het vijfde lid, omdat het alleen betrekking had op professioneel vuurwerk.

Persoon met gespecialiseerde kennis

Dit begrip is ingevoerd naar aanleiding van de Pyrorichtlijn. Invulling vindt plaats in artikel 1.1.2a. Verwezen wordt naar de toelichting bij dat artikel.

Pyrotechnisch artikel

De omschrijving van dit begrip is ontleend aan de Pyrorichtlijn. De begripsomschrijving is nodig omdat het begrip voorkomt in de begripsomschrijving van «vuurwerk» en in het begrip «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik».

Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, theatervuurwerk

In navolging van de Pyrorichtlijn is de term «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» in het Vuurwerkbesluit geïntroduceerd. Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» zijn geen subcategorie van het professionele vuurwerk, maar een zelfstandige categorie pyrotechnische artikelen. Daarnaast is de term «theatervuurwerk» gehandhaafd, met het oog op de regels inzake opslag. «Theatervuurwerk» is een subcategorie van «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik». Tot het «theatervuurwerk» behoren de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voor de opslag waarvan kan worden aangesloten bij de eisen voor de opslag van grote hoeveelheden consumentenvuurwerk. In de praktijk wordt ook wel gesproken van groot en klein theatervuurwerk. Ter voorkoming van verwarring is de definitie van «theatervuurwerk» wel aangepast.

«Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» worden in de richtlijn onderscheiden in twee categorieën naar gelang van de manier van gebruik, kort gezegd: wat mag worden gebruikt door een toneelknecht en wat moet worden gebruikt door een echte specialist. Voor theatervuurwerk wordt ook naar het gevaarsaspect van de opslag gekeken. Theatervuurwerk kan zowel tot categorie T1 als tot categorie T2 behoren.

Vuurwerk

De definitie van dit begrip is herzien. Thans is de Europese definitie overgenomen. In grote lijnen is de inhoud van het begrip gelijk gebleven, met dien verstande dat «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» geen vuurwerk zijn, en theatervuurwerk dus ook geen vuurwerk meer is.

De definitie luidde tot dusverre: «een product of voorwerp waarin of waarop een sas aanwezig is en dat bestemd is om voor vermakelijkheidsdoeleinden tot ontbranding gebracht te worden». De bestemming van het vuurwerk vormt in de gewijzigde begripsomschrijving niet langer een uitdrukkelijk element. Zij speelt niettemin, evenals tot dusverre, een rol. In de nieuwe definitie («pyrotechnische artikelen ter vermaak») ligt het bestemmingselement besloten in de woorden «ter vermaak». Primair wordt gekeken naar de bestemming met het oog waarop het product is vervaardigd. Secundair kan de houder van het product daaraan feitelijk de bestemming «vermaak» geven. Dat is bijvoorbeeld het geval als iemand een noodseinmiddel met Oud en Nieuw als vuurwerk tot ontbranding brengt. De regels voor vuurwerk worden op een dergelijk artikel mede van toepassing.

Noodseinmiddelen zijn bestemd om de aandacht te trekken in bijzondere of noodsituaties op zee of ander water. Noodseinmiddelen waarvan de uiterste gebruiksdatum is verstreken, mogen niet meer als zodanig worden gebruikt. Het komt echter voor dat zij alsnog voor vermaak worden afgestoken, vaak bij Oud en Nieuw. In het Besluit overige pyrotechnische artikelen is bepaald dat de daaronder vallende artikelen niet mogen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn vervaardigd. Het gebruik van noodseinmiddelen ter vermaak is dus niet toegestaan. Wie dit verbod negeert, heeft aan het noodseinmiddel feitelijk wel een nieuwe bestemming gegeven (vermaak), waardoor het tevens een pyrotechnisch artikel ter vermaak is geworden. Daarmee worden de regels voor vuurwerk er mede op van toepassing. Ook langs de weg van die regels kan dus tegen misbruik van de noodseinmiddelen worden opgetreden.

Het noodseinmiddel valt overigens niet onder de subtermen «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk», omdat het niet is ingedeeld in één van de categorieën vuurwerk (artikel 1A.1.1). Alleen de bepalingen van het Vuurwerkbesluit die generiek betrekking hebben op vuurwerk (dus op alle categorieën vuurwerk) zijn daarom van toepassing. Vooral zijn dat bepaalde verbodsbepalingen. Genoemd kunnen worden art. 1.2.3 en 1.2.4 lid 1.

Wie zelf vuurwerk maakt, brengt een pyrotechnisch artikel ter vermaak voort. De regels voor vuurwerk zijn er daarom op van toepassing. Met name artikel 1.2.2 is van belang. Ook hier geldt dat het product niet valt onder de subtermen «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk». Ook dit product is immers niet ingedeeld.

Sas (vervallen begrip)

Als gevolg van de wijziging van de begripsomschrijving van «vuurwerk» is de begripsomschrijving van «sas» vervallen.

Vierde lid

De verwijzingen zijn aangepast.

Zesde lid

Dit nieuwe lid bevat een element dat in de Pyrorichtlijn deel uitmaakt van de begripsomschrijving van «in de handel brengen».

B

Artikel 1.1.2 is vervallen. Dit artikel sloot aan bij de oude definitie van «consumentenvuurwerk», die was gebaseerd op de bestemming van het vuurwerk. Vuurwerk dat kennelijk was bestemd voor de particulier, of zich in handen bevond van een particulier, werd ingevolge artikel 1.1.2 aangemerkt als consumentenvuurwerk. Vuurwerk waarvan de bestemming niet kon worden vastgesteld, werd aangemerkt als professioneel vuurwerk. Nu de gewijzigde begripsomschrijving van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk niet langer aansluit bij de bestemming van de producten, maar bij de kenmerken ervan, is er voor artikel 1.1.2 geen plaats meer. Het nieuwe artikel 1.2.2 sluit wel aan bij de bestemming van de producten; zie aldaar.

C
Artikel 1.1.2a

In lid 3 van artikel 7 van de Pyrorichtlijn is bepaald dat vuurwerk van categorie 4, pyrotechnische artikelen van categorie P2 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T2 door fabrikanten, importeurs of distributeurs uitsluitend aan personen met gespecialiseerde kennis mogen worden verkocht of anderszins ter beschikking gesteld. De lidstaten wijzen de personen met gespecialiseerde kennis aan. Artikel 1.1.2a bevat deze aanwijzing.

Dit artikel is een combinatie van de definitie uit de Pyrorichtlijn en de aanwijzing van personen met gespecialiseerde kennis. Uit artikel 3.3.1 en 3A.3.1 blijkt dat deze personen vuurwerk van categorie 4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T2 mogen hanteren en gebruiken.

De diverse genoemde categorieën van personen zijn ontleend aan het tweede lid van artikel 3.3.1 van het Vuurwerkbesluit zoals dat gold tot de onderhavige herziening. Onderdeel c van dat artikel is echter niet overgenomen in art. 1.1.2a. Dit onderdeel betrof «een in het buitenland gevestigde ondernemer wiens bedrijfsmatige activiteit bestaat uit het verhandelen van of het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk». Ingevolge het voorheen geldende artikel 3.3.1 mocht professioneel vuurwerk ook aan een dergelijke buitenlandse ondernemer ter beschikking worden gesteld. Onder de herziene regeling mag dit nog slechts indien de betrokkene door de lidstaat waar hij zich bevindt, is aangewezen als persoon met gespecialiseerde kennis (tweede lid).

De onderdelen d, e en g van artikel 1.1.2a zijn anders geformuleerd in vergelijking met het oude artikel 3.3.1. De formulering is nu gericht op personen. De termen «politie», «brandweer» en «krijgsmacht» zijn daartoe vervangen door «medewerkers van de politie/de brandweer/de krijgsmacht in de uitoefening van hun functie». Een aanwijzing van een instantie zou niet sporen met de Pyrorichtlijn. In onderdeel e is een iets andere formulering gekozen omdat de clausule «in de uitoefening van hun functie» daar minder goed past.

D
Artikel 1.1.3

In de aanhef van artikel 1.1.3 is gekozen voor een positieve formulering: het Vuurwerkbesluit is van toepassing op vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Daardoor zijn enige categorieën van pyrotechnische artikelen op voorhand uitgesloten van het Vuurwerkbesluit. Dat geldt voor de categorieën van pyrotechnische artikelen, genoemd in artikel 1, vierde lid, onder b, c, e en f van de Pyrorichtlijn. Een aparte bepaling is daarvoor niet nodig. De richtlijn spreekt in artikel 1, vierde lid, onder a, van pyrotechnische artikelen voor niet-commercieel gebruik. De Pyrorichtlijn is niet van toepassing op pyrotechnische artikelen voor niet-commercieel gebruik overeenkomstig de nationale wetgeving door strijdkrachten, politie of brandweer (artikel 1, vierde lid, onder a). De uitsluiting van pyrotechnische artikelen van het Vuurwerkbesluit bij krijgsmacht, politie en brandweer is in dit artikel slechts beperkt tot die pyrotechnische artikelen die worden gebruikt voor instructiedoeleinden. Gelet op de huidige praktijk is ervoor gekozen de krijgsmacht, politie en brandweer geen ruimere uitzonderingspositie toe te staan dan noodzakelijk is. In concreto betekent dit het handhaven van de reeds bestaande uitsluitingsgrond voor instructiedoeleinden.

Een uitzonderingsbepaling is nodig voor vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik waarop bepaalde bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Deze uitzonderingen zijn mede opgenomen in artikel 1.1.3. Daarmee is ook uitvoering gegeven aan artikel 1, vierde lid, onder a en d van de Pyrorichtlijn. Deze uitzonderingen waren reeds opgenomen in artikel 1.1.3.

E

In artikel 1.1.4 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Verder is de verwijzing naar andere artikelen van het Vuurwerkbesluit aangepast aan de introductie van hoofdstuk 3A. Gelet op het feit dat het eerste lid op een aantal plaatsen aanpassing behoeft, is dit lid opnieuw vastgesteld.

F
Artikel 1.1.5

In artikel 1.1.5 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Verder is de verwijzing naar andere artikelen van het Vuurwerkbesluit aangepast aan de introductie van de hoofdstukken 3A en 3B.

Artikel 1.1.5 gaat over de controleur van vuurwerk, en betreft het door deze ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengen van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Het betreft dus een ander onderwerp dan artikel 1A.2.3 (zie aldaar).

G
Artikel 1.1.7

Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Pyrorichtlijn kunnen met behulp van een comité-procedure bepaalde uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld. Artikel 1.1.7 waarborgt dat dergelijke maatregelen snel in de Nederlandse regelgeving kunnen worden doorgevoerd. De Minister van VROM draagt daarvoor zorg door middel van een ministeriële regeling.

Het tweede lid onder a van artikel 18 van de Pyrorichtlijn gaat over een traceerbaarheidssysteem en het tweede lid onder b gaat over gemeenschappelijke criteria voor het verzamelen van gegevens. Uit het tweede lid onder b volgt dat, àls een lidstaat gegevens verzamelt, dit moet gebeuren volgens de gemeenschappelijke criteria. Uit de bepaling volgt niet dat de lidstaten verplicht zijn om gegevens te verzamelen.

Artikel 1.1.8

De Pyrorichtlijn wordt in de EER-staten die geen lidstaat van de Europese Unie zijn, op precies dezelfde wijze toegepast als in de lidstaten. In § 1 van het algemene deel van deze nota van toelichting is hierop al ingegaan.

H

Het opschrift van § 2 is aangepast. § 2 gaat thans ook over pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Om het opschrift beknopt te houden, is niet gekozen voor het toevoegen van de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in het opschrift, maar voor het schrappen van de woorden «van vuurwerk».

I

Artikel 1.2.1 is vervallen. In dit artikel werden samenstellingseisen gesteld aan vuurwerk. Thans gelden de fundamentele veiligheidseisen van de Pyrorichtlijn, waarnaar wordt verwezen in artikel 1A.1.4. Daarnaast is geen plaats meer voor de nationale samenstellingseisen van artikel 1.2.1.

Opgemerkt wordt dat wel nationale eisen worden gesteld om te bepalen of vuurwerk wordt aangemerkt als consumentenvuurwerk. Hiervoor biedt artikel 2.1.1 de basis.

J
Artikel 1.2.2

Zoals is aangegeven in het algemene deel van deze nota van toelichting, is de bestemming van het vuurwerk niet langer bepalend voor de categorisering ervan. Voortaan zijn de kenmerken van het vuurwerk bepalend (zie § 7 van het algemene deel van deze nota van toelichting, onder «Aanpassing van de begripsomschrijving van «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk»», alsmede de artikelsgewijze toelichting bij beide begrippen).

Er is echter wel behoefte blijven bestaan aan een artikel dat een verbodsbepaling behelst die aanhaakt bij de bestemming van het vuurwerk of de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Reeds in de nota van toelichting bij het oorspronkelijke Vuurwerkbesluit is gewezen op de goede ervaringen die zijn opgedaan met de handhaving van een dergelijk artikel.

Het eerste tot en met het derde lid van artikel 1.2.2 beogen in deze behoefte te voorzien. Met name is belangrijk dat handhavend kan worden opgetreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. In het vijfde lid is aangegeven wanneer dit in ieder geval zo is. Dit vijfde lid is inhoudelijk gelijk aan het oude artikel 1.1.2, eerste lid. Met handhavend optreden behoeft dus niet te worden gewacht totdat dit vuurwerk de particulier bereikt. Reeds in een eerder stadium, bijvoorbeeld bij de invoer, kan worden ingegrepen. Voor het bestrijden van de illegale handel in vuurwerk is dit een belangrijke mogelijkheid.

De drie leden van het artikel volgen in grote lijnen de gehele keten. Het eerste lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien van het voorhanden hebben. Het tweede lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en de particulier. Het derde lid betreft de particulier zelf.

Het vierde lid van artikel 1.2.2 heeft een afwijkend karakter. Dit lid heeft betrekking heeft op alle vuurwerk (en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik). Het is een generiek verbod, gericht op alle spelers in de keten, om – breed omschreven – handelingen met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te verrichten indien de betrokken producten niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit. Hier speelt de bestemming dus geen rol. Met deze bepaling kan bijvoorbeeld ook worden opgetreden tegen het gebruik van andere pyrotechnische artikelen, zoals noodseinmiddelen, als vuurwerk. Ook zelfgemaakt vuurwerk kan op basis van het vierde lid worden aangepakt. Zowel voor de andere pyrotechnische artikelen als voor het zelfgemaakte vuurwerk geldt dat niet de noodzakelijke procedures zijn doorlopen, dat de producten niet zijn ingedeeld in een van de categorieën van de Pyrorichtlijn, en dat de CE-markering en de juiste etikettering ontbreken.

Er zijn kleine verschillen in formulering tussen de leden van artikel 1.2.2. In het eerste lid is de term «toepassen» niet opgenomen, omdat de toepassing in de daar bedoelde schakels van de keten niet speelt. In het vierde lid is «toepassen» daarentegen wel genoemd. Overigens is «toepassen» vrijwel synoniem met het in dat lid ook genoemde «tot ontbranding brengen».

Artikel 1.2.2 staat naast andere verbodsbepalingen in het gewijzigde Vuurwerkbesluit, waaronder artikel 1A.2.1. Dat artikel is te zien als een verbijzondering van artikel 1.2.2, vierde lid.

Artikel 1.2.2 staat ook naast de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.6. Zij betreffen consumentenvuurwerk. Anders dan professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik mag consumentenvuurwerk op zichzelf wel ter beschikking worden gesteld van de particulier. Toch gelden daar duidelijke beperkingen voor. Deze beperkingen zijn in de genoemde artikelen van hoofdstuk 2 te vinden. Ook wordt het gebruik door de consument beperkt. Artikel 2.3.1 reguleert het voor handelsdoeleinden ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk. De artikelen 2.3.2 tot en met 2.3.5 stellen beperkingen aan het ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk aan de particulier. Artikel 2.3.6 betreft het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk door de particulier.

Ten slotte zijn verbodsbepalingen te vinden in de artikelen 3.3.1 en 3A.3.1. Deze artikelen beperken het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot personen met gespecialiseerde kennis. Zij betreffen deels hetzelfde onderwerp als artikel 1.2.2, maar vanuit een andere invalshoek. Artikel 2.2.1 beoogt beschikbaarstelling aan de particulier uit te sluiten, de artikelen 3.3.1 en 3A.3.1 beogen een beperking tot personen met gespecialiseerde kennis. Laatstgenoemde artikelen betreffen overigens alleen het terbeschikkingstellen zelf, dus niet de eerdere schakels in de keten.

K
Artikel 1.2.2a

Dit artikel is de voortzetting van het eerste lid onder b en het tweede lid onder b van artikel 1.2.2 zoals dat gold tot de inwerkingtreding van het onderhavige besluit. De inhoud is ongewijzigd gebleven.

L

In artikel 1.2.3 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Verder is de verwijzing naar andere artikelen van het Vuurwerkbesluit aangepast aan de introductie van hoofdstuk 3B.

M

In artikel 1.2.4 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Verder is de verwijzing naar andere artikelen van het Vuurwerkbesluit aangepast aan de introductie van de hoofdstukken 3A en 3B. Gelet op het feit dat het artikel op een aantal plaatsen aanpassing behoeft, is het opnieuw vastgesteld.

N

In artikel 1.2.5 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Verder is de verwijzing naar andere artikelen van het Vuurwerkbesluit aangepast aan de introductie van de hoofdstukken 3B. Gelet op het feit dat het artikel op een aantal plaatsen aanpassing behoeft, is het opnieuw vastgesteld.

O

In artikel 1.2.6 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Met het oog op de leesbaarheid is in dit geval gekozen voor toevoeging van een apart lid.

P

In artikel 1.2.7 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd.

Q

Voor het opschrift van § 3 geldt hetzelfde als voor het opschrift van § 2.

R
Artikel 1.3.1

De onderdelen d en e van artikel 1.3.1, zoals die luidden voorafgaand aan de onderhavige herziening van het Vuurwerkbesluit, zijn komen te vervallen. Deze onderdelen hadden betrekking op verplichtingen van de fabrikant, en pasten daardoor minder goed in artikel 1.3.1. Beide verplichtingen zijn nu te vinden in de artikelen inzake de etikettering (artikelen 2.1.3, 3.1.1 en 3A.1.1).

In het artikel zijn voorts de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Gelet op het feit dat het artikel op een aantal plaatsen aanpassing behoeft, is het opnieuw vastgesteld.

S

In artikel 1.3.2 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Gelet op het feit dat het artikel op een aantal plaatsen aanpassing behoeft, is het opnieuw vastgesteld. Voorts is in het vierde lid, onder c, de CE-markering toegevoegd. Ook is «netto explosieve massa» vervangen door NEM, in verband met het feit dat het begrip NEM nu is opgenomen en gedefinieerd in het eerste lid van artikel 1.1.1. Gelet op het feit dat het artikel op een aantal plaatsen aanpassing behoeft, is het opnieuw vastgesteld.

T

Voor het opschrift van § 4 geldt hetzelfde als voor het opschrift van § 2.

U

Voor artikel 1.4.1 geldt hetzelfde als voor artikel 1.3.2.

V

In artikel 1.4.2 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd.

W

In artikel 1.4.3 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Verder is de verwijzing naar andere artikelen van het Vuurwerkbesluit aangepast aan de introductie van hoofdstuk 3A.

X
Hoofdstuk 1A

In het nieuwe hoofdstuk 1A zijn bepalingen opgenomen, ter implementatie van de Pyrorichtlijn, die betrekking hebben op de categorie-indeling van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, de fundamentele veiligheidseisen, de conformiteitsbeoordeling, en de aanwijzing van de instantie die de beoordeling in Nederland uitvoert. Bepalingen die verschillen voor consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zijn, ook als zij strekken tot implementatie van de Pyrorichtlijn, opgenomen in hoofdstuk 2, hoofdstuk 3 en hoofdstuk 3A. Dat geldt met name voor de etiketteringseisen, maar ook de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van vuurwerk zijn buiten hoofdstuk 1A geregeld. Zie over de werking van hoofdstuk 1A § 8 van deze nota van toelichting.

Artikel 1A.1.1

In dit artikel zijn enkele begrippen omschreven die alleen van betekenis zijn voor hoofdstuk 1A.

Aangemelde instantie

In elke lidstaat zullen er een of meer instanties worden aangewezen voor het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedure. Deze instanties worden in de Pyrorichtlijn aangeduid als de «aangemelde instanties». In de praktijk wordt vaak de term «notified bodies» gebruikt. De term «aangemeld» heeft betrekking op de verplichte aanmelding door de lidstaten van de instanties die zij hebben aangewezen. Die aanmelding geschiedt bij de Commissie en de andere lidstaten. (artikel 10, eerste lid, van de Pyrorichtlijn). Aan de aanmelding van de instantie gaat de aanwijzing door de lidstaat vooraf.

In hoofdstuk 1A wordt de term «aangemelde instantie» gebruikt als het gaat om instanties die door Nederland dan wel een andere lidstaat zijn aangewezen. De term «aangewezen instantie» heeft betrekking op de door Nederland aangewezen instantie en blijft beperkt tot § 5 van hoofdstuk 1A.

Bijlage I en, bijlage II van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen

Het Vuurwerkbesluit verwijst in hoofdstuk 1A naar de bijlagen bij de Pyrorichtlijn. Deze bijlagen worden aangeduid met Romeinse cijfers, en moeten goed worden onderscheiden van de bijlagen 1, 2 en 3 bij het Vuurwerkbesluit zelf. Een begripsomschrijving van bijlage I en bijlage II is opgenomen om te bewerkstelligen dat naar deze bijlagen geheel (bijlage I) of gedeeltelijk (bijlage II) statisch wordt verwezen. Bijlage III en bijlage IV bij de Pyrorichtlijn komen in de onderhavige begripsomschrijving niet voor. Naar deze beide bijlagen wordt dynamisch verwezen.

Bijlage I

Naar bijlage I wordt statisch verwezen. Dit volgt uit de clausule «naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld” in de begripsomschgrijving. «Statische verwijzing» houdt in dat een wijziging van bijlage I niet automatisch doorwerkt in de Nederlandse regelgeving. Een dergelijke wijziging kan voor Nederland pas gaan werken nadat de begripsomschrijving is aangepast. Gelet op de inhoud van bijlage I (de fundamentele veiligheidseisen) is dat van belang. Bij een wijziging van bijlage I moet de Nederlandse regelgeving uitdrukkelijk worden bezien.

Bijlage II en het tweede lid

Naar bijlage II wordt ten dele dynamisch verwezen. «Dynamische verwijzing» houdt in dat een wijziging van de betrokken onderdelen van bijlage II automatisch doorwerkt in de Nederlandse regelgeving. De dynamische verwijzing geldt voor de onderdelen van de bijlage II die betrekking hebben op de conformiteitsbeoordelingsprocedure zelf.

De bijlage bevat ook voorschriften die betrekking hebben op de situatie na het succesvol doorlopen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure (de permanente situatie). Deze voorschriften zijn overgenomen in hoofdstuk 1A. Wordt bijlage II op dit punt gewijzigd, dan werkt dit niet automatisch door. De desbetreffende artikelen van hoofdstuk 1A moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd. In het tweede lid van artikel 1A.1.1 is aangegeven welke onderdelen van bijlage II het betreft.

Conformiteitsbeoordelingsprocedure

In artikel 1A.3.2 is aangegeven welke procedures het betreft.

Fundamentele veiligheidseisen

In artikel 1A.1.4 is de verplichting voor de fabrikant opgenomen om aan deze eisen te voldoen.

Geharmoniseerde norm

Deze term is ontleend aan de Pyrorichtlijn. Het betreft Europese normen waarvan het benutten vrijwillig is, maar benutting levert wel het vermoeden op dat aan bepaalde eisen is voldaan. De normen worden door de Europese Commissie en vervolgens door de lidstaten erkend en overgenomen (artikel 1A.1.5). Zie ook § 7.2.

Module B, C, D, E, G en H

De volgende conformiteitsbeoordelingsprocedure zijn beschikbaar in het kader van de Pyrorichtlijn:

  • a) het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage II, afdeling 1, en naar keuze van de fabrikant hetzij:

    • i) de overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage II, afdeling 2;

    • ii) de productiekwaliteitsborging (module D), bedoeld in bijlage II, afdeling 3 of,

    • iii) de productkwaliteitsborging (module E), bedoeld in bijlage II, afdeling 4;

  • b) de eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage II, afdeling 5 of,

  • c) de algehele productkwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage II, afdeling 6, voor zover het gaat om vuurwerk van categorie 4.

In principe heeft de fabrikant de keuze (artikel 1A.3.2). De voorschriften verschillen per module (zie bijlage II en, voor de permanente situatie, de artikelen 1A.3.3 tot en met 1A.3.10).

Artikel 1A.1.2

Zoals aangegeven, werkt een wijziging van de bijlagen bij de Pyrorichtlijn ten dele automatisch door in de Nederlandse regelgeving. Hetzelfde geldt voor artikel 10 of artikel 11 van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Naar artikel 10 wordt verwezen in artikel 1.1.1 van dit besluit (De definitie van «aangemelde instantie») en in artikel 1A.5.1. Naar artikel 11 wordt verwezen in artikel 1.1.1 van dit besluit (De definitie van «CE-markering»). In het eerste lid van artikel 1A.1.2 is aangegeven op welk tijdstip de betrokken wijzigingen gaan gelden in Nederland. Dat is op het tijdstip waarop de wijziging in de Nederlandse regelgeving moet zijn geïmplementeerd. De mogelijkheid is opengehouden om bij ministerieel besluit een ander (eerder) tijdstip aan te wijzen.

In het eerste lid worden naast elkaar genoemd een wijzigingsrichtlijn en een wijzigingsbesluit. Het noemen van het wijzigingsbesluit houdt verband met het feit dat bijlage II en III aan de technische vooruitgang kunnen worden aangepast met toepassing van de comitéprocedure (artikel 18, eerste lid, onder b, van de Pyrorichtlijn).

Een bekendmaking van de wijziging van de bijlagen is belangrijk. Daarin voorziet het tweede lid. Het tweede lid is mede opgenomen met het oog op de Aanwijzingen voor de regelgeving, aanwijzing 347.

Artikel 1A.1.3

Dit artikel betreft de indeling in categorieën van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. De fabrikant is met deze taak belast (eerste lid), maar de gemaakte keuze wordt getoetst in het kader van de conformiteitsbeoordelingsprocedure (tweede lid). De categorieën worden nader omschreven in het derde lid. De geharmoniseerde normen waarin voor diverse vuurwerkartikelen is aangegeven welke categorie welke maximale hoeveelheid kruit mag bevatten, zullen voor de fabrikant een belangrijk hulpmiddel worden bij de uitvoering van zijn taak.

Vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen van artikel 1A.1.4, zijn altijd indeelbaar in één van de genoemde categorieën. Vuurwerk dat niet valt in categorie 1, 2 of 3, valt in categorie 4. Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die niet vallen in categorie T1, vallen in categorie T2. Producten die niet voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen van artikel 1A.1.4 zijn binnen het Vuurwerkbesluit wel «vuurwerk» of «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» als zij voldoen aan de desbetreffende begripsomschrijving (met name de aanwezigheid van explosieve stoffen), maar zij zijn door de maker niet ingedeeld in één van de categorieën van artikel 1A.1.3. Het kan dan onder meer gaan om zelf geknutseld vuurwerk.

Doordat de producten niet zijn ingedeeld, zijn zij, als het vuurwerk betreft, ook niet te kwalificeren als «consumentenvuurwerk» of «professioneel vuurwerk». Alleen de bepalingen van het Vuurwerkbesluit die generiek betrekking hebben op vuurwerk (dus op alle categorieën vuurwerk) zijn daarom op dergelijk vuurwerk van toepassing. Met name zijn dat bepaalde verbodsbepalingen. Genoemd kunnen worden de artikelen 1.2.2, vierde lid, 1.2.3, 1.2.4, eerste lid, en 1A.2.1. Zie ook de toelichting bij de begripsomschrijving van «vuurwerk».

Artikel 1A.1.4

In dit artikel is vastgelegd dat de pyrotechnische artikelen moeten voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen, zoals deze zijn vastgelegd in bijlage I bij de Pyrorichtlijn.

Artikel 1A.1.5

Dit artikel betreft de verplichtingen van de importeur. Hij speelt een rol als de fabrikant buiten de Europese Gemeenschap is gevestigd. Importeur is degene die het artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt. Hij zorgt ervoor dat de fabrikant aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit besluit heeft voldaan of neemt deze verplichtingen op zich. In § 8 is hierop reeds ingegaan.

Artikel 1A.1.6

Dit artikel betreft de verplichtingen van de distributeur. Distributeur is elke natuurlijke of rechtspersoon in de leveringsketen die in de uitoefening van zijn bedrijf een pyrotechnisch artikel op de markt beschikbaar maakt. Voor hem geldt een zorgvuldigheidsnorm. In het tweede gedeelte van de zin is een belangrijk element van de vereiste zorgvuldigheid vastgelegd. In § 8 is hierop reeds ingegaan.

Zoals al is aangegeven in het algemene deel van deze toelichting, neemt de distributeur in Nederland een belangrijke plaats in. De fabrikant van de pyrotechnische artikelen is veelal buiten Nederland (en de Gemeenschap) gevestigd. Degene die het product voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar heeft gemaakt (de importeur) kan zeer wel een persoon zijn die in een andere lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld als een product in Duitsland op de markt is gebracht voordat het op de Nederlandse markt beschikbaar komt). In een dergelijk geval zijn al degenen die het pyrotechnische artikel in Nederland op de markt brengen, aan te merken als «distributeur».

Artikel 1A.1.7

De erkenning van de Europese geharmoniseerde normen is geregeld in artikel 1A.1.7. Deze normen worden in opdracht van de Europese Commissie onder toezicht van CEN ontwikkeld. Het voldoen aan de normen levert, zo bepalen de Pyrorichtlijn en artikel 1A.1.7, een vermoeden van overeenstemming met de bepalingen uit de Pyrorichtlijn op. Op basis van de vermoeden van overeenstemming verleent een aangemelde instantie de conformiteitsverklaring. Wanneer een fabrikant de normen niet hanteert, dient hij op andere wijze de aangemelde instantie ervan te overtuigen dat het betreffende artikel toch voldoet aan de bepalingen van de Pyrorichtlijn.

Artikel 1A.2.1

Via een aantal verbodsbepalingen waarborgt artikel 1A.2.1 dat aan de eisen van de Pyrorichtlijn wordt voldaan en dat tegen overtreding van die eisen kan worden opgetreden. Het eerste lid heeft betrekking op de fundamentele veiligheidseisen, het tweede lid op de conformiteitsbeoordelingsprocedure, het derde lid op de CE-markering en de etikettering, en het vierde lid op de vereiste aanwezigheid van documenten. Welke documenten aanwezig moeten zijn, wordt geregeld in § 3 van hoofdstuk 1A van het Vuurwerkbesluit.

Het eerste tot en met het derde lid richten zich in het bijzonder op het in de handel brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met de Europese voorschriften. Reden dat in het eerste tot en met het derde lid ook het voorhanden hebben en het aan een ander ter beschikking stellen in artikel 1A.2.1 worden genoemd, is dat het artikel mede geldt voor de importeur en de distributeur. In het derde lid wordt bovendien het gebruik genoemd. Bij gebreke van de CE-markering en de juiste etikettering mag het desbetreffende product dus niet worden gebruikt.

Het vierde lid van artikel 1A.2.1 is gericht op diverse handelingen, waaronder het verplicht ter beschikking hebben van bepaalde documenten. Die bepaling is gericht op de fabrikant, dan wel op de importeur, indien deze de verplichtingen van de fabrikant op zich heeft genomen.

Artikel 1A.2.2 en 1A.2.3

Deze artikelen behelzen enkele uitzonderingen op artikel 1A.2.1. De uitzonderingen zijn ontleend aan de Pyrorichtlijn (artikel 6, derde en vierde lid, en artikel 12, zesde lid, van de richtlijn).

Artikel 1A.2.2 behelst een bijzondere regeling voor pyrotechnische artikelen die worden getoond en gebruikt op handelsbeurzen, tentoonstellingen en demonstraties voor de marketing van pyrotechnische artikelen. Er geldt een vrijstelling van de verboden van artikel 1A.2.1. In plaats daarvan dient te worden voldaan aan de specifieke eisen, opgenomen in het tweede en derde lid van artikel 1A.2.2. Artikel 1A.2.3 behelst een soortgelijke regeling als artikel 1A.2.2, voor pyrotechnische artikelen die voor onderzoeks-, ontwikkelings- en testdoeleinden zijn geproduceerd. Ook hiervoor worden de verboden van artikel 1A.2.1 vervangen door een specifieke regeling, opgenomen in het tweede en derde lid van artikel 1A.2.3.

Welbeschouwd gaat het om een vrijstelling de CE-markering en de etiketteringsvoorschriften, en wat daarmee samenhangt (de eisen van bijlage I en de conformiteitsbeoordeling). In feite geldt voor deze situaties een zelfstandig etiketteringsvoorschrift.

Andere eisen uit het Vuurwerkbesluit gelden onverkort. Dat geldt bijvoorbeeld voor de eisen inzake de opslag en het vervoer. Evenmin is er een vrijstelling van het vergunningvereiste voor het eventueel afsteken van het vuurwerk. Aan een vergunning kunnen zo nodig andere dan de gangbare voorschriften worden verbonden, nu de artikelen de CE-markering missen (bv een grotere veiligheidsafstand). Ook art. 1.2.2 blijft van toepassing.

Artikel 1A.2.3 moet wel worden onderscheiden van artikel 1.1.5. Dat artikel gaat over de controleur van vuurwerk, en betreft het door deze ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengen van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

Artikel 1A.3.1

In dit artikel wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure verplicht gesteld. Zoals reeds in § 8 is aangegeven, mag deze procedure in elke lidstaat worden doorlopen.

Artikel 1A.3.2

De fabrikant heeft de keuze uit diverse procedures (modules). Zij worden aangegeven in artikel 1A.3.2.

De aanhef van artikel 9 van de Pyrorichtlijn suggereert dat de fabrikant de conformiteitsbeoordelingsprocedure doet. Het eerste lid van artikel 10 van de richtlijn suggereert evenwel dat de «aangemelde instanties» die beoordeling doen. In feite is de procedure als volgt:

  • De fabrikant kiest de procedure die voor de beoordeling zal worden gevolgd;

  • Hij moet ook kunnen aantonen dat zijn initiële product aan de eisen voldoet, en dat het productieproces zo in elkaar zit dat ook volgende producten aan die eisen voldoen;

  • De aangemelde instantie doet de beoordeling;

  • Na een positieve beoordeling brengt de fabrikant de CE-markering aan.

De aanhef van artikel 9 is in iets gewijzigde bewoordingen overgenomen in artikel 1A.3.2, waarmee de bedoeling van de richtlijn zuiverder tot uitdrukking wordt gebracht.

De keuze van de fabrikant met betrekking tot de procedure hangt onder meer af van het feit of hij een kwaliteitszorgsysteem heeft. Als de fabrikant de «verkeerde procedure» kiest, zal hij niet kunnen aantonen dat continu aan de eisen wordt voldaan en zal hij de CE-markering niet mogen aanbrengen.

Artikel 1A.3.3 tot en met 1A.3.10

De conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt voor de verschillende modules beschreven in bijlage II bij de Pyrorichtlijn. In die bijlage is in feite sprake van twee categorieën van voorschriften: de voorschriften die de beoordeling zelf betreffen en de voorschriften die gaan werken nadat de procedure met succes is doorlopen. Naar de eerste categorie voorschriften wordt in artikel 1A.3.2 dynamisch verwezen. De tweede categorie voorschriften, die gelden voor onbepaalde tijd, is verwerkt in § 3 (de artikelen 1A.3.3 tot en met 1A.3.10).

In § 3 is in principe aan elke module een tweetal artikelen gewijd. Het eerste artikel betreft de verplichtingen voor de fabrikant, het tweede artikel de verplichtingen voor de aangemelde instantie. Omdat de voorschriften uit bijlage II bij de Pyrorichtlijn voor verschillende modules echter deels gelijkluidend zijn, hebben sommige artikelen betrekking op meer dan één module. Module G (eenheidskeuring) kent geen verplichtingen voor onbepaalde tijd en wordt in § 3 derhalve niet behandeld.

De voorschriften voor de fabrikant hebben met name betrekking op het informeren van de aangemelde instantie omtrent relevante veranderingen, het waarborgen van een goedgekeurd kwaliteitssysteem, het medewerken aan controles en het bewaren van relevante documentatie. De voorschriften voor de aangemelde instantie hebben met name betrekking op het beoordelen van relevante wijzigingen en het uitvoeren van controles.

In de artikelen 1A.3.3 tot en met 1A.3.10 wordt steeds de term «aangemelde instantie» gebruikt en niet «aangewezen instantie», omdat de fabrikant ook een door een andere lidstaat aangemelde instantie kan kiezen.

Artikel 1A.3.6

In het tweede lid worden door de aangemelde instantie te nemen «passende maatregelen» genoemd. «Passende maatregelen» kunnen in dit kader met name omvatten:

  • Het opvragen van gegevens bij de fabrikant, waaronder de resultaten van daartoe door de fabrikant te verrichten tests;

  • het aan de fabrikant opdragen een grotere steekproef te bemonsteren;

  • als controlerende instantie vaker de fabrikant (op diens kosten) bezoeken;

  • Het intrekken van het positieve beoordelingsbesluit (in uiterste instantie).

Deze maatregelen passen binnen de taakopdracht van de aangemelde instantie.

De aangemelde instantie kan ook aan de fabrikant aangeven dat het verstandig, wenselijk of nodig is om een bepaalde partij vuurwerk vooralsnog niet in de handel te brengen (bijvoorbeeld in afwachting van tests). Een – al dan niet tijdelijk – verbod om een bepaalde partij vuurwerk in de handel te brengen (bv in afwachting van tests), gaat echter de bevoegdheid van de aangemelde instantie te buiten. De aangemelde instantie wordt ook geen handhaver in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De aangemelde instantie zal zich zo nodig moeten wenden tot de Inspectie, die dan met behulp van het bestuursrecht of het strafrecht kan optreden. De Minister van VROM is bevoegd tot de bestuursrechtelijke handhaving (art. 18.2b Wm), maar heeft die taak gemandateerd aan de Inspectie. 2

«Ter plekke» (eveneens het tweede lid) dient te worden opgevat als: Op de plaats van productie.

Artikel 1A.4.1

Dit artikel behelst de verplichting om de CE-markering aan te brengen indien de conformiteitsbeoordelingsprocedure met succes is doorlopen. Voorts worden eisen gesteld aan de CE-markering. De vorm van de CE-markering is geregeld in bijlage IV bij de Pyrorichtlijn, waarnaar in de definitie van «CE-markering» (artikel 1.1.1) wordt verwezen.

Het vierde lid betreft het eventueel op het artikel aanbrengen van andere markeringen. Omdat de regelgeving in Europa slechts één algemeen keurmerk (CE-markering) kent voor een heel breed scala aan producten en aspecten, wordt in de verschillende richtlijnen benadrukt dat het plaatsen van het CE-keurmerk impliceert dat aan alle eisen uit alle toepasselijke richtlijnen is voldaan. Het is aan de fabrikant om zeker te stellen dat dit daadwerkelijk zo is en om daarvoor zo nodig van andere aangemelde instanties aanvullende conformiteitsverklaringen te verkrijgen.

Artikel 1A.5.1

Dit artikel geeft de Minister van VROM de bevoegdheid om een instantie aan te wijzen voor het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures. De aanwijzing dient overeenkomstig artikel 10 van de Pyrorichtlijn te worden aangemeld bij de Europese Commissie en de andere lidstaten. De Pyrorichtlijn bevat in bijlage III de minimale eisen waaraan deze instantie moet voldoen. Van groot belang daarbij zijn de onafhankelijkheid van de instantie ten opzichte van de bedrijfstak die gecontroleerd wordt, en de kwaliteit van de beoordeling.

In Nederland zal voor de beoordeling van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik één instantie worden aangewezen. Dit is in lijn met het Europese recht, dat niet vereist dat alle instanties die aan de technische vereisten voldoen worden aangewezen en aangemeld. In dit geval is gekozen voor aanwijzing van één instantie, omdat de markt relatief klein is enerzijds en omdat specifieke expertise vereist is anderzijds.

Bezien is in hoeverrede aangewezen instantie moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Er worden in de praktijk bij certificering met een publiek karakter verschillende varianten toegepast. De bestuurlijke en juridische vormgeving verschilt al naar gelang de taken van de certificerende instellingen en de rol die certificatie heeft (Kabinetsstandpunt Certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid, Tweede Kamer, 2003–2004, 29 304, nr. 1).

In dit besluit is gekozen voor de zogenoemde toelatingsvariant.Daartoe behoren de regelingen die een certificaat wettelijk verplicht stellen om bepaalde activiteiten te mogen verrichten of om producten op de markt te mogen brengen. Voor dit geval is gekozen voor een verplichte en onvoorwaardelijke variant, dat wil zeggen dat voor het op de markt brengen van pyrotechnische artikelen een typekeuringsverklaring en/of productkwaliteitsbeoordeling moet worden verkregen. In dat geval immers verkrijgt het bedrijf een CE-markering en mag het product in de handel worden gebracht. Hierbij controleert de overheid slechts het bezit van het certificaat. Het te wijzigen Vuurwerkbesluit voorziet niet in andere, alternatieve, wettelijke mogelijkheden om te bewijzen dat aan de wettelijke eisen wordt voldaan.

Aan het bezit van een typekeuringsverklaring of beoordelingsbeslissing verbindt het Vuurwerkbesluit derhalve – conform de Pyrorichtlijn – rechtsgevolgen. De aangewezen instantie beslist omtrent de afgifte van deze documenten, en kan daarom worden gezien als een orgaan «met enig openbaar gezag bekleed» (art. 1:1, eerste lid, onder b Awb). Zij heeft immers de publiekrechtelijke bevoegdheid om rechten en verplichtingen te bepalen. Een en ander houdt in dat wij te maken hebben met een instantie die in zoverre de status van bestuursorgaan heeft en besluiten neemt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen dergelijke besluiten staat beroep open.

De aangewezen instantie komt niet te vallen onder de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Dit overeenkomstig het standpunt om aangemelde instanties/keuringsinstanties niet onder deze wet te brengen. Zie onder meer Kamerstukken II, 2007–2008, 25 268, nr. 63, p. 1, en de aldaar in noot 4 genoemde kamerstukken.

Artikel 1A.5.2

Zoals aangegeven, komt de aangewezen instantie voor bepaalde beslissingen de status van bestuursorgaan toe. In artikel 1A.5.2 wordt aangegeven tot het nemen van welke besluiten (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht) de aangewezen instantie in elk geval bevoegd is. De woorden «in elk geval» geven aan dat de opsomming niet noodzakelijkerwijs uitputtend is.

Artikel 1A.5.3

De Minister van VROM oefent bestuurlijk toezicht uit op de aangewezen instantie. Bij het bestuurlijk toezicht gaat het, kort gezegd, om de beïnvloeding van de taakbehartiging door de aangewezen instantie. Het toezicht heeft in het onderhavige geval vooral betrekking op de naleving door de aangewezen instantie van de eisen, gesteld in bijlage III bij de Pyrorichtlijn. Anders gezegd, het gaat om de kwaliteitswaarborgen, zoals de onafhankelijkheid en kwaliteit van de uitgevoerde beoordelingen. Het toezicht van de minister richt zich niet op de inhoud van de beslissingen die de aangewezen instantie neemt in het kader van de aan haar opgedragen taken. Die beslissingen worden immers in onafhankelijkheid genomen.

Ten behoeve van het bestuurlijk toezicht dient de minister de bevoegdheid te hebben tot het opvragen van informatie over de uitoefening van de opgedragen taken. Deze bevoegdheid is hem toegekend in artikel 1A.5.4. Voorts beschikt de minister in dit verband over één sanctie: de bevoegdheid om de aanwijzing van de instantie in te trekken. Hiermede kan de minister op voldoende wijze inhoud geven aan zijn verantwoordelijkheid.

Aan de minister zijn geen bevoegdheden verleend die betrekking hebben op de inhoud van de besluitvorming door de aangewezen instantie. Er is dus geen bevoegdheid tot het goedkeuren of vernietigen van besluiten, tot het vaststellen van beleidsregels of tot het geven van aanwijzingen.

Toetsing van de inhoud van de besluiten van de aangewezen instantie is voorbehouden aan de bestuursrechter. In dat kader zal mede worden beoordeeld of de aangewezen instantie heeft gehandeld binnen de regels van het recht, waaronder het Europese recht.

Artikel 1A.5.4

Voor de uitoefening van zijn taak moet de Minister van VROM kunnen beschikken over de daarvoor benodigde informatie. Artikel 1A.5.4 voorziet hierin.

Artikel 1A.5.5

In dit artikel is een voorschrift opgenomen ter waarborging van de kwaliteit van de uitvoering door de aangewezen instantie van haar werkzaamheden. Verdere eisen zullen worden opgenomen in het aanwijzingsbesluit.

Artikel 1A.5.6

Op grond van dit artikel dient de aangewezen instantie de Minister van VROM te informeren over bepaalde belangrijke veranderingen. Indien de aangewezen instantie haar werkzaamheden geheel of gedeeltelijk zou beëindigen, vindt een dossieroverdracht aan de minister plaats (tweede lid, tweede volzin). De minister zal in dat geval een andere instantie belasten met de betrokken taak of taken, en de dossiers aan deze instantie overdragen.

Artikel 1A.5.7

In artikel 1A.5.7 is het wijzigen en intrekken van een aanwijzing geregeld. Het intrekken van een aanwijzing heeft in principe geen invloed op de geldigheid van certificaten van overeenstemming die door de instantie zijn afgegeven (artikel 1A.5.8).

Artikel 1A.5.8

Dit artikel behelst een overgangsvoorziening voor het geval de aanwijzing van de aangewezen instantie wordt ingetrokken. De door de instantie afgegeven documenten behouden in principe hun geldigheid.

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 van het Vuurwerkbesluit bevat in belangrijke mate nationale voorschriften die onderwerpen regelen die buiten het bereik van de Pyrorichtlijn vallen. Daarom is hoofdstuk 2 grotendeels ongewijzigd gebleven. Aangepast zijn met name artikel 2.1.1 en de etiketteringsbepaling (artikel 2.1.3). Verder zijn de leeftijdsvereisten van de Pyrorichtlijn in artikel 2.3.5 opgenomen. Ten slotte is artikel 2.3.6 aangepast.

Y
Artikel 2.1.1

Het tot dusverre geldende artikel 2.1.1 is geschrapt. Het artikel behelsde eisen voor consumentenvuurwerk. Daarvoor was geen plaats meer, naast de fundamentele veiligheidseisen uit de Pyrorichtlijn.

Het nieuwe artikel 2.1.1 vormt de basis voor eisen (te stellen bij ministeriële regeling) die wel kunnen bestaan naast de fundamentele veiligheidseisen uit de Pyrorichtlijn. Het gaat om nationaalrechtelijke eisen die bepalen welk vuurwerk wordt aangemerkt als consumentenvuurwerk, en dus ter beschikking mag worden gesteld van de particulier. Het betreft de invulling van de vrijheid die de lidstaten is gelaten in het tweede lid van artikel 6 van de Pyrorichtlijn. Een basis voor de hier bedoelde eisen is in feite al te vinden in de definitie van «consumentenvuurwerk», maar een afzonderlijke bepaling verdient de voorkeur. De bevoegdheid van de minister is ingekaderd door middel van het criterium dat tot dusverre was te vinden in onderdeel c van art. 2.1.1. In de praktijk gaat het onder meer om maxima inzake het kruitgewicht.

Vuurwerk dat niet aan de krachtens artikel 2.1.1 gestelde eisen voldoet, maar wel aan de fundamentele veiligheidseisen uit de Pyrorichtlijn, mag op de markt worden gebracht, maar het mag alleen ter beschikking worden gesteld van personen met gespecialiseerde kennis.

Z
Artikel 2.1.3

In dit artikel is de etikettering van consumentenvuurwerk geregeld. Het artikel is aangepast aan de Pyrorichtlijn, hetgeen inhoudt het aanpassen van de formulering van enkele onderdelen van het artikel, en het toevoegen van enkele onderdelen. Artikel 12 van de Pyrorichtlijn, dat de etikettering regelt, laat ruimte voor aanvullende nationale eisen. Het artikel geeft namelijk aan welke eisen het etiket van pyrotechnische artikelen ten minste moet bevatten. Deze mogelijkheid is benut: de bestaande etiketteringseisen zijn in artikel 2.1.3 gehandhaafd, ook als zij niet voorkomen in artikel 12 van de Pyrorichtlijn. Het bij deze nota van toelichting gevoegde schema geeft nader inzicht in de veranderingen in het artikel.

De Pyrorichtlijn eist in het tweede lid van artikel 12 ten minste de navolgende informatie:

  • De naam en het adres van de fabrikant of, als de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, de naam van de fabrikant en de naam en het adres van de importeur,

  • De naam en het type van het artikel,

  • De minimumleeftijdsgrenzen zoals aangegeven in artikel 7, leden 1 en 2,

  • De desbetreffende categorie en gebruiksaanwijzingen,

  • Het productiejaar bij vuurwerk van categorie 3 en 4 en,

  • in voorkomend geval, een minimale veiligheidsafstand,

  • De netto equivalente hoeveelheid aan actieve explosieve stoffen (bedoeld is netto explosieve massa).

Deze gegevens zijn opgenomen in het eerste lid van artikel 2.1.3, met uitzondering van de minimale veiligheidsafstand, die is te vinden in het tweede lid. Daarnaast komen in het eerste lid van artikel 2.1.3 «nationale elementen» voor. Dat geldt met name voor de onderdelen a en b van het eerste lid van artikel 2.1.3, voor de vermelding van de naam, de handelsnaam of het handelsmerk, en voor het artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk. Verder geldt de verplichting om het productiejaar te vermelden ook voor categorie 1 en 2.

Ingevolge het derde lid van artikel 12 van de Pyrorichtlijn moet ook worden aangegeven in welke categorie het artikel valt, met enige bijkomende informatie. Deze bepaling is, voor zover relevant voor consumentenvuurwerk, opgenomen in het tweede lid van artikel 2.1.3. Het derde, vierde en vijfde lid van artikel 2.1.3 geven thans uitvoering aan het eerste en het vierde lid van artikel 12 van de Pyrorichtlijn. De bijsluiter komt in het herziene artikel niet langer voor. De Pyrorichtlijn biedt daar geen basis meer voor (zie het vijfde lid van artikel 12). «Primaire verpakking» is synoniem met «kleinste verpakkingseenheid» in de richtlijn.

Vermeld wordt nog dat de Pyrorichtlijn niet eist dat de naam en de plaats van vestiging van de distributeur worden vermeld. In Nederland zullen de artikelen echter vaak binnen het land worden gebracht door een distributeur. Met het oog daarop is in onderdeel e van het eerste lid van artikel 2.1.3 een bepaling ter zake opgenomen.

De etiketteringseisen uit de richtlijn kunnen met behulp van een comité-procedure worden aangepast (artikel 18, eerste lid, onder c, van de Pyrorichtlijn). Het is van belang dat dergelijke aanpassingen zonder uitstel van toepassing worden. Het zevende lid van artikel 2.1.3 strekt daartoe. Bepaald is dat het etiket van pyrotechnische artikelen mede moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Pyrorichtlijn. Ingeval van een conflict tussen de eisen van artikel 2.1.3 en latere eisen die ingevolge het zevende lid van toepassing worden, hebben laatstgenoemde eisen voorrang (zevende lid, tweede volzin).

De term «uitsluitend buitenshuis» betekent bij categorie 1: niet binnenshuis maar wel binnen een besloten ruimte.

AA
Artikel 2.3.5

De leeftijdseisen voor de verkoop van vuurwerk zijn aangepast aan de Pyrorichtlijn. Het Vuurwerkbesluit hanteerde voorheen een leeftijdsgrens van 16 jaar voor consumentenvuurwerk. Dat is nu 12 jaar geworden voor fop- en schertsvuurwerk. Voor ander consumentenvuurwerk is het 16 jaar gebleven. Voor vuurwerk van categorie 3 hanteert de Pyrorichtlijn een leeftijdsgrens van 18 jaar.

BB
Artikel 2.3.6

Nu ook de professionele gebruiker kan beschikken over vuurwerk dat wordt gekwalificeerd als «consumentenvuurwerk», moet artikel 2.3.6 uitdrukkelijk worden beperkt tot het anders dan bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk. Artikel 2.3.6 geldt namelijk alleen voor de particulier. De professionele gebruiker mag gedurende het gehele jaar, met vergunning en toestemming, vuurwerk tot ontbranding brengen, inclusief consumentenvuurwerk. Ook met Oudjaar dient de professionele gebruiker over vergunning en toestemming te beschikken.

CC

In artikel 2.3.7 zijn enkele woorden vervallen. Gelet op de definitie van fop- en schertsvuurwerk in artikel 1.1.1, zijn deze woorden overbodig.

Hoofdstuk 3

Evenals hoofdstuk 2 bevatte het tot dusverre geldende hoofdstuk 3 van het Vuurwerkbesluit in belangrijke mate nationale voorschriften, die onderwerpen regelen die buiten het bereik van de Pyrorichtlijn vallen. Toch is hoofdstuk 3 meer ingrijpend veranderd dan hoofdstuk 2. De splitsing in drie hoofdstukken springt daarbij het meest in het oog. Deze splitsing is reeds toegelicht in § 9.

Voor het gewijzigde hoofdstuk 3 betekent de splitsing van het hoofdstuk in drie hoofdstukken dat alle bepalingen die specifiek betrekking hadden op theatervuurwerk, uit het hoofdstuk zijn geschrapt. Zij zijn nu opgenomen in hoofdstuk 3A. Ook komen in hoofdstuk 3 geen bepalingen meer voor over de ontbrandingsvergunning. Deze zijn nu opgenomen in hoofdstuk 3B.

Consumentenvuurwerk dat in handen is van een specialist, wordt niet langer aangemerkt als professioneel vuurwerk. Onder het Vuurwerkbesluit zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, was dat wel het geval. In verband daarmee waren enige bepalingen opgenomen in hoofdstuk 3, die specifieke eisen stelden aan deze categorie professioneel vuurwerk. Artikel 3.1.4 bood daarvan een voorbeeld. Deze artikelen zijn nu vervallen.

Het aantal inhoudelijke wijzigingen in hoofdstuk 3 als gevolg van de Pyrorichtlijn is voor het overige beperkt. De belangrijkste wijziging betreft de etiketteringsbepaling, die overigens ook is gesplitst (artikel 3.1.1 en 3A.1.1). De wijzigingen in de etiketteringsbepaling komen overeen met de wijzigingen van artikel 2.1.3.

DD
Artikel 3.1.1

Voor dit artikel geldt hetzelfde als voor artikel 2.1.3. Het zevende lid regelt de eventuele aanpassingen inzake de etikettering van vuurwerk indien daartoe door het comitology committee wordt besloten.

Omdat pyrotechnische artikelen voor theatergebruik geen professioneel vuurwerk meer zijn, heeft artikel 3.1.1 op die producten niet langer betrekking. Daarvoor geldt thans artikel 3A.1.1.

EE

De artikelen 3.1.2, 3.1.3 en 3.1.4 zijn vervallen. De artikelen 3.1.2 en 3.1.3 hadden betrekking op theatervuurwerk en pasten reeds daarom niet meer in hoofdstuk 3.

Artikel 3.1.2 is echter ook niet in hoofdstuk 3A opgenomen. In dit artikel werden samenstellingseisen gesteld aan vuurwerk. Thans gelden de fundamentele veiligheidseisen van de Pyrorichtlijn, waarnaar wordt verwezen in artikel 1A.1.4. Daarnaast is geen plaats meer voor de nationale samenstellingseisen van artikel 3.1.2.

Artikel 3.1.3 is wel in hoofdstuk 3A opgenomen (artikel 3A.1.2).

Artikel 3.1.4 hield verband met het aansluiten van de begripsomschrijving van «consumentenvuurwerk» en «professioneel vuurwerk» bij de bestemming van het vuurwerk. Vuurwerk met de kenmerken van consumentenvuurwerk werd daardoor als professioneel vuurwerk aangemerkt als het zich in professionele handen bevond. Er golden echter afwijkende eisen voor, corresponderend met de eisen voor consumentenvuurwerk. Artikel 3.1.4 was een van de artikelen die in die afwijkende regels voorzagen. Nu de gewijzigde begripsomschrijving van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk niet langer aansluit bij de bestemming van de producten, maar bij de kenmerken ervan, is er voor artikel 3.1.4 geen plaats meer. Het desbetreffende vuurwerk behoudt in het gewijzigde Vuurwerkbesluit de status van consumentenvuurwerk.

FF
Artikel 3.2.1

Omdat pyrotechnische artikelen voor theatergebruik niet worden beschouwd als een categorie professioneel vuurwerk, zijn zij nu mede genoemd in het eerste lid van artikel 3.2.1.

Op een inrichting voor het opslaan of bewerken van pyrotechnische artikelen voor theatergebruik heeft thans artikel 3A.2.1 betrekking.

GG

Het vijfde lid van artikel 3.2.3 had betrekking op theatervuurwerk en is nu opgenomen in hoofdstuk 3A.

HH
Artikel 3.3.1

In artikel 1.1.2a worden de personen met gespecialiseerde kennis aangewezen. Alleen aan hen mag professioneel vuurwerk ter beschikking worden gesteld. In verband daarmee wordt in het tweede lid van artikel 3.3.1 nu de term «persoon met gespecialiseerde kennis» gebruikt. De opsomming van specialisten in dat lid is vervallen. Overigens is de opsomming in artikel 1.1.2a ontleend aan de vroegere opsomming in artikel 3.3.1.

II

De artikelen 3.3.2 tot en met 3.3.6 zijn nu opgenomen in hoofdstuk 3B (artikelen 3B.1 tot en met 3B.6).

JJ
Hoofdstuk 3A

In hoofdstuk 3A zijn overeenkomstige bepalingen te vinden als in hoofdstuk 3, maar er is wel verschil. Zo bevat hoofdstuk 3A ook de bepalingen die specifiek betrekking hebben op theatervuurwerk.

Het aantal inhoudelijke wijzigingen in hoofdstuk 3A als gevolg van de Pyrorichtlijn is beperkt. De belangrijkste wijziging betreft ook hier de etiketteringsbepaling (artikel 3A.1.1). De wijzigingen in de etiketteringsbepaling komen overeen met de wijzigingen van artikel 2.1.3.

De nieuwe artikelen corresponderen als volgt met de oude artikelen.

Nieuw artikelnummer

Oud of corresponderend artikelnummer

3A.1.1

Afsplitsing van 3.1.1

3A.1.2

3.1.3

3A.2.1

Afsplitsing van 3.2.1

3A.2.2

Verklaart 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4 van overeenkomstige toepassing

3A.3.1

Afsplitsing van 3.3.1

Artikel 3A.1.1

Voor dit artikel geldt hetzelfde als voor artikel 2.1.3 en 3.3.1. Het zevende lid regelt de eventuele aanpassingen inzake de etikettering van vuurwerk indien daartoe door het comitology committee wordt besloten.

Artikel 3A.3.1

Evenals artikel 3.3.1, wordt in dit artikel nu de term «persoon met gespecialiseerde kennis» gebruikt.

Hoofdstuk 3B

Het vergunningstelsel is nu opgenomen in een hoofdstuk 3B. Het beeld is als volgt.

Nieuw artikelnummer

Oud artikelnummer

3B.1

3.3.2

3B.2

3.3.3

3B.3

3.3.4

3B.4

3.3.4a

3B.5

3.3.5

3B.6

3.3.6

Omdat professioneel vuurwerk dat voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk, niet langer wordt beschouwd als professioneel vuurwerk als het in handen is van een specialist, maar als consumentenvuurwerk, moet het consumentenvuurwerk apart worden benoemd. Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden ook apart genoemd, omdat zij – anders als voorheen het theatervuurwerk – niet worden beschouwd als een categorie professioneel vuurwerk. De begrippen «consumentenvuurwerk» en «pyrotechnische artikelen voor theatergebruik» zijn daarom ingevoegd.

Verder zijn enkele aanpassingen doorgevoerd in verband met de Dienstenrichtlijn. Voor het overige zijn de regels ongewijzigd gebleven.

Artikelen 3B.1 tot en met 3B.5

Deze artikelen zijn vrijwel gelijk aan de oude artikelen 3.3.2 tot en met 3.3.6. Enkele wijzigingen zijn aangebracht, onder meer om te voldoen aan de Dienstenrichtlijn. Hierop is al ingegaan in § 1.

In het eerste lid van artikel 3B.1 worden derhalve naast elkaar consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik genoemd. Ook in de andere artikelen is de terminologie aangepast. «Vuurwerk» kan bijvoorbeeld vervangen zijn door «vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik», en «professioneel vuurwerk» is soms vervangen door «vuurwerk». Soms ook is de generieke term «artikelen» gebruikt.

Artikel 3B.1

In het artikel is een verwijzing naar artikel 2.3.6 opgenomen. Dat was nodig omdat artikel 3B.1 mede betrekking heeft op consumentenvuurwerk.

Artikel 3B.3

In vergelijking met het oude artikel 3.3.4 is een nieuw derde lid ingevoegd. Met deze aanpassing wordt uitvoering gegeven aan een van de vereisten van de Dienstenrichtlijn. De toestemming, bedoeld in artikel 3B.1, derde lid, is een vergunning die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. In artikel 28 van het wetsvoorstel Dienstenwet (Kamerstukken I, 2008/09, 31579, A) wordt de daarin opgenomen regeling inzake de lex silencio positivo (paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing verklaard op zodanige vergunningen. In de laatste volzin van het eerste lid wordt deze regeling buiten toepassing verklaard. In verband met milieu- en veiligheidsaspecten is het niet gewenst indien toestemmingen van rechtswege worden verleend bij termijnoverschrijding. Lokaal moet vooraf worden afgewogen of het afsteken van vuurwerk niet leidt tot onevenredige hinder of een onveilige situatie. Wanneer toestemmingen van rechtswege worden verleend komen de (veiligheids)belangen van derden in het gedrang en kunnen er onomkeerbare negatieve effecten ontstaan (gezondheidsschade, schade aan eigendommen etc.).

Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4 heeft betrekking op veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten. De wijzigingen die dit besluit in hoofdstuk 4 aanbrengt, betreffen hoofdzakelijk het invoegen van de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en het aanpassen van de verwijzing naar andere artikelen aan de introductie van hoofdstuk 3A.

KK

In artikel 4.2 zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Verder is de term «professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4» vervangen door «consumentenvuurwerk». Verwezen wordt naar de toelichting op het vervallen van artikel 3.1.4.

LL

In artikel 4.3 is de verwijzing naar andere artikelen van het Vuurwerkbesluit aangepast aan de introductie van hoofdstuk 3A.

MM
Hoofdstuk 5

Het overgangsrecht dat bij dit wijzigingsbesluit behoort, is opgenomen in de artikelen 5.3.5 tot en met 5.3.8 van het Vuurwerkbesluit. De reden hiervan is dat het overgangsrecht dat een aantal jaren bestrijkt, zichtbaar is in het Vuurwerkbesluit zelf. Dit verhoogt de kenbaarheid.

Artikel 5.3.5

De Pyrorichtlijn geeft één termijn voor de formele implementatie van de richtlijn: de bepalingen ter implementatie van de richtlijn moeten uiterlijk op 4 januari 2010 zijn vastgesteld en bekendgemaakt (art. 21 lid 1). Vervolgens kent de Pyrorichtlijn echter twee termijnen voor de «toepassing» (inwerkingtreding) van de nieuwe bepalingen: die bepalingen worden vanaf 4 juli 2010 toegepast voor vuurwerk van de categorieën 1, 2 en 3 en vanaf 4 juli 2013 voor vuurwerk van categorie 4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik (art. 21 lid 2). De datum van 4 juli 2013 geldt alleen voor categorie 4 in de zin van de richtlijn. Dat is dus een deel van het professionele vuurwerk in de zin van het oorspronkelijke en het gewijzigde Vuurwerkbesluit.

De Pyrorichtlijn zou dus toelaten dat het besluit deels op 4 juli 2010 en deels op 4 juli 2013 in werking treedt. Dat is echter niet mogelijk, omdat de inhoud van centrale begrippen (vuurwerk, consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk theatervuurwerk) verandert. Het gevolg van gespreide inwerkingtreding zou zijn dat dezelfde begrippen tussen 4 juli 2010 en 4 juli 2013 een verschillende inhoud zouden hebben in verschillende onderdelen van het Vuurwerkbesluit. Niet alleen is dat weinig inzichtelijk, het leidt ook tot niet uitvoerbare regelgeving, omdat de begrippen en de onderdelen van het besluit met elkaar samenhangen.

Het is daarom nodig dat het besluit, uitgezonderd de artikelen die betrekking hebben op de conformiteitsbeoordelingsprocedure, op 4 juli 2010 in werking treedt.

Eerste lid

Via het overgangsrecht is alsnog de nodige ruimte geboden aan vuurwerk van categorie 4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Voor deze artikelen gelden de nieuwe eisen van de Pyrorichtlijn, gelet op artikel 21, tweede lid, van de Pyrorichtlijn, eerst met ingang van 4 juli 2013. Dat impliceert een invoeringstermijn van 3,5 jaar.

Overigens is dat facultatief; het nieuwe recht mag ook worden toegepast. Verwacht wordt dat veel fabrikanten zullen anticiperen en al (ruim) voor 4 juli 2013 aan de nieuwe vereisten zullen voldoen. Zie daarvoor het vierde lid.

Tweede lid

Aangezien het besluit velerlei bepalingen inzake professioneel vuurwerk bevat die geen betrekking hebben op de CE-markering, categorie-indeling en etikettering, dienen deze voor 4 juli 2013 ook op het nog niet ingedeelde professionele vuurwerk van toepassing te zijn. Het gaat hierbij o.a. om bepalingen voor professioneel vuurwerk m.b.t de opslag, de handhaving, de ontbrandingsvergunning. Om deze bepalingen te laten werken voor nog niet gecategoriseerd vuurwerk, zoals dat nu ook het geval is, is voor de periode tot 4 juli 2013 een uitbreiding van de definitie van professioneel vuurwerk gemaakt. De categorieen 1, 2 en 3 dienen te worden uitgezonderd aangezien hiervoor de bepalingen al in 2010 gaan gelden.

Derde lid

Dit lid regelt dat in de overgangsperiode het oude artikel 3.1.1. betreffende etikettering van kracht blijft op professioneel vuurwerk dat niet behoort tot de genoemde categorieën. Feitelijk is dit cat. 4 vuurwerk maar aangezien de indeling in cat. 4 pas verplicht is vanaf 4 juli 2013 (er hoeft pas vanaf die datum een cat. 4 aanduiding te worden gevoerd), dient dit vuurwerk anders te worden omschreven. Verwezen is daarom naar het tweede lid. Voor pyrotechnische artikelen voor theatergebruik is het oude artikel 3.1.1 eveneens nog van toepassing aangezien deze artikelen onder de oude definitie van professioneel vuurwerk vallen.

Vierde lid

Deze bepaling voorziet erin dat fabrikanten en importeurs kunnen anticiperen op het nieuwe regime van CE-markering, categorie-indeling en etikettering. Op basis van vrijwilligheid kan men al voor 4 juli 2013 aan de nieuwe bepalingen voldoen. Van belang hierbij is dat anticipatie geschiedt overeenkomstig de nieuwe normen. Indien men de CE-markering aanbrengt, moet dit dus gebeuren overeenkomstig de in het besluit gestelde eisen.

Vijfde lid

Deze bepaling voorziet in een opgebruiktermijn van 3 jaar voor het opmaken van de oude voorraad vuurwerk die voor 4 juli 2010 in Nederland in de handel is gebracht. Deze voorraad kan overeenkomstig de eisen van het oude Vuurwerkbesluit worden verkocht.

Artikel 5.3.6

Vergunningen voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk blijven gelden. Zij berusten voortaan op artikel 3B.1, eerste lid. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 5.3.6. Hetzelfde geldt voor de toestemming van gedeputeerde staten (artikel 5.3.6, tweede lid).

Deze vergunningen en toestemmingen vermelden alleen «professioneel vuurwerk». De betrokken artikelen werden immers altijd aangemerkt als «professioneel vuurwerk», als zij zich in handen bevonden van een professioneel gebruiker. In het gewijzigde Vuurwerkbesluit zijn de kenmerken van de artikelen bepalend voor de kwalificatie ervan. Consumentenvuurwerk blijft dus consumentenvuurwerk, ook als het zich in handen bevindt van een professioneel gebruiker. Verder zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik een afzonderlijke categorie van artikelen geworden, naast het vuurwerk. Een en ander betekent dat de professionele gebruiker voortaan ook vuurwerk in handen kan hebben dat wordt gekwalificeerd als consumentenvuurwerk of als pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. De vergunning en de toestemming moeten daarom mede gelden voor het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Het derde lid van artikel 5.3.6 voorziet hierin.

Artikel 5.3.7

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe regels kan de procedure voor het verwerven van een vergunning of toestemming nog gaande zijn. In het eerste lid van artikel 5.3.7 is bepaald dat de procedure volgens het oude recht wordt afgemaakt. Na afronding van de procedure wordt de vergunning of de toestemming aangemerkt als een vergunning c.q. toestemming op grond van het gewijzigde besluit en gaat de vergunning of de toestemming mede gelden voor consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik (tweede lid juncto artikel 5.36).

Artikel 5.3.8

Het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is een voorwaarde voor het verkrijgen en behouden van een vergunning en een toestemming. Dit certificaat moet, als het reeds is afgegeven op het tijdstip van het inwerkingtreden van de nieuwe regels en het betrekking heeft op professioneel vuurwerk, mede gaan gelden voor consumentenvuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik (zie de toelichting bij artikel 5.3.6). Artikel 5.3.8 voorziet in deze aanpassing van de gelding van het certificaat.

NN

In bijlage 1 wordt niet langer melding gemaakt van «professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4». Verwezen wordt naar de toelichting op het vervallen van artikel 3.1.4. Er behoeft niet meer te worden geregeld dat vuurwerk dat materieel voldoet aan consumentenvuurwerk – maar in handen van de beziger professioneel heet te zijn – toch als consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen. Het «theatervuurwerk», dat ook in de betrokken bepalingen meeloopt, is gewoon blijven staan, omdat bij de herdefinitie van theatervuurwerk nadrukkelijk het gebruik in bijlage 1 is beoogd.

OO

In bijlage 2 worden de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd. Voorts wordt aangegeven wat in de bijlage wordt verstaan onder «vuurwerk». Daardoor geldt de bijlage ook voor de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en voor het betrokken consumentenvuurwerk.

PP

In bijlage 3 worden de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd, en wordt niet langer melding gemaakt van «professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4».

Artikel II

In artikel 5.14a, categorie 3 van bijlage I en categorie 10 van bijlage II van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd.

Artikel III

In de betreffende bepalingen zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd.

Artikel IV

In artikel 4.9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden naast het professioneel vuurwerk ook het consumentenvuurwerk en de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik genoemd. Verder is een verwijzing naar artikel 3A.2.1 opgenomen.

Artikel V

In artikel 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ingevoegd.

Artikel VI

Deze wijzigingen hebben betrekking op de gewijzigde artikelen 2.1.3 en 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit.

Artikel VII

Toegevoegd is het nieuwe art. 1.2.2a waarin het oude onderdeel b van art. 1.2.2, eerste en tweede lid, is opgenomen.

Artikel VIII

De verwijzing naar artikel 3.3.2 is vervangen door een verwijzing naar artikel 3B.1.

Artikel IX

Op de inwerkingtreding is reeds ingegaan bij artikel 5.3.5. Voorts verdient opmerking dat met de inwerkingtredingsdatum wordt aangesloten bij de datum waarop de Pyrorichtlijn eist dat een groot deel van de bepalingen van toepassing wordt. Daarbij is in verband met het dwingende karakter van de richtlijn afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten. Om te kunnen voldoen aan de eis uit de Pyrorichtlijn dat nieuw vuurwerk vanaf 4 juli 2010 voorzien is van een CE-markering is het nodig de artikelen die betrekking hebben op de conformiteitsbeoordelingsprocedure eerder in werking te laten treden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE 1 ETIKETTERINGSEISEN

Artikel 2.1.3 (Consumentenvuurwerk)

Op consumentenvuurwerk of de primaire verpakking moet de volgende informatie zijn aangebracht.

Voor wijziging

(woordelijke weergave)

Eis Pyrorichtlijn (art. 12)

(Inhoudelijke weergave)

Huidige tekst

(woordelijke weergave)

Opmerkingen

Lid 1

 

Lid 1

 

a. de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik

 

a. de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik

Ongewijzigd.

Nationale eis.

    

b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn

 

b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn

Ongewijzigd.

Nationale eis.

    

c. naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant en de importeur of handelaar

(Art. 12 lid 2)

Fabrikant is in de Gemeenschap gevestigd: Naam en adres van de fabrikant.

Fabrikant is niet in de Gemeenschap gevestigd: Naam van de fabrikant en de naam en het adres van de importeur.

c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant

Aangepast aan de Pyrorichtlijn: importeur en handelaar vervallen (zie aparte bepaling voor importeur en distributeur).

Deels nationale eis.

    
 

Zie hierboven.

d. indien de fabrikant niet is gevestigd in de Europese Gemeenschap: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de importeur

Toegevoegd met het oog op de Pyrorichtlijn: aparte bepaling over de importeur.

Deels nationale eis.

    
 

De Pyrorichtlijn eist geen gegevens over de distributeur.

e. indien de importeur niet in Nederland is gevestigd: de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de distributeur

Toegevoegd met het oog op de rol van de distributeur in de Pyrorichtlijn.

Nationale eis.

    

d. het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk

(Art. 12 lid 2)

De naam en het type van het artikel.

Het productiejaar bij vuurwerk van categorie 3 en 4.

f. de naam van het artikel, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk.

Aangepast aan de Pyrorichtlijn: naam en type van het artikel toegevoegd.

Deels nationale eis.

    
 

(Art. 12 lid 2)

De minimumleeftijdsgrenzen zoals aangegeven in artikel 7.

g. de minimumleeftijd voor het verkopen of anderszins ter beschikking stellen van het consumentenvuurwerk, als bedoeld in artikel 2.3.5

Toegevoegd met het oog op de Pyrorichtlijn

    
 

(Art. 12 lid 2)

De desbetreffende categorie.

h. de categorie, als bedoeld in artikel 1A.1.3, waartoe het consumentenvuurwerk behoort

Toegevoegd met het oog op de Pyrorichtlijn

    
 

Netto equivalente hoeveelheid (NEH) aan actieve explosieve stoffen.

i. de NEM

Toegevoegd met het oog op de Pyrorichtlijn

    

e. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan

(Art. 12 lid 2)

Gebruiksaanwijzingen

j. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan

Ongewijzigd.

Deels nationale eis.

  

Lid 2 (nieuw)

 
 

(Art. 12 lid 2)

In voorkomend geval een minimale veiligheidsafstand.

(Art. 12 lid 3)

Categorie 1: in voorkomend geval: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale

veiligheidsafstand;

Categorie 2: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en, in voorkomend geval, de minimale veiligheidsafstand(en);

Categorie 3: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en)

Categorie 1: in voorkomend geval: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale

veiligheidsafstand;

Categorie 2: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en, in voorkomend geval, de minimale veiligheidsafstand(en);

Categorie 3: «uitsluitend buitenshuis te gebruiken» en de minimale veiligheidsafstand(en)

Toegevoegd met het oog op de Pyrorichtlijn

    

Lid 2

   

Het eerste lid geldt niet voor consumentenvuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een primaire verpakking bevindt waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

(art. 12 lid 5)

Indien op het pyrotechnische artikel niet voldoende plaats is voor de vereiste informatie als bedoeld in de leden 2 tot en met 4, wordt de informatie op de kleinste verpakkingseenheid weergegeven. 1

Het eerste en tweede lid gelden niet voor consumentenvuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een primaire verpakking bevindt waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

Aangepaste verwijzing naar voorgaande leden.

De bepaling geeft nu uitvoering aan de Pyrorichtlijn.

Primaire verpakking en kleinste verpakkingseenheid zijn synoniem.

    

Lid 3

   

Indien door de geringe afmeting van het vuurwerk aan het eerste of tweede lid geen gevolg kan worden gegeven, is een bijsluiter bij het vuurwerk gevoegd, waarin de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn opgenomen. De bijsluiter wordt bij de terbeschikkingstelling van het vuurwerk aan de particulier verstrekt.

De Pyrorichtlijn kent de bijsluiter niet.

Vervallen als gevolg van de Pyrorichtlijn.

    

Lid 4

 

Lid 4

 

De in het eerste lid bedoelde aanduiding en de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens en de bijsluiter, bedoeld in het derde lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, begrijpelijk en duidelijk leesbaar.

(Art. 12 lid 1)

De artikelen moeten zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar zijn geëtiketteerd in de officiële taal (talen) van de lidstaat waar het artikel aan de consument wordt verkocht.

De aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

Redactioneel aangepast. Aangepaste verwijzing naar voorgaande leden. Bijsluiter is geschrapt.

Met het oog op de Pyrorichtlijn aangepaste formulering:

zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar.

De bepaling geeft nu uitvoering aan de Pyrorichtlijn.

  

Lid 5

 
 

Zie hierboven.

In afwijking van het vierde lid worden de aanduiding en de gegevens, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, op consumentenvuurwerk dat zal worden verkocht in een andere lidstaat van de Europese Unie. gesteld in de officiële taal of talen van het desbetreffende land.

Toegevoegd met het oog op de Pyrorichtlijn

    

Lid 5

 

Lid 6

 

Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

 

Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Ongewijzigd.

    
  

Lid 7

 
  

Consumentenvuurwerk is voorts voorzien van de informatie waartoe met betrekking tot vuurwerk is besloten et toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, van de EG-richtlijn pyrotechnische artikelen. Indien de informatie, bedoeld in de eerste volzin, zou afwijken van het bepaalde in het eerste of tweede lid, blijft het in die leden bepaalde in zoverre buiten toepassing. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Toegevoegd met het oog op de Pyrorichtlijn met het oog op het aanpassen van de etiketteringseisen d.m.v. comitologie (art. 18 lid 1 onder c van de Pyrorichtlijn).

Tabel bij art. 3.1.1 en art. 3A.1.1: vergelijkbaar, ook inhoudelijk.

XNoot
1

(Art. 12 lid 4 geldt niet voor consumentenvuurwerk).

Transponeringstabel van de Pyrorichtlijn naar het herziene Vuurwerkbesluit

Artikel Richtlijn

Artikel Vwb of andere regeling

1.1

Behoeft geen implementatie

1.2

Behoeft geen implementatie

1.3

1.1.3

1.4

1.1.3

2 lid 1–9

1.1.1 lid 1 en 6

2 lid 10

1.1.2a, 1.2.2

3.1

1A.1.3 lid 1, 1.2.2

3.2

Behoeft geen implementatie

4.1

1A.1.4, 1A.2.1 lid 1

4.2 al. 1

1A.1.5, 1A.2.1

4.2 al. 2

Burgerlijk Wetboek

4.3

1A.1.6, 1A.2.1

4.4 onder a

§ 3, m.n. 1A.3.1

4.4 onder b

1A.4.1, 1A.2.1 lid 3, 2.1.3, 3.1.1, 3A.1.1

5.1

1A.2.1 lid 1–3

5.2

1A.2.1 lid 3

6.1

Verboden als bedoeld in art. 6.1 zijn er in Nederland niet.

6.2

Met diverse artikelen is toepassing gegeven aan de bevoegdheid genoemd in art. 6 lid 2 van de Pyrorichtlijn.

6.3

1A.2.2

6.4

1A.2.3

7.1 onder a

2.3.5

7.1 onder b

Voor cat. T1 bevat het besluit een verbod op het ter beschikking stellen aan een particulier.

7.2

De bevoegdheid genoemd in deze bepaling is niet benut.

7.3

3.3.1, 3A.3.1

8.1

Behoeft geen implementatie

8.2

Behoeft geen implementatie

8.3

1A.1.7, Bekendmakingswet (Bekendmaking van de ministeriële regeling)

8.4

Behoeft geen implementatie

9

1A.3.2

10.1

1A.5.1 lid 1

10.2

Behoeft geen implementatie

10.3 1e volzin

1A.5.1 lid 2

10.3 2e volzin

1A.5.1 lid 3

10.4

1A.5.7

10.5

1A.5.8

10.6

Behoeft geen implementatie

11.1

1A.4.1 lid 1–3

11.2

1A.4.1 lid 4

11.3

1A.4.1 lid 5

12.1

2.1.3 lid 4 en 5, 3.1.1 lid 4 en 5, 3A.1.1 lid 4 en 5

12.2

2.1.3 lid 1, 3.1.1 lid 1, 3A.1.1 lid 1

12.3

2.1.3 lid 2, 3.1.1 lid 2

12.4

3A.1.1 lid 2

12.5

2.1.3 lid 3, 3.1.1 lid 3, 3A.1.1 lid 3

12.6

1A.2.2, 1A.2.3

13.1–13.3

Betreft artikelen voor voertuigen

14.1

Wet milieubeheer, diverse artikelen van het Vuurwerkbesluit inzake inrichtingen, 1.2.2, Hoofdstuk 3B

14.2–14.7

Behoeft geen implementatie

15

16.1

16.2

16.3

1A.2.1 lid 3

17.1

Algemene wet bestuursrecht

17.2

Algemene wet bestuursrecht

18.1

18.2

1.1.7

19.1-19.3

20

Wet op de economische delicten

21.1

21.2

5.3.5 Wijzigingsbesluit art. IX (inwerkingtreding)

21.3

Aanhef wijzigingsbesluit

21.4

21.5

21.6

22

23

Bijlage I

1A.1.4

Bijlage II

1A.3.2-1A.3.10

Voor een deel wordt verwezen naar bijlage II, voor een deel is bijlage II verwerkt in hoofdstuk 1A van het Vwb.

Bijlage III

1A.5.1; Algemene wet bestuursrecht art. 2: 5 (vertrouwelijkheid).

Bijlage IV

1.1.1, begripsomschrijving van «CE-markering»


XNoot
1

Zie het Europese Handboek Douanevervoer, p. 22/23.

XNoot
2

Zie het Besluit mandaat en machtiging handhaving Inspectoraat-Generaal VROM, Stcrt. 2007, 118, sindsdien gewijzigd.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven