Besluit van 23 augustus 2007, houdende regels omtrent de hoogte en duur van de op te leggen administratieve maatregelen op grond van de socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juli 2007, nr. SV/R&S/07/21943;

Gelet op de artikelen 27, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 45, zesde lid, van de Ziektewet, 29, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 90, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 47, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 39, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 14, zesde lid, van de Toeslagenwet, 17b, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 38, zesde lid, van de Algemene nabestaandenwet, en 17, zesde lid, van de Algemene Kinder-bijslagwet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 juli 2007, nummer W12.07.0188/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 augustus 2007, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/R&S/07/26337;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Algemene begrippen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. maatregel: een besluit waarmee een uitkering op grond van een in onderdeel b tot en met l genoemde wet gedeeltelijk of geheel wordt onthouden wegens het niet naleven van een wettelijke verplichting;

b. WW: Werkloosheidswet;

c. ZW: Ziektewet;

d. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

e. Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

f. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

g. WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

h. Wazo: Wet arbeid en zorg;

i. TW: Toeslagenwet;

j. AOW: Algemene Ouderdomswet;

k. Anw: Algemene nabestaandenwet;

l. AKW: Algemene Kinderbijslagwet;

m. Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

n. CWI: Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet SUWI;

o. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet SUWI;

p. SVB: Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet SUWI.

Artikel 2. Hoogte en duur van een maatregel

  • 1. De hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met l, genoemde wetten, op te leggen maatregel wordt, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25 bedraagt, vastgesteld op:

    a. 5 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 2 procent of ten hoogste 20 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste een maand bij verplichtingen uit de eerste categorie, bedoeld in artikel 3;

    b. 10 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 5 procent of ten hoogste 30 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste twee maanden bij verplichtingen uit de tweede categorie, bedoeld in artikel 4;

    c. 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6; of

    d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.

  • 2. Onder uitkering als bedoeld in het eerste lid wordt tevens verstaan de toeslag, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de TW, het ouderdomspensioen, de toeslag en de tegemoetkoming, bedoeld in de artikelen 7, 8 en 33b van de AOW, alsmede de kinderbijslag, bedoeld in artikel 7 van de AKW.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het bedrag aan kinderbijslag in aanmerking genomen waarop op grond van artikel 12 van de AKW recht bestaat ten behoeve van het kind of de kinderen ten aanzien van wie de overtreding is begaan en wordt de periode van een maand vervangen door een periode van een kwartaal.

  • 4. Indien een verplichting op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, of derde lid van de Wet WIA niet is nagekomen legt het UWV, voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen c en d, de maatregel op over dat deel van het uitkeringsbedrag dat niet zou zijn uitbetaald indien die verplichting wel zou zijn nagekomen.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt bij overtreding van de verplichting bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de WW, onder «blijvend gehele» verstaan:

    a. de gehele uitkering voor de duur dat de verzekerde de aanspraak op loon zou hebben kunnen doen gelden, dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren; of

    b. dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou komen, indien de benadelingshandeling niet had plaatsgevonden.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt bij overtreding van de verplichting bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW, onder «blijvend» verstaan: voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou kunnen doen gelden.

  • 7. Indien het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet WIA, de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten weigert het UWV de uitkering over een periode van ten hoogste 26 weken gedeeltelijk door de uitkering te halveren.

Artikel 3. Eerste categorie

De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met m, genoemde wetten, worden ingedeeld in de eerste categorie voor zover zij betrekking hebben op:

a. het tijdig aanvragen van de uitkering, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel b, van de WW, 34, derde lid, en 34a, vierde lid, van de WAO, 64, derde lid, van de Wet WIA, 35, vierde lid, van de WAZ en 28, vierde lid, van de WAJONG;

b. het tijdig doen van aangifte van werkloosheid en het tijdig melden van ziekte, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel a, van de WW en 38a, eerste lid, van de ZW;

c. het naleven van vastgestelde controlevoorschriften die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van deze wetten, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel c, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel e, van de ZW, 28, onderdeel d, van de WAO, 27, tweede lid, onderdeel d, van de Wet WIA, 46, onderdeel d, van de WAZ, artikel 38, onderdeel d, van de WAJONG, 13 van de TW, 15, tweede lid, van de AOW, 36, tweede lid, van de Anw en 16, tweede lid, van de AKW, behoudens voor zover de controlevoorschriften betrekking hebben op de in artikel 4, onderdeel a of c, genoemde verplichtingen;

d. het binnen de vastgestelde termijn gevolg geven aan een verzoek om alle feiten en omstandigheden mede te delen waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of het bedrag dat wordt betaald, bedoeld in de artikelen 25 van de WW, 31, eerste lid, en 49 van de ZW, 27, eerste lid, van de Wet WIA, 80 van de WAO, 70 van de WAZ, 62 van de WAJONG, 12 van de TW, 49 van de AOW, 35 van de Anw, 15 van de AKW en 29, eerste lid, van de Wet SUWI. Onder uitkering wordt tevens verstaan toeslag als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de TW, ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de AOW, alsmede kinderbijslag als bedoeld in artikel 7 van de AKW en onder feiten en omstandigheden wordt onder meer verstaan informatie in het kader van re-integratie;

e. het onverwijld op verzoek inzage verstrekken in een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet SUWI;

f. het aan de CWI verstrekken van alle gevraagde gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing van het UWV op de aanvraag van een uitkering op grond van de WW of van een toeslag als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de TW dan wel voor de verdere behandeling van de aangifte van werkloosheid, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Wet SUWI;

g. het voldoen aan de andere voorwaarden die het UWV op grond van artikel 101, tweede lid, van de WW stelt, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel h, van de WW;

h. het opvolgen van voorschriften van het UWV in verband met het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering op grond van de WW, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel j, van de WW.

Artikel 4. Tweede categorie

De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, j, k en l, genoemde wetten, worden ingedeeld in de tweede categorie voor zover zij betrekking hebben op:

a. het meewerken aan een onderzoek, al dan niet van geneeskundige aard, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel g, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel c, van de ZW, 25, eerste lid, onderdeel b, van de WAO, 27, tweede lid, onderdeel c, van de Wet WIA, 45, eerste lid, onderdeel b, van de WAZ, 37, eerste lid, onderdeel b, van de WAJONG, 15 van de AOW, 37 van de Anw en 16 van de AKW;

b. het voldoen aan een voorschrift, gegeven door het UWV of de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting, bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, onderdeel c, van de WAO, 27, vijfde lid, van de Wet WIA, 45, eerste lid, onderdeel c, van de WAZ, en 37, eerste lid, onderdeel c, van de WAJONG;

c. het voldoen aan elke oproep om aanwezig te zijn of het beantwoorden van vragen die door het UWV in verband met het recht op uitkering worden gesteld, bedoeld in de artikelen 45, eerste lid, onderdeel c, van de ZW, 25 van de WAO, 27, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet WIA, 45 van de WAZ, 37 van de WAJONG, 15 van de AOW en 16 van de AKW;

d. het, bij deelname aan een re-integratietraject, onmiddellijk mededelen van de reden van het niet naleven van re-integratieverplichtingen aan het re-integratiebedrijf, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel m, van de WW, 28, onderdeel k, van de WAO, 27, vierde lid, van de Wet WIA, 46, onderdeel j, van de WAZ en 38, onderdeel j, van de WAJONG;

e. registratie als werkzoekende bij de CWI en het tijdig verlengen van die registratie, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel d, van de WW, 30, derde lid, van de ZW, 28, onderdeel a, van de WAO, 30, tweede lid, van de Wet WIA, 46, onderdeel a, van de WAZ, en 38, onderdeel a, van de WAJONG; of

f. het vergezeld laten gaan van de aanvraag van de uitkering van een re-integratieverslag, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, eerste zin, van de WAO en artikel 65, eerste zin, van de Wet WIA dan wel het voldoen aan het verzoek tot verstrekken van het re-integratieverslag aan het UWV, bedoeld in artikel 38, tweede lid, derde volzin van de ZW.

Artikel 5. Derde categorie algemeen

De verplichtingen, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met d, f en g, genoemde wetten, worden ingedeeld in de derde categorie voor zover zij betrekking hebben op:

a. het meewerken aan scholing, opleiding of activiteiten, bedoeld in de hoofdstukken VI en XA van de WW, gericht op inschakeling in de arbeid, alsmede het beschikbaar zijn voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en het meewerken aan het verkrijgen van die voorzieningen, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdelen e en f, van de WW, 28, onderdeel g, van de WAO, 46, onderdeel g, van de WAZ, en 38, onderdeel g, van de WAJONG;

b. het meewerken aan het opstellen van het plan van aanpak, de re-integratievisie of het re-integratieplan, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel k, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel o, van de ZW, 28, onderdeel i, van de WAO, 29, tweede lid, onderdeel d, van de Wet WIA, 46, onderdeel h, van de WAZ en 38, onderdeel h, van de WAJONG.;

c. het nakomen van de plichten die zijn opgenomen in het plan van aanpak, de re-integratievisie of het re-integratieplan, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel l, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel p, van de ZW, 28, onderdeel j, van de WAO, 29, tweede lid, onderdeel e, van de Wet WIA, 46, onderdeel i, van de WAZ en 38, onderdeel i, van de WAJONG ;

d. het binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroepen en het zich gedurende het gehele verloop van ziekte of arbeidsongeschiktheid onder behandeling blijven stellen of de voorschriften van de behandelend arts op volgen, bedoeld in de artikelen 45, eerste lid, onderdeel a, van de ZW, 28, onderdeel b, van de WAO, 46, onderdeel b, van de WAZ en 38, onderdeel b, van de WAJONG;

e. het zich niet schuldig maken aan gedragingen waardoor de genezing wordt belemmerd of het meewerken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen, bedoeld in de artikelen 45, eerste lid, onderdeel b, van de ZW, artikel 28, onderdeel c, van de WAO, 46, onderdeel c, van de WAZ en 38, onderdeel c, van de WAJONG; of

f. het opvolgen van door het UWV of de door hem daartoe aangewezen deskundige gegeven voorschriften in het belang van de behandeling of genezing of tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, bedoeld in de artikelen 28, onderdeel a, van de WAO, 46, onderdeel a, van de WAZ en 38, onderdeel a, van de WAJONG.

Artikel 6. Derde categorie aanvullend

  • 1. Onverminderd artikel 5 worden de verplichtingen op grond van de WW ingedeeld in de derde categorie voor zover zij betrekking hebben op:

    a. het voorkomen werkloos te zijn of te blijven door in onvoldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen of door in verband met de te verrichten arbeid eisen te stellen die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren, ingedeeld in de derde categorie, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten eerste en ten vierde, van die wet; of

    b. het nakomen van op grond van hoofdstuk VI van de WW opgelegde verplichtingen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel i, van die wet.

  • 2. Onverminderd artikel 5 wordt de verplichting op grond van artikel 30, eerste lid, van de ZW, die betrekking heeft op het trachten te verkrijgen van passende arbeid door de zieke werknemer en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, het verrichten van deze arbeid, ingedeeld in de derde categorie.

  • 3. Onverminderd artikel 5 wordt ingedeeld in de derde categorie de verplichting op grond van artikel 28, onderdeel h, van de WAO, die betrekking heeft op:

    a. het meewerken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, die erop gericht zijn de belanghebbende in staat te stellen passende arbeid te verrichten; of

    b. het zonder deugdelijke grond verrichten van voldoende re-integratie-inspanningen in de periode voorafgaand aan de aanvraag voor toekenning van WAO-uitkering.

  • 4. De verplichtingen op grond van de Wet WIA worden ingedeeld in de derde categorie voor zover zij betrekking hebben op:

    a. het voorkomen van het ontstaan en bestaan van een recht op uitkering, bedoeld in artikel 28 van die wet;

    b. het vergroten van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, bedoeld in artikel 29 van die wet; of

    c. inschakeling in de arbeid, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van die wet.

Artikel 7. Vierde categorie

De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, genoemde wetten, worden ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op:

a. het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid, van de WW en 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW;

b. het nalaten de arbeidsongeschiktheid opzettelijk te veroorzaken, bedoeld in de artikelen 45, eerste lid, onderdeel g, van de ZW, 28, onderdeel e, van de WAO, 28, eerste lid, juncto 88, tweede lid, van de Wet WIA, 46, onderdeel e, van de WAZ, 38, onderdeel e, van de WAJONG; of

c. het zich onthouden van verwijtbaar gedrag dat aangemerkt kan worden als een dringende reden in de zin van artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of het op zijn verzoek laten beëindigen van de dienstbetrekking zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet kon worden gevergd, door een verzekerde die recht heeft op de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering en die arbeid in dienstbetrekking verricht, bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet WIA.

Artikel 8. Recidive

Indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de bekendmaking daarvan opnieuw dezelfde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen worden het percentage van de op te leggen maatregel alsmede het minimumbedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, met 50% verhoogd.

Artikel 9. Samenloop

Indien sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van meer dan één verplichting, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8, en het niet nakomen van deze verplichtingen voortkomt uit één oorzaak wordt slechts één maatregel opgelegd, bij verschil die uit de hoogste categorie.

Artikel 10. Overgangsrecht

Het Maatregelenbesluit UWV, het Maatregelbesluit AOW, het Maatregelbesluit Anw en het Maatregelbesluit AKW, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op de niet, niet behoorlijke of niet tijdige nakoming van de desbetreffende verplichtingen, die voorafgaat aan 1 mei 2008.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2008.

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 23 augustus 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Uitgegeven de dertigste augustus 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Op overtreding van verplichtingen in socialezekerheidswetten moet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), respectievelijk de Sociale verzekeringsbank (SVB) een maatregel of een bestuurlijke boete opleggen. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd bij het bewust, niet, onvolledig of onjuist verstrekken van gegevens die (kunnen) dienen ter vaststelling van een uitkeringsaanspraak. Bij sommige overtredingen is het UWV, respectievelijk de SVB bevoegd te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in plaats van het opleggen van een maatregel of bestuurlijke boete. Het UWV, respectievelijk de SVB moet een maatregel dan wel een bestuurlijke boete1 afstemmen op de ernst van de gedraging en de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende verweten kan worden. Nadere regels over het afstemmen van de bestuurlijke boete worden geregeld in een apart besluit, het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Tot op heden waren regels over afstemming van de hoogte van de maatregel op de ernst van de gedraging en de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, neergelegd in besluiten van het UWV en de SVB: op het gebied van de volksverzekeringen in het Maatregelbesluit Algemene Ouderdomswet (AOW), het Maatregelbesluit Algemene nabestaandenwet (Anw) en het Maatregelbesluit Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van de SVB en op het gebied van de werknemersverzekeringen in het Maatregelenbesluit UWV.

De wetgever heeft de regie over het handhavingsbeleid. Bij de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is er daarom voor gekozen de regelgevende bevoegdheid van het UWV en de SVB met betrekking tot nadere regels omtrent het opleggen van een maatregel naar een «hoger» regelgevingsniveau te tillen. De genoemde invoeringswetten bevatten wijzigingen van de materiewetten waardoor in die wetten grondslagen worden opgenomen van het treffen van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op grond waarvan (nadere) regels worden gegeven over het afstemmen van een maatregel. De werking van die wijzigingsbepalingen was echter uitgesteld tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In afwachting daarvan waren het UWV en de SVB bevoegd tot het stellen van (nadere) regels. In het onderhavige besluit is uitvoering gegeven aan de opdracht om bij AMvB nadere regels te stellen met betrekking tot de hoogte en de duur van de op te leggen maatregelen op grond van de diverse socialezekerheidswetten. Direct voorafgaand aan het onderhavige besluit is een besluit in werking getreden waarin het tijdstip wordt bepaald waarop de delegatiebepaling wordt vervangen. Met de inwerkingtreding van dat besluit vervalt de bevoegdheid van de uitvoeringsorganen om (nadere) regels te stellen.

Uitgangspunten

Bij de uitwerking van dit maatregelenbesluit is rekening gehouden met de uitkomsten van het onderzoek «Effectiviteit van sancties bij arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid, Lessen uit het buitenland», SEOR, mei 2006. Het betreft een analyse van de effectiviteit van oplegging van sancties in de sociale zekerheid in Nederland en andere landen. Uit het onderzoek komt naar voren dat strikte en consequente toepassing effectiever is dan bijvoorbeeld verzwaring van sancties. Sancties werken effectiever als er maatschappelijk draagvlak is voor een sanctiebeleid en draagvlak onder uitvoerders om die sancties toe te passen.

Daarbij geldt hoe groter de (ervaren) rechtvaardigheid en transparantie van toepassingen, hoe groter de kans dat dit draagvlak er is. De wijze waarop sancties in de praktijk toegepast worden, is van belang. Enerzijds brengen selectiviteit en te grote variatie in toepassingsgraad risico’s mee voor de rechtvaardigheid en geloofwaardigheid van het sanctiebeleid. Anderzijds blijft het toepassen van sancties mensenwerk en moet er ruimte zijn voor differentiatie in sanctietoepassing.

Het onderzoek wijst ook op het preventieve effect van consequente sanctietoepassing, mits cliënten goed zijn geïnformeerd over hun verplichtingen en over de gevolgen wanneer verplichtingen niet worden nagekomen. Dit vereist, naast gerichte voorlichting over de aan het uitkeringsrecht verbonden plichten, ook een overzichtelijke sanctiesystematiek.

De keuze om één uniform maatregelenbesluit te treffen voor zowel de werknemers- als de volksverzekeringen ligt in het verlengde van deze bevindingen met de inzet om de verscheidenheid van maatregelen te beperken met het oog op overzichtelijkheid.

De uniformiteit houdt in dat de plichten in de volksverzekeringen op dezelfde manier als bij de werknemersverzekeringen ingedeeld worden naar soort. De sanctie is een bepaald percentage van de uitkering. Door het hanteren van een gelijke systematiek (zie paragraaf 2. systematiek) en door de maatregel op eenzelfde wijze te berekenen (zie paragraaf 5. realisering van de maatregel) streeft het besluit een uniform, rechtvaardig sanctiestelsel na.

Bij de integratie van de door UWV en SVB gehanteerde en vooral qua hoogte verschillende sanctiesystematiek, is voorrang gegeven aan het principe van eenvoud en transparantie, met voldoende ruimte voor de uitvoering om de keuze voor de op te leggen sancties af te stemmen op de ernst van het geval in kwestie.

Toepasselijke wetten

Het onderhavige besluit geeft regels met betrekking tot het afstemmen van hoogte en duur van de op te leggen bestuurlijke maatregelen op grond van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), de Toeslagenwet (TW), de AOW, de Anw, de AKW en de Wet SUWI. Het gaat om de maatregelen, die het UWV, respectievelijk de SVB kan opleggen als de belanghebbende een in de genoemde wetten opgenomen plicht (verwijtbaar) niet of niet behoorlijk nakomt. Voorts is het besluit van overeenkomstige toepassing op de op te leggen maatregelen op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg.

2. Systematiek

De plichten zijn ingedeeld in een viertal naar zwaarte oplopende categorieën. Bij het indelen is gekeken naar de soort plicht en het belang dat wordt gehecht aan het naleven van het type plicht. Naarmate een plicht in een hogere categorie is ingedeeld, wordt een maatregel van deze hogere categorie opgelegd. Bij het vaststellen van de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van een per categorie genoemd percentage (standaardmaatregel) van de uitkering. Afwijking is mogelijk naar boven of naar beneden, binnen de in het besluit vastgestelde boven- en ondergrenzen. Voor de duur van de maatregel worden alleen ondergrenzen gesteld.

Beleidsregel

Binnen de bandbreedte hebben het UWV en de SVB beleidsvrijheid bij het afstemmen van de hoogte en de duur van de maatregel. Het UWV en de SVB kunnen de overtreding van de per categorie ingedeelde plichten binnen de gestelde kaders nader afstemmen op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Door die nadere regels in een beleidsregel vast te leggen kunnen de uitvoeringsinstanties een inzichtelijk, kenbaar en gemotiveerd uitvoeringsbeleid voeren.

3. De indeling van de plichten in categorieën

De plichten in de werknemersverzekeringen

Wat de indeling van plichten in sanctiecategorieën betreft lijkt het besluit op het voormalige Maatregelenbesluit UWV, dat echter uitging van vijf categorieën. Het onderhavige besluit gaat uit van vier categorieën.

In het onderhavige besluit wordt net als in het Maatregelenbesluit UWV onderscheid gemaakt, enerzijds naar plichten, die zijn gericht op het stroomlijnen van het administratieve proces, anderzijds naar plichten, die betrekking hebben op re-integratie, werkhervatting en het voorkomen dan wel beperken van het risico.

In het voormalige Maatregelenbesluit UWV bevatten de eerste drie categorieën plichten gericht op het stroomlijnen van het administratieve proces. Dit soort plichten zijn gericht op het voorkomen van vertraging, bemoeilijking of verhindering van het uitvoeringsproces. De eerste categorie bevatte vooral plichten die binnen een bepaalde termijn nagekomen moesten worden. De tweede categorie bevatte vooral plichten om voorschriften in het kader van controle op te volgen. De derde categorie bevatte vooral plichten betrekking hebbend op de bereikbaarheid en aanwezigheid van betrokkenen en dergelijke. De vierde categorie bevatte plichten, die betrekking hebben op re-integratie en werkhervatting. De vijfde categorie bevatte plichten, gericht op het voorkomen dan wel beperken van het risico.

Maatregelen in de eerste categorie konden afhankelijk van de termijnoverschrijding zwaarder uitpakken dan maatregelen van de tweede categorie. Dit past minder goed in de systematiek van naar ernst oplopende sanctiecategorieën. In het onderhavige besluit zijn daarom ten opzichte van het voormalige Maatregelenbesluit UWV de eerste en tweede categorie plichten samengevoegd tot één categorie.

De overige categorieën verschuiven in die zin dat de derde categorie van het voormalige Maatregelenbesluit UWV de tweede categorie wordt; de vierde categorie wordt de derde categorie en de vijfde categorie wordt de vierde categorie.

Voorts is een aantal plichten ten opzichte van de indeling in het Maatregelenbesluit UWV naar een lichtere of zwaardere categorie verschoven.

1e categorie: plichten om (a) binnen een bepaalde termijn uitkering aan te vragen, (b) aangifte te doen van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, (c) inlichtingen te verstrekken, (d) zich op geldige wijze te identificeren, (e) om voorschriften in het kader van controle en vakantie op te volgen

De plichten onder (a) tot en met (d) zijn evenals zij dat waren in het Maatregelenbesluit UWV, opgenomen in de eerste categorie. Een te laat aangevraagde uitkering kan binnen bepaalde grenzen met terugwerkende kracht worden toegekend. Het te laat aangifte doen van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid of uitkering aanvragen, heeft tot gevolg dat de aanvraag toch nog in behandeling moet worden genomen. Het niet in acht nemen van de aanvraagtermijn, kan leiden tot een maatregel van de eerste categorie.

Aan de (tijdige) nakoming van termijngebonden inlichtingenplichten wordt in het kader van het stroomlijnen en controleren van het administratieve proces gehecht. Men heeft dan ook een verzoek met een antwoordtermijn ontvangen. In dit kader dient het verwijtbaar niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht, ongeacht of benadeling is opgetreden, te leiden tot een maatregel.

Het zich op geldige wijze identificeren wordt in het kader van het bestrijden van identificatiefraude en de daarbij behorende problemen van groot belang geacht. De plichten onder (e) om de controlevoorschriften op te volgen, zomede de vakantievoorschriften, waren in het Maatregelenbesluit UWV in de tweede categorie ingedeeld. Door het samenvoegen van de eerste en tweede categorie zitten deze plichten thans in de eerste categorie.

2e categorie: plichten, die betrekking hebben op de bereikbaarheid, aanwezigheid, meewerken aan onderzoek, de voorgeschreven registratie bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI)

Het niet nakomen van plichten, die betrekking hebben op de bereikbaarheid dan wel aanwezigheid van uitkeringsgerechtigden, dienen een betrokkene zwaarder te worden aangerekend dan het niet nakomen van de in de eerste (voorheen eerste en tweede) categorie(ën) ingedeelde plichten. In concreto kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het zonder genoegzaam bericht niet komen opdagen op een uitnodiging voor gesprek met een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige. Bij het streven naar een betaalbaar sociaal zekerheidsstelsel is het van belang dat voorkomen wordt dat schaarse professionals als verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen nodeloos worden ingezet. Voorts kan het ook voorkomen dat een betrokkene, die inmiddels arbeidsgeschikt is, niet op gesprek bij de verzekeringsarts verschijnt. Hierdoor blijft de uitkering ten onrechte doorlopen.

Ten opzichte van het voormalige Maatregelenbesluit UWV is de plicht in de WW om zich tijdig als werkzoekende bij de CWI te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen, verschoven van de eerste naar de tweede (voorheen derde) categorie vanwege het grote belang dat aan nakoming van deze plicht wordt gehecht. Door een tijdige registratie komt de betrokkene als werkzoekende in beeld. De CWI kan zijn afstand tot de arbeidsmarkt inschatten en de betrokkene volgen bij het zoeken naar werk. De plicht om het voorschrift op te volgen dat is gegeven tot registratie bij de CWI is in de arbeidsongeschiktheidsregelingen bovendien in het Maatregelenbesluit UWV al in de tweede (voorheen derde) categorie ingedeeld. Het verschuiven van eenzelfde type plicht in de WW naar de tweede categorie sluit hier op aan. De plicht om mee te werken aan onderzoek is ongewijzigd in de tweede (voorheen derde) categorie ingedeeld.

Ten opzichte van het voormalige Maatregelenbesluit UWV is de plicht om de aanvraag vergezeld te laten gaan van een re-integratieverslag verschoven van de eerste naar de tweede (voorheen derde) categorie.

De wijze waarop de plichten in de derde of de vierde categorie zijn ingedeeld heeft te maken met de aansturing en de beschikbare vrijheid binnen de bandbreedte bij het bepalen van hoogte en duur van de maatregel. De plichten zijn ingedeeld in de twee hoogste categorieën vanwege het zwaarwegende belang dat aan nakoming wordt gehecht.

3e categorie: plichten in het kader van re-integratie en werkhervatting

In de derde categorie zijn ingedeeld de plichten die betrekking hebben op re-integratie en werkhervatting.

Aan (het bevorderen van) re-integratie en arbeidsinpassing wordt zeer groot belang gehecht.

Dit soort plichten is ingedeeld in de derde (voorheen vierde) categorie. De bovengrens van de derde (voorheen vierde) categorie is gelijk aan de vierde (voorheen vijfde) categorie.

Adequate communicatie over datgene wat iemand te doen staat in het kader van re-integratie en arbeidsinpassing is van belang. In dat kader kunnen, gebaseerd op al bestaande wettelijke verplichtingen, concrete afspraken gemaakt worden met WW-, WAO-, WAZ-, Wajong- en werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)-gerechtigden. Deze afspraken kunnen gaan over de eigen verantwoordelijkheid en inzet van de klant, zoals de sollicitatieverplichtingen en re-integratie-inspanningen. Bij het concretiseren van de sollicitatieplicht is ruimte voor een individuele aanpak. Afspraken worden vastgelegd in de re-integratievisie of bij inschakeling van een re-integratiebedrijf in een re-integratieplan. De afspraken kunnen bevorderen dat uitkeringsgerechtigden weten waarop zij kunnen worden aangesproken.

De plichten op grond van de Wet WIA, die zien op het voorkomen van verwijtbaar verlies van passende arbeid en de plicht passende arbeid te verrichten indien de werknemer daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, vertonen een sterke parallel met WW-plichten.

Het gaat om drie plichten in het kader van de WW, waarbij vanwege aanscherping van het maatregelbeleid in de WW zelf is bepaald welke maatregel moet volgen op niet-nakoming. Het gaat om plichten van de werknemer bij verwijtbare werkloosheid, het door eigen toedoen niet behouden van passende arbeid (zoals bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, onderdeel a, en onderdeel b, ten derde, van de WW) en bij het weigeren van passende arbeid (zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b ten tweede, van de WW).

Indien een werknemer deze plichten op grond van de WW niet nakomt wordt zijn uitkering blijvend geheel geweigerd, derhalve een maatregel uit de vierde (voorheen vijfde) categorie.

Genoemde plichten op grond van de Wet WIA moeten evenals in de WW in principe leiden tot een blijvend gehele weigering. Het is van belang dat UWV bij het opleggen van maatregelen de parallel met de WW in acht neemt en in gevallen die vergelijkbaar zijn aan genoemde overtredingen op grond van de WW eveneens een gehele weigering van de uitkering als maatregel oplegt, die qua duur gelijk is aan de duur van de vergelijkbare WW-uitkering. UWV heeft aangevoerd dat de doelgroep in de Wet WIA niet steeds op alle fronten gelijk is en heeft gepleit voor meer mogelijkheden tot proportionele afstemming van de maatregelen. Om die reden zijn deze plichten ingedeeld in de derde categorie. Indeling in de derde categorie van deze plichten maakt nuancering van de maatregel specifiek geënt op de situatie van de gedeeltelijke arbeidsgeschikte, mogelijk. De bovengrens biedt daarbij de mogelijkheid evenals in de WW de uitkering geheel te weigeren. Voorts kan de uitkering ook blijvend geweigerd worden.

4e categorie: plichten gericht op het beperken van het risico

In de vierde categorie zijn ingedeeld de plichten gericht op het voorkomen dan wel beperken van het risico.

De plichten om de arbeidsongeschiktheid niet opzettelijk te veroorzaken of zich zodanig te gedragen dat de fondsen niet worden benadeeld of kunnen worden benadeeld, vallen in de vierde (voorheen vijfde) en zwaarste categorie.

Zo moet voor overtreding van de plicht om arbeidsongeschiktheid niet opzettelijk te veroorzaken, voldaan zijn aan het opzet-vereiste. Dit is niet licht aantoonbaar. Bij het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen of nalaten de fondsen benadeelt, gaat het om een in meer algemene termen omschreven restcategorie benadelingshandelingen. Als het verzekerde risico is ingetreden door een (verwijtbare) benadelingshandeling, brengt het verzekeringskarakter van de uitkering mee, dat een op de omvang van de aan de betrokkene toe te rekenen werkloosheid of arbeidsongeschiktheid toegesneden sanctionering vereist is; dit is in principe een blijvende dan wel tijdelijke gehele weigering van de uitkering. Als eenmaal sprake is van overtreding van deze plichten moet dit leiden tot de zwaarste maatregel.

De plichten in de volksverzekeringen

In de volksverzekeringen komen minder plichten voor dan in de werknemersverzekeringen. Voorkomende plichten zijn plichten om de controlevoorschriften na te komen en de termijngebonden informatieplichten. Deze plichten zijn ingedeeld in de eerste categorie.

De in de Anw, AOW en AKW voorkomende plicht dat de betrokken persoon danwel (in de AKW) het betrokken kind zich op verzoek van de SVB moeten onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek, is ingedeeld in de tweede categorie. De in de AKW en AOW voorkomende plichten te verschijnen op afspraak of na afroep zijn eveneens in de tweede categorie ingedeeld. Indeling in de tweede categorie geldt ook als dit soort plichten gelijktijdig deel uitmaken van controlevoorschriften. De plichten, die voorkomen in de volkverzekeringen en werknemersverzekeringen en gelijk van aard zijn, worden dus op gelijke wijze in de maatregelcategorieën ingedeeld.

4. De zwaarte van de maatregel

Bij het vaststellen van de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van een per categorie genoemd percentage van de uitkering met afwijking binnen de in het besluit vastgestelde onder- en bovengrenzen. Voor de duur van de maatregel worden alleen ondergrenzen gesteld. De regering acht het van belang dat ondergrenzen worden vastgesteld. Zowel uit preventief als repressief oogpunt moeten deze ondergrenzen hoog genoeg zijn. De kans op financieel, economisch en/of maatschappelijk voordeel uit regelovertreding wordt verkleind door hogere sancties. In geval sprake is van (enige) verwijtbaarheid bedraagt de hoogte van de maatregel op de overtreden plicht tenminste de in het besluit vastgestelde ondergrens van de categorie, waarin de plicht is ingedeeld. Afgezien van de ondergrenzen aan de duur van de maatregel worden aan de maximale duur van de maatregel geen beperkingen gesteld. Het kan voorkomen dat een overtreding voortduurt over een langere periode. Door het benoemen van een minimumduur kunnen de uitvoeringsinstanties bij het afstemmen van de maatregel al naar gelang de ernst van de gedraging rekening houden met betrokkenen, die nalatig blijven.

De maatregelen dienen enerzijds qua hoogte en duur ten minste op of boven de ondergrenzen te liggen. In principe geldt daarbij het per categorie gefixeerde percentage. Hierdoor wordt via een normering aangegeven hoe zwaarwegend het niet of niet behoorlijk nakomen van de per categorie ingedeelde plicht is. Anderzijds worden er ook bovengrenzen gesteld aan de hoogte van de maatregelen. In de derde en de vierde categorie, waarin de zwaarstwegende plichten zijn ingedeeld, bieden de bovengrenzen daarbij de mogelijkheid de uitkering blijvend in zijn geheel te weigeren. Binnen of op de onder- en bovengrenzen kunnen de uitvoeringsinstanties afhankelijk van de ernst van de gedraging of de mate waarin de gedraging verweten kan worden, de maatregel op maat maken. Indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt niet aan het opleggen van een maatregel toegekomen.

Proportionaliteit

Door de wijze, waarop de wettelijke plichten zijn ingedeeld in vier naar ernst oplopende categorieën en door de keus voor een bij elke categorie passende standaardmaatregel ( gemiddeld percentage van de uitkering) en genoemde onder- en bovengrenzen wordt impliciet aangegeven of het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van een plicht als meer of minder ernstig wordt aangemerkt. De standaardmaatregel verleent elke categorie een normering op hoofdlijnen. In de voor het onderhavige besluit relevante socialezekerheidswetten is bepaald dat de zwaarte van een maatregel afgestemd moet worden op de ernst van de niet of niet behoorlijke nakoming en de mate waarin de gedraging verweten kan worden aan de betrokkene. Met het beschreven systeem wordt zowel de ernst van de niet of niet behoorlijke nakoming als de (proportionaliteit van de) zwaarte van de op te leggen maatregelen in principe bepaald. Op grond van de bestaande wetgeving kunnen het UWV en de SVB besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Uit het woord «dringend» blijkt dat er dan wel iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Het gaat dan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden; van algemene of categoriale afwijkingen kan geen sprake zijn.

Samenloop

Bij samenloop van maatregelen kan de uitvoering één maatregel opleggen. Als sprake is van samenloop en de overtreden verplichtingen in verschillende categorieën zijn ingedeeld, geldt in principe de maatregel in de hoogste categorie. In het onderhavige besluit is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9 aangegeven hoe in een dergelijk geval van samenloop kan worden omgegaan met het opleggen van een maatregel.

Recidive

Onder recidive wordt in het kader van het onderhavige besluit verstaan: de situatie dat een betrokkene een in het besluit genoemde wettelijke plicht binnen twee jaar opnieuw overtreedt. Recidive of herhaaldelijk recidive binnen een bepaald tijdsbestek kan van invloed zijn op de bepaling van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid en daarom reden zijn voor verhoging van de maatregel. De vier vervallen maatregelenbesluiten op het gebied van de sociale verzekeringen bevatten dezelfde algemene recidiveregeling, inhoudend dat in geval van recidive binnen twee jaar na een eerdere verwijtbare overtreding van dezelfde plicht, de in principe op te leggen standaardmaatregel wordt verzwaard door het percentage van de op te leggen maatregel met de helft daarvan te verhogen. In het onderhavige besluit wordt bij het bepalen van de hoogte van de maatregel rekening gehouden met het eerder niet naleven van dezelfde plicht. Dit vormt een verzwarende omstandigheid, die leidt tot een 50% zwaardere maatregel dan de maatregel die zou zijn opgelegd bij een eerste overtreding.

5. Realisering van de maatregel

In het onderhavige besluit is ervoor gekozen de maatregel in de wetten op eenduidige wijze te berekenen. De maatregel wordt gerealiseerd door het percentage van de maatregel over de bruto verstrekte uitkering te berekenen en in mindering te brengen op de uitkering.

Bij de realisering van de maatregel blijft de verhoging van de uitkering bij hulpbehoevendheid, bedoeld in de artikelen 22 van de WAO, 10 van de WAZ, 9 van de Wajong en 53 van de Wet WIA, buiten beschouwing.

Hieronder worden voorbeelden gegeven van de voormalige en de nieuwe berekeningswijze bij het opleggen van een maatregel volgens het onderhavige besluit.

In het voormalige Maatregelenbesluit UWV werd met betrekking tot de WAO uitgegaan van een procentuele maatregel, waarbij het uitkeringspercentage verlaagd werd met het aantal procentpunten van de maatregel. Met betrekking tot de WW golden twee berekeningswijzen. Aan de ene kant werd het uitkeringspercentage van 70 gekort met het aantal procentpunten van de maatregel en aan de andere kant werd de uitkering, bedoeld in artikel 64 van de WW, gekort met het percentage van de maatregel. Uit hiernavolgende voorbeelden 1a/2a (verlaging van het uitkeringspercentage met het aantal procentpunten van de maatregel) en 1b/2b (verlaging van de uitkering met het percentage van de maatregel) kan worden afgeleid dat verlaging van het uitkeringspercentage met het aantal procentpunten van de maatregel leidt tot een hogere maatregel dan verlaging van de uitkering met het percentage van de maatregel. Dit is niet beoogd, maar wel een gevolg van de eenvoudiger systematiek. In het onderhavige besluit is gekozen voor een verlaging van de uitkering met het percentage van de maatregel.

Voorbeelden WW:

Gemiddeld dagloon bedraagt € 91,00;

Gemiddelde uitkering per dag € 63,70;

De werkloze werknemer overtreedt voor de tweede keer de controlevoorschriften van het UWV (de eerste keer is volstaan met een waarschuwing).

Op basis van het voormalige Maatregelenbesluit UWV wordt een maatregel opgelegd van de 2e categorie wegens overtreding van de controlevoorschriften ter grootte van 5% gedurende 4 weken (zie voorbeeld 1a); volgens het onderhavige besluit wordt een maatregel opgelegd van de 1e categorie wegens overtreding van de controlevoorschriften ter grootte van 5% van de uitkering gedurende ten minste een maand (zie voorbeeld 1b voor verlaging van de uitkering met een percentage van de maatregel).

Voorbeeld 1a:

Op basis van het voormalige Maatregelenbesluit UWV wordt een maatregel van de 2e categorie opgelegd van 5% gedurende 4 weken (=20 uitkeringsdagen).

Uitkering zonder maatregel:

€ 91,00 x 70% x 20 dagen = € 1.274,00

Uitkering met maatregel:

€ 91,00 x (70%-5%=65%) x 20 dagen = € 1.183,00

Bedrag maatregel:

€ 1.274,00 - € 1.183,00 = € 91,00

Voorbeeld 1b:

Op basis van het onderhavige besluit wordt een maatregel van de 1e categorie opgelegd ter grootte van 5% van de uitkering gedurende ten minste één maand.

Uitkering zonder maatregel:

€ 63,70 x 21,75 dagen = € 1.385,48 per maand

Uitkering met maatregel:

€ 63,70 x 95%x 21,75 dagen = € 1.316,20 per maand

Bedrag maatregel:

€ 1.385,48 - € 1.316,20 = € 69,28

Voorbeeld WW:

In hetzelfde voorbeeld solliciteert de werkloze niet of te weinig.

Belanghebbende wordt een maatregel opgelegd van de vierde categorie volgens het voormalige Maatregelenbesluit UWV ter grootte van 20% gedurende 16 weken (=80 uitkeringsdagen) (zie voorbeeld 2a); volgens het onderhavige besluit wordt een maatregel opgelegd van de derde categorie ter grootte van 25% van de uitkering gedurende 4 maanden (zie voorbeeld 2b voor verlaging van de uitkering met percentage van de maatregel)

Voorbeeld 2a:

verlaging van het uitkeringspercentage met het aantal procentpunten van de maatregel

Uitkering zonder maatregel:

€ 91,00 x 70% x 80 dagen= € 5.096,00

Uitkering met maatregel:

€ 91,00 x (70%-20%=) 50% x 80 dagen = € 3.640,00 (berekeningswijze van het voormalige Maatregelenbesluit UWV)

Bedrag van de maatregel:

€ 5.096,00 - € 3.640,00 = € 1.456,00

Voorbeeld 2b

Verlaging van de uitkering met percentage van de maatregel

Volgens de nieuwe berekeningswijze bedraagt de uitkering na maatregel:

Uitkering zonder maatregel:

€ 63,70 x 21,75 dagen = € 1.385,48

Uitkering met maatregel:

€ 63,70 x (100% - 25% =) 75% x 21, 75 = € 1.039,11

Bedrag van de maatregel:

€ 1.385,48 - €1039,11 = € 346,37 x 4 maanden = € 1.385,48

Voorbeeld AOW:

Belanghebbende heeft een partner jonger dan 65 jaar en ontvangt volledige toeslag. De SVB voert een herhalingsonderzoek uit, waarbij belanghebbende niet tijdig reageert. Uiteindelijk blijkt het inkomen van de partner ongewijzigd. Belanghebbenden wordt een maatregel opgelegd. De maatregel is volgens het voormalige Maatregelbesluit AOW een vast bedrag ter grootte van € 22 (zie voorbeeld 3a); volgens het onderhavige besluit een maatregel van de 1e categorie ter grootte van 5% van de uitkering en tenminste € 25 (zie voorbeeld 3b).

Voorbeeld 3a

Verlaging met een vast bedrag:

Er wordt eenmalig een vast bedrag van € 22,00 op het netto uitkeringsbedrag (pensioen, tegemoetkoming en toeslag) in mindering gebracht.

  

€ 1.283,04

Af:

  

- loonheffing

€ 98,16

 

- IAB Zvw

€ 83,39+

€    181,55-

Netto

 

€ 1.101,49

   

Netto uitkering na maatregel

 

€ 1.079,49

Bedrag van de maatregel netto:

 

€      22,--

Voorbeeld 3b

Verlaging met een percentage van de uitkering:

de uitkering wordt gedurende 1 maand verminderd met 5% (het besluit kent mogelijkheden tot andere percentages en een andere duur).

AOW-pensioen

€   636,69

Tegemoetkoming AOW-ers

€        9,66

Onverminderde AOW-toeslag

€   636,69 +

Bruto uitkering zonder maatregel

€ 1.283,04

  

Bruto uitkering na maatregel

€ 1.218,89

  

Bedrag van de maatregel bruto

 

0,05 * €1.283,04=

€    64,15

6. Financiële gevolgen

In het SVB domein heeft de overgang van een vast bedrag naar een percentage van de uitkering geen substantiële financiële effecten tot gevolg. De percentages zijn dusdanig gekozen dat uitgaande van een gemiddelde uitkering de boetebedragen grosso modo op hetzelfde uitkomen. Ook ten aanzien van de uitvoeringskosten worden de financiële effecten op niet substantieel geraamd.

De financiële effecten in het UWV domein zijn voorlopig geraamd op een besparing van € 0,5 miljoen.

7. Toetsing op uitvoerbaarheid en toezichtbaarheid

De SVB en het UWV geven beiden aan dat het onderhavige besluit goed uitvoerbaar is. Het besluit geeft de IWI geen aanleiding tot het maken van opmerkingen over de toezichtbaarheid.

Artikelsgewijs

Op grond van artikel 3:16, eerste lid, onderdelen f en g, en 3:27, eerste lid, onderdelen e en f, van de Wet arbeid en zorg zijn de in die artikelen genoemde bepalingen van de ZW en de WAZ van overeenkomstige toepassing in het kader van de Wet arbeid en zorg.

Dit betekent dat het onderhavige besluit van overeenkomstige toepassing is, in het bijzonder de artikelen 3, onderdeel b tot en met f, 4, onderdeel a tot en met d, en 7, onderdeel a.

De verplichtingen op grond van de verschillende materiewetten zijn in het onderhavige besluit ingedeeld per categorie. Per categorie is steeds een algemene omschrijving gegeven van de verplichtingen die in die categorie vallen. Achter iedere omschrijving is aangegeven in welk wetsartikel de desbetreffende verplichting is terug te vinden. Gelijksoortige verplichtingen worden in de verschillende materiewetten vaak op enigszins verschillende wijze geformuleerd. Derhalve is per artikelonderdeel steeds een zodanige algemene omschrijving van de verplichtingen gegeven dat alle gelijksoortige verplichtingen in de in dat onderdeel genoemde bepalingen daaronder vallen.

Artikel 2. Hoogte en duur van de maatregel

Eerste lid

Dit artikel regelt per categorie de hoogte en de duur van de maatregel indien de belanghebbende een verplichting niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomt. Daartoe wordt in het eerste lid een kader geformuleerd waarbinnen de uitvoeringsinstanties ruimte hebben nadere invulling aan de hoogte en duur van de maatregel te geven. Uitgangspunt voor vaststelling van de hoogte van de maatregel is het in artikel 2 eerstgenoemde percentage van de categorie waarin de verplichting valt. Binnen de in artikel 2 genoemde bandbreedte per categorie kan gemotiveerd worden afgeweken van het in artikel 2 eerstgenoemde percentage. Ten aanzien van de duur van de maatregel is in dit besluit per categorie slechts de minimum duur van de op te leggen maatregel bepaald.

Binnen de genoemde bandbreedte en met inachtneming van dit minimum wordt de maatregel, op grond van de desbetreffende wet, afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Dit laat onverlet dat, zoals is neergelegd in artikel 27, zesde, lid, van de WW, artikel 45, tweede lid, van de ZW, artikel 29, eerste lid, van de WAO, artikel 47, eerste lid, van de WAZ, artikel 39, eerste lid, van de WAJONG, artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA, artikel 14, tweede lid, van de TW, artikel 17b, tweede lid, van de AOW, artikel 38, tweede lid, van de Anw en 17, tweede lid, van de AKW, van het opleggen van een maatregel wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van deze bepaling kan het UWV bijvoorbeeld ook beslissen geen maatregel op te leggen ten aanzien van overtredingen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, 1° en 4°, of artikel 26 van de WW in de perioden waarin de belanghebbende met inachtneming van de voorschriften, bedoeld in artikel 101, tweede lid, onderdeel b, juncto artikel 26, eerste lid, onderdeel j, van de WW, vakantie geniet. Anders dan in het Maatregelenbesluit UWV is dit dus niet expliciet geregeld.

Met betrekking tot de aan het UWV en de SVB toekomende bevoegdheid om binnen de in dit besluit genoemde bandbreedten maatregelen op te leggen, kunnen deze bestuursorganen beleidsregels vaststellen op grond waarvan in voorkomende gevallen gemotiveerd kan worden afgeweken van de in artikel 2 eerstgenoemde percentages per categorie. Hierin kunnen zij een gedetailleerde beschrijving van de verplichtingen opnemen met daaraan gekoppeld een, binnen de bandbreedte, vastgesteld kortingspercentage op het uitkeringsbedrag.

De hoogte van de maatregel wordt vastgesteld als een percentage van het bruto uitkeringsbedrag. Dit systeem wijkt voor veel wetten af van de systematiek die werd gehanteerd voor inwerkingtreding van dit besluit. Voor de WW, ZW, TW, WAO, WAZ en WAJONG golden (deels) afwijkende berekeningsmethoden en voor de AKW, AOW en Anw werden vaste bedragen opgelegd. De maatregelen werken in veel gevallen derhalve enigszins anders uit. Daarentegen heeft de nieuwe systematiek als voordeel dat deze eenvoudiger en uniform is: zie hiertoe ook paragraaf 6 van het Algemeen deel van deze nota van toelichting.

Tweede lid

Dit lid is opgenomen teneinde buiten twijfel te stellen dat ook de op grond van de in dit lid genoemde wetten ontvangen bedragen, hoewel zij strikt genomen geen «uitkering» heten, kunnen worden gekort. Ten aanzien van de AOW wordt opgemerkt dat, indien van toepassing, het kortingspercentage steeds wordt berekend over het ouderdomspensioen, de toeslag en de tegemoetkoming gezamenlijk. Immers, op grond van artikel 8, tweede lid, van de AOW wordt onder ouderdomspensioen mede verstaan de in het eerste lid van dat artikel bedoelde toeslag. In artikel 33b, tweede lid, van die wet is voorts bepaald dat voor de toepassing van artikel 17b de tegemoetkoming als ouderdomspensioen wordt beschouwd. Waar in artikel 17b van de AOW over ouderdomspensioen wordt gesproken wordt daaronder dus tevens verstaan de toeslag en de tegemoetkoming.

Derde lid

Dit lid maakt duidelijk dat steeds bezien moet worden ten aanzien van welk(e) kind(eren) de overtreding is begaan. Wanneer in een gezin van vier kinderen ten aanzien van twee kinderen de informatieverplichting niet wordt nagekomen, dient dus ten aanzien van twee kinderen een maatregel opgelegd te worden. Bij ontbreken van dit lid zou de maatregel over het gehele bedrag aan kinderbijslag (voor alle kinderen van het gezin) moeten worden opgelegd en zouden grote gezinnen voor eenzelfde overtreding onevenredig zwaarder worden gesanctioneerd dan kleine gezinnen. Daarnaast is in dit lid bepaald dat de maatregel met betrekking tot de kinderbijslag niet wordt opgelegd over perioden van één of meerdere maanden maar over één of meerdere kwartalen. De kinderbijslag wordt immers per kwartaal uitbetaald. Bij het bepalen van het kortingspercentage is rekening gehouden met het feit dat de korting plaatsvindt over de langere periode van een kwartaal.

Vierde lid

Indien een verzekerde recht heeft op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7, van de Wet WIA (hierna: WGA-uitkering) kan het zijn dat hij voor een beperkt aantal uren per week in de gelegenheid wordt gesteld passende arbeid te verrichten maar nalaat deze arbeid te verrichten of, voor zover hij recht heeft op een loongerelateerde uitkering, dat hij nalaat te voorkomen dat hij passende arbeid van beperkte omvang verliest. In dergelijke gevallen is het niet redelijk als de maatregel zich zou uitstrekken over de gehele uitkering terwijl de gedraging slechts invloed heeft op een deel van de uitkering. Derhalve is, op gelijksoortige wijze als in artikel 27, tweede lid, van de WW, bepaald dat de maatregel zich uitstrekt over dat deel van de uitkering dat niet zou zijn uitbetaald wanneer de verplichting wel zou zijn nagekomen.

Vijfde en zesde lid

Het opleggen van een maatregel van de vierde categorie houdt in dat de uitkering blijvend geheel wordt geweigerd. Wat onder de begrippen «blijvend» en «geheel» moet worden verstaan is in dit artikel met betrekking tot een tweetal verplichtingen nader ingevuld, namelijk de verplichtingen op grond van artikel 24, vijfde lid, van de WW en artikel 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW. Daarbij is aansluiting gezocht bij artikel 7 van het huidige Maatregelenbesluit UWV, zij het dat het in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, van dat besluit gemaakte onderscheid naar de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid niet in het onderhavige besluit is overgenomen.

Zevende lid

De inhoud van dit lid komt overeen met artikel 27, eerste lid, tweede volzin van de WW. In een vergelijkbare situatie dient, evenals ten aanzien van de WW-gerechtigde, ook voor de WGA-uitkeringsgerechtigde matiging van de maatregel tot de mogelijkheden te behoren. Zie ook de toelichting op artikel 7, onderdeel c.

Artikel 3. Eerste categorie

In deze categorie vallen verplichtingen die betrekking hebben op het tijdig verrichten van handelingen. Het betreft hier verplichtingen opgenomen in de WW, ZW, WAO, Wet WIA, WAZ en WAJONG. Daarnaast zijn in deze categorie hoofdzakelijk verplichtingen ingedeeld om binnen een bepaalde termijn inlichtingen te verstrekken alsmede verplichtingen in het kader van controle. Het betreft hier verplichtingen opgenomen in de WW, ZW, WAO, Wet WIA, WAZ, WAJONG, TW, AOW, Anw, AKW en de Wet SUWI.

Artikel 4. Tweede categorie

In de tweede categorie zijn hoofdzakelijk verplichtingen ingedeeld om mee te werken aan onderzoek, te verschijnen op afspraak en om zich als zieke of verminderd arbeidsgeschikte als werkzoekende te registreren bij de CWI. Het betreft hier verplichtingen opgenomen in de WW, ZW, WAO, Wet WIA, WAZ, WAJONG, AOW, Anw en AKW.

Onderdeel a ziet op de verplichting om mee te werken aan onderzoek. Dit kan onder meer onderzoek door een arts, psycholoog of beroepskeuzeadviseur betreffen. Deze verplichting wordt genoemd in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel g, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel c, van de ZW, 25, eerste lid, onderdeel b, van de WAO, 45, eerste lid, onderdeel b, van de WAZ, 37, eerste lid, onderdeel b, van de WAJONG, 27, tweede lid, onderdeel c, van de Wet WIA en 37 van de Anw. Tevens betreft het de verplichtingen op grond van de artikelen 15 van de AOW en 16 van de AKW, voor zover de in die artikelen bedoelde controlevoorschriften zien op het meewerken aan een onderzoek, al dan niet van geneeskundige aard.

Onderdeel c betreft de verplichting om, na oproep, te verschijnen. Deze verplichting is opgenomen in de artikelen, 45, eerste lid, onderdeel c, van de ZW (dat op grond van artikel 27, vierde lid, van de WW ook van toepassing is op zieke werklozen), 25, onderdeel a, van de WAO, 27, tweede lid, onderdeel a, van de Wet WIA, 45 van de WAZ en 37 van de WAJONG. Artikel 27, tweede lid, onderdeel b, van de Wet WIA valt hier ook onder voor zover het beantwoorden van vragen betreft nadat betrokkene is opgeroepen te verschijnen. Tevens betreft het de verplichtingen op grond van de artikelen 15 van de AOW en 16 van de AKW, voor zover de in die artikelen bedoelde controlevoorschriften zien op de verplichting om, na oproep, te verschijnen.

Onderdeel e betreft de verplichting van de werkloze, de zieke of de verminderd arbeidsgeschikte, indien het UWV dat voorschrijft, zich te laten registreren als werkzoekende bij de CWI en deze registratie tijdig te doen verlengen. De verplichting in de WW om zich te laten registreren als werkzoekende was in het Maatregelenbesluit van het UWV opgenomen in de eerste categorie en wordt in dit besluit opgenomen in de tweede categorie. Dit is toegelicht in paragraaf 4 van het Algemeen deel van deze nota van toelichting betreffende de verplichtingen in de tweede categorie.

Onderdeel f betreft de verplichting van de verzekerde om zijn aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO of de Wet WIA vergezeld te laten gaan door een re-integratieverslag. Tevens ziet dit onderdeel op de verplichting op grond van artikel 38, tweede lid, derde zin van de ZW. Dit betreft de verplichting voor de werknemer, wiens dienstbetrekking eindigt en die aanspraak op ziekengeld maakt, om op verzoek van het UWV het re-integratieverslag aan het UWV te verstrekken.

Artikel 5 en 6. Derde categorie

De verplichtingen die zijn ingedeeld in de derde categorie zien over het algemeen op re-integratie en tewerkstelling. Het betreft verplichtingen op grond van de WW, ZW, WAO, Wet WIA, WAZ en de WAJONG. Deze derde categorie omvat een vrij groot aantal verplichtingen. Niet al deze verplichtingen komen algemeen voor in genoemde wetten en sommige daarvan gelden slechts heel specifiek voor een enkele wet. In verband met de overzichtelijkheid zijn zij verdeeld over twee artikelen. Artikel 5 ziet op de verplichtingen die algemeen voorkomen in de WW, ZW, WAO, WAZ en WAJONG terwijl artikel 6 de verplichtingen bevat die specifiek in één van de daar genoemde wetten te vinden zijn alsmede de verplichtingen op grond van de Wet WIA. Dit laatste heeft te maken met het feit dat de verplichtingen in de Wet WIA anders zijn omschreven en op een andere manier zijn gegroepeerd dan in de overige wetten en derhalve moeilijk zijn onder te brengen in artikel 5.

Derde categorie aanvullend (artikel 6)

Bij overtreding van de in het tweede lid van dit artikel genoemde verplichting tot het verkrijgen van passende arbeid door de zieke werknemer wordt op grond van artikel 45, eerste lid, onderdeel k, van de ZW overigens slechts een maatregel opgelegd indien artikel 30, tweede lid, van de ZW niet van toepassing is. Indien artikel 30, tweede lid, van de ZW, wordt toegepast omdat de werknemer weigert zonder deugdelijke grond passende arbeid te verrichten, dan stelt het UWV het ziekengeld op het bedrag, waarmee het dagloon het loon overtreft dat de werknemer zou hebben ontvangen, indien hij deze arbeid wel had verricht. In dat geval wordt niet ook nog een maatregel opgelegd.

Met «onverminderd» in het eerste, tweede en derde lid wordt bedoeld: in aanvulling op.

Artikel 7. Vierde categorie

In de vierde categorie zijn hoofdzakelijk verplichtingen ingedeeld die zien op het beperken van het risico. Het betreft verplichtingen op grond van de WW, ZW, WAO, Wet WIA, WAZ en de WAJONG.

Onderdeel c ziet op de verplichting bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet WIA. In de WW levert overtreding van deze zelfde verplichting (artikel 24, eerste lid, onderdeel a) op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW een blijvend gehele weigering op. In de Wet WIA is niet gespecificeerd welke maatregel opgelegd dient te worden naar aanleiding van overtreding van deze verplichting. Om die reden is het noodzakelijk de hoogte van die maatregel in het onderhavige besluit te regelen. Evenals bij de WW (op grond van artikel 27, eerste lid, tweede volzin) bestaat er ook ten aanzien van de overtreder in de Wet WIA de mogelijkheid om de maatregel te matigen. Dat is geregeld in artikel 2, zevende lid, van dit besluit.

Artikel 8. Recidive

Op grond van dit artikel wordt bij recidive opnieuw een maatregel opgelegd. In dat geval wordt bij het bepalen van de hoogte van de maatregel rekening gehouden met het feit dat eenzelfde verplichting reeds eerder niet is nageleefd. Dit is een verzwarende omstandigheid die een zwaardere maatregel rechtvaardigt. De zwaardere maatregel houdt in dat de op te leggen maatregel met 50% wordt verhoogd ten opzichte van een maatregel die bij een eerste overtreding zou zijn opgelegd. Daarnaast kan ook de duur van de maatregel worden verlengd, want artikel 2, eerste lid, geeft slechts een minimumduur van de op te leggen maatregel. Indien dat nodig is kan, teneinde tot een verhoging met 50% te komen, de bovengrens van de bandbreedte worden verhoogd.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat onder het niet naleven van «dezelfde verplichting» ook valt elke niet, niet behoorlijke of niet tijdige nakoming van een verplichting die heeft plaatsgevonden binnen een periode van twee jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van het onderhavige besluit. Immers, het naleven van de verplichting vloeit voort uit de wet, en bestond dus ook voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit.

Er is sprake van recidive wanneer met betrekking tot één wet door één van de personen op wie de verplichting rust dezelfde verplichting, die eerder al niet werd nageleefd, niet wordt nageleefd. Dat kan bijvoorbeeld dus ook de echtgenoot van een pensioengerechtigde in het kader van de AOW zijn. Met andere woorden: het is hier niet van belang wie van deze personen ten aanzien van dit recht de verplichting de eerste keer niet is nagekomen. Daarbij wordt aangetekend dat op grond van de desbetreffende materiewet dient te worden beoordeeld of, bij niet nakoming door anderen dan de verzekerde, daadwerkelijk een maatregel kan worden opgelegd. Dit is namelijk niet altijd het geval. Voorts wordt opgemerkt dat nakoming van door de uitvoeringsorganen opgestelde controlevoorschriften als één verplichting in algemene zin wordt beschouwd. Dit houdt in dat overtreding van verschillende controlevoorschriften een «zelfde verplichting» in de zin van dit artikel inhoudt en dus de in dat artikel genoemde verhoging van de maatregel dient te worden toegepast.

Artikel 9. Samenloop

In dit artikel wordt de eendaadse samenloop geregeld. Daarnaast valt ook de meerdaadse samenloop onder de reikwijdte van artikel 9, voor zover de verschillende gedragingen voortkomen uit één oorzaak. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat een WW-gerechtigde zowel zijn controleverplichtingen als zijn sollicitatieverplichtingen gedurende een bepaalde periode niet nakomt. Als reden daarvoor voert hij aan dat zijn partner ziek is geweest. In deze situaties zal het onverkort opleggen van een afzonderlijke maatregel voor iedere overtreding, voor zover al sprake is van verwijtbaarheid, leiden tot een onevenredig resultaat.

In een dergelijk geval legt het UWV of de SVB, slechts één maatregel op. Als de overtredingen in verschillende categorieën vallen wordt een maatregel opgelegd uit de zwaarste van toepassing zijnde categorie. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel kan indien daartoe aanleiding bestaat, binnen de bandbreedte van de van toepassing zijnde categorie, wel rekening gehouden worden met het feit dat meerdere verplichtingen geschonden zijn.

Een ander voorbeeld van samenloop is de situatie dat één gedraging leidt tot het opleggen van een maatregel op grond van twee wetten: iemand met een recht op een WGA-uitkering gaat naast zijn uitkering passende arbeid in deeltijd verrichten. Vervolgens verliest hij deze arbeid terwijl uit hoofde van het verlies van die arbeid recht is ontstaan op een WW-uitkering. De WGA-uitkering wordt dan gekort met de inkomsten die ten grondslag lagen aan het recht op WW-uitkering. Als nu komt vast te staan dat sprake is van een verwijtbaar verlies van arbeid levert dit zowel schending van een verplichting op grond van de Wet WIA als schending van een verplichting op grond van de WW (artikel 24, eerste lid, onderdeel a) op en zou, zonder toepassing van artikel 9, zowel de WGA- als de WW-uitkering gekort dienen te worden. In het onderhavige voorbeeld zou kunnen worden volstaan met een blijvend gehele weigering van de WW-uitkering terwijl de WGA-uitkering ongemoeid wordt gelaten.

Artikel 10. Overgangsrecht

Dit besluit heeft eerbiedigende werking, dat wil zeggen voor zover de niet, niet behoorlijke of niet tijdige nakoming van verplichtingen, genoemd in het onderhavige besluit, heeft plaatsgevonden vóór 1 mei 2008, geldt het bepaalde in het Maatregelenbesluit UWV, het Maatregelbesluit AOW, het Maatregelbesluit Anw respectievelijk het Maatregelbesluit AKW.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2008.

Zoals in de memories van toelichting bij de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is aangegeven was de regelgevende bevoegdheid met betrekking tot het opleggen van maatregelen tijdelijk, tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, bij de uitvoeringsorganen gelaten.

De regelgevende bevoegdheid van de uitvoeringsorganen komt als gevolg van de inwerkingtreding, direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, van het Besluit tot vaststelling van het tijdstip ter vervanging van enige bepalingen uit de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen alsmede de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen te vervallen en wordt in plaats daarvan vormgegeven in het onderhavige Maatregelenbesluit.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

De hoogte van de bestuurlijke boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Naar boven