Besluit van 27 maart 2007 tot wijziging van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering in verband met de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 21 februari 2007, nr. 5468950/07/6;

Gelet op artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 8 maart 2007, nr. W03.07.0054/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 15 maart 2007, nr. 5473636/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 3, eerste lid, van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering wordt de zinsnede «141, onderdeel b en c» vervangen door: 141, onderdelen b tot en met d.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 27 maart 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vijfde april 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet op de bijzondere opsporingsdiensten wijzigt de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering. De bevoegdheid van de opsporingsambtenaren in dienst van de bijzondere opsporingsdiensten is niet langer geregeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel c. Aan artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is een nieuw onderdeel d toegevoegd dat de ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten belast met de opsporing van strafbare feiten.

Artikel 3 van het besluit is zodanig aangepast dat de ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten na inwerkingtreding van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten bevoegd blijven tot de plaatsing, verwijdering en inzet van een technisch hulpmiddel voor observatie, zoals thans ook het geval is.

Deze louter technische wijziging treedt gelijktijdig met de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten in werking.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven