Wet van 8 september 2005, houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs om meer ruimte te scheppen voor samenwerking tussen in die wetten geregelde onderwijsinstellingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs meer ruimte te scheppen voor samenwerking tussen scholen voor voortgezet onderwijs onderling en met instellingen voor educatie en beroepsonderwijs, om te bevorderen dat meer onderwijsdeelnemers die bijzondere aandacht behoeven, de onderwijsinstelling met een diploma verlaten, onderwijsdeelnemers meer kansen hebben om vervolgonderwijs met gunstig resultaat te volgen, en onderwijsvoorzieningen doelmatiger worden gebruikt;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGINGEN WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10b, tiende lid, vervalt onderdeel d.

B

In artikel 10d, tiende lid, vervalt onderdeel d.

C

Na artikel 25 wordt een artikel 25a ingevoegd, luidend:

Artikel 25a. Samenwerking tussen VO-scholen onderling en met BVE-instellingen ter bevordering van doelmatig en doeltreffend onderwijs

  • 1. Het bevoegd gezag kan leerlingen in de gelegenheid stellen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven:

    a. ook onderwijs te ontvangen dat een school van een ander bevoegd gezag of een instelling voor educatie en beroepsonderwijs verzorgt, of

    b. deel te nemen aan een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en die opleiding met een examen af te sluiten.

  • 2. Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing met het doel:

    a. leerlingen met bijzondere kenmerken beter in staat te stellen een diploma als bedoeld in deze wet te behalen,

    b. leerlingen meer kansen te geven om vervolgonderwijs met gunstig resultaat te volgen, of

    c. onderwijsvoorzieningen doelmatiger te gebruiken.

  • 3. Toepassing van het eerste lid berust op een samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de in het eerste lid bedoelde andere school of instelling. De samenwerkingsovereenkomst omvat in elk geval:

    a. het doel van de samenwerking,

    b. de doelgroep,

    c. de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt,

    d. het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven,

    e. in geval van overdracht van een deel van de bekostiging met toepassing van artikel 99, achtste lid, de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen, en

    f. een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering van de overeenkomst.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur:

    a. wordt nader geregeld voor welke leerlingen en onder welke voorwaarden het eerste lid toepassing kan vinden,

    b. kan bij toepassing van het eerste lid voor doelen als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, worden geregeld van welke bij of krachtens de artikelen 10, 10b, 10d, 13 tot en met 15, 22, 29, 33 tot en met 36 en 60 vastgestelde voorschriften kan worden afgeweken, alsmede welke voorschriften in plaats daarvan zullen gelden, en

    c. kan worden bepaald dat een in het eerste lid bedoelde leerling voor de toepassing van daarbij aan te wijzen wettelijke voorschriften wordt aangemerkt of mede wordt aangemerkt als deelnemer in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 5. Indien het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, leerlingen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven, ook onderwijs wil kunnen laten volgen dat een andere school voor voortgezet onderwijs van datzelfde bevoegd gezag verzorgt, zijn het eerste, tweede en vierde lid van overeenkomstige toepassing en regelt het bevoegd gezag op overeenkomstige wijze de onderwerpen van het derde lid, onder a tot en met e.

D

Na artikel 96r wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 96s. Overdracht bekostiging bij overstap leerling tijdens schooljaar

Indien een leerling in de loop van het schooljaar de school verlaat zonder de opleiding te hebben voltooid, en aansluitend wordt ingeschreven als leerling aan een andere school voor voortgezet onderwijs of als deelnemer aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, kan het bevoegd gezag van de school met het bevoegd gezag van die andere school of die instelling overeenkomen een deel van de bekostiging over te dragen aan dat andere bevoegd gezag vanwege deze tussentijdse overstap.

E

Aan artikel 99 wordt een achtste lid toegevoegd, luidend:

  • 8. Het bevoegd gezag kan met het bevoegd gezag waarmee het een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 25a, derde lid, overeenkomen om vanwege de samenwerking een deel van de bekostiging over te dragen aan het andere bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

ARTIKEL II. WIJZIGINGEN WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

In de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt aan Hoofdstuk 2 een titel 6a toegevoegd, luidend:

Titel 6a. Samenwerking met VO-scholen ter bevordering van doelmatig en doeltreffend onderwijs

Artikel 2.6aa. Samenwerking met VO-scholen ter bevordering van doelmatig en doeltreffend onderwijs

  • 1. Het bevoegd gezag kan in afwijking van artikel 8.1.1, in gevallen als geregeld in en met inachtneming van artikel 25a van de Wet op het voortgezet onderwijs ook tot onderwijs- en examenvoorzieningen van de instelling toelaten zij die niet als deelnemer of examendeelnemer aan de instelling worden ingeschreven maar zijn ingeschreven als leerling aan een school voor voortgezet onderwijs.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld over de verantwoording van de bedragen die het bevoegd gezag met toepassing van artikel 99, achtste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs heeft ontvangen.

  • 3. Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs ter uitvoering van artikel 25a, eerste en tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs leerlingen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan die school zijn ingeschreven, ook onderwijs wil kunnen laten volgen dat een instelling van datzelfde bevoegd gezag verzorgt, regelt het bevoegd gezag op overeenkomstige wijze de onderwerpen van het derde lid, aanhef en onder a tot en met e, van dat artikel.

ARTIKEL III. EVALUATIE

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 8 september 2005

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 30 068

Naar boven