Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het stellen van regels voor het treffen van samenwerkingsvoorzieningen op initiatief van politiekorpsen en voor de informatie- en communicatievoorzieningen van de politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de politiekorpsen publiekrechtelijke instrumenten te bieden om de mogelijkheden voor onderlinge samenwerking op het gebied van het beheer te verbeteren, alsmede Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid te geven regels te stellen over de informatie- en communicatievoorzieningen van de politie teneinde de eenduidige toepassing van deze voorzieningen binnen de politie te bevorderen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Politiewet 1993 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 46 wordt vervangen door:

Artikel 46

  • 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regels geven over de samenwerking tussen regionale politiekorpsen of tussen regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten.

  • 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie regels geven over de samenwerking van de regionale politiekorpsen of het Korps landelijke politiediensten met de Koninklijke marechaussee.

  • 3. Indien de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid, voorschriften bevatten die ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie moeten worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie gezamenlijk, onderscheidenlijk door Onze voornoemde Ministers en Onze Minister van Defensie gezamenlijk.

  • 4. Alvorens de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gegeven, kunnen de korpsbeheerders worden gehoord.

B

Na artikel 46 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 47

  • 1. Regio's, dan wel regio's tezamen met het Rijk ten behoeve van het Korps landelijke politiediensten, kunnen een voorziening tot samenwerking treffen ter bevordering van een doelmatig beheer van de politie. Een voorziening tot samenwerking wordt voor de regio die het aangaat getroffen door de korpsbeheerder na instemming van het regionale college en voor het Rijk door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. Aan een voorziening tot samenwerking kunnen tevens deelnemen het Rijk, vertegenwoordigd door Onze Minister die het aangaat ten behoeve van de onder hem ressorterende diensten, of andere rechtspersonen voor zover die diensten of rechtspersonen een publiekrechtelijke taak uitoefenen op het terrein van politie, justitie of veiligheid en hun deelname van belang is voor de samenwerking tussen de politie en die diensten of rechtspersonen.

  • 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regio's tot deelname aan een voorziening tot samenwerking verplichten indien een zwaarwegend belang van het beheer van de politie dit vereist.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden regels gegeven over:

    a. de totstandkoming, inrichting en bekendmaking van en de informatieverstrekking over een voorziening tot samenwerking en

    b. de toepassing van het derde lid.

  • 5. Onder het treffen van een voorziening tot samenwerking wordt tevens verstaan het wijzigen of opheffen van dan wel het toetreden tot of uittreden uit die voorziening.

Artikel 47a

  • 1. Bij een voorziening tot samenwerking als bedoeld in artikel 47 kan, onverminderd de zeggenschap van het bevoegd gezag, een publiekrechtelijke rechtspersoon worden ingesteld indien dit vanwege de aard van de samenwerking aangewezen moet worden geacht.

  • 2. Een voorziening tot samenwerking waarbij een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt ingesteld, alsmede de wijziging of opheffing van dan wel de toetreding tot of uittreding uit die voorziening, behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van het beheer van of de taakuitvoering door de politie.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rechtspersonen regels gegeven over:

    a. de taken, bevoegdheden, inrichting, informatiebeveiliging, financiële middelen en de bewaring en het beheer van archiefbescheiden van de rechtspersoon;

    b. de taken, bevoegdheden, werkwijze, benoeming en samenstelling van en de verantwoording en informatieverstrekking door de organen van de rechtspersoon, en

    c. het verlenen van medewerking door de deelnemers aan de voorziening tot samenwerking aan de uitvoering van besluiten van het bestuur van de rechtspersoon en het ten laste van die deelnemers uitvoeren of doen uitvoeren van besluiten.

  • 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan aan het bestuur van een krachtens het eerste lid ingestelde rechtspersoon aanwijzingen geven, indien het belang van het beheer van de politie dan wel de samenwerking van de politie met andere organisaties met een publiekrechtelijke taak op het terrein van politie, justitie of veiligheid dit vereist. De aanwijzingen worden schriftelijk gegeven en na overleg met het bestuur.

  • 5. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan worden bepaald dat bij dat besluit aan te wijzen ambtenaren van politie, die op de dag voorafgaand aan de datum waarop krachtens het eerste lid een rechtspersoon is ingesteld in dienst zijn van een regio of het Rijk, op de datum van instelling van rechtswege overgaan naar die rechtspersoon.

  • 6. De regels gesteld bij of krachtens de artikelen 45, vierde lid, 50 en 53c zijn van overeenkomstige toepassing op een krachtens het eerste lid ingestelde rechtspersoon, onderscheidenlijk het personeel dan wel het bestuur daarvan. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen over deze toepassing nadere, zo nodig afwijkende regels worden gegeven.

C

Artikel 48 komt te luiden:

Artikel 48

  • 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regels geven over de informatie- en communicatievoorzieningen van en het gebruik daarvan door de politie, alsmede over de informatiebeveiliging door de politie. Voor zover deze regels van belang zijn voor de uitvoering van de politietaken bedoeld in artikel 6 kunnen zij, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, mede worden gegeven ten aanzien van de Koninklijke marechaussee.

  • 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de politiekorpsen frequenties toewijzen voor de overdracht van gegevens door middel van daartoe aangewezen informatie- en communicatievoorzieningen.

D

In artikel 53, tweede lid, wordt de zinsnede «en de artikelen 46 en 48,» vervangen door: en de artikelen 46, 47 en 47a,.

E

Artikel 53d vervalt.

ARTIKEL II

Artikel 1, onderdeel a, onder 4, van de Wet financiering decentrale overheden komt te luiden:

4°. de regio's bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 1993, alsmede de krachtens artikel 47a, eerste lid, van die wet ingestelde rechtspersonen;.

ARTIKEL III

Tot het tijdstip waarop artikel I, onderdeel E, in werking treedt is artikel 47a, vijfde lid, van de Politiewet 1993 van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren die werkzaam zijn bij de Organisatie Informatie- en communicatietechnologie OOV, bedoeld in artikel 53d, vijfde lid, van de Politiewet 1993.

ARTIKEL IV

Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestaande samenwerkingsverbanden met betrekking tot het beheer van de politie tussen regio's onderling, dan wel tussen regio's en het Rijk of andere rechtspersonen, waarbij een rechtspersoon naar burgerlijk recht is opgericht, dienen uiterlijk twee jaar na dat tijdstip te zijn ontbonden.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop artikel I, onderdeel E, in werking treedt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 28 april 2005

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de negentiende mei 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 703

Naar boven