Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2004, 511 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2004, 511 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is ter implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) in de Wet milieubeheer een regeling te treffen die handel in emissierechten mogelijk maakt, dat de verordening inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers als bedoeld in artikel 19, derde lid, van genoemde richtlijn, nadat deze verordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is vastgesteld en in werking is getreden, moet worden uitgevoerd, en dat het wenselijk is in verband hiermee een zelfstandig bestuursorgaan, genaamd Nederlandse emissieautoriteit, in te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1.1, eerste lid, wordt na de omschrijving van «waterkwaliteitsbeheerder» onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma ingevoegd:
broeikasgasemissierecht: overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 16 overdraagbaar recht, uitsluitend teneinde aan het bepaalde bij en krachtens dat hoofdstuk te voldoen, om gedurende een bepaalde periode een emissie van één ton kooldioxide-equivalent in de lucht te veroorzaken;
één ton kooldioxide-equivalent: een metrische ton kooldioxide of een hoeveelheid van een ander broeikasgas met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen;
broeikasgas: gas, genoemd in bijlage II bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten;
de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten: richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275);
de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten: verordening inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, nadat deze verordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is vastgesteld en in werking is getreden;
de emissieautoriteit: de Nederlandse emissieautoriteit, genoemd in artikel 2.1.
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
HOOFDSTUK 2. ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN EN ADVIESORGANEN
In hoofdstuk 2 wordt voor paragraaf 2.2 een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. De emissieautoriteit heeft de in de hoofdstukken 16 en 18 opgedragen taken.
2. De emissieautoriteit heeft voorts tot taak:
a. het bijhouden van gegevens en het opstellen van rapportages met betrekking tot de naleving door Nederland van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dat de beperking van de emissies van broeikasgassen in de lucht tot doel heeft;
b. het verzamelen van gegevens over technieken ter bepaling van de emissies van broeikasgassen waarop titel 16.2 van toepassing is;
c. het verzamelen van andere gegevens die met het oog op de uitoefening van haar taken van belang zijn;
d. het rapporteren aan Onze Minister en aan andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instanties over de ontwikkeling van de onder a bedoelde emissies in Nederland.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan de emissieautoriteit, voorzover die taken niet de uitoefening van openbaar gezag inhouden, worden belast met andere taken dan in het eerste of tweede lid bedoeld, in het bijzonder taken betreffende de uitvoering door Nederland van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dat de beperking van de emissies van broeikasgassen in de lucht tot doel heeft.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de inhoud van de taken van de emissieautoriteit nadere regels worden gesteld.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit bestaat uit ten hoogste vijf leden.
2. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden.
3. Onze Minister benoemt uit de leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.
4. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij zijn aansluitend twee malen herbenoembaar.
5. Een lid van het bestuur kan niet tevens een aan Onze Minister of Onze Minister van Economische Zaken ondergeschikte ambtenaar zijn.
6. Schorsing en ontslag vindt slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
7. Van een besluit tot benoeming of ontslag als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Een lid van het bestuur van de emissieautoriteit vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of het vertrouwen daarin.
2. Een lid van het bestuur meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.
3. Nevenfuncties van een lid van het bestuur anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij de emissieautoriteit en bij Onze Minister.
Leden van het bestuur van de emissieautoriteit en medewerkers van de emissieautoriteit zijn direct noch indirect betrokken bij het overdragen van broeikasgasemissierechten, behoudens voorzover die betrokkenheid noodzakelijk is ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
1. Aan het lidmaatschap van het bestuur van de emissieautoriteit is een bezoldiging verbonden.
2. Onze Minister stelt de bezoldiging vast.
1. Onze Minister stelt aan het bestuur van de emissieautoriteit ambtenaren ter beschikking.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren staan onder het gezag van het bestuur van de emissieautoriteit en zijn omtrent de uitvoering van hun werkzaamheden uitsluitend verantwoording verschuldigd aan dat bestuur.
3. Het bestuur van de emissieautoriteit draagt er zorg voor dat de werkzaamheden die voortvloeien uit artikel 18.2f, gescheiden worden uitgevoerd van de overige werkzaamheden.
1. De emissieautoriteit stelt een bestuursreglement vast waarin haar werkwijze wordt vastgelegd.
2. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de emissieautoriteit kan belemmeren.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt jaarlijks een jaarverslag op. Het jaarverslag beschrijft ten aanzien van het daaraan voorafgaande jaar de taakuitoefening en het gevoerde beleid van de emissieautoriteit alsmede het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.
2. Onze Minister deelt het bestuur van de emissieautoriteit jaarlijks voor het einde van het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft, mede op welke dag het verslag uiterlijk door hem moet zijn ontvangen.
3. Het jaarverslag wordt gelijktijdig met de toezending aan Onze Minister toegezonden aan beide kamers van de Staten-Generaal.
4. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt het jaarverslag algemeen verkrijgbaar.
1. De emissieautoriteit ziet met betrekking tot de uitoefening van haar taken en bevoegdheden toe op:
a. een tijdige voorbereiding en uitvoering;
b. de kwaliteit van de bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden gebruikte procedures;
c. een zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met haar in aanraking komen;
d. de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.
2. De emissieautoriteit treft voorzieningen, waardoor personen en instellingen, die met haar in aanraking komen, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbetering van werkwijzen en procedures te doen.
3. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.9, doet het bestuur van de emissieautoriteit verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en tweede lid is verricht.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit geeft bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijk karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat personen deze aan de emissieautoriteit hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.
Onze Minister verstrekt aan de emissieautoriteit tijdig alle informatie die zij naar zijn mening voor de uitoefening van haar taken nodig heeft.
1. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening door de emissieautoriteit.
2. De beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.
1. Onze Minister kan een besluit van het bestuur van de emissieautoriteit vernietigen.
2. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Indien naar het oordeel van Onze Minister de emissieautoriteit haar taak ernstig verwaarloost dan wel de taken die ter uitvoering van de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten aan haar zijn opgedragen, niet naar behoren uitvoert, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de emissieautoriteit in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.
3. Onze Minister stelt beide kamers van de Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 te verlenen voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, dan wel, in geval voor een inrichting waarop dat hoofdstuk betrekking heeft, het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt, Onze Minister van Economische Zaken, verstrekken elkaar desgevraagd of uit eigen beweging tijdig alle voor de uitoefening van hun taken redelijkerwijs benodigde inlichtingen.
2. Bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen wordt waar nodig aangegeven welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijk karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat personen deze aan de emissieautoriteit dan wel het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 te verlenen of Onze Minister van Economische Zaken hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.
3. Het bestuur van de emissieautoriteit, de bestuursorganen die bevoegd zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 te verlenen voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, en Onze Minister van Economische Zaken stellen gezamenlijk een informatiestatuut vast. Het statuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot de in dit artikel bedoelde informatie-uitwisseling tussen de emissieautoriteit enerzijds en die bestuursorganen, onderscheidenlijk Onze Minister van Economische Zaken, anderzijds. Het bestuur van de emissieautoriteit verstrekt een ieder desgevraagd een afschrift van het statuut.
Onverminderd de artikelen 16.8 en 18.3 stemmen het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 te verlenen voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, dan wel Onze Minister van Economische Zaken in geval voor een inrichting waarop dat hoofdstuk betrekking heeft, het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt, onderling de uitoefening van de taken af, waarmee zij zijn belast bij of krachtens hoofdstuk 16, onderscheidenlijk hoofdstuk 8, onderscheidenlijk artikel 40 van de Mijnbouwwet.
De emissieautoriteit draagt op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van haar gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens.
Artikel 8.13a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Aan een vergunning worden, indien het een inrichting betreft waarop de in artikel 16.5, eerste lid, vervatte verboden betrekking hebben, geen voorschriften verbonden:
a. inhoudende een emissiegrenswaarde voor de directe emissie van broeikasgassen, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat geen significante gevolgen voor het milieu in de onmiddellijke omgeving van de inrichting worden veroorzaakt;
b. ter bevordering van een zuinig gebruik van energie in de inrichting.
3. Voorzover aan een vergunning die betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het tweede lid voorschriften zijn verbonden als in dat lid bedoeld, vervallen die voorschriften.
Hoofdstuk 16 komt te luiden:
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
emissieverslag: verslag als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder b;
monitoringsprotocol: protocol als bedoeld in artikel 16.6, tweede lid;
jaarvracht: totale hoeveelheid van een emissie gedurende een kalenderjaar;
nationaal toewijzingsplan: plan als bedoeld in artikel 16.23, eerste lid;
nationaal toewijzingsbesluit: besluit als bedoeld in artikel 16.29, eerste lid;
Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken;
planperiode: periode waarop een nationaal toewijzingsplan ingevolge artikel 16.23, tweede lid, betrekking heeft;
register voor handel in broeikasgasemissierechten: register als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid;
verificateur: onafhankelijke deskundige als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder c;
verificatie: beoordeling als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder c.
2. Voor de toepassing van titel 16.2 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
broeikasgasinstallatie: vaste technische eenheid, waarin een of meer activiteiten worden verricht, die een emissie van een broeikasgas in de lucht veroorzaken en die behoren tot een categorie die met betrekking tot het betrokken broeikasgas bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, alsmede andere activiteiten die met eerstbedoelde activiteiten rechtstreeks samenhangen en daarmee technisch in verband staan en die gevolgen kunnen hebben voor de emissie van het betrokken broeikasgas in de lucht;
kalenderjaar: jaar als bedoeld in artikel 2, onder y, van de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten.
1. Deze titel is van toepassing op inrichtingen waarin zich een of meer broeikasgasinstallaties bevinden.
2. Een emissie van een broeikasgas in de lucht wordt uitgedrukt in tonnen kooldioxide-equivalent.
3. Voor de toepassing van titel 16.2 wordt onder brandstofverbruik en grondstofgebruik verstaan het verbruik van brandstoffen, onderscheidenlijk het gebruik van grondstoffen, voorzover dat verbruik, onderscheidenlijk gebruik, waarschijnlijk tot emissies van een broeikasgas zal leiden.
Onder inrichtingen als bedoeld in artikel 16.2, eerste lid, worden mede begrepen inrichtingen binnen de Nederlandse exclusieve economische zone.
Een wijziging van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten of van een bijlage bij die richtlijn gaat voor de toepassing van deze titel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij een besluit van Onze Minister, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur van de emissieautoriteit:
a. een inrichting in werking te hebben;
b. een inrichting uit te breiden;
c. een inrichting te veranderen of de werking daarvan te veranderen op zodanige wijze dat dit significante gevolgen heeft voor de emissie van broeikasgassen in de lucht dan wel voor het monitoringsprotocol dat van de vergunning deel uitmaakt;
d. het voor de betrokken inrichting geldende monitoringsprotocol ingrijpend te veranderen.
2. Artikel 8.4, eerste, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een vergunning moet geschieden, de gegevens en de bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag, en de wijze waarop die gegevens moeten worden verkregen.
2. Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de aanvrager bij de aanvraag een protocol indient, dat voor de inrichting een beschrijving bevat van de wijze waarop:
a. de jaarvracht wordt bepaald,
b. het brandstofverbruik en het grondstofgebruik worden bepaald,
c. gegevens die op het bepaalde onder a en b betrekking hebben, worden geregistreerd en bewaard, en
d. aan het bestuur van de emissieautoriteit verslag wordt gedaan van de jaarvracht en de gegevens betreffende het brandstofverbruik en het grondstofgebruik.
3. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde krachtens het eerste of tweede lid. Deze regels voldoen in elk geval aan de richtsnoeren die de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft vastgesteld op grond van artikel 14, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.
4. Voor het bepalen van de jaarvracht van een inrichting worden uitsluitend de emissies in aanmerking genomen, die worden veroorzaakt door activiteiten die in een broeikasgasinstallatie worden verricht en die krachtens artikel 16.1, tweede lid, zijn aangewezen.
Op de voorbereiding van een besluit krachtens artikel 16.5, eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit zendt het monitoringsprotocol dat is ingediend bij de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, aan het bestuursorgaan dat voor de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft, bevoegd is te beschikken op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 8.1, dan wel, in geval voor de inrichting het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt, Onze Minister van Economische Zaken.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan onderscheidenlijk Onze Minister van Economische Zaken gedurende vier weken in de gelegenheid advies aan hem uit te brengen over het in het eerste lid bedoelde monitoringsprotocol en de samenhang van het monitoringsprotocol met de vergunning krachtens artikel 8.1 onderscheidenlijk artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet, die voor de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft, is verleend.
Het bestuur van de emissieautoriteit draagt er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk of hoofdstuk 8.
De vergunning wordt geweigerd indien het monitoringsprotocol niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld dan wel indien door verlening anderszins strijd zou ontstaan met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk, of indien het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de houder van de vergunning in staat is het monitoringsprotocol naar behoren uit te voeren.
1. In een vergunning wordt duidelijk aangegeven waarop zij betrekking heeft. De vergunning vermeldt de naam en het adres van degene die de inrichting drijft, waarop de vergunning betrekking heeft.
2. Het monitoringsprotocol maakt in ieder geval deel uit van de vergunning. De overige onderdelen van de aanvraag om de vergunning maken deel uit van de vergunning, voorzover dat in de vergunning is aangegeven.
1. Aan een vergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten. Deze voorschriften houden voorts in ieder geval de verplichting in dat:
a. gedurende ieder kalenderjaar de jaarvracht, het brandstofverbruik en het grondstofgebruik worden bepaald en geregistreerd overeenkomstig het voor de betrokken inrichting geldende monitoringsprotocol;
b. met betrekking tot ieder kalenderjaar bij het bestuur van de emissieautoriteit voor 1 april van het daarop volgende kalenderjaar een verslag wordt ingediend, waarin voor de inrichting waarvoor krachtens artikel 16.5, eerste lid, een vergunning is verleend, alsmede voor elke broeikasgasinstallatie die zich in de inrichting bevindt, met betrekking tot het kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft, worden vermeld:
1°. de jaarvracht, het brandstofverbruik en het grondstofgebruik en de wijze waarop deze zijn bepaald en geregistreerd;
2°. de uitbreidingen en de veranderingen van de inrichting en de veranderingen van de werkwijze die hebben plaatsgevonden;
3°. de veranderingen van het monitoringsprotocol die hebben plaatsgevonden;
4°. de gevallen waarin van het monitoringsprotocol is afgeweken, de redenen daarvoor en de wijze waarop het meten en registreren van de emissies in die gevallen heeft plaatsgevonden;
c. het emissieverslag vergezeld gaat van een verklaring van een onafhankelijke deskundige, waarin de resultaten worden weergegeven van een door hem uitgevoerde beoordeling van het verslag overeenkomstig artikel 16.14, eerste en derde lid;
d. aan het bestuur van de emissieautoriteit een verandering van de naam of het adres van de houder van de vergunning wordt gemeld;
e. aan het bestuur van de emissieautoriteit binnen een in het voorschrift aangegeven termijn het voornemen wordt gemeld:
1°. de inrichting waarop de vergunning betrekking heeft, te veranderen of de werking daarvan te veranderen of
2°. het voor de betrokken inrichting geldende monitoringsprotocol te veranderen, in gevallen waarin voor deze verandering geen vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, is vereist;
f. een afwijking van het monitoringsprotocol onverwijld aan de emissieautoriteit wordt gemeld, onder vermelding van de reden voor de afwijking en de wijze waarop het meten en registreren van de emissies in dat geval heeft plaatsgevonden of plaats zal vinden.
2. In het voorschrift, bedoeld in het eerste lid, onder e, kan worden bepaald dat de verandering, voordat zij ten uitvoer mag worden gebracht, de goedkeuring behoeft van het bestuur van de emissieautoriteit. Indien toepassing is gegeven aan de eerste volzin, kan de goedkeuring worden onthouden:
a. in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten;
b. indien de verandering naar het oordeel van het bestuur van de emissieautoriteit noopt tot wijziging van de vergunning die krachtens artikel 16.5, eerste lid, voor de inrichting is verleend.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot:
a. een andere persoon dan de houder van een vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, die bij de uitvoering van het monitoringsprotocol is betrokken;
b. de bepaling en de registratie van de jaarvracht, het brandstofverbruik en het grondstofgebruik, bedoeld in het eerste lid, onder a;
c. het emissieverslag.
4. Eisen die krachtens het derde lid worden gesteld, voldoen in elk geval aan de richtsnoeren die de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft vastgesteld op grond van artikel 14, derde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.
1. De houder van de vergunning beziet regelmatig of de in het monitoringsprotocol opgenomen gegevens met betrekking tot het bepalen van de jaarvracht, het brandstofverbruik en het grondstofgebruik, het registreren en bewaren van de daarop betrekking hebbende gegevens en de verslaglegging aan het bestuur van de emissieautoriteit nog juist en volledig zijn, gezien:
a. veranderingen die zijn opgetreden in de voor het bepalen van de jaarvracht, het brandstofverbruik en het grondstofgebruik en het registreren van de daarop betrekking hebbende gegevens relevante omstandigheden;
b. de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden inzake het bepalen van de jaarvracht, het brandstofverbruik en het grondstofgebruik en het registreren van de daarop betrekking hebbende gegevens.
2. Hij wijzigt het monitoringsprotocol zo spoedig mogelijk, indien:
a. de veranderingen of ontwikkelingen, bedoeld in het eerste lid, onder a onderscheidenlijk b, daartoe aanleiding geven;
b. wijziging van de krachtens artikel 16.6 gestelde regels daartoe aanleiding geeft;
c. het bestuur van de emissieautoriteit daarom verzoekt.
1. Bij de verificatie wordt nagegaan of het emissieverslag voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld. Indien het emissieverslag niet aan deze eisen voldoet, keurt de verificateur het verslag af.
2. De verificateur mag niet betrokken zijn geweest bij het opstellen, beoordelen of uitvoeren van het monitoringsprotocol voor de betrokken inrichting.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, inhoudende eisen waaraan een verificateur en een verificatie moeten voldoen. Deze regels voldoen in elk geval aan de eisen die zijn opgenomen in bijlage V bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en de richtsnoeren die de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft vastgesteld op grond van artikel 14, eerste lid, van die richtlijn.
Het bestuur van de emissieautoriteit zendt van elk bij hem ingediend emissieverslag een exemplaar aan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 voor de betrokken inrichting te verlenen, dan wel, in geval voor de inrichting het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt, aan Onze Minister van Economische Zaken. Het verslag gaat vergezeld van de verklaring, bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder c.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar waarin het emissieverslag overeenkomstig artikel 16.12, eerste lid, onder b, moet worden ingediend, verklaren dat dit verslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld. Het bestuur van de emissieautoriteit kan het afgeven van de in de eerste volzin bedoelde verklaring voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het emissieverslag heeft ingediend. De mededeling omvat de reden voor de verdaging.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven aan de tweede volzin van dat lid, na het tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld alsnog verklaren dat het emissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld, indien:
a. degene die overeenkomstig artikel 16.12, eerste lid, onder b, bij het bestuur van de emissieautoriteit een emissieverslag heeft ingediend, in dat verslag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot de vaststelling van een andere jaarvracht,
b. het betrokken emissieverslag anderszins onjuist was,
en de betrokken persoon dit wist of behoorde te weten.
3. De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, vervalt tien jaren na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid.
Indien degene die een inrichting drijft, waarop de in artikel 16.5, eerste lid, gestelde verboden betrekking hebben, niet tijdig een emissieverslag bij het bestuur van de emissieautoriteit heeft ingediend, of het bestuur van de emissieautoriteit ingevolge artikel 16.16, eerste of tweede lid, heeft verklaard dat het emissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld, kan het bestuur van de emissieautoriteit de betrokken gegevens op basis van een redelijke schatting ambtshalve vaststellen.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit geeft desgevraagd aan een ieder kosteloos inzage in en verstrekt tegen vergoeding van ten hoogste de kosten een exemplaar van een emissieverslag dat bij hem is ingediend.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit geeft vooraf kennis van de mogelijkheid tot inzage in en van de verkrijgbaarheid van het emissieverslag. De kennisgeving wordt gedaan op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt.
Een voor een inrichting verleende vergunning geldt voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan een vergunning verbinden, indien dit naar zijn oordeel nodig is in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten.
2. Op de voorbereiding van een beschikking krachtens het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De artikelen 16.8 en 16.9 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In een geval als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder d, wijzigt het bestuur van de emissieautoriteit de vergunning overeenkomstig de melding.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot inrichtingen waarvoor de in artikel 16.5, eerste lid, vervatte verboden gelden en die behoren tot een bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel aangewezen categorie, regels worden gesteld, die nodig zijn in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten. Bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel kan worden bepaald dat bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. Artikel 8.44, vierde lid, vijfde lid, eerste en tweede volzin, en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot inrichtingen waarvoor de in artikel 16.5, eerste lid, vervatte verboden gelden en die behoren tot een bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel aangewezen categorie, regels worden gesteld, inhoudende de verplichting voor het bestuur van de emissieautoriteit aan de vergunning beperkingen aan te brengen of voorschriften te verbinden, die nodig zijn in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten. Bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel kan worden bepaald dat bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. Artikel 8.45, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Ministers stellen voor emissies van broeikasgassen die een gevolg zijn van activiteiten die zijn genoemd in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, gezamenlijk een plan vast waarin voornemens zijn opgenomen met betrekking tot de toewijzing van broeikasgasemissierechten.
2. Nationale toewijzingsplannen gelden voor aansluitende perioden. Deze periode bedraagt voor elk plan vijf jaar, met uitzondering van de periode voor het eerste plan, welke drie jaar bedraagt, ingaande 1 januari 2005.
Het nationale toewijzingsplan wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 10 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten en van de termijnen, genoemd in artikel 9 van de richtlijn. Het plan wordt vastgesteld met gebruikmaking van objectieve en transparante criteria, waaronder de criteria die zijn opgenomen in bijlage III bij die richtlijn, en de richtsnoeren die de Commissie van de Europese Gemeenschappen daaromtrent overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de richtlijn heeft vastgesteld.
1. Het nationale toewijzingsplan bevat ten minste:
a. een aanduiding van het totale aantal broeikasgasemissierechten dat Onze Ministers voornemens zijn voor de planperiode toe te wijzen;
b. een beschrijving van de manier waarop Onze Ministers voornemens zijn broeikasgasemissierechten toe te wijzen;
c. een lijst van alle inrichtingen waarvoor Onze Ministers voornemens zijn op grond van artikel 16.29, eerste lid, broeikasgasemissierechten toe te wijzen, onder vermelding van het aantal broeikasgasemissierechten dat zij voornemens zijn toe te wijzen voor elke afzonderlijke inrichting;
d. een aanduiding van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld onder a, dat elk kalenderjaar op grond van artikel 16.35, eerste lid, zal worden verleend.
2. Het nationale toewijzingsplan kan tevens bevatten:
a. een aanduiding van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in het eerste lid, onder a, dat beschikbaar wordt gehouden om te kunnen worden toegewezen voor een of meer daarbij aangegeven categorieën van inrichtingen waarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 16.5, eerste lid, onder a of b, indien deze vergunning nog niet is verleend op het moment dat het plan overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen is toegezonden;
b. een aanduiding van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in het eerste lid, onder a, dat beschikbaar wordt gehouden om te kunnen worden toegewezen voor inrichtingen waarvoor als gevolg van een wijziging van het nationale toewijzingsbesluit overeenkomstig artikel 16.31, eerste lid, meer broeikasgasemissierechten worden toegewezen dan in het oorspronkelijke nationale toewijzingsbesluit het geval was;
c. indien toepassing is gegeven aan onderdeel a of b en indien Onze Ministers daartoe besluiten: een beschrijving van de manier waarop broeikasgasemissierechten worden toegewezen voor inrichtingen waarvoor in de desbetreffende planperiode reeds eerder broeikasgasemissierechten zijn toegewezen, voorzover het broeikasgasemissierechten betreft die beschikbaar zijn gehouden overeenkomstig onderdeel a of b en die op een in het nationale toewijzingsplan aangegeven datum binnen de desbetreffende planperiode niet zijn toegewezen overeenkomstig artikel 16.32.
3. Op een lijst als bedoeld in het eerste lid, onder c, worden uitsluitend personen vermeld, die een inrichting drijven die op die lijst is vermeld, waarin een activiteit wordt verricht, waarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 16.5, eerste lid.
1. Op de voorbereiding van het nationale toewijzingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De terinzagelegging van het ontwerp van het besluit geschiedt tevens ter griffie van de provincies. Het ontwerp van het plan wordt tevens toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal. De toezending, bedoeld in de derde volzin, geschiedt ten minste vier weken voordat het plan overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt toegezonden.
2. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.
3. Onze Ministers stellen het nationale toewijzingsplan vast uiterlijk twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerp.
4. Het vastgestelde nationale toewijzingsplan wordt bekendgemaakt door kennisgeving van het plan in de Staatscourant.
5. Indien het overeenkomstig het vierde lid bekendgemaakte plan niet behoeft te worden gewijzigd naar aanleiding van de beoordeling door de Commissie van de Europese Gemeenschappen van het plan dat overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten aan haar is toegezonden, wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant.
Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen het overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten aan haar toegezonden nationale toewijzingsplan geheel of gedeeltelijk verwerpt, stellen Onze Ministers het nationale toewijzingsplan opnieuw vast nadat daarin de door hen voorgestelde en door de Commissie aanvaarde wijzigingen zijn aangebracht. Artikel 16.26, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing. Artikel 16.26, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het nationale toewijzingsplan geldt met ingang van de dag na die waarop in de Staatscourant een mededeling is gedaan als bedoeld in artikel 16.26, vijfde lid, dan wel, indien het plan dient te worden gewijzigd naar aanleiding van de beoordeling door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bedoeld in dat lid, de dag waarop het overeenkomstig artikel 16.26, vierde lid, in verbinding met artikel 16.27, laatste volzin, is bekendgemaakt in de Staatscourant.
1. Onverminderd artikel 16.31 beslissen Onze Ministers voor emissies van broeikasgassen die een gevolg zijn van activiteiten die zijn genoemd in bijlage I bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, met betrekking tot elke planperiode gezamenlijk over de toewijzing van broeikasgasemissierechten. Dat besluit bevat:
a. het totale aantal broeikasgasemissierechten dat voor de planperiode wordt toegewezen;
b. de toewijzing van die broeikasgasemissierechten voor afzonderlijke inrichtingen;
c. onverminderd onderdeel d: het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld onder a, dat elk kalenderjaar overeenkomstig artikel 16.35, eerste lid, zal worden verleend;
d. indien het nationale toewijzingsplan hierin voorziet: het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld onder a, dat beschikbaar wordt gehouden om in de planperiode te kunnen worden toegewezen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a of b.
2. Bij het nemen van het nationale toewijzingsbesluit nemen Onze Ministers het geldende nationale toewijzingsplan, voorzover het betreft de in artikel 16.25, eerste lid, onder a, b en d bedoelde onderdelen, alsmede artikel 10 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten in acht, en houden ze rekening met dat plan, voorzover het betreft het in artikel 16.25, eerste lid, onder c bedoelde onderdeel. Het nationale toewijzingsbesluit wordt genomen met inachtneming van de termijnen, genoemd in artikel 11, eerste en tweede lid, van de richtlijn.
3. Artikel 16.23, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Op de voorbereiding van het nationale toewijzingsbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De terinzagelegging van het ontwerp van het besluit geschiedt tevens ter griffie van de provincies. Het ontwerp van het besluit wordt tevens toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal.
2. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.
3. Onze Ministers nemen het nationale toewijzingsbesluit uiterlijk twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerp.
4. Van het vastgestelde nationale toewijzingsbesluit wordt mededeling gedaan door kennisgeving van het besluit in de Staatscourant.
1. Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met toepassing van artikel 20.5a een tussenuitspraak heeft gedaan, wijzigen Onze Ministers het nationale toewijzingsbesluit met inachtneming van die uitspraak.
2. Het besluit tot wijziging van het nationale toewijzingsbesluit waarop de tussenuitspraak, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft, wordt genomen binnen tien weken na de dag waarop de tussenuitspraak, bedoeld in artikel 20.5a, in het openbaar is uitgesproken. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk vervangt een met toepassing van het eerste lid gewijzigd nationaal toewijzingsbesluit het oorspronkelijke nationale toewijzingsbesluit.
1. Dit artikel is van toepassing indien in het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten beschikbaar worden gehouden voor toewijzing voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a.
2. Onze Ministers beslissen gezamenlijk, op verzoek van degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid drijft, over de toewijzing van broeikasgasemissierechten als bedoeld in het eerste lid voor de desbetreffende planperiode.
3. Bij het nemen van een besluit krachtens het tweede lid nemen Onze Ministers het geldende nationale toewijzingsplan, voorzover het betreft het in artikel 16.25, eerste lid, onder b, bedoelde onderdeel, alsmede het geldende nationale toewijzingsbesluit, voorzover het betreft het in artikel 16.29, eerste lid, onder d, bedoelde onderdeel in acht.
4. Een verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen voorzover door toewijzing van die rechten het totale aantal broeikasgasemissierechten dat voor de toewijzing aan de in het geldende nationale toewijzingsplan aangegeven categorie van inrichtingen als bedoeld in het eerste lid waartoe de inrichting behoort, in de betrokken planperiode ten hoogste beschikbaar is, zou worden overschreden.
5. Een verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten als bedoeld in het eerste lid kan worden afgewezen indien:
a. voor 1 juli van het betrokken kalenderjaar voor de inrichting, bedoeld in het eerste lid, geen vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, is verleend;
b. gerede twijfel bestaat of de inrichting, bedoeld in het eerste lid, voor 31 december van het betrokken kalenderjaar feitelijk in werking zal zijn gesteld overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in het geldende nationale toewijzingsplan;
c. niet is voldaan aan de eisen die overeenkomstig artikel 16.25, eerste lid, onder b, in het geldende nationale toewijzingsplan zijn opgenomen met betrekking tot de toewijzing van broeikasgasemissierechten voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a;
d. de verzoeker onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.
6. De toewijzing van broeikasgasemissierechten heeft uitsluitend betrekking op het resterende gedeelte van de planperiode. Broeikasgasemissierechten worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de inrichting in werking is gesteld, of naar verwachting in werking zal worden gesteld.
1. Verzoeken om toewijzing van broeikasgasemissierechten als bedoeld in artikel 16.32, tweede lid, die na 1 juli van een kalenderjaar zijn ingediend, worden op 1 juli van het daarop volgende kalenderjaar in behandeling genomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 16.32, tweede lid, moet worden gedaan en de gegevens die door de verzoeker moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op het verzoek.
3. Op de voorbereiding van het besluit, bedoeld in artikel 16.32, tweede lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
4. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.
5. Onze Ministers nemen het besluit, bedoeld in artikel 16.32, tweede lid, uiterlijk twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerp, doch in elk geval voor 1 oktober van het kalenderjaar waarin het betrokken verzoek in behandeling is genomen.
In een geval als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder c, wijzen Onze Ministers ambtshalve de broeikasgasemissierechten die niet zijn toegewezen, voor 1 oktober van het een na laatste kalenderjaar van de desbetreffende planperiode toe aan degenen die een inrichting drijven en aan wie in de desbetreffende planperiode reeds eerder broeikasgasemissierechten zijn toegewezen. Het besluit omtrent toewijzing wordt genomen overeenkomstig de daaromtrent in het geldende nationale toewijzingsplan opgenomen regels.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit verleent elk kalenderjaar binnen een planperiode aan degene die een inrichting drijft, voor 1 maart van dat jaar overeenkomstig hetgeen daarover is bepaald in het nationale toewijzingsbesluit een gedeelte van de broeikasgasemissierechten die voor de planperiode voor de betrokken inrichting in dat besluit zijn toegewezen.
2. Onverminderd het eerste lid verleent het bestuur van de emissieautoriteit voor 1 juni van het eerste kalenderjaar binnen een planperiode aan degene op wiens naam op een rekening in het register voor handel in broeikasgasemissierechten broeikasgasemissierechten stonden ingeschreven die door het bestuur van de emissieautoriteit krachtens artikel 16.38, derde lid, zijn ingetrokken, een aantal broeikasgasemissierechten dat overeenkomt met het aantal ten aanzien van de betrokken persoon ingetrokken broeikasgasemissierechten.
3. Voorzover het geldende nationale toewijzingsbesluit daarin voorziet, verleent het bestuur van de emissieautoriteit voor 1 maart van het tweede en volgende kalenderjaar binnen een planperiode voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a, het aantal broeikasgasemissierechten dat met betrekking tot het betreffende kalenderjaar voor de betrokken inrichting is toegewezen in het besluit, bedoeld in artikel 16.32, tweede lid.
4. Voorzover het geldende nationale toewijzingsplan daarin voorziet, verleent het bestuur van de emissieautoriteit, indien het geval, bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder c, zich voordoet, voor 1 maart van het laatste kalenderjaar in een planperiode voor inrichtingen als bedoeld in dat onderdeel, het aantal broeikasgasemissierechten dat voor de betrokken inrichtingen is toegewezen in het besluit, bedoeld in artikel 16.34, dat op die periode betrekking heeft.
1. Een broeikasgasemissierecht dat krachtens artikel 16.35 en overeenkomstig de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten is verleend, is geldig gedurende de planperiode waarin of waarvoor het is verleend.
2. Een broeikasgasemissierecht is geldig met ingang van het tijdstip waarop het krachtens artikel 16.35 is verleend.
3. Een broeikasgasemissierecht verliest zijn geldigheid na afloop van de planperiode waarin het krachtens artikel 16.35 is verleend.
1. Degene die een inrichting drijft, levert met betrekking tot ieder kalenderjaar voor 1 mei van het daarop volgende kalenderjaar ten minste een aantal broeikasgasemissierechten in, dat overeenkomt met de hoeveelheid van de emissie, die de inrichting in het eerstbedoelde kalenderjaar heeft veroorzaakt.
2. Ter bepaling van de hoeveelheid van een emissie, bedoeld in het eerste lid, worden de gegevens betreffende de emissie in acht genomen, die overeenkomstig de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten in het register voor handel in broeikasgasemissierechten zijn opgenomen of de emissiegegevens die overeenkomstig artikel 16.17 ambtshalve zijn vastgesteld.
1. Indien degene die een inrichting drijft overeenkomstig artikel 16.37, eerste lid, een broeikasgasemissierecht heeft ingeleverd, trekt het bestuur van de emissieautoriteit dat broeikasgasemissierecht onverwijld in.
2. Degene op wiens naam een rekening in het register voor handel in broeikasgasemissierechten staat, kan bij het bestuur van de emissieautoriteit een verzoek indienen om een broeikasgasemissierecht dat op zijn rekening staat bijgeschreven, in te trekken. Het bestuur van de emissieautoriteit trekt het broeikasgasemissierecht in overeenkomstig het verzoek.
3. Broeikasgasemissierechten die na afloop van de planperiode waarvoor ze zijn verleend, niet krachtens het eerste lid zijn ingetrokken, worden door het bestuur van de emissieautoriteit ingetrokken. De intrekking, bedoeld in de eerste volzin, geschiedt voor 1 mei van het eerste kalenderjaar van de daarop volgende planperiode.
Indien degene die een inrichting drijft, ter voldoening aan artikel 16.37, eerste lid, met betrekking tot een kalenderjaar minder broeikasgasemissierechten heeft ingeleverd dan overeenkomt met de hoeveelheid van de emissie, die de inrichting gedurende dat kalenderjaar heeft veroorzaakt, wordt het aantal broeikasgasemissierechten dat hij in het daarop volgende kalenderjaar ter uitvoering van dat artikel dient in te leveren, van rechtswege verhoogd met het aantal broeikasgasemissierechten dat hij te weinig had ingeleverd.
1. Een broeikasgasemissierecht dat krachtens artikel 16.35 en overeenkomstig de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten is verleend, is vatbaar voor overdracht indien alle bij de overdracht betrokken personen op hun naam een rekening hebben in het register voor handel in broeikasgasemissierechten of in een register dat door de betrokken lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten is ingesteld. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op broeikasgasemissierechten die overeenkomstig de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn verleend.
2. Indien degene die voornemens is op of na 1 april van enig kalenderjaar een broeikasgasemissierecht over te dragen, een inrichting drijft, kan dat broeikasgasemissierecht niet worden overgedragen zolang de verificateur voor die inrichting met betrekking tot het daaraan voorafgaande kalenderjaar geen verklaring als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder c, heeft afgegeven.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen broeikasgasemissierechten die zijn ontstaan in andere landen dan de lidstaten van de Europese Unie worden aangewezen als broeikasgasemissierechten die kunnen worden overgedragen of verkregen door een persoon op wiens naam in het register voor handel in broeikasgasemissierechten of in een register dat door de betrokken lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten is ingesteld, een rekening staat.
4. Een broeikasgasemissierecht is ook vatbaar voor andere overgang. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing.
1. De voor overdracht van een broeikasgasemissierecht vereiste levering geschiedt door:
a. afschrijving van het broeikasgasemissierecht van de rekening die in het register voor handel in broeikasgasemissierechten dan wel in een register dat door de betrokken lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten is ingesteld, op naam staat van de persoon die het broeikasgasemissierecht overdraagt, en
b. bijschrijving op een rekening in een register als bedoeld onder a, die op naam staat van de persoon die het broeikasgasemissierecht verkrijgt.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elke overgang anders dan overdracht.
3. Elke overgang anders dan overdracht werkt tegenover derden eerst nadat het bestuur van de emissieautoriteit de overgang heeft geregistreerd.
1. Nietigheid, vernietiging of ontbinding van de overeenkomst die tot de overdracht heeft geleid, heeft, nadat de overdracht is voltooid, geen gevolgen voor de geldigheid van de overdracht.
2. Elk voorbehoud met betrekking tot de overdracht is uitgewerkt op het moment dat de overdracht tot stand is gekomen.
3. In afwijking van artikel 228 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan op een broeikasgasemissierecht geen recht van pand worden gevestigd.
4. Op een broeikasgasemissierecht kan geen recht van vruchtgebruik worden gevestigd.
5. Een broeikasgasemissierecht is niet vatbaar voor beslag.
1. Er is een register inzake de handel in broeikasgasemissierechten, als bedoeld in de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten.
2. De emissieautoriteit wordt met betrekking tot het register voor handel in broeikasgasemissierechten aangewezen:
a. als bevoegd gezag als bedoeld in de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten, en
b. als beheerder van het register voor handel in broeikasgasemissierechten als bedoeld in de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten,
en heeft de taken die in de EG-verordening registratie van handel in broeikasgasemissierechten zijn opgedragen aan het bevoegd gezag, onderscheidenlijk de beheerder van het register.
3. De emissieautoriteit voert de taken die zij heeft als bevoegd gezag voor het register voor handel in broeikasgasemissierechten, onderscheidenlijk beheerder van het register voor handel in broeikasgasemissierechten, uit in overeenstemming met de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten en draagt er zorg voor dat het register voldoet aan de vereisten die daaraan ingevolge de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten worden gesteld.
Onze Minister kan regels stellen ter uitvoering van de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten.
1. Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat betrokkenen wegens het openen van een rekening in het register voor handel in broeikasgasemissierechten of voor het onderhoud van een dergelijke rekening vergoedingen verschuldigd zijn overeenkomstig de bij die regeling te stellen regels.
2. Bij een regeling als bedoeld in het eerste lid wordt de hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding vastgesteld, welke niet hoger is dan noodzakelijk is ter dekking van de ten laste van de emissieautoriteit komende kosten van het verrichten van de werkzaamheden waarvoor de vergoeding is verschuldigd.
3. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, stelt Onze Minister regels vast omtrent de wijze waarop de in dat lid bedoelde vergoeding wordt betaald.
Onder vernummering van artikel 18.1 tot artikel 18.1a wordt in hoofdstuk 18 voor artikel 18.1a (nieuw) een artikel ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
overtreding: gedraging die in strijd is met het bij of krachtens hoofdstuk 16 bepaalde, artikel 18.18, voorzover het een voorschrift betreft dat is verbonden aan een vergunning krachtens hoofdstuk 16, of artikel 22, eerste lid, van de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten;
overtreder: de persoon die de overtreding pleegt of medepleegt;
bestuurlijke boete: bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, gericht op bestraffing van de overtreder;
dwangbevel: schriftelijk bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt de betaling van een geldsom af te dwingen, voorzover de verplichting tot betaling van de geldsom uitsluitend aan dat bestuursorgaan voortvloeit uit een bij of krachtens deze wet gestelde regel;
onderzoek: handelingen die worden verricht met het oog op de vaststelling dat al dan niet een overtreding is begaan.
Na artikel 18.2e wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 18.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 16 bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. In het zesde lid (nieuw) wordt na «eerste» ingevoegd: en vijfde.
Na artikel 18.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Met het onderzoek met betrekking tot overtredingen als bedoeld in artikel 18.16a, eerste en tweede lid, zijn belast de krachtens artikel 18.4, vijfde lid, aangewezen ambtenaren.
2. Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Na artikel 18.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 16.5, eerste lid, artikel 16.6, eerste, tweede of derde lid, artikel 16.12, derde lid, artikel 16.13, artikel 16.14 of artikel 16.21 of van artikel 18.18, voorzover het een voorschrift betreft dat is verbonden aan een vergunning krachtens hoofdstuk 16, of van artikel 22, eerste lid, van de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten, kan het bestuur van de emissieautoriteit een last onder dwangsom opleggen.
2. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.
Na artikel 18.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 18.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien binnen een periode van vier jaar aan een persoon tweemaal voor eenzelfde feit een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18.16a is opgelegd en de betrokken boeten binnen die periode onherroepelijk zijn geworden, kan het bestuur van de emissieautoriteit de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, die de betrokken persoon houdt, intrekken.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt na «intrekking» ingevoegd: als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Na artikel 18.16 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16.5, eerste lid, 16.12, derde lid, 16.13, 16.14 of 16.21 of van artikel 18.18, voorzover het een voorschrift betreft dat is verbonden aan een vergunning krachtens hoofdstuk 16, kan het bestuur van de emissieautoriteit de overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit legt een bestuurlijke boete op in geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid. Artikel 18.16b is niet van toepassing.
3. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 16.21 of van artikel 18.18, voorzover het een voorschrift betreft dat is verbonden aan een vergunning krachtens hoofdstuk 16, kunnen een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom tezamen worden opgelegd.
4. In geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, kan een bestuurlijke boete als bedoeld in het tweede lid worden opgelegd naast een verhoging van het aantal broeikasgasemissierechten dat degene die de betrokken inrichting drijft, in een kalenderjaar overeenkomstig artikel 16.39 dient in te leveren.
5. In geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, neemt het bestuur van de emissieautoriteit, naast het opleggen van een bestuurlijke boete, de overtreder op in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
Het bestuur van de emissieautoriteit legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Het bestuur van de emissieautoriteit legt geen bestuurlijke boete op indien aan de overtreder wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in artikel 18.16i, derde lid, onder a, is gedaan.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging:
a. een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of
b. het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 of 74c van het Wetboek van Strafrecht, dan wel ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.
2. Indien de gedraging tevens een strafbaar feit is en de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.
3. Voor een gedraging die aan het openbaar ministerie moet worden voorgelegd, kan het bestuur van de emissieautoriteit alsnog een bestuurlijke boete opleggen indien:
a. het openbaar ministerie heeft medegedeeld van strafvervolging tegen de overtreder af te zien, of
b. sedert het voorleggen van de gedraging dertien weken zijn verstreken en geen reactie van het openbaar ministerie is ontvangen.
1. Een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18.16a, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 450 000 per overtreding of, indien de omzet van de betrokken onderneming in het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete is gegeven, meer dan € 4 500 000 bedraagt, ten hoogste 10% van die omzet.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit stemt de hoogte van de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuur van de emissieautoriteit houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. In geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, bedraagt een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18.16a, tweede lid, het in artikel 16, derde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten genoemde bedrag per ton emissie van een kooldioxide-equivalent, die de inrichting in een kalenderjaar meer heeft veroorzaakt dan overeenkomt met het aantal broeikasgasemissierechten dat degene die de betrokken inrichting drijft met betrekking tot dat jaar overeenkomstig artikel 16.37, eerste lid, heeft ingeleverd. Het tweede lid is niet van toepassing.
4. In afwijking van het derde lid bedraagt de bestuurlijke boete, bedoeld in dat lid, met betrekking tot de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 het in artikel 16, vierde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgassen genoemde bedrag per ton kooldioxide-equivalent.
5. Artikel 16.4 is van overeenkomstige toepassing.
6. De berekening van de omzet, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op de voet van het bepaalde in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto-omzet.
1. Degene die aan een handeling van de emissieautoriteit redelijkerwijs de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is niet langer verplicht ten behoeve van deze oplegging inlichtingen omtrent de overtreding te verstrekken.
2. De overtreder wordt op het bepaalde in het eerste lid gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd inlichtingen te verstrekken, en in ieder geval wanneer hij in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot oplegging van de bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen.
1. Indien een overtreding als bedoeld in artikel 18.16a, eerste of tweede lid, is gepleegd en het bestuur van de emissieautoriteit voornemens is in verband daarmee een bestuurlijke boete op te leggen, maakt het bestuur van de emissieautoriteit een rapport op.
2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:
a. de naam van de overtreder;
b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;
c. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd;
d. in geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid: het voornemen de naam van de overtreder op te nemen in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
3. Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.
4. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt, treedt dit voor de toepassing van dit hoofdstuk in de plaats van het rapport.
5. Indien de gedraging aan het openbaar ministerie wordt voorgelegd op grond van artikel 18.16d, tweede lid, wordt een afschrift van het rapport aan het openbaar ministerie toegezonden.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt op verzoek afschriften daarvan beschikbaar.
2. Indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt de emissieautoriteit er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
1. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het bestuur van de emissieautoriteit de overtreder in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot:
a. het opleggen van een bestuurlijke boete;
b. in geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid: het opnemen van de naam van de overtreder in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
2. Het rapport, bedoeld in artikel 18.16g, eerste lid, wordt reeds bij de uitnodiging, bedoeld in het eerste lid, aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.
3. Indien het bestuur van de emissieautoriteit nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:
a. voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of, in geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, de naam van de overtreder niet wordt opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid, of
b. de overtreding alsnog aan het openbaar ministerie zal worden voorgelegd,
wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport, bedoeld in artikel 18.16g, eerste lid, omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete en, in geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, het opnemen van de naam van de overtreder in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
2. De beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de gedraging aan het openbaar ministerie is voorgelegd, tot de dag waarop het bestuur van de emissieautoriteit bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen.
De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt:
a. de naam van de overtreder;
b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;
c. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd;
d. het bedrag van de boete;
e. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden;
f. in geval van overtreding van het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid: het opnemen van de naam van de overtreder in het overzicht, bedoeld in artikel 18.16p, eerste lid.
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18.16a, eerste en tweede lid, vervalt tien jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
2. Indien tegen de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.
1. De betaling van de bestuurlijke boete geschiedt binnen zes weken nadat de termijn afloopt voor het indienen van een bezwaarschrift of, indien gedurende die termijn bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, op dat verzoek is beslist, tenzij de beschikking, bedoeld in artikel 18.16k, een later tijdstip vermeldt.
2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid bedoelde termijn is verstreken. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt het bedrag van de verschuldigde rente vast.
3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, maant het bestuur van de emissieautoriteit degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd schriftelijk aan binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden, alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.
1. Bij gebreke van volledige betaling binnen de in artikel 18.16m, derde lid, genoemde termijn van twee weken kan het bestuur van de emissieautoriteit de verschuldigde boete invorderen bij dwangbevel.
2. Een dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
3. De uitvaardiging en betekening van het dwangbevel geschieden op kosten van degene tegen wie het is uitgevaardigd. De kosten zijn ook verschuldigd indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd. De kosten die het bestuur van de emissieautoriteit in rekening kan brengen, betreffen ten hoogste de daadwerkelijk gemaakte kosten.
4. Bij het dwangbevel worden tevens de kosten van de aanmaning, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel in rekening gebracht.
5. De bekendmaking van een dwangbevel geschiedt door middel van betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De artikelen 3:41 tot en met 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing. Het exploot vermeldt in ieder geval de rechtbank waarbij tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgekomen.
Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanmaning, bedoeld in artikel 18.16m, derde lid, en het dwangbevel, bedoeld in artikel 18.16n, eerste lid.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit stelt elk jaar voor 1 oktober een overzicht op van personen die het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, hebben overtreden en ten aanzien van wie de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18.16k, onherroepelijk is geworden. Het overzicht wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het overzicht, bedoeld in het eerste lid.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan degene die jegens de in artikel 18.4, vijfde lid, of artikel 18.4a, eerste lid, bedoelde personen in strijd handelt met artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een boete opleggen van ten hoogste € 4 500.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit legt geen boete op als bedoeld in het eerste lid, indien de overtreder aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde overtreding.
Aan artikel 19.7 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op een verslag als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder b.
Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin beslist de Afdeling op een beroep tegen een nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.29, eerste lid, of een gewijzigd nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.31, eerste lid, binnen veertig weken na afloop van de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen eerstbedoeld besluit.
2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
4. Het beroep tegen een gewijzigd nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.31, eerste lid, kan uitsluitend worden ingesteld door een belanghebbende die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door de wijzigingen die ten opzichte van het oorspronkelijke nationale toewijzingsbesluit zijn aangebracht. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het instellen van beroep tegen een gewijzigd nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.31, eerste lid, vier weken.
6. In afwijking van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep tegen het nationale toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.29, eerste lid, geacht mede gericht te zijn tegen het gewijzigde nationale toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.31, eerste lid.
7. Tegen een besluit op grond van artikel 18.16a, eerste, tweede of vijfde lid, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage.
Artikel 20.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 20.2, eerste lid, onder b, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
c. inzake een nationaal toewijzingsplan, genomen krachtens artikel 16.23, eerste lid;
d. inzake de toewijzing van broeikasgasemissierechten, genomen krachtens artikel 16.29, eerste lid, met uitzondering van een besluit houdende toewijzing van broeikasgasemissierechten voor een afzonderlijke inrichting.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 20.2, tweede lid, onder e, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
f. inhoudende een aanmaning als bedoeld in artikel 18.16m, derde lid;
g. inhoudende een dwangbevel als bedoeld in artikel 18.16n, eerste lid.
In artikel 20.3, eerste lid, tweede volzin, wordt na «de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State» ingevoegd: , dan wel, in een geval waarin artikel 20.1, zevende lid, van toepassing is, de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage,.
Na artikel 20.5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State worden bij de Afdeling aanhangige zaken over een nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.29, eerste lid, die op dezelfde planperiode betrekking hebben, ter behandeling gevoegd.
2. Alvorens te beslissen op een beroep tegen een nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.29, eerste lid, doet de Afdeling, in gevallen waarin het beroep naar haar oordeel gegrond is, binnen achttien weken na afloop van de beroepstermijn en na sluiting van het onderzoek een tussenuitspraak, waarbij zij Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken in de gelegenheid stelt de gebreken in het besluit te herstellen.
3. In haar tussenuitspraak, bedoeld in het tweede lid, stelt de Afdeling vast in welke opzichten het beroep gegrond is. Afdeling 8.2.6, met uitzondering van artikel 8:72, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. In haar tussenuitspraak bepaalt de Afdeling dat het onderzoek wordt geschorst en ter voorbereiding van de einduitspraak wordt heropend nadat van het overeenkomstig artikel 16.31, eerste lid, genomen besluit aan haar mededeling is gedaan.
4. De Afdeling voegt bij haar aanhangig gemaakte zaken met betrekking tot een naar aanleiding van haar tussenuitspraak gewijzigd nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.31, eerste lid, ter behandeling met zaken over het oorspronkelijke nationale toewijzingsbesluit die reeds bij haar aanhangig zijn.
5. Voor de toepassing van titel II, paragraaf 1, van de Wet op de Raad van State wordt de tussenuitspraak geacht deel uit te maken van de einduitspraak.
In artikel 21.6, vierde lid, eerste volzin, wordt na «artikel 1.1, eerste, derde, zesde, zevende of achtste lid» ingevoegd: , 2.2, derde lid.
In de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in onderdeel C, onder 3, «10.3 en 17.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: 10.3, 16.23, eerste lid, 16.29, eerste lid, met uitzondering van een besluit houdende toewijzing van broeikasgasemissierechten voor een afzonderlijke inrichting, 17.5, eerste lid, 18.16m, derde lid, en 18.16n, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
In artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt onder de Wet milieubeheer «de artikelen 8.1, eerste lid,» vervangen door: «de artikelen 2.5, 8.1, eerste lid,» en wordt na «10.60, eerste en tweede lid, onder a en b,» ingevoegd: 16.5, eerste lid, 16.12, derde lid, 16.13, 16.14 en 16.21,.
Het nationale toewijzingsplan dat ter uitvoering van artikel 9 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten is vastgesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, wordt aangemerkt als een nationaal toewijzingsplan als bedoeld in artikel 16.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer dat is vastgesteld overeenkomstig het daaromtrent bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer en geldt met terugwerkende kracht met ingang van de dag, bedoeld in artikel 16.28 van de Wet milieubeheer.
Met betrekking tot de voorbereiding van een nationaal toewijzingsbesluit als bedoeld in artikel 16.29, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover dat besluit betrekking heeft op de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, geldt het volgende:
1. In afwijking van artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen vier weken.
2. In afwijking van artikel 16.30, derde lid, van de Wet milieubeheer nemen Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Economische Zaken het besluit uiterlijk tien weken na de terinzagelegging van het ontwerp.
Met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, geldt, in afwijking van artikel 16.32, tweede lid, van de Wet milieubeheer, dat de toewijzing van broeikasgasemissierechten voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a, van die wet gedeeltelijk kan plaatsvinden in het nationale toewijzingsbesluit, bedoeld in artikel 16.29, eerste lid, van die wet, dat op bedoelde periode betrekking heeft.
Artikel 16.35, tweede lid, van de Wet milieubeheer is niet van toepassing op broeikasgasemissierechten die:
a. zijn ingeleverd ter voldoening aan het bepaalde bij artikel 16.37, eerste lid, met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, en
b. door het bestuur van de emissieautoriteit zijn ingetrokken.
1. Indien artikel I, onderdeel B, en de artikelen 2.1, 2.3 tot en met 2.16 en 2.16c in onderdeel C van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel, nadat dat tot wet is verheven, later in werking treden dan het tijdstip waarop artikel I, onderdeel E, van dit wetvoorstel, nadat dat tot wet is verheven, in werking treedt, geldt tot het tijdstip van inwerkingtreding van onderdeel B en de artikelen 2.1, 2.3 tot en met 2.16 en 2.16c in onderdeel C van artikel I van dit wetsvoorstel het volgende:
a. in de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelingen wordt in plaats van «emissieautoriteit» telkens gelezen: emissieautoriteit in oprichting, en in plaats van «het bestuur van de emissieautoriteit» telkens: de directeur van de emissieautoriteit in oprichting;
b. de emissieautoriteit in oprichting, onderscheidenlijk de directeur van de emissieautoriteit in oprichting, zijn bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die aan de emissieautoriteit, onderscheidenlijk aan het bestuur van de emissieautoriteit, bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn opgedragen, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, worden de taken en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, die zijn uitgevoerd onderscheidenlijk uitgeoefend door de emissieautoriteit in oprichting onderscheidenlijk de directeur van de emissieautoriteit in oprichting, met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, en de artikelen 2.1, 2.3 tot en met 2.16 en 2.16c in onderdeel C van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel, nadat dat tot wet is verheven, aangemerkt als taken onderscheidenlijk bevoegdheden die zijn uitgevoerd onderscheidenlijk uitgeoefend door de emissieautoriteit onderscheidenlijk het bestuur van de emissieautoriteit.
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 april 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet openbaarheid van bestuur en enige andere wetten (Wet uitvoering Verdrag van Aarhus) (28 835) na tot wet te zijn verheven in werking is getreden of in werking treedt vóór of op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel N, van deze wet in werking treedt, wordt in artikel I, onderdeel N, van deze wet de aanduiding «5.» vervangen door: 6.
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 april 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet openbaarheid van bestuur en enige andere wetten (Wet uitvoering Verdrag van Aarhus) (28 835) na tot wet te zijn verheven in werking treedt na het tijdstip waarop artikel I, onderdeel N, van deze wet in werking treedt, wordt in artikel I, onderdeel M, subonderdeel 3, van die wet de aanduiding «5.» vervangen door: 6.
1. Indien artikel I, onderdeel E, eerder in werking treedt dan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, geldt tot het tijdstip waarop die wet in werking treedt, het volgende:
a. Afdeling 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten die op grond van hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer zijn genomen en die zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
b. Beroep als bedoeld in artikel 20.1 van de Wet milieubeheer tegen besluiten als bedoeld in onderdeel a kan worden ingesteld door een belanghebbende. Geen beroep als bedoeld in de eerste volzin kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren heeft gebracht.
2. Indien artikel V, onderdeel 1, eerder in werking treedt dan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, wordt tot het tijdstip waarop die wet in werking treedt in artikel V, onderdeel 1, in plaats van «artikel 3:16, eerste lid» gelezen: de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:13, derde lid.
1. Indien een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wet, wordt die aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat artikel komt te luiden na de inwerkingtreding van deze wet.
2. Indien de voorbereiding als bedoeld in artikel 16.7 van de Wet milieubeheer heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van deze wet, wordt die voorbereiding aangemerkt als een voorbereiding als bedoeld in artikel 16.7 van de Wet milieubeheer, zoals dat artikel komt te luiden na de inwerkingtreding van deze wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministers, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel
Uitgegeven de negentiende oktober 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-511.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.