Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 208 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 208 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in de Zeevaartbemanningswet een regeling op te nemen waarbij voor de kapitein en de scheepsofficieren aan boord van een Nederlands zeeschip wordt voorzien in een aan de eisen van de huidige tijd aangepast tuchtrecht, en voorts een aantal technische wijzigingen in deze wet aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Zeevaartbemanningswet1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
b. Nederlands schip: een schip dat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren;
c. vissersvaartuig: een Nederlands schip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee;
d. zeilschip: een Nederlands schip dat bestemd en ingericht is om hoofdzakelijk door middel van zeilen te worden voortbewogen;
e. pleziervaartuig: een Nederlands schip dat uitsluitend anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt;
f. zeilvaart: de bedrijfsmatige vaart met zeilschepen op zee;
g. scheepslengte: tenzij anders bepaald, 96 procent van de totale lengte op een waterlijn op 85 procent van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is; bij vissersvaartuigen die met een stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen;
h. kapitein: de gezagvoerder van een Nederlands schip;
i. scheepsofficier: een lid van de bemanning, niet zijnde de kapitein, die aan boord van een Nederlands schip een functie als stuurman, werktuigkundige, maritiem officier of radio-operator vervult;
j. opvarende: een ieder die zich gedurende de vaart aan boord van het schip bevindt;
k. bemanning: de kapitein, de scheepsofficieren, de scheepsgezellen, en de overige opvarenden die in de monsterrol worden genoemd;
l. scheepsbeheerder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die, vanuit een vestiging van een zeescheepvaartonderneming in Nederland, de dagelijkse leiding heeft over het beheer van het schip, alsmede de personen die als lid van een maatschap het beheer voeren over het vissersvaartuig;
m. inspecteur-generaal: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;
n. divisie Scheepvaart: de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;
o. vaarbevoegdheid: de bevoegdheid om in een of meer functies aan boord van een schip dienst te doen;
p. vaarbevoegdheidsbewijs: een door de inspecteur-generaal afgegeven document waaruit de vaarbevoegdheid blijkt;
q. bemanningsplan: een voorstel van de scheepsbeheerder, houdende het aantal bemanningsleden met hun functies aan boord waarmee de scheepsbeheerder het betrokken schip minimaal wenst te bemannen;
r. bemanningscertificaat: een door de inspecteur-generaal afgegeven certificaat, houdende het minimumaantal bemanningsleden met hun functies aan boord van het betrokken schip;
s. beroepsvereisten: de krachtens deze wet gestelde vereisten ten aanzien van de kennis, het inzicht en de vaardigheden voor een functie aan boord of voor werkzaamheden waarop deze wet van toepassing is;
t. geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart: een verklaring als bedoeld in artikel 40;
u. tuchtcollege: het tuchtcollege voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 55a, tweede lid;
v. verwerking van persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;
w. verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.
In artikel 4 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een nieuw derde lid ingevoegd, dat als volgt luidt:
3. De kapitein en de scheepsofficieren gedragen zich aan boord ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer zoals het een goed zeeman betaamt.
In artikel 17, tweede lid, wordt de zinsnede «Op vissersvaartuigen is deze paragraaf niet van toepassing» vervangen door: Deze paragraaf is niet van toepassing op vissersvaartuigen met een scheepslengte van minder dan 45 meter.
In artikel 18, eerste lid, wordt de zinsnede «een functie verricht» vervangen door: een functie vervult.
In artikel 33, tweede lid, wordt de zinsnede «artikel 4, derde lid» vervangen door: artikel 4, vierde lid.
Na artikel 55 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, dat als volgt luidt:
1. De kapitein en de scheepsofficieren zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen terzake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als een goed zeeman in acht behoren te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer.
2. De tuchtrechtspraak in eerste aanleg wordt uitgeoefend door het tuchtcollege voor de scheepvaart. Het tuchtcollege voor de scheepvaart is gevestigd te Amsterdam.
3. De tuchtrechtspraak in hoger beroep wordt uitgeoefend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven beslist in hoogste ressort.
1. Het tuchtcollege bestaat uit een voorzitter, twee plaatsvervangende voorzitters, acht leden en zestien plaatsvervangende leden. Zij worden door Onze Minister benoemd voor een periode van vier jaren en zijn terstond herbenoembaar.
2. De voorzitter en de twee plaatsvervangende voorzitters zijn personen
a. aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend, of
b. die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht hebben verkregen om de titel meester te voeren.
3. Vier leden en vier plaatsvervangende leden hebben gedurende de aan hun benoeming voorafgaande periode van tien jaren ten minste vijf jaren als kapitein of als scheepsofficier aan boord van een ander schip dan een vissersvaartuig gevaren.
4. Vier leden en vier plaatsvervangende leden hebben gedurende de aan hun benoeming voorafgaande periode van tien jaren ten minste vijf jaren als schipper of als scheepsofficier aan boord van een vissersvaartuig gevaren.
5. Voorts worden als plaatsvervangend lid benoemd:
a. twee reders;
b. twee waterbouwkundigen;
c. twee registerloodsen;
d. twee hydrografen.
6. Onze Minister verleent aan de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden in elk geval ontslag met ingang van de maand, volgende op die waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt, en op eigen verzoek tussentijds.
1. Tussen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege mag geen nauwe persoonlijke of zakelijke betrekking bestaan.
2. Voor de aanvang van hun werkzaamheden leggen zij in handen van de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven de eed of belofte af. Het formulier voor de eed of belofte wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
1. Het voor de leden van de rechterlijke macht bepaalde in de artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46f, 46g, eerste en tweede lid, 46i, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en tweede lid, 46l, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 46m, 46o en 46p, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege.
2. Het voor de leden van de rechterlijke macht bepaalde in de artikelen 14a tot en met 14e, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege, met dien verstande dat de Hoge Raad de voorzitter van het tuchtcollege in de gelegenheid stelt schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen omtrent een klacht als bedoeld in artikel 14a van de Wet op de rechterlijke organisatie te doen blijken.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege ontvangen een bij ministeriële regeling vast te stellen vacatiegeld, alsmede een vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere verschotten.
1. Het tuchtcollege heeft een secretaris en een plaatsvervangend secretaris
a. aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend, of
b. die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht heeft verkregen om de titel meester te voeren.
2. De secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen.
1. De voorzitter, de leden en de secretaris, alsmede hun plaatsvervangers, mogen zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun raadslieden of gemachtigden over enige zaak die bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig is, of waarvan zij weten of kunnen vermoeden dat deze bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig zal worden gemaakt.
2. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijk karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
3. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit.
1. Een zaak wordt in eerste aanleg bij het tuchtcollege aanhangig gemaakt op verzoek van Onze Minister of door een klacht van een belanghebbende. Daarnaast is het tuchtcollege bevoegd om uit eigen beweging een zaak aanhangig te maken.
2. Een verzoek en een klacht worden schriftelijk of elektronisch en met redenen omkleed ingediend bij de voorzitter van het tuchtcollege. Een klacht van een belanghebbende vermeldt de naam, het adres en de woonplaats van de klager. Een verzoek en een klacht bevatten voorts ten minste de volgende gegevens:
a. de naam en, voor zover bekend, het adres en de woonplaats van de kapitein of de scheepsofficier op wie het verzoek of de klacht betrekking heeft, en indien het verzoek of de klacht betrekking heeft op een scheepsofficier, de functie aan boord van het schip die de scheepsofficier ten tijde van de gewraakte gedraging vervulde;
b. de naam en, voor zover bekend, het type van het schip, aan boord waarvan de gewraakte gedraging heeft plaats gevonden;
c. een omschrijving van de gedraging, waarop het verzoek of de klacht betrekking heeft;
d. de bezwaren die tegen de gewraakte gedraging zijn gerezen.
3. Indien de klager daarom verzoekt, is de secretaris van het tuchtcollege hem behulpzaam bij het formuleren van de klacht.
4. Het tuchtcollege neemt een verzoek of een klacht niet in behandeling indien de gedraging waarop het verzoek of de klacht betrekking heeft meer dan twee jaren voor de indiening van het verzoek of de klacht heeft plaats gevonden.
1. De voorzitter kan besluiten tot het instellen van een vooronderzoek, in welk geval hij de uitvoering van het vooronderzoek opdraagt aan een of meer leden of plaatsvervangende leden of aan de secretaris of de plaatsvervangende secretaris van het tuchtcollege.
2. Degene die het vooronderzoek verricht is bevoegd:
a. voor het verrichten van onderzoek ter plaatse elke plaats te betreden die hij noodzakelijk acht, zo nodig met behulp van de sterke arm, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner;
b. kennis te nemen van alle schriftelijke stukken en gegevens in geautomatiseerde werken die zich aan boord bevinden, waarvan hij kennisneming in het belang van het onderzoek acht, en daarvan afschriften te maken;
c. de klager, alsmede de betrokken kapitein of scheepsofficier te horen;
d. getuigen en deskundigen te horen, waarbij het bepaalde in artikel 55o, vijfde, zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing is.
3. Degene die het vooronderzoek heeft verricht neemt geen deel aan de behandeling van de zaak ter zitting van het tuchtcollege.
1. De voorzitter kan een verzoek of een klacht na een summier onderzoek terstond afwijzen bij een met redenen omklede beslissing indien hij van oordeel is dat de klager kennelijk niet ontvankelijk is, dan wel het verzoek of de klacht kennelijk ongegrond is.
2. De secretaris zendt onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de voorzitter aan Onze Minister en aan de klager.
3. Onze Minister en de klager kunnen binnen twee weken na de dag van verzending van de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een verzoek of een klacht hiertegen schriftelijk of elektronisch verzet doen bij het tuchtcollege. Ten gevolge van het verzet vervalt de beslissing van de voorzitter.
4. Indien de voorzitter van oordeel is dat een verzoek of een klacht vatbaar is voor een minnelijke schikking, roept hij Onze Minister of de klager alsmede de betrokken kapitein of scheepsofficier op teneinde een zodanige schikking te beproeven. Indien een minnelijke schikking is getroffen, wordt het verzoek of de klacht ingetrokken.
5. De voorzitter brengt verzoeken en klachten die niet door hem zijn afgewezen of niet in der minne zijn geschikt, onverwijld ter kennis van het tuchtcollege.
1. Aan de behandeling van een zaak ter zitting van het tuchtcollege nemen vijf leden deel, te weten de voorzitter of een van zijn plaatsvervangers, alsmede:
a. de vier leden, bedoeld in artikel 55b, derde lid, indien het verzoek of de klacht betrekking heeft op de kapitein of een scheepsofficier van een ander schip dan een vissersvaartuig, met de mogelijkheid van plaatsvervanging, of
b. de vier leden, bedoeld in artikel 55b, vierde lid, indien het verzoek of de klacht betrekking heeft op de schipper of een scheepsofficier van een vissersvaartuig, met de mogelijkheid van plaatsvervanging.
2. De voorzitter kan, indien de zaak het vereist, bepalen dat aan de behandeling van die zaak ter zitting van het tuchtcollege, een of twee plaatsvervangende leden als bedoeld in artikel 55b, vijfde lid, deelnemen in plaats van de in het eerste lid, onder a en b voor behandeling aangewezen leden. De plaatsvervangende leden, bedoeld in de eerste volzin, brengen geen stem uit bij het nemen van een beslissing. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter of zijn plaatsvervanger beslissend.
3. De voorzitter kan, indien een zaak hem daartoe geschikt voorkomt, bepalen dat aan de behandeling van die zaak ter zitting van het tuchtcollege, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, drie leden deelnemen, te weten de voorzitter of een van zijn plaatsvervangers, alsmede twee van de vier leden, bedoeld in het eerste lid onder a of b.
4. Bij de behandeling van een zaak ter zitting van het tuchtcollege naverzet als bedoeld in artikel 55j, derde lid, wordt de voorzitter vervangen door een van zijn plaatsvervangers.
1. De voorzitter en de leden, alsmede hun plaatsvervangers, kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor de onpartijdigheid van het tuchtcollege schade zou kunnen lijden.
2. De overige leden van het tuchtcollege beslissen zo spoedig mogelijk over een verzoek tot verschoning of wraking van hun medelid. Bij staking van stemmen wordt het verzoek tot verschoning of wraking toegewezen.
1. Zodra het tuchtcollege een verzoek of een klacht in behandeling heeft genomen, zendt de secretaris een afschrift van het verzoek of van de klacht aan de betrokken kapitein of scheepsofficier.
2. Wanneer het tuchtcollege uit eigen beweging een tuchtzaak aanhangig maakt, deelt de secretaris dit schriftelijk mede aan de betrokken kapitein of scheepsofficier onder vermelding van de gewraakte gedraging en van de bezwaren die tegen deze gedraging zijn gerezen.
3. De betrokken kapitein of scheepsofficier kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van het verzoek of van de klacht, als bedoeld in het eerste lid, of van de schriftelijke mededeling, als bedoeld in het tweede lid, schriftelijk of elektronisch een verweerschrift indienen. De voorzitter kan deze termijn op verzoek van de betrokken kapitein of scheepsofficier verlengen.
4. De secretaris zendt een afschrift van het verweerschrift aan degene die het verzoek of de klacht bij de voorzitter heeft ingediend.
1. De voorzitter bepaalt het tijdstip voor de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting. De secretaris roept degene die het verzoek of de klacht heeft ingediend en de betrokken kapitein of scheepsofficier ten minste twee weken van tevoren bij aangetekende brief op voor de zitting. De betrokken kapitein of scheepsofficier is verplicht aan de oproeping gevolg te geven.
2. Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier op de oproeping niet ter zitting verschijnt, kan het tuchtcollege de officier van justitie verzoeken de betrokkene te dagvaarden. Hij is verplicht na dagvaarding te verschijnen.
3. Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier op de dagvaarding niet ter zitting verschijnt, kan het tuchtcollege de officier van justitie verzoeken de betrokkene te dagvaarden, met bevel tot medebrenging. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
4. Degene die het verzoek of de klacht heeft ingediend kan zich ter zitting door een daartoe gemachtigde doen vertegenwoordigen of zich door een raadsman doen bijstaan.
5. De betrokken kapitein of scheepsofficier kan zich door een raadsman doen bijstaan.
6. Het tuchtcollege kan weigeren bepaalde personen die geen advocaat zijn, als raadsman of als gemachtigde ter zitting toe te laten. Bij een zodanige weigering houdt het tuchtcollege de zaak tot een volgende zitting aan.
7. Het tuchtcollege stelt de betrokken kapitein of scheepsofficier en zijn raadsman ten minste twee weken voor de zitting in de gelegenheid om van alle op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen.
8. Het tuchtcollege behandelt de zaak in een openbare zitting. Het tuchtcollege kan om gewichtige redenen bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaats vinden.
9. De secretaris maakt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal op dat door de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend.
1. Het tuchtcollege kan getuigen en deskundigen voor de zitting oproepen en horen. De leden van de Raad voor de Transportveiligheid, de leden en de plaatsvervangende leden van de kamers van de raad, de secretaris van de raad en de medewerkers van het bureau van de raad, alsmede de door Onze Minister op verzoek van de raad aangewezen deskundigen kunnen door het tuchtcollege niet als getuige of deskundige worden opgeroepen.
2. De secretaris roept getuigen en deskundigen bij aangetekende brief voor de zitting op. Ieder die als getuige of deskundige door het tuchtcollege is opgeroepen, is verplicht aan die oproeping gevolg te geven.
3. Indien een getuige of deskundige op de oproeping niet ter zitting verschijnt, doet de officier van justitie hem op verzoek van het tuchtcollege dagvaarden. Hij is verplicht na dagvaarding te verschijnen.
4. Indien een getuige of deskundige op de dagvaarding niet ter zitting verschijnt, doet de officier van justitie hem op verzoek van het tuchtcollege andermaal dagvaarden, met bevel tot medebrenging. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
5. De voorzitter beëdigt getuigen om de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Getuigen zijn verplicht op de gestelde vragen te antwoorden.
6. De voorzitter beëdigt deskundigen om hun taak naar geweten te vervullen. Deskundigen zijn verplicht de door het tuchtcollege gevorderde diensten te bewijzen.
7. Ten aanzien van de getuigen en deskundigen zijn de artikelen 217 tot en met 219 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
8. De getuigen en deskundigen ontvangen desgevraagd op vertoon van hun oproep of dagvaarding een door de voorzitter vast te stellen schadeloosstelling overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
1. Het tuchtcollege kan, indien het van oordeel is dat een tegen een kapitein of een scheepsofficier gerezen bezwaar gegrond is, een of meer van de volgende tuchtmaatregelen opleggen:
a. waarschuwing;
b. berisping;
c. geldboete van ten hoogste € 4 500;
d. schorsing van de vaarbevoegdheid voor een periode van ten hoogste twee jaren.
2. Bij het opleggen van een of meer van de in het eerste lid genoemde tuchtmaatregelen kan het tuchtcollege tevens bepalen dat zijn beslissing, al dan niet met vermelding van de gronden waarop zij berust, in een of meer in de beslissing aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen openbaar zal worden gemaakt.
3. Bij het opleggen van een geldboete bepaalt het tuchtcollege de termijn of de termijnen, waarbinnen de geldboete moet worden voldaan. Opgelegde geldboeten komen ten bate van de Staat.
4. Bij het opleggen van de tuchtmaatregelen, genoemd in het eerste lid, onder c en d, kan het tuchtcollege bepalen dat deze geheel of ten dele niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij het tuchtcollege bij een latere beslissing anders mocht bepalen op grond van het feit dat de betrokken kapitein of scheepsofficier zich voor het einde van een bij die oplegging te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaren heeft gedragen in strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer.
5. De tuchtmaatregelen, genoemd in het eerste lid onder c en d, en de bijkomende maatregel van openbaarmaking, genoemd in het tweede lid, kunnen eerst worden ten uitvoer gelegd nadat de beslissing van het tuchtcollege onherroepelijk is geworden.
1. De beslissing van het tuchtcollege berust op een deugdelijke motivering. Zij wordt in een openbare zitting uitgesproken. Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier niet ter zitting is verschenen, kan het tuchtcollege bij verstek uitspraak doen.
2. De secretaris zendt onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege:
a. bij aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier;
b. bij gewone brief aan Onze Minister;
c. bij gewone brief aan de klager.
3. Indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, deelt de secretaris in zijn aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier mede: de datum waarop de schorsing ingaat, de verplichting om zijn vaarbevoegdheidsbewijs vóór die datum in te leveren bij het in artikel 65 genoemde Centraal register bemanningsgegevens, alsmede de gevolgen van het niet tijdig inleveren van het vaarbevoegdheidsbewijs op grond van het vierde lid. De secretaris zendt een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege alsmede van de aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.
4. Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier zijn vaarbevoegdheidsbewijs niet tijdig bij het Centraal register bemanningsgegevens inlevert, wordt de periode van schorsing van de vaarbevoegdheid van rechtswege verlengd met de termijn die is verstreken tussen de datum waarop de schorsing ingaat en de datum waarop het vaarbevoegdheidsbewijs daadwerkelijk is ingeleverd.
5. Zodra de periode van schorsing is verstreken geeft het Centraal register bemanningsgegevens het vaarbevoegdheidsbewijs terug aan de betrokken kapitein of scheepsofficier.
Tegen een beslissing van het tuchtcollege kan binnen zes weken na de dag van de verzending van de in artikel 55q, tweede lid, bedoelde brief hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven:
a. door de betrokken kapitein of scheepsofficier indien het verzoek of de klacht geheel of ten dele gegrond is verklaard;
b. door Onze Minister;
c. door de klager indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard.
1. Het hoger beroep wordt ingesteld bij beroepschrift. Bij het beroepschrift wordt overgelegd een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege, waartegen het hoger beroep is gericht.
2. De griffier van het College van Beroep voor het bedrijfsleven zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan de betrokken kapitein of scheepsofficier, aan Onze Minister en aan de klager, voor zover het hoger beroep niet door hen is ingesteld, alsmede aan het tuchtcollege, en indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.
3. Het tuchtcollege zendt binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift alle stukken die op de zaak betrekking hebben aan de griffier van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
4. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven behandelt de zaak opnieuw in volle omvang. Op de behandeling in hoger beroep zijn de artikelen 55j, eerste, tweede en derde lid, 55l, 55m, eerste, derde en vierde lid, en 55n tot en met 55q van overeenkomstige toepassing.
1. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven kan op verzoek van een kapitein of een scheepsofficier aan wie een tuchtmaatregel is opgelegd een onherroepelijk geworden beslissing van het tuchtcollege of van het College van Beroep voor het bedrijfsleven herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. het tuchtcollege of het College van Beroep voor het bedrijfsleven bij de behandeling van de zaak ter zitting niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die
b. indien zij het tuchtcollege of het College van Beroep voor het bedrijfsleven bij de behandeling van de zaak ter zitting wel bekend zouden zijn geweest, tot een andere beslissing zouden hebben kunnen leiden.
2. Op de behandeling van het verzoek tot herziening zijn de artikelen 55j, eerste, tweede en derde lid, 55l, 55m, eerste, derde en vierde lid, en 55n tot en met 55q van overeenkomstige toepassing.
3. Aan de behandeling van het verzoek tot herziening ter zitting van het College van Beroep voor het bedrijfsleven nemen geen leden deel die hebben deelgenomen aan de behandeling van de zaak, waarvan de herziening wordt verzocht.
In artikel 57, onderdeel b, wordt de zinsnede «functies worden verricht door tot het verrichten van die functies bevoegde bemanningsleden» vervangen door: functies worden vervuld door tot het vervullen van die functies bevoegde bemanningsleden.
Artikel 60 komt te luiden:
In artikel 62 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. onderdeel e wordt vervangen door:
e. het afnemen van examens, aanvullende examens en toetsen;
2. in onderdeel h worden de komma en het woord «en» achter het zinsdeel «artikel 21» vervangen door een puntkomma;
3. in onderdeel i worden de woorden «de behandeling van een aanvraag voor en» geschrapt, en wordt de punt achter het woord «verklaringen» vervangen door een puntkomma en het woord «en»;
4. aan het artikel wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, dat als volgt luidt:
j. de behandeling van een aanvraag voor de erkenning van een opleiding als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onder b.
Zodra het bij koninklijke boodschap van 16 oktober 2002 ingediende voorstel van rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (Kamerstukken 28 634 (R 1727)), nadat het tot rijkswet is verheven, in werking treedt ten aanzien van het onderzoek naar ongevallen en incidenten met een zeeschip dat niet in gebruik is bij Onze Minister van Defensie of een buitenlandse krijgsmacht, wordt Artikel I, onderdeel G, artikel 55o, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. Het tuchtcollege kan getuigen en deskundigen voor de zitting oproepen en horen. De leden en de buitengewone leden van de Onderzoeksraad voor veiligheid, de algemeen secretaris en de medewerkers van het bureau van de raad, alsmede de door Onze Minister wie het aangaat op verzoek van de raad aangewezen deskundigen kunnen door het tuchtcollege niet als getuige of deskundige worden opgeroepen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de achttiende mei 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2002/2003, 2003/2004, 28 803.
Handelingen II 2003/2004, blz. 3368–3375; 3626.
Kamerstukken I 2003/2004, 28 803 (A, B).
Handelingen I 2003/2004, blz. 1089.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-208.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.