Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden voor deelneming in het ABP

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de voorwaarden voor de aanwijzing van een privaatrechtelijk lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet privatisering ABP1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

In onderdeel q, onder 9°, sub a, wordt na het zinsdeel «de aard van de werkzaamheid van die instelling» een komma geplaatst en daarna ingevoegd de woorden: de arbeidsvoorwaarden

B

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid, onder b, vervallen de zinsdelen «en voor het tijdstip, bedoeld in artikel 21, derde lid,» en «met inachtneming van artikel 3».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een privaatrechtelijk lichaam, waarvan de arbeidsvoorwaarden van de werknemers van dat lichaam overeenkomen met de arbeidsvoorwaarden van het personeel dat werkzaam is in een van de sectoren genoemd in artikel 1, onder q, onderdeel 1 tot en met 8, dat voor het tijdstip, bedoeld in artikel 21, derde lid, door Onze Minister, met inachtneming van artikel 3 is aangewezen als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP.

3. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De in het derde lid, onder c, bedoelde aanwijzing vindt uitsluitend plaats indien:

    a. werknemers in dienst van het aan te wijzen lichaam overheidswerknemer zijn op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop de beoogde deelneming op basis van die aanwijzing in werking zal treden, en

    b. het verzoek om aanwijzing een gezamenlijk verzoek is van werkgever en werknemers die bevoegd zijn tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers van dat lichaam, dan wel een verzoek is van hun vertegenwoordigers.

  • 5. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij ministeriële regeling bepalen dat onderdelen van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers en onderdelen van de arbeidsvoorwaarden van een sector, voor de vergelijking die volgt uit de toepassing van het derde lid, onder c, buiten beschouwing blijven.

C

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdeel c.

2. In het derde lid, wordt het zinsdeel «eisen ter zake van de doelstelling en financiële verhouding van het privaatrechtelijke lichaam tot een of meer publiekrechtelijke lichamen» vervangen door: eis inzake de arbeidsvoorwaarden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder c.

3. In het vijfde lid, wordt het zinsdeel «, zijn doelstelling wijzigt of indien de financiële verhouding van het lichaam tot de overheid verandert» vervangen door: of aan de eisen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, onderscheidenlijk c.

ARTIKEL II

De voorwaarden voor aanwijzing van een lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP zoals die gelden op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op aanwijzingen die op of na die datum plaatsvinden en waarvoor het schriftelijk verzoek dat leidt tot de voordracht, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor die datum bij genoemde stichting is binnengekomen.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 oktober 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de vijftiende november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1995, 639, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, Stb. 309.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2000/2001, 27 832.

Handelingen II 2000/2001, blz. 6293.

Kamerstukken I 2000/2001, 27 832 (402); 2001/2002, 27 832 (22).

Handelingen I 2001/2002, zie vergadering d.d. 16 oktober 2001.

Naar boven