Besluit van 22 oktober 2001 tot vaststelling van een eenmalige uitkering en tot wijziging van enige besluiten in het kader van de arbeidsvoorwaardenovereenkomst voor de sector Defensie over de periode van 1 augustus 2000 tot en met 30 september 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 10 juli 2001, nr. P/2001004578;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 12, van de Militaire ambtenarenwet 1931;

De Raad van State gehoord (advies van 1 oktober 2001, nr. W07.0331/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 16 oktober 2001, nr. P/2001006881;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Algemeen militair ambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 39, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. ter zake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van 58 jaar.

B. Na artikel 39 wordt een artikel 39a ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 39a Overgangsbepaling ontslagleeftijd

In afwijking van artikel 39, tweede lid, onder a, kan aan de militair die vóór 1 januari 2002 voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, ontslag worden verleend wegens het bereiken of overschrijden van de volgende ontslagleeftijd:

a. Voor de militair van de zeemacht zonder rang, of die een rang bekleedt lager dan luitenant ter zee der derde klasse, die de leeftijd van vijftig jaar bereikt:

1°. in het jaar 2002, 2003, 2004, of 2005: vijftig jaar;

2°. in het jaar 2006: vijftig jaar en drie maanden;

3°. in het jaar 2007: vijftig jaar en zes maanden;

4°. in het jaar 2008: vijftig jaar en negen maanden;

5°. in het jaar 2009: eenenvijftig jaar;

6°. in het jaar 2010: eenenvijftig jaar en drie maanden;

7°. in het jaar 2011: eenenvijftig jaar en zes maanden;

8°. in het jaar 2012: tweeënvijftig jaar;

9°. in het jaar 2013: tweeënvijftig jaar en zes maanden;

10°. na 1 januari 2014: drieënvijftig jaar;

b. Voor de militair van de zeemacht, die de rang bekleedt van luitenant ter zee der derde klasse, luitenant ter zee der tweede klasse of luitenant ter zee der tweede klasse oudste categorie, die de leeftijd van tweeënvijftig jaar bereikt:

1°. in het jaar 2002, 2003, 2004 of 2005: tweeënvijftig jaar;

2°. in het jaar 2006 : tweeënvijftig jaar en drie maanden;

3°. in het jaar 2007: tweeënvijftig jaar en zes maanden;

4°. in het jaar 2008: tweeënvijftig jaar en negen maanden;

5°. in het jaar 2009: drieënvijftig jaar;

6°. in het jaar 2010: drieënvijftig jaar en drie maanden;

7°. in het jaar 2011: drieënvijftig jaar en zes maanden;

8°. in het jaar 2012: vierenvijftig jaar;

9°. in het jaar 2013: vierenvijftig jaar en zes maanden;

10°. na 1 januari 2014: vijfenvijftig jaar;

c. Voor de militair van de zeemacht die de rang bekleedt van luitenant ter zee der eerste klasse, of een hogere rang:

1°. van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2002: drieënvijftig jaar en zes maanden;

2°. van 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003: drieënvijftig jaar en negen maanden;

3°. van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2005: vierenvijftig jaar;

4°. van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006: vierenvijftig jaar en drie maanden;

5°. van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007: vierenvijftig jaar en zes maanden;

6°. van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008: vierenvijftig jaar en negen maanden;

7°. van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008: vijfenvijftig jaar;

d. Voor de militair van de zeemacht die de rang bekleedt van luitenant ter zee der eerste klasse, of een hogere rang, die de leeftijd van vijfenvijftig jaar bereikt:

1°. in het jaar 2009: vijfenvijftig jaar en drie maanden;

2°. in het jaar 2010: vijfenvijftig jaar en zes maanden;

3°. in het jaar 2011: vijfenvijftig jaar en negen maanden;

4°. in het jaar 2012: zesenvijftig jaar;

5°. in het jaar 2013: zesenvijftig jaar en drie maanden;

6°. in het jaar 2014: zesenvijftig jaar en zes maanden;

7°. in het jaar 2015: zevenenvijftig jaar;

8°. in het jaar 2016: zevenenvijftig jaar en zes maanden;

e. Voor de overige militairen, die de leeftijd van vijfenvijftig jaar bereiken:

1°. in het jaar 2002, 2003, 2004, of 2005: vijfenvijftig jaar;

2°. in het jaar 2006: vijfenvijftig jaar en drie maanden;

3°. in het jaar 2007: vijfenvijftig jaar en zes maanden;

4°. in het jaar 2008: vijfenvijftig jaar en negen maanden;

5°. in het jaar 2009: zesenvijftig jaar;

6°. in het jaar 2010: zesenvijftig jaar en drie maanden;

7°. in het jaar 2011: zesenvijftig jaar en zes maanden;

8°. in het jaar 2012: zevenenvijftig jaar;

9°. in het jaar 2013: zevenenvijftig jaar en zes maanden.

C. Na artikel 54c worden vier artikelen, genummerd 54d, 54e, 54f en 54g ingevoegd, die komen te luiden:

Artikel 54d Tijdelijke verlenging van de arbeidsduur

  • 1. De militair die voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, alsmede de militair die voor bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel en de leeftijd van dertig jaar heeft bereikt, en van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, kan bij de commandant een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur tijdelijk gedurende een kalenderjaar met 2 uren per week te verlengen.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vóór 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar ingediend bij de commandant.

  • 3. De commandant wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste en het vierde lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. In ieder geval wordt de aanvraag afgewezen indien de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur geen effect heeft op de formatie, onder door de bevelhebber, de commandant Defensie Interservice Commando of de secretaris-generaal voor hun ressort nader vast te stellen voorwaarden.

  • 4. Indien de militair een andere functie wordt toegewezen vervalt met ingang van de datum waarop hij de nieuwe functie gaat vervullen de toewijzing bedoeld in het derde lid. In afwijking van de datum genoemd in het tweede lid kan de militair bij zijn nieuwe commandant een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen. Bij toewijzing geldt de verlenging van de arbeidsduur voor het resterende gedeelte van het lopende kalenderjaar.

  • 5. Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verlengd ontvangt de militair een maandelijkse toeslag. Deze toeslag bedraagt 12 maal 1/165 deel van het voor de betrokken militair geldende maandsalaris.

Artikel 54e Tijdelijke verkorting van de arbeidsduur

  • 1. De militair die voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, alsmede de militair die voor bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel en de leeftijd van dertig jaar heeft bereikt, en van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, kan bij de commandant een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur tijdelijk gedurende een kalenderjaar met 2 uren per week te verkorten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verkorting van de arbeidsduur wordt toegekend in de vorm van 8 spaaruren per maand.

  • 3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vóór 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar ingediend bij de commandant.

  • 4. De commandant wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste en zesde lid toe.

  • 5. In afwijking van het tweede en vierde lid kan de commandant in uitzonderlijke gevallen op aanvraag van de militair de in het eerste lid bedoelde verkorting van de arbeidsduur verwerken in het voor de betrokken militair geldende rooster, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 6. Indien de militair een andere functie wordt toegewezen vervalt met ingang van de datum van plaatsing de toewijzing bedoeld in het vierde dan wel het vijfde lid. In afwijking van de datum genoemd in het derde lid kan de militair bij zijn nieuwe commandant voor het resterende gedeelte van het lopende kalenderjaar een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen.

  • 7. Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verkort, wordt maandelijks een inhouding op de inkomsten van de militair toegepast. Deze inhouding bedraagt 2 maal 1/165 deel van het voor de betrokken militair geldende maandsalaris.

Artikel 54f Opname van spaaruren

  • 1. De spaaruren, bedoeld in artikel 54e, tweede lid, worden geheel of gedeeltelijk in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren en ten hoogste 960 spaaruren opgenomen.

  • 2. De spaaruren worden in beginsel opgenomen bij functiewisseling, voorafgaand aan de datum van plaatsing op de nieuwe functie.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de opname van spaaruren gedurende de functievervulling worden toegestaan, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet.

  • 4. Indien de militair wordt verplaatst kan de bevelhebber op aanvraag van de militair afwijken van het gestelde in het eerste lid dat de spaaruren in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren worden opgenomen. Indien met een dergelijke aanvraag wordt ingestemd, dan wordt het gehele tegoed aan spaaruren opgenomen bij functiewisseling, voorafgaand aan de datum van plaatsing op de nieuwe functie.

  • 5. Een aanvraag voor de opname van spaaruren wordt ten minste 6 maanden voorafgaande aan de gewenste datum van aanvang van de opnameperiode, ingediend bij de bevelhebber.

  • 6. De in een kalenderjaar opgebouwde spaaruren vervallen na een periode van 10 kalenderjaren, te rekenen vanaf de dag van aanvang van het daarop volgende kalenderjaar.

  • 7. Indien vanwege dienstbelang dan wel persoonlijke omstandigheden de militair gedurende de periode van 10 jaar bedoeld in het zesde lid niet in de gelegenheid is gesteld de spaaruren op te nemen, maakt de bevelhebber in afwijking van het zesde lid met de militair afspraken over de opname van de spaaruren binnen de 2 daaropvolgende kalenderjaren.

  • 8. Ten aanzien van de opname van spaaruren zijn de artikelen 64, 65, 66 en 67 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54g Spaaruren en ontslag

Indien de militair op de datum dat hij de werkelijke dienst verlaat nog een tegoed aan spaaruren heeft, dan wordt voor elk spaaruur een vergoeding toegekend van 1/165 deel van het voor de betrokken militair geldende maandsalaris, zoals dit gold direct voorafgaande aan het verlaten van de werkelijke dienst.

D. Artikel 55d komt te luiden:

Artikel 55d Leidinggevenden en hoger personeel

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en de artikelen 54a, 54b, derde tot en met vijfde lid, 54d, 54e, 54f, 54g, 54k en 57a, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door:

a. de militair van 18 jaar en ouder met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor of een hogere rang die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft;

b. de militair van 18 jaar en ouder met de rang van kapitein-luitenant ter zee dan wel luitenant-kolonel of met een hogere rang, tenzij hij werkzaamheden of diensten pleegt te verrichten in nachtdienst dan wel werkzaamheden of diensten verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.

E. Artikel 55e komt te luiden:

Artikel 55e Internationaal tewerkgesteld

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en de artikelen 54a, 54b, vierde lid, 54d, 54e, 54f, 54g, 54k en 57a, eerste en tweede lid, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door de militair, bedoeld in artikel 2, tweede lid, voor zover hij is tewerkgesteld buiten Nederland.

F. Artikel 55f komt te luiden:

Artikel 55f Medisch specialisten

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en de artikelen 54a, 54b, derde tot en met vijfde lid, 54d, 54e, 54f, 54g, 54k en 57a, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door de militair van 18 jaar en ouder die werkzaam is als medisch specialist, als huisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde.

G. In artikel 64 wordt in het opschrift en in het eerste lid «verlofdagen» vervangen door: verlof.

H. Artikel 67a komt te luiden:

Artikel 67a Afronding

Indien een berekening van een vakantieverlof ingevolge de artikelen 69, 70, 71, 71a, 74, 75, 80, 80a, 80b of 81 niet uitmondt in een afgerond aantal uren, wordt een gedeelte van een uur naar boven afgerond tot een heel uur.

I. Artikel 68, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onderdeel a wordt «vijftien werkdagen» vervangen door: 120 uren.

2. In het onderdeel b wordt «tien werkdagen» vervangen door: 80 uren.

3. Onderdeel c komt te luiden:

c. In het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december op een tijdstip naar eigen keuze: 32 uren, zoveel mogelijk op te nemen in aaneengesloten perioden van ten minste 4 uren.

J. In artikel 69, eerste lid, onder b, wordt «dagen» telkenmale vervangen door: uren.

K. In artikel 70 wordt in het opschrift «dagen» vervangen door: uren.

L. In artikel 71, tweede lid, wordt «dagen» vervangen door: uren.

M. Artikel 71a, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Indien de militair op de datum waarop hij de werkelijke dienst verlaat nog aanspraak heeft op vakantieverlof, wordt hem voor ieder uur vakantieverlof dat hem niet is verleend een vergoeding toegekend ten bedrage van 1/165 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. De vergoeding wordt berekend over ten hoogste twee maal de aanspraak op vakantieverlof over een vol kalenderjaar, zoals die direct voorafgaand aan het verlaten van de werkelijke dienst van de militair voor hem gold.

  • 2. Indien op de dag, waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, blijkt dat de militair teveel vakantieverlof heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakantieverlof, tenzij dit niet aan zijn schuld of toedoen te wijten is, een bedrag verschuldigd ten bedrage van 1/165 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had.

N. Artikel 73 komt te luiden:

  • 1. De militair van de landmacht, de luchtmacht of de marechaussee, die gedurende een vol kalenderjaar als zodanig in werkelijke dienst is, heeft over dat jaar aanspraak op het navolgende vakantieverlof:

    a. een militair beneden de rang van majoor: 184 uren;

    b. een militair met de rang van majoor of een hogere rang: 192 uren.

  • 2. Voor de toepassing van het vorige lid is bepalend de rang of de stand die de militair op 1 januari van het kalenderjaar bekleedt.

  • 3. De volgens het eerste lid vastgestelde aantallen uren vakantieverlof worden verhoogd volgens onderstaande tabel, afhankelijk van de leeftijd die de militair in het desbetreffende kalenderjaar bereikt:

    leeftijdverhoging
    18 jaar en jonger24 uren
    19 jaar16 uren
    20 jaar8 uren
    van 30 tot en met 39 jaar8 uren
    van 40 tot en met 44 jaar16 uren
    van 45 tot en met 49 jaar24 uren
    van 50 tot en met 54 jaar32 uren
    van 55 tot en met 59 jaar40 uren
    60 jaar en ouder48 uren

O. Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «dagen vakantieverlof» vervangen door: uren vakantieverlof.

2. In het vierde lid, wordt «werkdagen vakantieverlof» respectievelijk «vakantieverlofdagen» telkenmale vervangen door: uren vakantieverlof.

P. Artikel 76, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Aan de militair wordt in elk kalenderjaar ten minste 120 uren vakantieverlof verleend, waarvan ten minste 80 uren aaneengesloten.

Q. Artikel 77, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Vakantieverlof wordt zoveel mogelijk opgenomen in aaneengesloten perioden van ten minste 4 uren.

R. Artikel 79, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Van het aantal uren vakantieverlof dat een militair van de landmacht, de luchtmacht of de marechaussee in enig kalenderjaar toekomt, kunnen, in overleg met de medezeggenschapscommissie:

    a. ten hoogste 120 uren als vakantieverlof niet-op-aanvraag worden verleend, in een periode van ten hoogste drie weken, dan wel

    b. ten hoogste 40 uren als vakantieverlof niet-op-aanvraag worden verleend.

S. In artikel 80, eerste lid, wordt «10 werkdagen» vervangen door: 80 uren.

T. In artikel 80a, tweede lid, wordt «werkdagen» vervangen door: uren.

U. Artikel 80b, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Indien de militair op de datum waarop hij de werkelijke dienst verlaat nog aanspraak heeft op vakantieverlof, wordt hem voor ieder uur vakantieverlof dat hem niet is verleend een vergoeding toegekend ten bedrage van 1/165 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. De vergoeding wordt berekend over ten hoogste twee maal de aanspraak op vakantieverlof over een vol kalenderjaar, zoals die direct voorafgaand aan het verlaten van de werkelijke dienst van de militair voor hem gold.

  • 2. Indien op de dag, waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, blijkt dat de militair teveel vakantieverlof heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakantieverlof, tenzij dit niet aan zijn schuld of toedoen te wijten is, een bedrag verschuldigd ten bedrage van 1/165 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had.

V. In artikel 81, derde lid, worden «verlofdagen», «dagen», respectievelijk «vakantieverlof-dagen» telkenmale vervangen door: uren vakantieverlof.

W. Artikel 87a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de zin: Het verlof wordt verleend zonder behoud van inkomsten.

2. Na het vierde lid worden, onder gelijktijdige vernummering van het vijfde tot en met tiende lid tot het zevende tot en met twaalfde lid, een vijfde en zesde lid ingevoegd, die komen te luiden:

  • 5. Het verlof wordt aan de militair verleend met behoud van 75% van zijn inkomsten.

  • 6. De militair kan door de bevelhebber worden verplicht tot terugbetaling van de tijdens het verlof genoten inkomsten wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen één jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op zijn aanvraag dan wel niet op zijn aanvraag op grond van aan de militair te wijten omstandigheden of, wanneer hij is aangesteld voor bepaalde tijd, ter zake van het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied. De verplichting tot terugbetaling wordt beperkt tot een bedrag dat evenredig is aan het aantal maanden dat ontbreekt aan de periode van één jaar. Indien het ontslag verband houdt met een aanstelling als burgerlijk ambtenaar bij het Ministerie van Defensie of indiensttreding bij een andere overheidssector bestaat geen verplichting tot terugbetaling.

X. Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «vakantieverlof,».

2. Het derde lid vervalt.

Y. Aan artikel 90, onderdeel d, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma in subonderdeel 2°, een subonderdeel 3° toegevoegd, dat komt te luiden:

3°. de door de in artikel 90b genoemde rechtspersoon nader aan te wijzen tot het gezin van de militair behorende kinderen die de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, waarbij de nadere aanwijzing goedkeuring behoeft van Onze Minister.

Z. Artikel 90a komt te luiden:

Artikel 90a Ziektekostenverzekering

  • 1. De militair in werkelijke dienst is verzekerd voor geneeskundige verzorging aan de militair verleend door of vanwege de voor hem aangewezen militair geneeskundige dienst.

  • 2. De gewezen militair is verzekerd voor de door hem gemaakte kosten van geneeskundige verzorging, tenzij hij na dienstverlating schriftelijk aan de rechtspersoon als genoemd in artikel 90b te kennen heeft gegeven dat hij blijvend niet aan de verzekering wenst deel te nemen.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt de omvang van de geneeskundige zorg vastgesteld.

  • 4. Bij ministeriële regeling wordt de in verband met de verzekering verschuldigde premie vastgesteld overeenkomstig een daartoe strekkend voorstel van de in artikel 90b bedoelde rechtspersoon. De premie wordt ingehouden op de bezoldiging of uitkering van de militair, voor zover door Onze Minister niet in de premie wordt bijgedragen.

  • 5. De militair heeft op grond van de in het eerste en tweede lid bedoelde verzekering op zijn verzoek aanspraak op vergoeding van door hem ten behoeve van zijn gezinsleden gemaakte kosten van geneeskundige verzorging bij de in artikel 90b bedoelde rechtspersoon.

  • 6. Onze Minister draagt op bij ministeriële regeling te bepalen wijze bij in de in het vierde lid bedoelde premie. Onze Minister kan tevens bijdragen in de door de militair voor zijn gezinsleden verschuldigde wettelijke heffingen ter zake van ziektekostenverzekeringen.

  • 7. Aan de verzekering kunnen geen aanspraken worden ontleend door of ten behoeve van:

    a. de militair die niet doorlopend in werkelijke dienst is, dan wel de met toepassing van artikel 11 tijdelijk aangestelde militair, indien hij naar verwachting voor een periode van minder dan 100 dagen aaneengesloten in werkelijke dienst zal verblijven en diens gezinsleden, alsmede degene die tijdens een vredes- of humanitaire operatie in het buitenland plaatselijk is geworven en met toepassing van artikel 11 tijdelijk is aangesteld als militair, en diens gezinsleden;

    b. het gezinslid van een militair dat uit eigen hoofde aanspraak heeft of geldend had kunnen maken op gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verzorging.

    c. het gezinslid van een in werkelijke dienst verblijvende militair dat op grond van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet, verplicht verzekerd is.

  • 8. De minister vergoedt, op bij ministeriële regeling vast te stellen wijze, de ten laste van de in het zevende lid, onder a genoemde militairen blijvende kosten van de ziektekostenverzekering die zij als burger verplicht of vrijwillig voor zichzelf hebben afgesloten, voor de duur van de periode waarin zij als militair in werkelijke dienst verblijven.

  • 9. De in het vierde lid bedoelde ministeriële regeling vormt geen onderwerp van overleg als bedoeld in artikel 3 van het Besluit georganiseerd overleg sector Defensie.

AA. Artikel 90b, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De rechtspersoon verstrekt Onze Minister informatie met betrekking tot de uitvoering van de verzekering, waaronder jaarlijks een jaarrekening die is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL II

Het Besluit dienstreizen defensie2 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1, onderdeel c, komt te luiden:

c. de dienstreiziger:

1° de militair, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Algemeen militair ambtenarenreglement, of

2° de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie,

voor zover de onder 1° of 2° genoemde een dienstreis maakt;

ARTIKEL III

Het Besluit personenchauffeurs defensie3 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 4, derde lid, en artikel 6, vierde lid, wordt «salarisnummer U16« telkenmale vervangen door: maximum.

B. In artikel 5 wordt «f 255,–» vervangen door: f 264,–.

ARTIKEL IV

Het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie4 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 7, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. wanneer hij jonger dan 22 jaar is, in de voor hem geldende salarisschaal is vermeld achter het salarisnummer, bestaande uit de letter J en het getal, dat overeenkomt met zijn leeftijd. Indien het salarisnummer niet voorkomt, wordt de ambtenaar het laagste salaris in de schaal toegekend.

B. De salarisschaal, opgenomen in artikel 7a, wordt vervangen door onderstaande salarisschaal:

 Schaal 1Schaal 2
0f 2 721,–f 2 781,–
J21f 2 449,–f 2 503,–
J20f 2 177,–f 2 225,–
J19f 1 905,–f 1 947,–

C. Artikel 11, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De totale waarde van één of meer van de beloningen, bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal 20% van het tot een jaarbedrag herleide salaris in de maand van de toekenning. Bij de berekening van de totale waarde van de beloningen wordt geen rekening gehouden met de verschuldigde loonheffing en inhoudingen, bedoeld in het derde lid.

D. Artikel 12a, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De functioneringstoelage bedraagt ten hoogste 10 procent van het voor de ambtenaar geldende salaris.

E. Na artikel 20 wordt een artikel 20a ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 20a Samenloop functioneringstoelage, bindingspremie en beloningen

Bij toekenning van een aanspraak op een beloning, als bedoeld in artikel 11, een functioneringstoelage, als bedoeld in artikel 12a, een wervings- en behoudtoelage, als bedoeld in artikel 19, of een wervings- en behoudpremie, als bedoeld in artikel 24, bedraagt de totale waarde van die aanspraken, gerekend over de voorafgaande 12 maanden, maximaal 30% van het tot een jaarbedrag herleide salaris in de maand van de toekenning.

F. In artikel 21a, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie wordt «0,4%» vervangen door: 0,6%.

G. Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 22, tweede lid, wordt «f 269,68» vervangen door: f 279,39.

2. In het derde lid wordt «50%» vervangen door: 30%.

H. Na artikel 29 wordt een artikel 29a ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

Een verhoging van het salaris als gevolg van de toevoeging van nieuwe maximumbedragen in de salarisschalen 1 tot en met 7 per 1 januari 2001 leidt, in voorkomend geval, niet tot een verlaging van een toelage als bedoeld in artikel 19 of 20, of van de toelagen ingevolge de Overgangsregeling bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984.

I. De bijlage B wordt vervangen door de bijlage B, opgenomen als bijlage 1 bij dit besluit.

ARTIKEL V

Het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie5 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt omgezet in een aanstelling in vaste dienst, indien:

    a. meerdere aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar opvolgen in een periode van drie jaren of langer en met tussenpozen van niet langer dan drie maanden;

    b. meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar opvolgen met tussenpozen van niet langer dan drie maanden.

2. Onder vernummering van het negende lid tot het tiende lid, wordt een negende lid ingevoegd, dat komt te luiden:

  • 9. Voor het tellen van opeenvolgende aanstellingen worden aanstellingen die hebben plaatsgevonden vóór 1 januari 2000 mede in aanmerking genomen, tenzij er sprake is van opeenvolgende aanstellingen ten behoeve van een project of indien in de diensteenheid, waarin de laatste aanstelling heeft plaatsgevonden, sprake is van overtolligheid.

B. Na artikel 30d worden twee artikelen 30da en 30db ingevoegd, die komen te luiden:

Artikel 30da Tijdelijke verlenging van de arbeidsduur

  • 1. De ambtenaar van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur tijdelijk gedurende een kalenderjaar met 2 uren per week te verlengen, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vóór 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar ingediend bij het bevoegd gezag.

  • 3. Het bevoegd gezag wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste en het vierde lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. In ieder geval wordt de aanvraag afgewezen indien de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur geen effect heeft op de formatie, onder door het bevoegd gezag nader vast te stellen voorwaarden.

  • 4. Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld vervalt met ingang van de datum van tewerkstelling de toewijzing bedoeld in het derde lid. In afwijking van de datum genoemd in het tweede lid kan de ambtenaar een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen. Bij toewijzing geldt de verlenging van de arbeidsduur voor het resterende gedeelte van het lopende kalenderjaar

  • 5. Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verlengd ontvangt de ambtenaar een maandelijkse toeslag. Deze toeslag bedraagt 12 maal het voor de betrokken ambtenaar geldende salaris per uur.

Artikel 30db Tijdelijke verkorting van de arbeidsduur

  • 1. De ambtenaar van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur tijdelijk gedurende een kalenderjaar met 2 uren per week te verkorten, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vóór 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar ingediend bij het bevoegd gezag.

  • 3. Het bevoegd gezag wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste en vierde lid toe.

  • 4. Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld vervalt met ingang van de datum van tewerkstelling de toewijzing bedoeld in het derde lid. In dat geval kan de ambtenaar in afwijking van de datum genoemd in het tweede lid een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen. Bij toewijzing geldt de verkorting van de arbeidsduur voor het resterende gedeelte van het lopende kalenderjaar.

  • 5. Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verkort, wordt maandelijks een inhouding toegepast. Deze inhouding bedraagt 2 maal het voor de betrokken ambtenaar geldende salaris per uur.

C. Artikel 30l komt te luiden:

Artikel 30l Leidinggevenden en hoger personeel

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede tot en met vijfde lid, 30c, 30da. 30db, 30h en 31g, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder voor wie:

a. een salarisschaal geldt van schaal 11 of hoger, en die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft;

b. een salarisschaal geldt van schaal 13 of hoger, tenzij hij arbeid pleegt te verrichten in nachtdienst dan wel arbeid verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.

D. Artikel 30m komt te luiden:

Artikel 30m Internationaal tewerkgesteld

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede lid, 30da, 30db, 30c, 30h en 31g, eerste en tweede lid, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar voor zover hij is tewerkgesteld buiten Nederland:

a. onder leiding of toezicht van een orgaan van de Verenigde Naties;

b. bij of ten behoeve van een bondgenootschappelijk orgaan of bondgenootschappelijke strijdkrachten;

c. buiten het Ministerie van Defensie, anders dan in de gevallen, bedoeld onder a en b.

E. Artikel 30n komt te luiden:

Artikel 30n Medisch specialisten

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede tot en met vijfde lid, 30c, 30da, 30db, 30h en 31g, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder die werkzaam is als medisch specialist, als huisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde.

F. Artikel 47, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. De ambtenaar kan door het bevoegd gezag worden verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten verlofuren wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen één jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten omstandigheden of, wanneer hij is aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd of voor een proeftijd, ter zake van het verstrijken van die tijd. De verplichting tot terugbetaling wordt beperkt tot een bedrag dat evenredig is aan het aantal maanden dat ontbreekt aan de periode van één jaar. Indien het ontslag verband houdt met een aanstelling als militair ambtenaar of indiensttreding bij een andere overheidssector bestaat geen verplichting tot terugbetaling.

G. In artikel 62, vijfde lid, vervallen de woorden: «wegens ziekte».

H. Artikel 115 komt te luiden:

Artikel 115 Ontslag ambtenaar in tijdelijke dienst

  • 1. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst die blijkens zijn akte van aanstelling is aangesteld voor een vast bepaalde tijd of voor een proeftijd, wordt tenzij het tegendeel blijkt, geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken. Bij voortduring van het dienstverband na het verstrijken van de vast bepaalde tijd of de – eventueel ingevolge artikel 7, tweede lid onder a verlengde – proeftijd, wordt de ambtenaar geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangesteld.

  • 2. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die is aangesteld voor onbepaalde tijd – waaronder begrepen de ambtenaar die is aangesteld ter vervanging van een afwezige ambtenaar dan wel belast is met werk van kennelijk tijdelijk karakter – kan ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:

    a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk tenminste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;

    b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk ten minste zes maanden doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;

    c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst is geweest.

  • 3. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar, noch gedurende het verlof genoemd in artikel 66, derde lid, noch – indien zij haar dienst heeft hervat – gedurende een periode van zes weken volgend op dat verlof. Het bevoegd gezag kan ter staving van de zwangerschap een verklaring van een arts of van een verloskundige verlangen.

  • 4. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

  • 5. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar zijn recht op ouderschapsverlof geldend maakt.

  • 6. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar is geplaatst op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 8 van het Besluit medezeggenschap defensie, noch wegens het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de medezeggenschapscommissie.

  • 7. Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ingaan voor de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd welke aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering berekend op de voet van het bepaalde in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.

  • 8. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, genoemd in het eerste lid, kan ontslag worden verleend met ingang van een dag gelegen binnen een bepaalde tijd of proeftijd. In dat geval vindt het bepaalde in het tweede tot en met zevende lid overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI

Het Inkomstenbesluit militairen6 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, eerste lid, onderdeel m, komt te luiden:

m. salarisnummer:

het getal dat in een salarisschaal voor een salaris is vermeld;

B. In artikel 4, eerste lid, vervalt de aanduiding «1.» en vervalt het tweede lid.

C. Artikel 5, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. zijn salarisnummer.

D. De salarisschaal, opgenomen in artikel 5a, wordt vervangen door onderstaande salarisschaal:

salarisnummermatr3/sldmatr2/sld1
0f 2 033,–f 2 075,–
1f 2 323,–f 2 371,–
2f 2 614,–f 2 668,–
3f 2 904,–f 2 964,–
4f 2 939,–f 3 008,–

E. Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7 Salarisnummer bij aanstelling, verhoging salarisnummer

  • 1. De bevelhebber kent de militair bij aanstelling een salarisnummer binnen de bij zijn rang behorende salarisschaal toe op basis van kennis en ervaring van de militair.

  • 2. Aan de militair van 20, 21, 22 of 23 jaar en ouder wordt bij aanstelling respectievelijk ten minste salarisnummer 1, 2, 3 of 4 toegekend.

  • 3. Het salarisnummer van de militair wordt jaarlijks met één verhoogd. Deze verhoging is ook van toepassing op de militair, die het maximum van de salarisschaal heeft bereikt.

  • 4. De in het derde lid bedoelde verhoging van het salarisnummer vindt plaats met ingang van de eerste dag van de maand waarin één jaar is verstreken sedert de dag waarop zijn salarisnummer voor de laatste maal is toegekend.

  • 5. De bevelhebber kan een hoger salarisnummer toekennen aan een militair, indien deze naar het oordeel van de bevelhebber daarvoor in aanmerking komt.

  • 6. De bevelhebber kan een verhoging van het salarisnummer achterwege laten, indien de militair niet naar behoren functioneert.

F. Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8 Salarisnummer bij bevordering

  • 1. De militair behoudt zijn salarisnummer indien hij wordt bevorderd.

  • 2. Indien het salarisnummer van een militair, na bevordering, lager is dan het laagste salarisnummer waarvoor bij zijn nieuwe salarisschaal een bedrag is opgenomen, wordt de militair door de bevelhebber een hoger salarisnummer toegekend, zodanig dat de militair aanspraak verkrijgt op het laagste bedrag behorende bij zijn nieuwe salarisschaal.

  • 3. Indien de in het tweede lid bedoelde militair tijdelijk is bevorderd en de rang herkrijgt die hij had voordat hij tijdelijk werd bevorderd, vervalt de in het vorige lid bedoelde verhoging van het salarisnummer.

G. Na artikel 8 wordt een artikel 8a ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 8a Overgangsbepaling 1 juni 2001

  • 1. Voor de militair, die op 31 mei 2001 aanspraak maakt op salaris, wordt op 1 juni 2001 zijn tot die tijd geldende diensttijd omgezet in een salarisnummer aan de hand van de salarisschalen van bijlage A en B en met inachtneming van het volgende:

    a. Het salarisnummer wordt toegekend zodanig, dat het salaris op 1 juni 2001 gelijk is aan het salaris dat voor hem op die datum zou hebben gegolden bij toepassing van dit besluit zoals dat luidde op 31 mei 2001;

    b. Indien dit salaris niet voorkomt in de salarisschaal wordt het salarisnummer toegekend zodanig, dat het salaris gelijk is aan het eersthogere bedrag in de salarisschaal;

    c. Voor de militair, die één of meer jaren diensttijd had boven de diensttijd behorende bij het maximum salaris in de salarisschaal, wordt het salarisnummer hoger vastgesteld overeenkomstig dat aantal jaren diensttijd.

  • 2. In afwijking van artikel 7, vierde lid, wordt voor de militair, die op 31 mei 2001 aanspraak maakt op salaris, de datum van de eerstvolgende verhoging van het salarisnummer na 1 juni 2001 als volgt vastgesteld:

    a. voor de militair, bedoeld in het eerste lid, onder b: één jaar na de toekenning van het salarisnummer;

    b. voor de militair, voor wie de diensttijd vóór 1 juni 2001 met tenminste een jaar is vermeerderd en voor de officier, niet bedoeld onder a: overeenkomstig de diensttijdbepalingen van dit besluit zoals deze luidden op 31 mei 2001;

    c. voor de overige militairen: de eerste dag van de maand waarin één jaar is verstreken sedert zijn aanstelling.

H. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel b en onderdeel c wordt geletterd b.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot respectievelijk derde tot en met vijfde lid, wordt een tweede lid ingevoegd, dat komt te luiden:

  • 2. Een militair, voor wie na bevordering de functioneringstoelage is vervallen, of het bedrag ervan op nul is gesteld, heeft aanspraak op een overbruggingstoelage indien hij na bevordering aanspraak heeft op een salaris dat lager is dan het salaris vermeerderd met de functioneringstoelage waarop hij direct voorafgaande aan die bevordering aanspraak had, ten bedrage van deze vermindering.

I. Na artikel 11 wordt een artikel 11a ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 11a Bevorderingstoeslag

  • 1. De militair, die voor onbepaalde tijd is aangesteld heeft tot en met 31 december 2009 bij een bevordering, als bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement, aanspraak op een eenmalige toeslag.

  • 2. Het bedrag van de toeslag is gelijk aan vier maal het verschil tussen het salaris waarop hij aanspraak maakt na de bevordering en het salaris waarop hij aanspraak maakte voor de bevordering.

J. Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De functioneringstoelage bedraagt ten hoogste 10 procent van het voor de militair geldende salaris.

2. Na het vierde lid worden een vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de militair, die een functioneringstoelage geniet, wordt bevorderd, niet zijnde een tijdelijke bevordering, komt de functioneringstoelage met ingang van de datum van de bevordering te vervallen.

  • 6. Indien de militair, die een functioneringstoelage geniet, tijdelijk wordt bevorderd, wordt het bedrag van de functioneringstoelage gedurende de tijd dat hij de tijdelijke rang bekleedt, op nul gesteld.

K. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 14, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het einde van onderdeel g, een onderdeel h ingevoegd, luidende:

h. de toelage Huis van Hare Majesteit de Koningin.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het minimumbedrag van de vakantie-uitkering is voor de militair:

    a. met salarisnummer 0: f 195,57;

    b. met salarisnummer 1: f 223,51;

    c. met salarisnummer 2: f 251,45;

    d. met salarisnummer 3 of hoger: f 279,39.

L. In artikel 15, tweede lid, wordt «0,4%» vervangen door: 0,6%.

M. In artikel 24 wordt «diensttijd» vervangen door: salarisnummer.

N. Na artikel 24 wordt een artikel 24a ingevoegd, luidende:

Artikel 24a Overgangsbepaling overbruggingstoelage

De militair die op 31 mei 2001 aanspraak had op een overbruggingstoelage op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, volgens de bepalingen van dit besluit zoals deze luidden op 31 mei 2001, behoudt zijn aanspraak op de overbruggingstoelage volgens de bepalingen van dit besluit zoals deze luidden op voornoemde datum.

O. De bijlagen A en B worden vervangen door de bijlagen A en B, opgenomen als bijlagen 2 en 3 van dit besluit.

P. De tabel 1 van bijlage C vervalt.

Q. De tabellen 2 en 3 van bijlage C worden vervangen door de tabellen 2 en 3, opgenomen als bijlagen 4 en 5 van dit besluit.

ARTIKEL VII

De Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht7 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:

a. salaris

het salaris, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Inkomstenbesluit militairen;

B. Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Aan de militair, die voor onbepaalde tijd wordt aangesteld bij het beroepspersoneel, kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels een premie worden toegekend, die gelijk is aan ten hoogste 20% van het salaris van een kapitein van de Koninklijke landmacht met salarisnummer 19, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting.

C. Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De premie is ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan het onder a tot en met d genoemde percentage van de bezoldiging behorende bij ten hoogste salarisnummer 19 van het salaris van de rang die één rang hoger is dan de rang die verbonden is aan de functie waarvoor hij bij aanstelling is bestemd, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting, te weten:

    a. bij een verplichting van vier jaar of langer: 25%;

    b. bij een verplichting van drie tot vier jaar: 23%;

    c. bij een verplichting van twee tot drie jaar: 21%;

    d. bij een verplichting van minder dan twee jaar: 20%.

D. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Aan een militair, die voor een bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, wordt bij ministeriële regeling een premie toegekend:

    a. nadat hij de bij zijn aanstelling op hem gelegde verplichting heeft volbracht;

    b. nadat hij in voorkomend geval een verlengde verplichting heeft volbracht;

    c. nadat hij zijn opleiding met gunstig resultaat heeft volbracht en hij niet heeft kunnen voldoen aan de uit de aanstelling voorvloeiende of in voorkomend geval verlengde verplichting, door een naar het oordeel van Onze Minister niet aan hem zelf te wijten oorzaak.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een tweede lid ingevoegd, dat komt te luiden:

  • 2. De premie is ten minste een bedrag gelijk aan 5% van het bij de aanstelling geldende laagste salarisbedrag verbonden aan de rang behorende bij de functie waarvoor hij is bestemd, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting.

E. Aan het slot van artikel 3 wordt een vierde lid toegevoegd, dat komt te luiden:

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het niet of gedeeltelijk toekennen van de premie.

F. Het tweede lid van artikel 4 komt te luiden:

  • 2. Een premie als bedoeld in artikel 3 wordt uitbetaald nadat daarop aanspraak is ontstaan. Een voorschot op de premie als bedoeld in artikel 3 kan worden uitgekeerd aan de militair die zijn initiële opleiding als bedoeld in artikel 13 van het Algemeen militair ambtenarenreglement met goed gevolg heeft afgerond: voor ten hoogste een kwart van de bij zijn aanstelling toegekende premie.

ARTIKEL VIII

In artikel 5, eerste lid, van de Regeling ziektekostenvoorziening defensiepersoneel8 worden de onderdelen c, d en e geletterd respectievelijk d, e en f en wordt een onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. die schriftelijk te kennen heeft gegeven dat hij blijvend niet wenst deel te nemen aan de verzekering tegen ziektekosten ingevolge artikel 90a van het Algemeen militair ambtenarenreglement;

ARTIKEL IX

Aan het slot van artikel 5 van de Toelageregeling afschaffing tariefbeloning defensie9 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Een verhoging van het salaris als gevolg van de toevoeging van nieuwe maximumbedragen in de salarisschalen 1 tot en met 7 per 1 januari 2001 leidt, in voorkomend geval, niet tot een verlaging van een toelage als bedoeld in het eerste lid of een toelage als bedoeld in artikel 8.

ARTIKEL X

Het Verplaatsingskostenbesluit militairen10 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 10, onderdeel e, komt te luiden:

e. de kosten van de tussenpersoon, voor zover deze in rekening wordt gebracht ter verwerving van een huurwoning;

B. Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17 De tegemoetkoming in de kosten van de tussenpersoon

De tegemoetkoming in de kosten van de tussenpersoon, bedoeld in artikel 10, wordt toegekend indien inschakeling van een tussenpersoon naar het oordeel van het bevoegde gezag voor het Rijk tot aanmerkelijk voordeel leidt.

C. Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20 Aanspraak op tegemoetkoming in de reiskosten indien niet dagelijks wordt gereisd

De militair heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het niet dagelijks reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, indien hij een eigen huishouding voert en niet dagelijks reist, van:

a. vier maal per vier weken voor een periode van maximaal drie jaren, vanaf de datum dat hij aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, indien de woning in Nederland is gelegen en de plaats van tewerkstelling in Nederland, België of Duitsland is gelegen;

b. vier maal per vier weken, indien de woning en de plaats van tewerkstelling beide in Nederland zijn gelegen en hij verplicht huisvesting van rijkswege ontvangt;

c. eenmaal per twee weken, indien de woning en de plaats van tewerkstelling zijn gelegen in Europa, terwijl het gestelde onder a of b niet van toepassing is;

d. eenmaal per plaatsingsperiode van negen maanden, indien de plaats van tewerkstelling is gelegen buiten Europa.

D. In artikel 22 wordt na het tweede lid een derde lid toegevoegd, dat komt te luiden:

  • 3. Een aanspraak als bedoeld in het eerste of tweede lid, vervalt, indien de aanspraak niet binnen de desbetreffende periode van twee jaar onderscheidenlijk twaalf maanden is genoten.

E. In artikel 32 wordt «kan worden» vervangen door: wordt.

ARTIKEL XI

Toekenning van een eenmalige uitkering over 2000 aan het defensiepersoneel

A. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a. militair:

de militaire ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 die is aangesteld bij het beroepspersoneel, alsmede de geestelijk verzorger die in burgerlijke openbare dienst is aangesteld om bij de krijgsmacht doorlopend werkzaam te zijn.

b. betrokkene:

1. de militair met een lagere rang dan vice-admiraal of luitenant-generaal die op 1 december 2000 in werkelijke dienst was;

2. de burgerlijke ambtenaar defensie die aanspraak heeft op een salaris volgens bijlage B dan wel artikel 7a van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en die op 1 december 2000 in dienst van het Ministerie van Defensie was;

3. de burgerlijke ambtenaar defensie, bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie die op 1 december 2000 in dienst van het Ministerie van Defensie was;

4. de gewezen militair met een lagere rang dan vice-admiraal of luitenant-generaal die op 1 december 2000 in het genot is van wachtgeld, als bedoeld in artikel 22 van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel, dan wel een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen;

5. de gewezen burgerlijke ambtenaar defensie die aanspraak had op salaris volgens bijlage B dan wel artikel 7a van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en die op 1 december 2000 in het genot is van wachtgeld, als bedoeld in artikel 22 van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel, dan wel van een uitkering op grond van het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie.

c. berekeningsbasis:

1. de over de maand december 2000 genoten bezoldiging volgens hetgeen daaronder wordt verstaan in het Inkomstenbesluit militairen;

2. het over de maand december 2000 genoten salaris volgens hetgeen daaronder wordt verstaan in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie;

3. het wachtgeld of de uitkering welke over de maand december 2000 op grond van een van de onder b, 4 en 5 genoemde besluiten is genoten na toepassing van de bij of krachtens die besluiten geldende vermindering wegens inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

B. De betrokkene, bedoeld in onderdeel A, onder b, 1 tot en met 3, heeft aanspraak op een eenmalige uitkering ter grootte van 12,96% van de voor hem geldende berekeningsbasis.

C. De betrokkene, bedoeld in onderdeel A, onder b, 4 en 5, heeft aanspraak op een eenmalige uitkering ter grootte van 12% van de voor hem geldende berekeningsbasis.

D. De eenmalige uitkering als bedoeld onder B en C heeft geen algemeen karakter en wordt niet gerekend tot de bezoldiging of het salaris in de zin van de bezoldigingsvoorschriften. De eenmalige uitkering maakt evenmin deel uit van de bij het vaststellen van de pensioengrondslag bedoeld in artikel C1 van de Algemeen militaire pensioenwet in beschouwing te nemen inkomsten en emolumenten, waarop de gewezen militair aanspraak had of zou hebben gehad.

ARTIKEL XII OVERGANGSBEPALINGEN

A. In afwijking van de artikelen 54d, tweede lid, en artikel 54e, derde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement en artikel 30da, tweede lid, en artikel 30db, tweede lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, dient een aanvraag voor een tijdelijke verlenging of verkorting van de arbeidsduur van het rooster voor het resterende deel van het kalenderjaar 2001 vóór 15 mei 2001 te zijn ingediend bij de commandant of het bevoegd gezag.

B. In afwijking van artikel I, onderdeel J, geldt ten aanzien van het eerste en tweede lid van artikel 71a van het Algemeen militair ambtenarenreglement voor de periode van 1 juni 2001 tot 1 juli 2001 het volgende:

1. Indien de militair op de datum waarop hij de werkelijke dienst verlaat nog aanspraak heeft op vakantieverlof, wordt hem voor iedere acht uren vakantieverlof die hem niet zijn verleend een vergoeding toegekend ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. Een gedeelte van acht uren wordt naar boven afgerond. De vergoeding wordt berekend over ten hoogste twee maal de aanspraak op vakantieverlof over een vol kalenderjaar, zoals die direct voorafgaand aan het verlaten van de werkelijke dienst van de militair voor hem gold.

2. Indien op de dag, waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, blijkt dat de militair teveel vakantieverlof heeft genoten, is hij voor iedere acht uren teveel genoten vakantieverlof, tenzij dit niet aan zijn schuld of toedoen te wijten is, een bedrag verschuldigd ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. Een gedeelte van acht uren wordt naar beneden afgerond.

C. In afwijking van artikel I, onderdeel R, geldt ten aanzien van het eerste en tweede lid van artikel 80b van het Algemeen militair ambtenarenreglement voor de periode van 1 juni 2001 tot 1 juli 2001 het volgende:

1. Indien de militair op de datum waarop hij de werkelijke dienst verlaat nog aanspraak heeft op vakantieverlof, wordt hem voor iedere acht uren vakantieverlof die hem niet zijn verleend een vergoeding toegekend ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. Een gedeelte van acht uren wordt naar boven afgerond. De vergoeding wordt berekend over ten hoogste twee maal de aanspraak op vakantieverlof over een vol kalenderjaar, zoals die direct voorafgaand aan het verlaten van de werkelijke dienst van de militair voor hem gold.

2. Indien op de dag, waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, blijkt dat de militair teveel vakantieverlof heeft genoten, is hij voor iedere acht uren teveel genoten vakantieverlof, tenzij dit niet aan zijn schuld of toedoen te wijten is, een bedrag verschuldigd ten bedrage van 1/30 deel van de bezoldiging per maand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen, waarop de militair direct voorafgaand aan zijn verlaten van de werkelijke dienst aanspraak had. Een gedeelte van acht uren wordt naar beneden afgerond.

D. In afwijking van artikel III, onderdeel B, wordt het maandbedrag in artikel 5 van het Besluit personenchauffeurs defensie voor de periode 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 bepaald op: f 259,–.

E. In afwijking van artikel IV, onderdeel B, geldt ten aanzien van de salarisschaal, opgenomen in artikel 7a van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie voor de periode van 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 de volgende salarisschaal:

 Schaal 1Schaal 2
0f 2 671,–f 2 729,–
J21f 2 404,–f 2 456,–
J20f 2 137,–f 2 183,–
J19f 1 870,–f 1 910,–
J18f 1 603,–f 1 637,–

F. In afwijking van artikel IV, onderdeel G wordt in artikel 22, tweede lid, van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie voor de periode van 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 het minimumbedrag van de vakantieuitkering bepaald op: f 274,18.

G. In afwijking van artikel IV, onderdeel I, gelden ten aanzien van de salarisschalen, opgenomen in bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie voor de periode van 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 de salarisschalen opgenomen als bijlage 6 bij dit besluit.

H. In afwijking van artikel IV, onderdeel B, geldt ten aanzien van de salarisschaal, opgenomen in artikel 7a van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 de volgende salarisschaal:

 Schaal 1Schaal 2
0f 2 721,–f 2 781,–
J21f 2 449,–f 2 503,–
J20f 2 177,–f 2 225,–
J19f 1 905,–f 1 947,–
J18f 1 633,–f 1 669,–

I. In afwijking van artikel V, onderdeel E, vervalt in artikel 66 het vierde lid, zoals dat luidde op 31 december 2000, voor de periode van 1 januari 2001 tot de datum van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel E.

J. In afwijking van artikel VI, onderdeel D, geldt ten aanzien van de salarisschaal, opgenomen in artikel 5a van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 de volgende salarisschaal:

diensttijdmatr3/sldmatr2/sld1
J18f 1 710,–f 1 745,–
J19f 1 995,–f 2 036,–
J20f 2 280,–f 2 327,–
J21f 2 565,–f 2 618,–
02f 2 850,–f 2 909,–
03f 2 884,–f 2 951,–

K. In afwijking van artikel VI, onderdeel K, wordt in artikel 14, tweede lid, van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 het minimumbedrag van de vakantieuitkering bepaald op: f 274,18.

L. In afwijking van artikel VI, onderdeel P, gelden ten aanzien van de salarisschalen, opgenomen in bijlagen A en B van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 de salarisschalen opgenomen als bijlagen 7 en 8 bij dit besluit.

M. In afwijking van artikel VI, onderdelen Q en R, gelden ten aanzien van de tabellen 1 tot en met 3 opgenomen in bijlage C van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 de tabellen opgenomen als bijlagen 9 tot en met 11 bij dit besluit.

N. In afwijking van artikel IV, onderdeel I, gelden ten aanzien van de salarisschalen, opgenomen in bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 de salarisschalen opgenomen als bijlage 12 bij dit besluit.

O. In afwijking van artikel VI, onderdeel D, geldt ten aanzien van de salarisschaal, opgenomen in artikel 5a van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 de volgende salarisschaal:

diensttijdmatr3/sldmatr2/sld1
J18f 1 742,–f 1 778,–
J19f 2 033,–f 2 075,–
J20f 2 323,–f 2 371,–
J21f 2 614,–f 2 668,–
02f 2 904,–f 2 964,–
03f 2 939,–f 3 008,–

P. In afwijking van artikel VI, onderdeel K, wordt in artikel 14, tweede lid, van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 het minimumbedrag van de vakantieuitkering bepaald op: f 279,39.

Q. In afwijking van artikel VI, onderdeel P, gelden ten aanzien van de salarisschalen, opgenomen in bijlagen A en B van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 de salarisschalen opgenomen als bijlagen 13 en 14 bij dit besluit.

R. In afwijking van artikel VI, onderdelen Q en R, gelden ten aanzien van de tabellen 1 tot en met 3 opgenomen in bijlage C van het Inkomstenbesluit militairen voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 de tabellen opgenomen als bijlagen 15 tot en met 17 bij dit besluit.

S. In afwijking van artikel VII, onderdeel B, geldt ten aanzien van artikel 2, eerste lid, van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 het volgende:

1. Aan de militair, die voor onbepaalde tijd wordt aangesteld bij het beroepspersoneel, kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels een premie worden toegekend, die gelijk is aan ten hoogste 20% van de bezoldiging van een kapitein van de Koninklijke landmacht met voor verhoging tellende diensttijd van 18 jaren, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting.

T. In afwijking van artikel VII, onderdeel C, geldt ten aanzien van artikel 3, tweede lid, van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2001 het volgende:

2. De premie is ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan het onder a tot en met d genoemde percentage van de bezoldiging met voor verhoging tellende diensttijd van 18 jaren behorende bij de rang die één rang hoger is dan de rang die verbonden is aan de functie waarvoor hij bij aanstelling is bestemd, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting, te weten:

a. bij een verplichting van vier jaar of langer: 25%;

b. bij een verplichting van drie tot vier jaar: 23%;

c. bij een verplichting van twee tot drie jaar: 21%;

d. bij een verplichting van minder dan twee jaar: 20%.

ARTIKEL XIII SLOTBEPALINGEN

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met dien verstande dat:

a. artikel I, onderdeel Y, terugwerkt tot en met 1 januari 1999;

b. artikel III, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 juni 1999;

c. artikel IV, onderdeel F; artikel V, onderdeel A; artikel VI, onderdeel K, onder 1, en onderdeel L, terugwerken tot en met 1 januari 2000;

d. artikel I, onderdeel AA; artikel III onderdeel B; artikel IV onderdeel G, onder 1 en onderdeel H; artikel V, onderdeel G; artikel VII, onderdeel E; en artikel IX, terugwerken tot en met 1 januari 2001;

e. artikel I, onderdeel Z; en artikel VIII, terugwerken tot en met 1 maart 2001;

f. artikel I, onderdelen G tot en met L, onderdelen N tot en met T en onderdelen V tot en met X; artikel II; artikel V, onderdelen A tot en met E, onderdeel G onder 2, en onderdeel I; artikel V, onderdelen F en H; artikel VI, onderdelen A tot en met H, onderdeel J, onderdeel K, onder 2, en onderdelen M tot en met Q; artikel VII, onderdelen A t/m C en F; en artikel X, terugwerken tot en met 1 juni 2001;

g. artikel I, onderdelen C t/m F, M en U; artikel V, onderdelen B t/m E; en artikel VII, onderdeel D, terugwerken tot en met 1 juli 2001;

h. artikel I, onderdelen A en B; en artikel VI, onderdeel I, in werking treden met ingang van 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 oktober 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de zesde november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Ondergetekende heeft met de centrales van overheidspersoneel in de Sectorcommissie Defensie overeenstemming bereikt over een pakket maatregelen betreffende het arbeidsvoorwaardenbeleid voor de sector Defensie voor de periode van 1 augustus 2000 tot en met 30 september 2001. Voor zover de maatregelen leiden tot wijzigingen van regelingen op het niveau van algemene maatregel van bestuur zijn deze in dit besluit opgenomen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele redactionele wijzigingen en technische aanpassingen aan te brengen. Hieronder volgt een beknopte opsomming van deze maatregelen.

Primaire inkomensontwikkeling

De salarissen van het defensiepersoneel zijn per 1 augustus 2000 met 3,6% verhoogd. Deze verhoging werkt door naar de ontslaguitkeringen van het gewezen defensiepersoneel, zoals wachtgelden, een uitkering op grond van functioneel leeftijdsontslag (FLO) of op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UKW). De indexering van de pensioenen en VUT/FPU-uitkeringen vindt plaats overeenkomstig de ter zake geldende voorschriften. Daarnaast ontvangt het actief dienende defensiepersoneel, alsmede degenen die met leeftijdsontslag zijn en een uitkering genieten op grond van de UKW, of vanwege FLO en degenen die een wachtgeld genieten in december 2000 (peildatum 1 december 2000) een eenmalige uitkering ter grootte van 1% van het jaarsalaris. De eindejaarsuitkering voor het actieve defensiepersoneel, alsmede voor gewezen militairen, voor zover zij een uitkering genieten ingevolge de UKW, dan wel een wachtgeld in de zin van artikel 22 van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel of een uitkering op grond van het Besluit uitkering functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie, wordt gerekend van 1 januari 2000 structureel verhoogd van 0,4% naar 0,6%.

Flexibiliseren bezoldigingssysteem

In het arbeidsvoorwaardenakkoord is overeengekomen om per 1 juni 2001 het militaire bezoldigingssysteem te flexibiliseren en de aanvangssalarissen te verbeteren.

Het salarissysteem voor militairen was tot 1 juni 2001 gebaseerd op diensttijd. De diensttijd van niet-officieren werd bepaald door de leeftijd van de militair. De diensttijd van officieren werd bepaald door het aantal dienstjaren van de militair als officier. De koppeling van het salaris aan de diensttijd van de militair beperkte de mogelijkheden om flexibel in te spelen op de arbeidsmarktsituatie en op de positie van de individuele militair. Daarom is met ingang van 1 juni 2001 het diensttijdbeginsel in de bezoldiging vervangen door een systematiek van salarisnummers.

De aanvangssalarissen zijn verbeterd door het basisniveau van de bezoldiging van nieuw instromende militairen te stellen op ten minste het huidige salaris van een 19-jarige. Dit salarisbedrag is opgenomen als salarisnummer nul, onder gelijktijdige afschaffing van de militaire jeugdsalarissen en andere leeftijdsbepalingen. Ter bevordering van de flexibiliteit kunnen instromende militairen hoger worden ingeschaald op basis van kennis en ervaring.

Specifieke inkomensmaatregelen

Naast deze algemene maatregelen worden voor de volgende personeelscategorieën per 1 juni 2001 specifieke inkomensmaatregelen getroffen.

De salarisschalen van Luitenant ter zee der tweede klasse oudste categorie (LTZ2OC)/kapitein en van Luitenant ter zee der eerste klasse (LTZ1)/majoor zijn aangepast door de drie laagste bedragen van de salarisschalen te verwijderen. Daarnaast zijn bij de LTZ1/majoor aan de bovenkant van de salarisschaal drie nieuwe bedragen opgenomen die wat hoogte betreft gelijk zijn aan de huidige verlengde schalen van de LTZ1.

Aan de salarisschaal van korporaal van de koninklijke marine (KM) en de salarisschaal van sergeant van de Koninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht (KL/KLu) zijn drie extra bedragen toegevoegd. De huidige uitloopbedragen bij deze rangen komen te vervallen. Voorts is aan de salarisschaal van de sergeant der eerste klasse (KL/KLu) één extra bedrag toegevoegd.

Aan de schalen 1 tot en met 7 van de burgerambtenaren is een extra periodiek toegevoegd. De jeugdsalarissen voor burgerambtenaren in de leeftijden van 15 tot en met 18 jaar zijn analoog aan de systematiek voor militairen afgeschaft, waardoor de burgerambtenaren tot en met 19 jaar op het laagste bedrag in de salarisschaal starten en de telling van de periodieken ook op dat moment aanvangt.

Keuzemogelijkheden bij arbeidsvoorwaarden

Binnen de sector Defensie is een toenemende behoefte geconstateerd aan het vergroten van de keuzemogelijkheden van individuele militairen en burgerambtenaren ten aanzien van werk en privé-leven. Daarbij gaat het onder andere om de mogelijkheid te kiezen voor verlenging of verkorting van de arbeidsduur. In het arbeidsvoorwaardenakkoord is daartoe afgesproken dat de militair en burgerambtenaar met ingang van 1 juli 2001 de mogelijkheid wordt geboden om te kiezen voor een tijdelijke verlenging of verkorting van de arbeidsduur van het rooster. Deze meer flexibele benadering van de arbeidsduur van het rooster versterkt enerzijds het welbevinden van de werknemers van Defensie en anderzijds de concurrentiepositie van Defensie op de arbeidsmarkt.

In het arbeidsvoorwaardenakkoord is overeengekomen dat burgerambtenaren, militairen beroeps onbepaalde tijd (BOT), en militairen beroeps bepaalde tijd (BBT) van 30 jaar en ouder, voor zover voor hen het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, de mogelijkheid wordt geboden deze arbeidsduur tijdelijk te verlengen of tijdelijk te verkorten. Voor deelname aan deze maatregel dient de militair of burgerambtenaar behorende tot de doelgroep te zijn tewerkgesteld in een rooster dat is gebaseerd op een gemiddelde arbeidsduur van 38 uur per week. Dat betekent dat bedoelde maatregel niet van toepassing is op diegenen die op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur of het Besluit aanpassing arbeidsduur in deeltijd werken en diegenen dat ouderschapsverlof of buitengewoon verlof van lange duur zijn toegekend. Tevens geldt een uitsluiting van de maatregel voor de burgerambtenaar die gebruik maakt van de PAS-regeling of deeltijd-FPU geniet. Immers deze aanspraken, die op verzoek van de militair of ambtenaar zijn gehonoreerd, leiden tot een aanpassing van de arbeidsduur van het rooster van betrokkene.

Voor de maatregel komt bovendien niet in aanmerking de militair en burgerambtenaar die in een continue- en ploegendienstrooster is tewerkgesteld en waarvan het rooster niet uitkomt op een gemiddelde arbeidsduur van 38 uur per week. Betreffende militair of burgerambtenaar geniet immers reeds het voordeel dat hij op weekbasis gemiddeld minder dan 38 uur werkt, maar wel wordt bezoldigd voor 38 uren.

De militair BBT jonger dan 30 jaar kan geen beroep doen op deze maatregel. Gelet op het beleid dat wordt gevoerd in het kader van de employability bestaat voor deze groep militairen in de huidige rechtspositie reeds voldoende faciliteiten om werk en privé-leven op elkaar af te stemmen.

Keuzemogelijkheden

De nieuwe artikelen 54d en 54e van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en de nieuwe artikelen 30da en 30db van het Burgerlijk ambtenarenreglement (BARD) regelen voor de militair en burgerambtenaar van Defensie met ingang van 1 juli 2001 de keuzemogelijkheden voor een tijdelijke verlenging of een verkorting van de arbeidsduur van het rooster. De verlenging of verkorting van de arbeidsduur van het rooster geschiedt voor de burgerambtenaar onder handhaving van de uit zijn aanstelling voortvloeiende arbeidsduur, en voor de militair onder handhaving van de volledige arbeidsduur van 38 uur per week waarop zijn rooster is vastgesteld. De aanpassing van de arbeidsduur van het rooster heeft in dit kader dan ook een tijdelijk karakter in tegenstelling tot de aanpassing van de arbeidsduur in het kader van de Wet aanpassing arbeidsduur en het Besluit aanpassing arbeidsduur militairen die een meer permanent karakter hebben.

De aanpassing van de arbeidsduur van het rooster geschiedt steeds voor de duur van één kalenderjaar en kan éénmaal per jaar vóór 1 oktober in het jaar voorafgaande aan bedoeld kalenderjaar worden aangevraagd. In verband met de datum van inwerkingtreding van bedoelde artikelen zal voor aanvragen voor het kalenderjaar 2001 een afwijkende aanvraagtermijn gelden. Aanvragen voor dit kalenderjaar kunnen worden ingediend vóór 1 mei 2001.

De militair en burgerambtenaar wordt derhalve ieder jaar op één moment de mogelijkheid geboden een aanvraag in te dienen voor de aanpassing van de arbeidsduur van zijn rooster. Dit stelt de commandant of het bevoegd gezag in staat om de aanvragen van het tot zijn organisatie behorende personeel in zijn geheel in beschouwing te nemen. Immers de afdoening van dergelijke aanvragen heeft een direct effect op de personele capaciteit van de organisatie.

Bij een functiewisseling in de loop van een kalenderjaar komt een reeds toegestane tijdelijke arbeidsduuraanpassing te vervallen met ingang van de datum waarop betrokkene zijn nieuwe functie gaat vervullen. In dat geval kan van de aanvraagtermijn worden afgeweken en kan een tussentijdse aanvraag voor het resterende kalenderjaar op de nieuwe functie worden ingediend. De commandant of het bevoegd gezag beoordeelt deze aanvraag in relatie tot de nieuwe functie.

Vanwege het tijdelijke karakter van de maatregel, en omdat de voor de burgerambtenaar uit de aanstelling voortvloeiende arbeidsduur en de voor de militair volledige arbeidsduur van 38 uur per week niet wijzigt, heeft de toepassing van de artikelen geen gevolgen voor de overige arbeidsvoorwaarden, zoals de pensioenaanspraken en de aanspraak op vakantieverlof.

In geval van ziekte en andere kortstondige afwijkingen of wijzigingen van het rooster blijft een toegestane tijdelijke verlenging of verkorting van de arbeidsduur van het rooster in stand.

Tijdens uitzending valt de militair onder de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO). Dit is een ministeriële regeling waarin met toepassing van artikel 2, tweede lid van het AMAR gedurende de uitzending de toepassing van hoofdstuk 7 van het AMAR, met uitzondering van artikel 54e, wordt uitgesloten.

Dit laatste geldt met name voor de militair, die wordt uitgezonden en die een aanspraak geniet op een tijdelijke verkorting van de arbeidsduur, waarbij de verkorting direct wordt verwerkt in het voor de betrokken militair geldende rooster, of een aanspraak geniet op een tijdelijke verlenging van de arbeidsduur. Zijn aanspraak vervalt voor de duur van de uitzending, omdat de werk- en rusttijden van de militair worden bepaald aan de hand van hetgeen in het belang van de dienst tijdens de operatie noodzakelijk is. Voor deze militair wordt gedurende de periode van uitzending de korting hetzij de toeslag op het inkomen stop gezet.

Voor de militair die wordt uitgezonden en die aanspraak is verleend op een tijdelijke verkorting van de arbeidsduur, waarbij betrokken militair een tegoed aan spaaruren opbouwt, blijft de verleende aanspraak gedurende de duur van de uitzending in stand. Dit betekent dat deze militair gedurende de periode van uitzending de maandelijkse toekenning van acht spaaruren en de daarbij behorende korting op het inkomen worden gehandhaafd.

Tijdelijke arbeidsduurverlenging voor burgerambtenaren en militairen

Met de tijdelijke arbeidsduurverlenging wordt de burgerambtenaar en de militair de mogelijkheid geboden om de arbeidsduur van het rooster van gemiddeld 38 uur per week met twee uur per week te verlengen. Dit betekent dat het rooster wordt aangepast en gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 40 uur per week. Omdat hiermee de maximale werktijd van 40 uur per week is bereikt, kan geen aanspraak op arbeidsduurverkorting (ADV) meer worden opgebouwd. De militair en burgerambtenaar die voor deze verlenging kiest, en in de oude situatie een aanspraak op ADV opbouwde, verliest daarmee zijn oude ADV-aanspraak van 12 dagen.

Zoals hiervoor is aangegeven kan bij de commandant of het bevoegd gezag een aanvraag worden ingediend voor een tijdelijke verlenging van de arbeidsduur van het rooster. De commandant of het gevoegd gezag zal de aanvraag toestaan indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet. In ieder geval wordt de aanvraag afgewezen indien de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur geen effect heeft op de formatie onder door de bevelhebber, de commandant Defensie Interservice Commando of de secretaris-generaal voor hun ressort nader vast te stellen voorwaarden. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat er sprake moet zijn van een doelmatigheidsbevordering. Over de effectuering van deze voorwaarden en de daarbij geldende criteria zal overleg worden gevoerd met de onderscheidenlijke Bijzondere Commissies. Het gaat daarbij om criteria die met het oog op bevordering van de doelmatigheid zien op formatieve (en daaraan gerelateerde budgettaire) begrenzingen waaraan de commandant of het bevoegd gezag zich dient te houden.

Voor de 2 uur dat per week langer wordt gewerkt ontvangt de militair of burgerambtenaar een toeslag op de inkomsten ter waarde van 3 uren salaris per week. Per maand betekent dit, uitgaande van 4 weken per maand, een toeslag van in totaal 12 salarisuren. Voor de burgerambtenaar is de waarde van een salarisuur vastgesteld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, en bedraagt 1/165 deel van het voor betrokken burgerambtenaar geldende salaris. Voor de militair wordt voor de toepassing van artikel 54d AMAR een salarisuur vastgesteld op 1/165 deel van het voor betrokken militair geldende maandsalaris.

De maandelijkse toeslag telt niet mee voor de vaststelling van de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. Op de toeslag wordt geen pensioenbijdrage ingehouden. Over de maandelijkse toeslag wordt wel loonheffing en pseudo-premie WW ingehouden.

Tijdelijke arbeidsduurverkorting voor burgerambtenaren en militairen

Met de tijdelijke arbeidsduurverkorting wordt de burgerambtenaar en de militair de mogelijkheid geboden om de arbeidsduur van het rooster van gemiddeld 38 uur per week met 2 uur per week te verkorten. De wijze waarop voor de burgerambtenaar en de militair aan de verkorting invulling wordt gegeven is verschillend.

Voor de burgerambtenaar houdt de tijdelijke vermindering van de arbeidsduur in dat, onder handhaving van de uit de aanstelling voortvloeiende arbeidsduur van 38 uur per week, de werkelijke wekelijkse arbeidsduur wordt verkort met 2 uur. Dit betekent dat het rooster wordt aangepast en gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week. De tijdelijke verkorting van het rooster dient derhalve in het voor betrokken ambtenaar geldende rooster te worden verwerkt. Hierover dient het bevoegd gezag met de betrokken ambtenaar een werkafspraak te maken. Een aanvraag van de ambtenaar om in aanmerking te komen voor een tijdelijke verkorting van de arbeidsduur van het rooster wordt door het bevoegd gezag in alle gevallen gehonoreerd.

Voor de militair wordt, ter voorkoming van een afname van de operationele beschikbaarheid, de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur niet direct verwerkt in het rooster, maar wordt opzij gezet in de vorm van spaaruren.

Uitgangspunt hierbij is dat de militair deze spaaruren over een langere periode opspaart om dit spaarurentegoed op een later moment te kunnen opnemen. Zie verder de artikelsgewijze toelichting onder artikel I, onderdeel C. Het voor betrokken militair geldende rooster, dat is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, wordt derhalve niet gewijzigd. Een aanvraag van de militair voor een tijdelijke verkorting van de arbeidsduur van het rooster wordt altijd door de commandant gehonoreerd, en behoeft geen toetsing aan het dienstbelang. Voor het deel dat de arbeidsduur van het rooster tijdelijk wordt verkort ontvangt de militair 2 spaaruren per week. Per maand zijn dit, uitgaande van 4 weken per maand, 8 spaaruren. Op jaarbasis ontstaat een aanspraak op in totaal 96 spaaruren. Vastgesteld wordt dat dit aantal van 96 spaaruren overeen komt met de aanspraak op ADV die de militair bij een gemiddelde arbeidsduur van 38 uur in een rooster van 40 uur per week thans per jaar opbouwt, te weten 12 ADV-dagen van 8 uur.

De wijze van realisatie van het opgebouwde tegoed aan spaaruren is in de artikelen 54f en 54g nader uitgewerkt.

Slechts in uitzonderlijke gevallen, afhankelijk van de mogelijkheid van herbezetting en zonder dat de militair daar aanspraak op heeft, kan de realisatie van de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur direct worden verwerkt in het voor betrokken militair geldende rooster. In dat geval gelden dezelfde condities als bij de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur voor burgerambtenaren. De militair dient hiertoe een aanvraag in bij zijn commandant. Deze toetst de aanvraag aan het dienstbelang. Bij deze toetsing zal het met name gaan om de vraag in hoeverre het voor de commandant mogelijk is om de arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week in te passen in de bedrijfsvoering van het betreffende organisatieonderdeel. Het werkaanbod in relatie met de personele capaciteit zal hierbij sturend zijn.

Bij een tijdelijke verkorting van de arbeidsduur van het rooster wordt op de inkomsten van de burgerambtenaar en de militair een inhouding ter waarde van een ½ salarisuur per week toegepast. Het maandinkomen wordt daartoe gekort met, uitgaande van 4 weken in een maand, 2 salarisuren. De maandelijkse inhouding telt niet mee voor de vaststelling van de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering. Voor de burgerambtenaar is de waarde van een salarisuur vastgesteld in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, en bedraagt 1/165 deel van het voor betrokken ambtenaar geldende salaris. Voor de militair wordt voor de toepassing van artikel 54e AMAR een salarisuur vastgesteld op 1/165 deel van het voor betrokken militair geldende maandsalaris.

Arbeid en zorg

Ten einde het Ministerie van Defensie als werkgever aantrekkelijker te maken (vergroten wervingskracht), de kans op behoud van vrouwelijke maar ook mannelijke militairen te vergroten, een gelijkluidende en -waardige voorziening voor het totale Defensiepersoneel tot stand te brengen (harmonisatie) en de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren en te verbeteren wordt met ingang van 1 juni 2001 het ouderschapsverlof voor militairen, conform de voorziening voor het burgerpersoneel, gedeeltelijk (75%) doorbetaald. Daaraan wordt tevens de mogelijkheid van het opleggen van een terugbetalingsverplichting gekoppeld, zoals die ook voor het burgerpersoneel geldt.

Diensteindestelsel militairen

Met ingang van 1 januari 2006 wordt de ontslagleeftijd voor militairen in acht jaar tijd verhoogd naar 58 jaar. In dit kader wordt de ontslagleeftijd tussen 1 januari 2006 en 31 december 2011 met drie maanden per jaar verhoogd. Aansluitend wordt in de periode tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2014 de ontslagleeftijd met zes maanden per jaar verhoogd.

Specifiek voor militairen van de Koninklijke marine geldt de volgende verhoging:

– voor schepelingen wordt met ingang van 1 januari 2006 de ontslagleeftijd in acht jaar tijd verhoogd naar 53 jaar. In dit kader wordt de ontslagleeftijd tussen 1 januari 2006 en 31 december 2011 met drie maanden per jaar verhoogd. Aansluitend wordt in de periode tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2014 de ontslagleeftijd met zes maanden per jaar verhoogd.

– voor subalterne officieren wordt met ingang van 1 januari 2006 de ontslagleeftijd in acht jaar tijd verhoogd naar 55 jaar. In dit kader wordt de ontslagleeftijd tussen 1 januari 2006 en 31 december 2011 met drie maanden per jaar verhoogd. Aansluitend wordt in de periode tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2014 de ontslagleeftijd met zes maanden per jaar verhoogd.

– voor vlag- en hoofdofficieren wordt – na afloop van de huidige overgangsregeling welke is opgenomen in Stb. 1989, 386, Artikel III – met ingang van 1 januari 2009 de ontslagleeftijd in acht jaar tijd verhoogd naar 58 jaar. In dit kader wordt de ontslagleeftijd na afloop van het huidige overgangsregime tussen 1 januari 2009 en 31 december 2014 met drie maanden per jaar verhoogd. Aansluitend wordt in de periode tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2017 de ontslagleeftijd met zes maanden per jaar verhoogd.

Voor nieuw instromend personeel geldt vanaf 1 januari 2002 een generieke ontslagleeftijd van 58 jaar. Als gevolg van de ophoging van de ontslagleeftijd militairen BOT ontstaat een vertraging in de bevordering van dit personeel. Om dat effect te compenseren, zal gedurende de periode van 2002 tot 2010 bij elke bevordering van militairen BOT een toeslag worden betaald van vier maal het verschil tussen het maandsalaris voor en na de bevordering.

Overige maatregelen

De Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen krijgsmacht is zodanig gewijzigd dat de percentages van de aanstellingspremies per 1 januari 2001 kunnen worden omgezet in vaste (nominale) bedragen. Tenslotte is met ingang van 1 juni 2001, conform het vakantieverlof van burgerambtenaren, voor militairen vakantieverlof in uren ingevoerd.

Inwerkingtreding

In dit besluit is rekening gehouden met de totstandkoming vóór de inwerkingtreding van dit besluit van de volgende concept-besluiten: de wijzigingen van het AMAR en BARD ter zake van de Arbeidsomstandighedenwet, de wijzigingen van het AMAR en BARD ter zake van ouderschapsverlof en meerlingen en de wijzigingen van enige besluiten in het kader van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen (BOL).

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit betreft het verhogen tot 58 jaar van de algemene leeftijd van het leeftijdsontslag voor militairen van alle krijgsmachtdelen en alle categorieën. Deze ontslagleeftijd zal gelden voor alle militairen, aangesteld voor onbepaalde tijd bij het beroepspersoneel die vanaf 1 januari 2002 worden aangesteld.

Onderdeel B

Voor de militairen, aangesteld voor onbepaalde tijd, die op 31 december 2001 in werkelijke dienst zijn, geldt een overgangsregime dat beschreven is in het algemeen deel van deze nota van toelichting, onder: diensteindestelsel militairen.

Onderdelen C t/m F

In artikel 54f is geregeld op welke wijze het opgebouwde tegoed aan spaaruren wordt gerealiseerd. Uitgangspunt hierbij is dat de militair voor een langere periode een tegoed aan spaaruren (8 spaaruren per maand, 96 spaaruren per jaar) opbouwt om deze op een later moment op te nemen. In het eerste lid van artikel 54f is bepaald dat het tegoed aan spaaruren geheel of gedeeltelijk in aaneengesloten periodes van minimaal 288 uur (circa 7½ werkweken) en maximaal 960 uur (circa 25 werkweken) moet worden opgenomen. Dit betekent dat de militair een tegoed van 3 kalenderjaren (3 maal 96 uur) moet opbouwen alvorens hij dit tegoed kan opnemen. Hiermee wordt bereikt dat sprake is van een daadwerkelijk sparen over meerdere jaren. Voorkomen wordt dat een in enig kalenderjaar opgebouwd tegoed het jaar daarop onmiddellijk wordt opgenomen. Maximaal kan een tegoed aan spaaruren ter grootte van 10 kalenderjaren (10 maal 96 uur) worden opgenomen.

In beginsel dient de militair, overeenkomstig het tweede lid, zijn spaarurentegoed op te nemen tussen 2 opeenvolgende plaatsingen, en voorafgaande op de datum van plaatsing op de nieuwe functie. Hierdoor wordt de taakuitoefening op de oude en op de nieuwe functie zo min mogelijk verstoord. In het functietoewijzingsproces dient hiermee rekening te worden gehouden. Ingevolge het derde lid kan, in afwijking van de hoofdregel dat de spaaruren moeten worden opgenomen bij een functietoewijzing, de militair een aanvraag indienen om zijn spaaruren gedurende de functievervulling op te nemen. Een dergelijke aanvraag zal worden getoetst aan het dienstbelang. Met name gaat het hier om de vraag in hoeverre betrokken militair tijdens de vervulling van zijn functie voor langere duur kan worden gemist.

Het vierde lid regelt de mogelijkheid af te wijken van het gestelde in het eerste lid dat spaaruren in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren moeten worden opgenomen. Op verzoek van de militair kan de bevelhebber van deze bepaling gebruik maken voor de situatie dat een militair wordt verplaatst, maar nog geen spaartegoed minimaal 288 uren (3 volle kalenderjaren) heeft opgebouwd. In een dergelijke situatie dient de militair wel zijn volledige tegoed aan spaaruren op te nemen.

Om te voorkomen dat vanwege het over een lange periode opbouwen van spaaruren ongewenste «spaaruren-stuwmeren» ontstaan, vervallen overeenkomstig het zesde lid de in een kalenderjaar opgebouwde 96 spaaruren, indien deze in de daarop volgende periode van 10 kalenderjaren, na het ontstaan van die spaaruren, niet zijn opgenomen.

Van het voorgaande kan volgens het zevende lid alleen in bijzondere situaties worden afgeweken. Hiervan is sprake in situaties waarbij vanwege dienstredenen het niet mogelijk is geweest om de spaaruren op te nemen, bijvoorbeeld geldt dit in een situatie waarin de militair onverwacht is aangewezen voor een langdurige uitzending. Tevens kan worden afgeweken indien persoonlijke omstandigheden van de militair de oorzaak zijn dat hij de spaaruren niet kan opnemen, bijvoorbeeld als gevolg van langdurige afwezigheid als gevolg van een ongeval of ziekte. Vervolgens dienen wel met de militair afspraken te worden gemaakt dat dit tegoed binnen de twee daaropvolgende kalenderjaren wordt opgenomen.

In het achtste lid is geregeld dat voor opgenomen spaaruren een aantal vergelijkbare bepalingen van toepassing is als voor opgenomen vakantieverlofuren. Het betreft hier bepalingen zoals het terugboeken van opgenomen spaaruren indien betrokken militair ziek wordt of een ongeval overkomt, en het intrekken van reeds verleende spaaruren indien het dienstbelang dat noodzaakt zoals bijvoorbeeld ten behoeve van een niet voorziene vredesbewarende operatie.

Artikel 54g voorziet in de mogelijkheid dat in situaties waarbij de militair de dienst verlaat, als gevolg van bijvoorbeeld functioneel leeftijdsontslag of bij expiratie van het BBT-contract, de nog niet opgenomen spaaruren financieel worden vergoed. In geval van overlijden wordt op basis van artikel 33 van de Inkomstenregeling militairen het nog uitstaande spaarurentegoed op dezelfde wijze vergoed als in geval van ontslag.

De wijzigingen van de artikelen 55d, 55e en 55f AMAR en 30l, 30m en 30n BARD zijn technisch van aard. De wijzigingen volgen uit de invoering van de maatregel die ziet op de flexibele arbeidsduur, waarbij in het AMAR de artikelen 54d tot en met 54g en in het BARD de artikelen 30da en 30db nieuw zijn opgenomen.

Onderdeel G t/m V en X

Deze onderdelen betreffen het registreren en verlenen van vakantieverlof in uren voor militairen. Het verloftegoed is daartoe uitgedrukt in uren, waarbij één dag acht uren vertegenwoordigt. Bij verlofopname echter zal het daadwerkelijk aantal uren moeten worden afgeschreven, dat de militair op de dag waarop hij verlof wenst te genieten had moeten werken. Dit betekent, dat indien een militair volgens zijn rooster op een bepaalde dag méér dan acht uren zou moeten werken, hij voor die bepaalde dag ook méér dan acht uren verlof moet opnemen.

Onderdeel W

De wijziging van artikel 87a, vierde lid, van het AMAR en met name de toevoeging van het nieuwe vijfde lid regelt de gedeeltelijke doorbetaling van de inkomsten tijdens het ouderschapsverlof voor militairen. Deze regeling is overeenkomstig de regeling voor het burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie. Het ouderschapsverlof wordt verleend met behoud van 75% van de inkomsten over de verlofuren. Onder inkomsten wordt voor de duidelijkheid verstaan hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Inkomstenbesluit militairen, te weten alle beloningen in geld waarop de militair aanspraak kan maken bij of krachtens dat besluit. Met betrekking tot het pensioen en bezoldiging tijdens ziekte wijzigt niets ten opzichte van de situatie waarin het ouderschapsverlof werd verleend zonder behoud van inkomsten en zoals dit is gemeld bij de invoering van het ouderschapsverlof voor militairen (in de Nota van Toelichting) bij het Besluit van 6 juli 1992, houdende wijziging van onder meer het AMAR in verband met ouderschaps-, zwangerschaps- en bevallingsverlof (Stb. 1992, 412). Dit houdt in dat de pensioenopbouw volledig doorgaat tijdens het verlof. Dat betekent dus ook dat het risico bij ziekte of gebreken, alsmede bij overlijden gedekt blijft. Bij de vaststelling van de grondslag voor de pensioenberekening wordt uitgegaan van de bezoldiging, waarop de militair aanspraak zou hebben gehad, als er geen verlof zou zijn verleend. De militair blijft zodra hij met verlof is gegaan maandelijks een bijdrage voor zijn pensioen verschuldigd op basis van diezelfde bezoldiging, dus alsof dat verlof niet zou zijn verleend. Bij ziekte tijdens het ouderschapsverlof wordt dat deel van de bezoldiging doorbetaald waarop recht bestaat rekening houdend met het verleende ouderschapsverlof. Bij voortduring van de ziekte na ommekomst van de periode van ouderschapsverlof, zal de doorbetaling worden gebaseerd op de bezoldiging waarop de militair bij de (volledige) hervatting van zijn functie aanspraak heeft. Een en ander is overeenkomstig de regeling voor het burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie.

In het zesde lid is de mogelijkheid opgenomen een verplichting op te leggen tot terugbetaling van de genoten inkomsten tijdens de verlofuren in geval van ontslag op eigen initiatief of door eigen toedoen van de militair tijdens of na de periode van ouderschapsverlof. Ook dit sluit aan bij de regeling zoals die geldt voor het burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie. Het al dan niet opleggen van de verplichting wordt overgelaten aan de bevelhebber, aangezien deze mogelijkheid rechtstreeks is gekoppeld aan het ontslag, hetgeen in geval van militairen met een officiersrang gebeurt bij koninklijk besluit en in geval van overige militairen is de bevoegdheid hiertoe neergelegd bij de Minister van Defensie. Gelet daarop wordt het niet juist geacht de bevoegdheid tot het opleggen van een terugbetalingsverplichting in dit kader neer te leggen op het niveau van de tot het ouderschapsverlof verlenen bevoegde autoriteit, te weten de commandant.

Het verdient wel aanbeveling om het bestaan van de mogelijkheid tot het opleggen van een terugbetalingsverplichting uitdrukkelijk te vermelden bij de verlofverlening, zodat de militair zich bewust is van deze mogelijkheid in geval van ontslag op eigen aanvraag of door eigen toedoen tijdens of kort na afloop van de ouderschapsverlofperiode. Vervolgens is, wanneer een terugbetalingsverplichting is of wordt opgelegd, de hoogte van het terug te betalen bedrag afhankelijk van het moment van ontslag. Bij ontslag tijdens de verlofperiode of met ingang van het einde van de verlofperiode dient het gehele bedrag aan tot dat moment genoten inkomsten over de verlofuren te worden terugbetaald. Bij ontslag na het einde van de verlofperiode wordt een mogelijk terug te betalen bedrag minder naar mate dit moment van ontslag verder (in de toekomst) verwijderd is van het moment van einde van de ouderschapsverlofperiode. Tot slot zijn enkele situaties van ontslag bepaald waarbij geen terugbetalingsverplichting geldt of een eventuele bij de verlofverlening gemelde verplichting niet ten uitvoer wordt gebracht. Deze liggen in de sfeer van de interne of externe mobiliteit, in het laatste geval echter beperkt tot andere overheidssectoren.

Onderdeel Y

Dit betreft een technische aanpassing.

Onderdeel Z

In artikel 90a, tweede lid, van het AMAR is de keuzemogelijkheid opgenomen voor de UKW-er om vrijwillig af te zien van verdere deelname aan de SZVK-verzekering. Daarmee vervalt ook de premieplichtigheid voor die verzekering. Het betreft een éénmalige mogelijkheid om het stelsel te verlaten. Terugkeer in het stelsel op een later moment is niet mogelijk.

Nieuw in artikel 90a is onderdeel c van het zevende lid; artikel 90a is evenwel opnieuw in zijn geheel vastgesteld om een ingeslopen redactionele omissie te herstellen. Om misverstanden te voorkomen wordt de gehele tekst van het artikel opnieuw opgenomen. Het nieuwe onderdeel c van het zevende lid heeft de volgende achtergrond. Met ingang van 1 januari 2000 is een wijziging van de Ziekenfondswet in werking getreden (Stb. 1999, 461 en 462), waardoor iedere zelfstandige met een gemiddeld belastbaar inkomen van f 41 200,– of lager verplicht ziekenfonds verzekerd is. Voorheen waren alle zelfstandige ondernemers ongeacht hun inkomen aangewezen op een particuliere ziektekostenverzekering. Op grond van de oude bepalingen in artikel 90a AMAR was het mogelijk dat een gezinslid van een militair, die valt onder zelfstandigenregeling in de Ziekenfondswet, met de militair mee verzekerd blijft. Dit is niet de bedoeling, omdat in deze de wettelijk verplichte ziekenfondsverzekering prevaleert. In artikel 90a AMAR wordt derhalve thans expliciet bepaald dat aan de in dat artikel geregelde verzekering geen aanspraken kunnen worden ontleend ten behoeve van het gezinslid dat valt onder de zelfstandigenregeling in de Ziekenfondswet en dus uit eigen hoofde verzekerd is voor de kosten van geneeskundige verzorging.

Onderdeel AA

Deze wijziging is technisch van aard. Het vijfde lid van artikel 90b van het Algemeen militair ambtenarenreglement is in lijn gebracht met het gestelde in aanwijzing 124p van de Aanwijzingen inzake zelfstandige bestuursorganen door de jaarrekening jaarlijks naast een getrouwheidsverklaring tevens te voorzien van een rechtmatigheidsverklaring.

Artikel II

Deze wijziging is louter redactioneel.

Artikel III

Onderdeel A

Dit is een technische aanpassing als gevolg van het vervallen van de uitloopperiodieken.

Onderdeel B

De aanspraken op grond van het Besluit personenchauffeurs defensie zijn met 3,6% verhoogd.

Artikel IV

Onderdelen A, B, G, onder 2 en H

Met ingang van 1 juni 2001 vervallen voor burgerambtenaren bij Defensie de jeugdsalarissen voor 18-jarigen en jonger. In de salarisschalen behorende bij het Bezoldigingsbesluit zijn deze salarissen niet meer opgenomen. De betreffende ambtenaren wordt het laagste salaris in de schaal toegekend. De minimumbedragen van de vakantie-uitkering voor jeugdigen zijn hierop aangepast.

Onderdelen C, D en E

De instrumenten voor binding en beloning zijn met ingang van 1 juni 2001 verruimd en geflexibiliseerd. De maximale waarde van een beloning is verhoogd van 10% tot 20% van het jaarsalaris. Tevens is een zinsnede toegevoegd ten behoeve van de berekening van de waarde van de beloning.

Tot 1 juni 2001 was de hoogte van de functioneringstoelage gelijk aan 10% van het salaris. Vanaf genoemde datum is 10% de maximale hoogte, zodat deze toelage flexibeler kan worden toegepast.

Tenslotte wordt de gezamenlijke waarde van de bindings- en beloningsinstrumenten gebonden aan een maximum, namelijk 30% van het jaarsalaris.

Onderdeel F

In dit artikel is de structurele verhoging van de eindejaarsuitkering per 1 januari 2000 opgenomen. De eindejaarsuitkering voor burgerambtenaren en militair personeel met een lagere rang dan vice-admiraal of luitenant-generaal is verhoogd van 0,4% naar 0,6%. Militairen met de rang van vice-admiraal of luitenant-generaal, luitenant-admiraal of generaal volgen de salarisontwikkeling van de sector Rijk. Daaronder is ook de eindejaarsuitkering begrepen. Voor dit personeel is de eindejaarsuitkering voor het jaar 2000 verhoogd naar 1%.

Onderdeel H

Met ingang van 1 januari 2001 is aan de schalen 1 t/m 7 een extra periodiek toegevoegd, waardoor hogere maximumbedragen in deze schalen ontstaan. Afgesproken is, dat een verhoging van het salaris als gevolg van deze nieuwe periodieken geen invloed zal hebben op zogeheten garantieregelingen. Dit zijn regelingen waarbij een toelage wordt toegekend waarvan het bedrag wordt verminderd in geval van een salarisverhoging. Dergelijke garantieregelingen zijn onder andere te vinden in het Overgangsrecht BBRA 1948 en in de Toelageregeling afschaffing tariefbeloning defensie (zie artikel IX). Artikel 29a bepaalt, dat de nieuwe, hogere maximumbedragen in de schalen 1 t/m 7 – bij uitzondering – geen verlaging van een dergelijke garantietoelage tot gevolg hebben.

Onderdeel I

Met ingang van 1 augustus 2000 is een salarisverhoging van 3,6% van toepassing voor het burgerpersoneel dat wordt bezoldigd volgens het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. De salarisverhogingen zijn verwerkt in de nieuwe salaristabellen. Tevens is het minimumbedrag vakantie-uitkering met 3,6% verhoogd.

Artikel V

Onderdeel A

In het arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie voor de periode 1 juni 1999 – 1 augustus 2001 is onder meer overeengekomen om artikel 7, vijfde en achtste lid van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) te wijzigen naar analogie van het bepaalde ten aanzien van zogenaamde flex-werkers in artikel 668a, eerste lid van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De inhoud daarvan is dat tijdelijke werknemers meer bescherming wordt geboden en onder voorwaarden een tijdelijk dienstverband van rechtswege wordt omgezet in een vast dienstverband. Dat is met name het geval als drie tijdelijke aanstellingen elkaar opvolgen en de tussenpozen tussen die aanstellingen niet langer zijn dan drie maanden.

De wijziging van artikel 7 van het BARD is in werking getreden met ingang van 1 januari 2000. Daarin is echter bepaald dat voor het tellen van perioden van opeenvolgende tijdelijke aanstellingen alleen perioden in beschouwing worden genomen die zijn aangevangen na 1 januari 2000.

De reden daarvoor was gelegen in het feit dat met name ten aanzien van tijdelijke aanstellingen ten behoeve van projecten en overtolligheid bij bepaalde diensteenheden het tot ongewenste gevolgen voor de personele vulling zou leiden als ook perioden gelegen vóór 1 januari 2000 in beschouwing werden genomen.

In nader overleg met de centrales van overheidspersoneel is echter besloten om uitsluitend voor de hierboven bedoelde categorieën personeel aangesteld ten behoeve van projecten en personeel dat deel uitmaakt van een diensteenheid, waarin sprake is van overtolligheid, vast te houden aan het tellen van perioden vanaf 1 januari 2000.

De consequentie daarvan is dat voor alle andere ambtenaren met een tijdelijke aanstelling perioden van vóór 1 januari 2000 volledig meetellen voor de vaststelling of een opvolgende tijdelijke aanstelling op of na 1 januari 2000 van rechtswege leidt tot een vaste aanstelling.

Dit besluit ziet op de realisatie daarvan met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2000.

Onderdelen B t/m E

Zie toelichting bij artikel I onderdelen C t/m F.

Onderdeel F

Dit betreft een technische aanpassing.

Onderdeel G

Door het Hof van Justitie is in twee arresten (Larsson en Brown) uitspraak gedaan over de ontslagbescherming van werkneemsters tijdens en na de zwangerschap tegen de achtergrond van de zogenaamde zwangerschapsrichtlijn (Europese richtlijn 92/85/EEG; PbEG L 348). Het Hof heeft in het Brown-arrest, onder meer het volgende overwogen (overweging 27): «Uit bovenstaande overweging volgt tevens dat (...) wanneer een vrouwelijke werknemer afwezig is wegens een ziekte die haar oorsprong vindt in zwangerschap of bevalling, in geval deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en gedurende en na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd, de afwezigheid niet alleen tijdens het zwangerschapsverlof, maar ook gedurende de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot het begin van het zwangerschapsverlof, niet in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van de periode die haar ontslag naar nationaal recht rechtvaardigt.»

Op grond van die uitspraak kan ziekte tijdens de zwangerschap niet worden meegenomen voor de constatering dat er een periode van ziekte is verstreken die aanleiding vormt voor ontslag. Evenmin kan zwangerschaps- en bevallingsverlof worden gelijkgesteld met verhindering wegens ziekte. Met dit besluit wordt beoogd om de bepalingen van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie in overeenstemming te brengen met de uitspraak van het Hof.

Onderdeel H

Dit betreft alleen het herstellen van een redactionele oneffenheid, ontstaan omdat het totstandkomen van de wijziging van dit artikel bij Stb.1999, 361 een later geïnitieerde maar eerder totstandgekomen wijziging, bij Stb. 1999, 49, heeft gekruist. Om verdere misverstanden te voorkomen wordt de gehele tekst van het artikel opnieuw opgenomen.

Artikel VI

Onderdelen A, C en D

Aangezien per 1 juni 2001 het diensttijdbegrip in de bezoldiging is vervangen door een systematiek van salarisnummers, is het Inkomstenbesluit militairen (IBM) hierop aangepast. In artikel 1 van het IBM is het begrip salarisnummer gedefinieerd. In artikel 5 is opgenomen, dat het salaris van de militair wordt bepaald met inachtneming van zijn krijgsmachtdeel, rang en salarisnummer. Het opschrift van de tabel in artikel 5a is eveneens aangepast.

Onderdeel B

De verlengde salarisschaal van de LTZ1 is per 1 juni 2001 opgenomen in de reguliere salaristabel. De verlengde schaal is daarmee komen te vervallen.

Onderdeel E

Als gevolg van het vervangen van de diensttijdbepalingen door salarisnummers en het afschaffen van de militaire jeugdsalarissen en andere leeftijdsbepalingen, zijn de artikelen 7 en 8 van het IBM grotendeels herschreven en opnieuw ingedeeld. Artikel 7 regelt de toekenning van een salarisnummer aan de militair bij indiensttreding en de jaarlijkse verhoging van het salarisnummer. Artikel 8 stelt enkele bepalingen ter zake van het salarisnummer bij een bevordering van de militair.

Het uitgangspunt, zoals weergegeven in het eerste lid van artikel 7, is, dat een nieuw aangestelde militair door de bevelhebber van zijn krijgsmachtdeel wordt ingeschaald op basis van kennis en ervaring. Om te voorkomen dat inschaling plaatsvindt onder het wettelijk minimum(jeugd)loon wordt de instromende militair ouder dan 20 jaar hoger ingeschaald.

Het salarisnummer wordt jaarlijks verhoogd. De verhoging wordt ook toegepast op de militair die het maximum van zijn salarisschaal heeft bereikt. Dit kan van belang zijn in het geval de militair nadien nog wordt bevorderd: het aantal jaren dat de militair op het maximum salaris heeft doorgebracht telt dan mee in zijn nieuwe salarisschaal.

Het vijfde lid regelt de bevoegdheid van de bevelhebber om – onder voorwaarden – een hoger salarisnummer toe te kennen aan een militair. Daarbij is de bevelhebber vrij om zelf het tijdstip te bepalen waarop de toekenning plaatsvindt, dit in tegenstelling tot de voormalige diensttijdsystematiek, waar het tijdstip van een dergelijke toekenning gekoppeld was aan de datum van de reguliere vermeerdering van de diensttijd. Door de nieuwe formulering wordt de flexibiliteit aanzienlijk vergroot. Na een toekenning geldt overigens, dat de eerstvolgende verhoging van het salarisnummer één jaar erna plaatsvindt (overeenkomstig het gestelde in het vierde lid), tenzij de bevelhebber – met gebruikmaking van opnieuw het vijfde lid – het tijdstip van de eerstvolgende verhoging op een eerdere datum vaststelt.

Onderdeel F

Als gevolg van het vervangen van diensttijdbepalingen door salarisnummers in het militaire bezoldigingssysteem is artikel 8 van het IBM geheel herzien. Dit artikel stelt enkele bepalingen ter zake van het salarisnummer bij een bevordering van de militair. Bij een bevordering behoudt de militair het voor hem geldende salarisnummer, waardoor automatisch inschaling naar het naastgelegen bedrag in zijn nieuwe salarisschaal plaatsvindt.

Onderdeel G

Voor het militair personeel dat op 31 mei 2001 in dienst was, is de voor bezoldiging geldende diensttijd gewijzigd in een salarisnummer. De omzetting is zodanig, dat het salaris op 1 juni 2001 ten minste gelijk is aan het salaris zoals dat zou zijn geweest zonder deze wijziging. Voor het zittend personeel heeft deze wijziging dus geen negatieve gevolgen.

Als gevolg van een tweetal maatregelen komt bij een aantal militairen geen overeenkomstig salarisbedrag in de nieuwe salarisschalen per 1 juni voor: bij de salarisschalen van Luitenant ter zee der derde klasse (LTZ3)/tweede luitenant (tlnt) en Luitenant ter zee der tweede klasse (LTZ2)/eerste luitenant (elnt) zijn de voormalige jeugdsalarissen geheel geschrapt en bij de salarisschalen van LTZ2OC/kapitein en van LTZ1/majoor zijn de drie laagste salarisbedragen verwijderd. De betrokken militair wordt een zodanig salarisnummer toegekend, dat het salaris gelijk is aan het eersthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal per 1 juni 2001. In het voormalige diensttijdsysteem werd de diensttijd jaarlijks verhoogd, ook als de militair het maximum van zijn salarisschaal had bereikt. Deze systematiek is bij de nieuwe systematiek van salarisnummers overgenomen. De laatste volzin van artikel 8a, eerste lid, garandeert dat dit aantal relevante dienstjaren één op één wordt omgezet in een hoger salarisnummer. Deze bepaling werkt ook door naar enkele andere aanpassingen per 1 juni 2001: aan de salarisschalen van LTZ1/majoor, korporaal (KM) en sergeant (KL/KLu) zijn drie extra bedragen toegevoegd en aan de salarisschaal van de sergeant der eerste klasse (KL/KLu) is één extra bedrag toegevoegd. Militair personeel dat na omzetting in één van deze relevante salarisnummers terechtkomt, maakt daardoor automatisch aanspraak op de nieuwe, toegevoegde salarisbedragen.

De militair voor wie reeds vóór 1 juni 2001 een jaarlijkse diensttijdvermeerdering heeft plaatsgevonden, behoudt uitzicht op de jaarlijkse verhoging op de datum overeenkomstig de voormalige diensttijdbepalingen.

Onderdelen H en J

Met de invoering van salarisnummers in de militaire bezoldiging zijn geen situaties meer denkbaar waarin een militair na een bevordering aanspraak maakt op een lager salaris. Daarmee vervalt ook de noodzaak om in zo'n geval een overbruggingstoelage toe te kennen.

Tot 1 juni 2001 was de hoogte van de functioneringstoelage gelijk aan 10% van het salaris. Vanaf genoemde datum is 10% de maximale hoogte, zodat deze toelage flexibeler kan worden toegepast. De functioneringstoelage komt te vervallen indien de militair effectief wordt bevorderd. Indien zijn nieuwe salaris lager is dan zijn oude salaris plus de voormalige functioneringstoelage, wordt voor het verschil een overbruggingstoelage toegekend. Daarnaast wordt de functioneringstoelage tijdelijk op nul gesteld, indien de militair tijdelijk wordt bevorderd en wordt in voorkomend geval eveneens een overbruggingstoelage toegekend.

Onderdeel I

Deze wijziging van het Inkomstenbesluit militairen betreft de invoering van een bevorderingstoeslag die in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2009 zal worden toegekend aan militairen die als gevolg van het toewijzen van een functie waaraan een hogere rang is verbonden worden bevorderd. Vanwege de verhoging van de ontslagleeftijd zal de doorstroom naar hogere functies in zijn algemeenheid tijdelijk vertraging ondervinden. Ofschoon er geen sprake meer is van vaste looptijden in rang is overeengekomen, dat hiervoor in de genoemde periode een compensatie zal worden geboden door middel van een toeslag ter waarde van vier maal het verschil in salarisbedrag bij elke bevordering. Deze toeslag wordt niet toegekend bij bevorderingen tijdens opleiding, of voor bevorderingen waarbij geen sprake is van toewijzing van een functie waaraan een hogere rang is verbonden, zoals de bevorderingen tot matroos der tweede en eerste klasse, soldaat der eerste klasse, korporaal der eerste klasse, sergeant der eerste klasse of de bevordering van LTZ3/tlnt tot LTZ2/elnt. De toeslag wordt evenmin toegekend bij tijdelijke bevorderingen.

Onderdeel K, onder 1

Vanwege een noodzakelijk geachte afstemming van de arbeidsvoorwaarden van het personeel in dienst van het Huis van Hare Majesteit de Koningin en bepaalde functionarissen behorende tot het Militaire Huis wordt aan bepaalde militaire functionarissen, gelet op de omstandigheden van hun functie, een toelage toegekend.

Onderdeel K, onder 2

De bepalingen voor de minimum vakantie-uitkering en de verlenging van de salarisschaal zijn redactioneel aangepast aan de nieuwe systematiek van salarisnummers.

Onderdeel L

De eindejaarsuitkering is met ingang van 1 januari 2000 verhoogd.

Onderdeel M

De salaristabellen voor militair personeel zijn aangepast als gevolg van de vervanging van de voor bezoldiging geldende diensttijdbepalingen door salarisnummers.

Daarnaast is een aantal andere maatregelen in de salaristabellen verwerkt:

– de voor militairen geldende jeugdsalarissen zijn vervallen;

– het basisniveau van het salaris voor militairen is het salaris dat behoorde bij het jeugdsalaris van een 19-jarige; dit salaris is opgenomen als salarisnummer nul;

– de bijzondere diensttijdbepalingen voor officieren zijn niet overgenomen in de nieuwe systematiek; om aansluiting te behouden tussen de salarisschalen zijn de salarisschalen voor officieren neerwaarts verschoven ten opzichte van de salarisschalen voor niet-officieren;

– uit de salarisschalen van LTZ2OC/kapitein en van LTZ1/majoor zijn de drie laagste salarisbedragen verwijderd; aan de salarisschalen van LTZ1/majoor zijn drie extra bedragen toegevoegd;

– bij de rangen van LTZ3/tlnt en LTZ2/elnt is geen van de voormalige jeugdsalarissen overgenomen in de nieuwe tabellen;

– aan de salarisschalen van korporaal (KM) en sergeant (KL/KLu) zijn drie extra bedragen toegevoegd en aan de salarisschaal van de sergeant der eerste klasse (KL/KLu) is één extra bedrag toegevoegd.

Onderdeel N

Met ingang van 1 juni 2001 zijn geen situaties meer denkbaar waarin een militair na een bevordering aanspraak maakt op een lager salaris. In artikel 24a is overgangsrecht opgenomen voor militairen die vóór 1 juni 2001 op die gronden een overbruggingstoelage is toegekend.

Onderdeel P

De verlengde salarisschaal van LTZ1 is per 1 juni 2001 opgenomen in de reguliere salaristabel. Tabel 1 van bijlage C is daarmee komen te vervallen. De tabellen 2 en 3 zijn aangepast aan de nieuwe systematiek van salarisnummers.

Onderdelen O en Q

Met ingang van 1 augustus 2000 is een salarisverhoging van 3,6% van toepassing voor het voor het militair personeel met een lagere rang dan vice-admiraal of luitenant-generaal. Militairen met de rang van vice-admiraal of luitenant-generaal, luitenant-admiraal of generaal volgen de salarisontwikkeling van de sector Rijk. De salarisverhogingen zijn verwerkt in de nieuwe salaristabellen. Tevens is het minimumbedrag vakantie-uitkering met 3,6% verhoogd.

Artikel VII

Door deze wijziging van de Premieregeling c.a. is het mogelijk om de premie met ingang van 1 januari 2001 in vaste bedragen uit te drukken in plaats van als een percentage van de bezoldiging. Daarnaast is de minimale premieaanspraak voor de militair aangesteld voor een bepaalde tijd met ingang van 1 juli 2001 vastgesteld op 5% van het voor hem geldende salaris.

Artikel VIII

Het kan in een aantal situaties voor UKW-ers aantrekkelijk zijn om deel te nemen aan een ander ziektekostenverzekeringsstelsel, omdat veelal dan ook na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar die verzekering kan worden gehandhaafd. De SZVK-verzekering wordt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar beëindigd.

In artikel 90a, tweede lid, van het AMAR is de keuzemogelijkheid opgenomen voor de UKW-er om vrijwillig af te zien van verdere deelname aan de SZVK-verzekering. Daarmee vervalt ook de premieplichtigheid voor die verzekering. Het betreft een éénmalige mogelijkheid om het stelsel te verlaten. Terugkeer in het stelsel op een later moment is niet mogelijk.

In artikel 5 is geregeld dat ook voor deze categorie geldt, op dezelfde voet als voor UKW-ers die wel aan de SZVK-verzekering deelnemen, dat zij geen aanspraak kunnen ontlenen aan de ZVD-regeling.

Artikel IX

Zie de toelichting bij artikel IV, onderdeel H.

Artikel X

Onderdeel A en B

Deze wijziging van het Verplaatsingskostenbesluit militairen is het gevolg van het verdwijnen van de bijzondere hoedanigheid van de makelaar als beëdigd beroepsbeoefenaar.

Deze term is vervangen door «tussenpersoon». Zie Stb. 2000, 540 en Kamerstukken 26 667.

Onderdeel C

Met ingang van 1 juni 2001 wordt de aanspraak op vergoeding van reiskosten van de in België of Duitsland geplaatste militair die in Nederland een eigen huishouding voert, maar die voor het woon-werkverkeer niet dagelijks reist, gelijk aan die van de in Nederland geplaatste militair. Dit betekent dat de huidige aanspraak op vergoeding van reiskosten van eenmaal per twee weken wordt verruimd naar vier maal per vier weken. De aanspraak wordt toegekend voor een periode van maximaal drie jaar vanaf de datum dat de militair aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Na die periode heeft de militair eenmaal per twee weken aanspraak op vergoeding van reiskosten.

Onderdeel D

Ofschoon dit uit de context van het desbetreffende artikel reeds impliciet was af te leiden wordt thans expliciet bepaald dat een aanspraak die niet binnen de desbetreffende periode is genoten, vervalt en derhalve niet kan worden overgeheveld naar een volgende periode.

Onderdeel E

Dit behelst louter redactionele wijzigingen.

Artikel XII

Het defensiepersoneel ontvangt een eenmalige uitkering ter grootte van 1% van het jaarsalaris. Aangezien het een eenmalige uitkering betreft, wordt het peildatumsysteem gehanteerd. Als peildatum geldt 1 december 2000. Dit betekent dat de situatie op genoemde datum bepalend is voor de toekenning van de eenmalige uitkering.

Onderdeel A definieert de belanghebbenden en de berekeningsbasis.

De berekeningsbasis is de over de maand december genoten bezoldiging resp. het salaris dan wel het wachtgeld of de uitkering, eventueel na toepassing van de ter zake geldende anticumulatiebepalingen.

Onderdeel B bepaalt het bedrag van de eenmalige uitkering en het karakter ervan. De vakantie-uitkering (8% van het salaris) maakt deel uit van de berekeningsgrondslag voor de eenmalige uitkering. Voor het actief in dienst zijnde defensiepersoneel bedraagt de eenmalige uitkering derhalve 12,96% (1% x 12 maanden x 1,08) van de feitelijk genoten bezoldiging of het feitelijk genoten salaris op 1 december 2000. Voor het gewezen defensiepersoneel bedraagt de eenmalige uitkering evenwel 12% van de in december 2000 genoten uitkering of het wachtgeld, aangezien de vakantie-uitkering reeds maandelijks in deze uitkering respectievelijk het wachtgeld is verrekend. Voor zover op de uitkering of het wachtgeld de anticumulatie wegens nevenwerkzaamheden wordt toegepast, wordt over het gekorte bedrag geen eenmalige uitkering berekend.

Artikel XII

Onderdeel A

Voor de deelname aan de flexibilisering van de arbeidsduur met ingang van 1 juli 2001 is voor de indiening van het daartoe strekkende verzoek een afwijkende datum bepaald.

Onderdelen B en C

Deze artikelen zijn door de invoering per 1 juni 2001 aangepast door de invoering vakantieverlof in uren voor militairen.

Onderdelen D t/m H en J t/m M

Met ingang van 1 augustus 2000 is een algemene salarisverhoging ingevoerd van 3,6% voor burgerpersoneel dat wordt bezoldigd volgens het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en voor het militair personeel met een lagere rang dan vice-admiraal of luitenant-generaal.

Onderdeel I

Zie toelichting bij artikel V, onderdeel D.

Onderdelen N t/m R

Ingevolge de Wet Brutering overhevelingstoeslag lonen (Wet BOL) worden ter compensatie van het niet meer uitbetalen van de overhevelingstoeslag de aanspraken op grond van het Besluit personenchauffeurs defensie, het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en het Inkomstenbesluit militairen verhoogd met 1,9%.

Onderdelen S en T

Door deze wijziging van de Premieregeling c.a. is het mogelijk om de premie met ingang van 1 januari 2001 in vaste bedragen uit te drukken in plaats van als een percentage van de bezoldiging.

Artikel XIII

Het arbeidsvoorwaardenakkoord van de sector Defensie ziet op een periode van 1 augustus 2000 tot 1 oktober 2001 en is eerst op 13 februari 2001 tot stand gekomen. Hierdoor was het noodzakelijk om aan een aantal onderdelen, die overigens alle een begunstigend karakter hebben, terugwerkende kracht te verlenen. Tevens is dit besluit pas ná 1 juli 2001 in het Staatsblad geplaatst.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 1 behorende bij artikel IV onder I

BIJLAGE B (BBAD, artikel 5, derde lid)

van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie

bevattende het kader (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen aard en niveau van de functies worden bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

Per 1 juni 2001

HOOFDGROEP I (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
Schaal 1Schaal 2 Schaal 3
  103 999
  93 892
 83 67683 787
73 33373 56673 676
63 23463 45163 566
53 14953 33353 451
43 08243 23443 333
33 01833 14933 149
22 96223 01823 018
12 84112 90412 904
02 52902 65202 841
J 212 212J 212 276J 212 557
J 201 960J 202 023J 202 273
J 191 707J 191 770J 191 989
HOOFDGROEP II (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIcNiveaugroep IId
Schaal 3Schaal 4Schaal 5Schaal 6
 114 206114 419114 629
103 999104 103104 314104 520
93 89293 99994 20694 419
83 78783 89284 10384 314
73 67673 78773 99974 206
63 56663 67663 89264 103
53 45153 56653 78753 999
43 33343 45143 67643 892
33 14933 23433 56633 787
23 01823 08223 33323 566
12 90412 96213 14913 333
02 84102 90403 01803 234
J 212 557J 212 614J 212 716 
J 202 273J 202 323J 202 414 
J 191 989J 192 033J 192 113 
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc
Schaal 5Schaal 6 Schaal 7
114 419114 629115 106
104 314104520104 986
94 20694 41994 855
84 10384 31484 740
73 99974 20674 629
63 89264 10364 520
53 78753 99954 419
43 67643 89244 314
33 56633 78734 206
23 33323 56623 999
13 14913 33313 787
03 01803 23403 676
J 212 716  
J 202 414  
J 192 113  
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe 
Schaal 8Schaal 9 
105 647   
95 548   
85 43986 391  
75 32376 181   
65 21065 952  
55 10655 748   
44 98645 548  
34 85535 323   
24 62925 106  
14 41914 855   
04 20604 629  
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVc
Schaal 8Schaal 9 Schaal 10
  127 007
  116 788
105 647 106 592
95 548 96 391
85 43986 39186 181
75 32376 18175 952
65 21065 95265 748
55 10655 74855 548
44 98645 54845 323
34 85535 32335 106
24 62925 10624 855
14 41914 85514 629
04 20604 62904 419
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVdNiveaugroep IVe 
Schaal 11Schaal 12 
118 173   
108 064109 296   
97 86199 167  
87 65188 903   
77 44178 692  
67 23068 490   
57 00758 279  
46 78848 064   
36 59237 861  
26 39127 651   
16 18117 441  
05 95207 230  
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VaNiveaugroep VbNiveaugroep Vc
Schaal 10Schaal 11 Schaal 12
127 007  
116 788118 173 
106 592108 064109 296
96 39197 86199 167
86 18187 65188 903
75 95277 44178 692
65 74867 23068 490
55 54857 00758 279
45 32346 78848 064
35 10636 59237 861
24 85526 39127 651
14 62916 18117 441
04 41905 95207 230
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VdNiveaugroep VeNiveaugroep Vf
Schaal 13Schaal 14 Schaal 15
1010 3601011 4321012 561
910 221911 079912 173
810 084810 785811 797
7 9 958710 499711 432
6 9 693610 221611 079
5 9 42959 958510 785
4 9 16749 693410 499
3 8 90339 429310 221
2 8 69229 16729 958
1 8 49018 90319 693
0 8 27908 69209 429
HOOFDGROEP VI (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIcNiveaugroep VId
Schaal 13Schaal 14 Schaal 15Schaal 16
1010 3601011 4321012 5611013 613
910 221911 079912 173913 376
810 084810 785811 797812 962
79 958710 499711 432712 561
69 693610 221611 079612 173
59 42959 958510 785511 797
49 16749 693410 499411 432
38 90339 429310 221311 079
28 69229 16729 958210 785
18 49018 90319 693110 499
08 27908 69209 429010 221

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 2 behorende bij artikel VI onder O

Bijlage A

(IBM, artikel 4, eerste lid)

Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke marine met ingang van 1 juni 2001

salarisnummermatr3matr2matr1kplsgtsmjraooltz3ltz2ltz2ocltz1kltzktzcdrsbnvadmltadm vadm*
01 6921 7632 4302 4872 564            
11 8991 9802 7782 8422 930            
22 1322 2213 1253 1983 297            
32 3912 4913 4723 5533 6633 8243 970          
42 5842 7013 5973 6393 7473 8974 042          
52 9703 0553 6613 7293 8243 9754 115          
63 0043 1023 7333 7943 8974 0484 1334 2264 420        
73 0403 1503 7863 8603 9754 1204 2064 4304 624        
83 0753 1983 8383 9244 0484 1854 2814 6344 827        
93 1113 2463 8903 9914 1204 2574 3574 7834 995        
103 1463 2953 9444 0534 1854 3334 4324 9445 153        
113 1823 3443 9994 1154 2574 4094 5105 1075 302        
124 1804 33344764 5855 2485 458        
134 2414 40945434 6645 4025 6025 948       
144 3094 47645854 7405 5485 7336 087       
154 3744 54346624 8185 6785 8736 233       
164 4384 61747374 9035 9826 333       
174 5104 68848124 9886 0896 426       
184 7584 8965 0716 1996 5176 899      
194 8324 9835 1446 2976 6187 120      
204 9125 0625 2146 4526 7127 3377 543     
215 1365 2926 5906 8557 5477 807     
225 2105 3696 7377 0157 7578 009     
235 2895 4467 1697 9588 223     
245 3675 5197 3198 1718 434     
255 4465 5888 3808 636     
265 5215 6958 5808 847     
275 5925 8028 7609 057     
285 9128 9399 2689 463    
296 0249 1189 4759 975    
306 1349 2959 68510 212    
319 3799 89510 451    
329 46210 04810 674    
339 69210 24011 02411 40413 096  
3410 42511 37911 96113 460  
3510 68211 85712 75114 111  
3611 07412 35113 14114 775  
3712 85713 86715 453  
3813 37114 61316 15017 07818 205

* vice–admiraal met de functie van bevelhebber der zeestrijdkrachten

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 3 behorende bij artikel VI onder O

Bijlage B

(IBM, artikel 4, eerste lid)

Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht met ingang van 1 juni 2001

salarisnummersldsld1kplkpl1sgtsgt1smaooopzkaptlntelntkapmajlkolkolbgengenmlgen genm**gen lgen*
01 6921 7632 1602 2882 419 2 5152 612            
11 8991 9802 4692 6142 765 2 8742 985            
22 1322 2212 7772 9413 110 3 2343 358            
32 3912 4913 0863 2683 4563 5043 5933 731            
42 5842 7013 1653 3653 5663 6173 7313 881            
52 9703 0553 2463 4243 6773 7313 8243 942            
63 0043 1023 3333 4813 7333 8243 9423 999  4 1524 291        
73 0403 1503 3993 5373 7873 8813 9994 061  4 3634 504        
83 0753 1983 4633 5953 8423 9424 0614 1204 139 4 5704 720        
93 1113 2463 5263 6483 8953 9994 1204 3094 324 4 7204 869        
103 1463 2953 5913 7103 9514 0614 1834 3744 393 4 8695 037        
113 1823 3443 6523 7644 0034 1204 2434 43844544 5405 0375 186        
123 7213 8174 0534 1834 3094 5104 5234 8005 1865 335        
133 7813 8694 1154 2434 3744 5804 5984 8735 3355 4875 801       
143 9214 1804 3094 4384 6534 6694 9675 4875 6245 925       
153 9754 2414 3744 5104 7264 7425 0395 6245 7486 051       
164 3094 4384 5804 8004 8185 1185 8816 181       
174 3744 5104 6534 8734 8995 1826 0116 302       
184 4384 5804 7264 9674 9855 2536 1456 421       
194 5104 6534 8005 0395 0625 3266 2736 5376 906      
204 7264 8735 1185 1315 4046 3916 6527 1257 412     
214 8004 9675 1825 2015 4766 4946 7797 3407 619     
224 8735 0395 2535 2725 5926 6186 9047 5497 829     
235 1185 3265 3445 7027 0417 7608 031     
245 1825 4045 4235 8137 1727 9648 245     
255 2535 4765 4955 9278 1808 456     
265 3265 5925 6116 0408 3928 658     
275 4045 7025 7216 1458 5968 869     
285 4765 8135 8316 2488 8089 0799 313    
295 9275 9446 3488 9749 3239 861    
306 0406 0536 4369 2709 57010 129    
319 3799 81610 396    
329 46210 04810 674    
339 69210 24011 02411 40413 096  
3410 42511 37911 96113 460  
3510 68211 85712 75114 111  
3611 07412 35113 14114 775  
3712 85713 86715 453  
3813 37114 61316 15017 07818 205

* luitenant–generaal met de functie van bevelhebber der landstrijdkrachten of bevelhebber der luchtstrijdkrachten.

** generaal-majoor met de functie van commandant van het wapen der Koninklijke marechaussee.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 4 behorende bij artikel VI, onder Q

Bijlage C

(IBM, artikelen 5 en 24)

Bedragen met ingang van 1 juni 2001

Tabel 2: Verhoging salaris (IBM, artikel 5, derde lid)

aantal jaren dat aanspraak heeft bestaan op het hoogste niveau van de geldende schaalKoninklijke MarineKoninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht 
 matr1kplkpl1
6 of meer864986
8 of meer170100170
10 of meer257145257
14 of meer257344
18 of meer344

Bijlage 5 behorende bij artikel VI, onder Q

Tabel 3: Verlenging salarischaal (IBM, artikel 24)

De salarisschalen worden verlengd met ten hoogste drie verhogingen, elk van hetgeen resulteert in de volgende bedragen: f 160
tlntelntkap
salarisnummerbedragsalarisnummerbedragsalarisnummerbedrag
165 784236 778257 332
175 944246 938267 492
186 104257 098277 652

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 6 behorende bij artikel XII onder G

BIJLAGE B (BBAD, artikel 5, derde lid)

van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie

bevattende het kader (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen aard en niveau van de functies worden bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

Per 1 augustus 2000

HOOFDGROEP I (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
Schaal 1Schaal 2 Schaal 3
  93 820
  83 716
 73 50073 608
63 17463 38663 500
53 09053 27153 386
43 02443 17443 271
32 96133 09033 090
22 90722 96122 961
12 78812 85012 850
02 48202 60302 788
J 212 171J 212 233J 212 509
J 201 923J 201 985J 202 230
J 191 675J 191 737J 191 952
J 181 427J 181 489J 181 673
J 171 335J 171 364J 171 394
J 161 335J 161 364J 161 394
J 151 335J 151 364 
HOOFDGROEP II (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIcNiveaugroep IId
Schaal 3Schaal 4 Schaal 5Schaal 6
 104 027104 234104 436
93 82093 92494 12794 337
83 71683 82084 02784 234
73 60873 71673 92474 127
63 50063 60863 82064 027
53 38653 50053 71653 924
43 27143 38643 60843 820
33 09033 17433 50033 716
22 96123 02423 27123 500
12 85012 90713 09013 271
02 78802 85002 96103 174
J 212 509J 212 565J 212 665 
J 202 230J 202 280J 202 369 
J 191 952J 191 995J 192 073 
J 181 673J 181 710J 181 777 
J 171 394J 171 425J 171 481 
J 161 394J 161 425  
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc
Schaal 5Schaal 6 Schaal 7
104 234104 436104 893
94 12794 33794 765
84 02784 23484 652
73 92474 12774 543
63 82064 02764 436
53 71653 92454 337
43 60843 82044 234
33 50033 71634 127
23 27123 50023 924
13 09013 27113 716
02 96103 17403 608
J 212 665  
J 202 369  
J 192 073  
J 181 777  
J 171 481  
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe 
Schaal 8Schaal 9 
105 542   
95 444   
85 33886 271  
75 22476 065   
65 11365 841  
55 01155 641   
44 89345 444  
34 76535 224   
24 54325 011  
14 33714 765   
04 12704 543  
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVc
Schaal 8Schaal 9 Schaal 10
  126 876
  116 661
105 542 106 469
95 444 96 271
85 33886 27186 065
75 22476 06575 841
65 11365 84165 641
55 01155 64155 444
44 89345 44445 224
34 76535 22435 011
24 54325 01124 765
14 33714 76514 543
04 12704 54304 337
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVdNiveaugroep IVe 
Schaal 11Schaal 12 
118 039   
107 930109 162   
97 72799 033  
87 51788 769   
77 30778 558  
67 09668 356   
56 87658 145  
46 66147 930   
36 46937 727  
26 27127 517   
16 06517 307  
05 84107 096  
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VaNiveaugroep VbNiveaugroep Vc
Schaal 10Schaal 11 Schaal 12
126 876  
116 661118 039 
106 469107 930109 162
96 27197 72799 033
86 06587 51788 769
75 84177 30778 558
65 64167 09668 356
55 44456 87658 145
45 22446 66147 930
35 01136 46937 727
24 76526 27127 517
14 54316 06517 307
04 33705 84107 096
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VdNiveaugroep VeNiveaugroep Vf
Schaal 13Schaal 14 Schaal 15
1010 2261011 2981012 427
910 087910 945912 039
89 950810 651811 663
79 824710 365711 298
69 559610 087610 945
59 29559 824510 651
49 03349 559410 365
38 76939 295310 087
28 55829 03329 824
18 35618 76919 559
08 14508 55809 295
HOOFDGROEP VI (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIcNiveaugroep VId
Schaal 13Schaal 14 Schaal 15Schaal 16
1010 2261011 2981012 4271013 479
910 087910 945912 039913 242
89 950810 651811 663812 828
79 824710 365711 298712 427
69 559610 087610 945612 039
59 29559 824510 651511 663
49 03349 559410 365411 298
38 76939 295310 087310 945
28 55829 03329 824210 651
18 35618 76919 559110 365
08 14508 55809 295010 087

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 7 behorende bij artikel XII, onder L

Bijlage A

(IBM, artikel 4, eerste lid)

Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke marine (met ingang van 1 augustus 2000)

diensttijdmatr3matr2matr1kplsgtsmjraooltz3ltz2ltz2ocltz1kltzktzcdrsbnvadmltadm vadm*
J161 4251 4551 704
J171 4251 4551 704
J181 4841 5462 0452 0922 1572 729
J191 6611 7312 3862 4412 5173 184
J201 8641 9432 7262 7902 8763 6383 790
J212 0922 1803 0673 1383 2364 0934 263
                  
004 1474 33816 85917 980
014 3484 538
022 3462 4443 4083 4873 5953 7533 8964 5484 737
032 5362 6513 5303 5713 6773 8243 9674 6944 902
042 9152 9983 5933 6593 7533 9014 0384 8515 0575 329
052 9483 0443 6633 7243 8243 9724 0565 0115 2035 552
062 9833 0913 7163 7883 9014 0434 1285 1505 3575 691
073 0183 1383 7663 8513 9724 1074 2025 3025 4975 837
083 0533 1853 8183 9174 0434 1784 2765 4455 6265 974
093 0883 2333 8703 9784 1074 2524 3495 5725 7636 1176 376
103 1233 2813 9244 0384 1784 3274 4265 8716 2156 442
114 1024 2524 3934 5005 9756 3066 562
124 1624 3274 4594 5776 0836 3956 770
134 2294 3934 5004 6526 1806 4946 991
144 4594 5754 7286 3316 5877 2087 414
154 5314 6494 8126 4676 7287 4187 678
164 6004 7234 8956 6116 8867 6287 880
174 6694 8044 9777 0407 8298 094
184 7424 8905 0487 1908 0428 305
194 8214 9685 1178 2518 507
205 0405 1948 4518 718
215 1135 2698 6318 928
225 1905 3448 8109 1399 334
235 2675 4168 9899 3469 846
245 3445 4849 1669 55610 083
255 4185 5889 76610 322
265 4885 6949 91910 545
275 80210 11110 89511 27512 967
285 91210 29611 25011 83213 331
296 02010 55311 72812 62213 982
3010 94512 22213 01214 646
3112 72813 73815 324
3213 24214 48416 021

* vice-admiraal met de functie van bevelhebber der zeestrijdkrachten.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 8 behorende bij artikel XII, onder L

Bijlage B

(IBM, artikel 4, eerste lid)

Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht (met ingang van 1 augustus 2000)

dienst- tijdsldsld1kplkpl1sgtsgt1smaooopzkaptlntelntkapmajlkolkolbgengenmlgen genm**gen lgen*
J161 4251 4551 514
J171 4251 4551 5141 6041 6961 831
J181 4841 5461 8171 9242 0352 1162 1972 6912 779
J191 6611 7312 1202 2452 3742 4682 5633 1403 242
J201 8641 9432 4222 5662 7132 8212 9293 5883 706
J212 0922 1802 7252 8863 0523 1733 2954 0374 169
                     
004 0754 21116 85917 980
014 2824 420
022 3462 4443 0283 2073 3913 4383 5263 6614 4854 632
032 5362 6513 1063 3023 5003 5503 6613 8094 6324 779
042 9152 9983 1863 3613 6083 6613 7533 8694 7794 9435161
052 9483 0443 2713 4173 6633 7533 8693 9254 9435 0895442
062 9833 0913 3353 4713 7163 8093 9253 9855 0895 2365558
073 0183 1383 3983 5283 7703 8693 9854 04340625 2365 3855692
083 0533 1853 4603 5803 8223 9254 0434 22942435 3855 5205814
093 0883 2333 5243 6413 8783 9854 1054 2934 3115 5205 6415 938
103 1233 2813 5843 6943 9284 0434 1644 3554 3714 4555 7726  0666  290
113 6523 7453 9784 1054 2294 4264 4394 7105 8996 1856 373
123 7103 7974 0384 1644 2934 4944 5124 7826 0306 3016 570
133 8484 1024 2294 3554 5664 5824 8746 1566 4156 777
143 9014 1624 2934 4264 6384 6534 9456 2726 5276 9967 283
154 2294 3554 4944 7104 7285 0226 3736 6527 2117 490
164 4264 5664 7824 8085 0866 4946 7757 4207 700
174 4944 6384 8744 8925 1556 9127 6317 902
184 5664 7104 9454 9685 2277 0437 8358 116
194 6384 7825 0225 0355 3038 0518 327
204 7104 8745 0865 1045 3748 2638 529
214 9455 1555 1745 4888 4678 740
225 0225 2275 2455 5968 6798 9509 184
235 0865 3035 3225 7058 8459 1949 732
245 1555 3745 3925 8169 1419 44110 000
255 2275 4885 5065 9279 68710 267
265 3035 5965 6146 0309 91910 545
275 3745 7055 7226 13110 11110 89511 27512 967
285 8165 8346 23010 29611 25011 83213 331
295 9275 9406 31610 55311 72812 62213 982
3010 94512 22213 01214 646
3112 72813 73815 324
3213 24214 48416 021

* luitenant–generaal met de functie van bevelhebber der landstrijdkrachten of bevelhebber der luchtstrijdkrachten.

** generaal–majoor met de functie van commandant van het wapen der Koninklijke marechaussee.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 9 behorende bij artikel XII, onder M

Bijlage C

(IBM, artikelen 4, 5 en 24)

Bedragen met ingang van 1 augustus 2000

Tabel 1: Verlenging salarisschaal Ltz1 (IBM, artikel 4, tweede lid)

diensttijdbedrag
25 . . . . . 9 250
26 . . . . . 9 333
27 . . . . . 9 563

Bijlage 10 behorende bij artikel XII, onder M

Tabel 2: Verhoging salaris (IBM, artikel 5, derde lid)

aantal jaren dat aanspraak heeft bestaan op het hoogste bedrag van de geldende schaalKoninklijke MarineKoninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht 
hoogste bedrag van de geldende schaalmatr1kplkplkpl1sgt
6 of meer8484488484
8 of meer16716799167167
10 of meer252142252
14 of meer252338
18 of meer338

Bijlage 11 behorende bij artikel XII, onder M

Tabel 3: Verlenging salarischaal (IBM, artikel 24)

De salarisschalen worden verlengd met ten hoogste drie verhogingen, elk van hetgeen resulteert in de volgende bedragen: f 157
tlntelntkap
diensttijdbedragdiensttijdbedragdiensttijdbedrag
105 677176 651197 200
115 834186 808207 357
125 991196 965217 514

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 12 behorende bij artikel XII onder N

BIJLAGE B (BBAD, artikel 5, derde lid)

van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie

bevattende het kader (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen aard en niveau van de functies worden bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

Per 1 januari 2001

HOOFDGROEP I (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
Schaal 1Schaal 2 Schaal 3
  103 999
  93 892
 83 67683 787
73 33373 56673 676
63 23463 45163 566
53 14953 33353 451
43 08243 23443 333
33 01833 14933 149
22 96223 01823 018
12 84112 90412 904
02 52902 65202 841
J 212 212J 212 276J 212 557
J 201 960J 202 023J 202 273
J 191 707J 191 770J 191 989
J 181 454J 181 517J 181 705
J 171 361J 171 390J 171 421
J 161 361J 161 390J 161 421
J 151 361J 151 390 
HOOFDGROEP II (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIcNiveaugroep IId
Schaal 3Schaal 4 Schaal 5Schaal 6
 114 206114 419114 629
103 999104 103104 314104 520
93 89293 99994 20694 419
83 78783 89284 10384 314
73 67673 78773 99974 206
63 56663 67663 89264 103
53 45153 56653 78753 999
43 33343 45143 67643 892
33 14933 23433 56633 787
23 01823 08223 33323 566
12 90412 96213 14913 333
02 84102 90403 01803 234
J 212 557J 212 614J 212 716 
J 202 273J 202 323J 202 414 
J 191 989J 192 033J 192 113 
J 181 705J 181 742J 181 811 
J 171 421J 171 452J 171 509 
J 161 421J 161 452  
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc
Schaal 5Schaal 6 Schaal 7
114 419114 629115 106
104 314104 520104 986
94 20694 41994 855
84 10384 31484 740
73 99974 20674 629
63 89264 10364 520
53 78753 99954 419
43 67643 89244 314
33 56633 78734 206
23 33323 56623 999
13 14913 33313 787
03 01803 23403 676
J 212 716  
J 202 414  
J 192 113  
J 181 811  
J 171 509  
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe 
Schaal 8Schaal 9 
105 647   
95 548   
85 43986 391  
75 32376 181   
65 21065 952  
55 10655 748   
44 98645 548  
34 85535 323   
24 62925 106  
14 41914 855   
04 20604 629  
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVc
Schaal 8Schaal 9 Schaal 10
  127 007
  116 788
105 647 106 592
95 548 96 391
85 43986 39186 181
75 32376 18175 952
65 21065 95265 748
55 10655 74855 548
44 98645 54845 323
34 85535 32335 106
24 62925 10624 855
14 41914 85514 629
04 20604 62904 419
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVdNiveaugroep IVe 
Schaal 11Schaal 12 
118 173   
108 064109 296   
97 86199 167  
87 65188 903   
77 44178 692  
67 23068 490   
57 00758 279  
46 78848 064   
36 59237 861  
26 39127 651   
16 18117 441  
05 95207 230  
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VaNiveaugroep VbNiveaugroep Vc
Schaal 10Schaal 11 Schaal 12
127 007  
116 788118 173 
106 592108 064109 296
96 39197 86199 167
86 18187 65188 903
75 95277 44178 692
65 74867 23068 490
55 54857 00758 279
45 32346 78848 064
35 10636 59237 861
24 85526 39127 651
14 62916 18117 441
04 41905 95207 230
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VdNiveaugroep VeNiveaugroep Vf
Schaal 13Schaal 14 Schaal 15
1010 3601011 4321012 561
910 221911 079912 173
810 084810 785811 797
79 958710 499711 432
69 693610 221611 079
59 42959 958510 785
49 16749 693410 499
38 90339 429310 221
28 69229 16729 958
18 49018 90319 693
08 27908 69209 429
HOOFDGROEP VI (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIcNiveaugroep VId
Schaal 13Schaal 14 Schaal 15Schaal 16
1010 3601011 4321012 5611013 613
910 221911 079912 173913 376
810 084810 785811 797812 962
79 958710 499711 432712 561
69 693610 221611 079612 173
59 42959 958510 785511 797
49 16749 693410 499411 432
38 90339 429310 221311 079
28 69229 16729 958210 785
18 49018 90319 693110 499
08 27908 69209 429010 221

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 13 behorende bij artikel XII onder Q

Bijlage A

(IBM, artikel 4, eerste lid)

Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke marine met ingang van 1 januari 2001

diensttijdmatr3matr2matr1kplsgtsmjraooltz3ltz2ltz2ocltz1kltzktzcdrsbnvadmltadm vadm*
J161 4521 4821 736
J171 4521 4821 736
J181 5121 5752 0832 1322 1982 780
J191 6921 7632 4302 4872 5643 244
J201 8991 9802 7782 8422 9303 7073 862
J212 1322 2213 1253 1983 2974 1714 344
                  
004 2264 42017 07818 205
014 4304 624
022 3912 4913 4723 5533 6633 8243 9704 6344 827
032 5842 7013 5973 6393 7473 8974 0424 7834 995
042 9703 0553 6613 7293 8243 9754 1154 9445 1535 430
053 0043 1023 7333 7943 8974 0484 1335 1075 3025 658
063 0403 1503 7863 8603 9754 1204 2065 2485 4585 799
073 0753 1983 8383 9244 0484 1854 2815 4025 6025 948
083 1113 2463 8903 9914 1204 2574 3575 5485 7336 087
093 1463 2953 9444 0534 1854 3334 4325 6785 8736 2336 497
103 1823 3443 9994 1154 2574 4094 5105 9826 3336 565
114 1804 3334 4764 5856 0896 4266 687
124 2414 4094 5434 6646 1996 5176 899
134 3094 4764 5854 7406 2976 6187 120
144 5434 6624 8186 4526 7127 3377 543
154 6174 7374 9036 5906 8557 5477 807
164 6884 8124 9886 7377 0157 7578 009
174 7584 8965 0717 1697 9588 223
184 8324 9835 1447 3198 1718 434
194 9125 0625 2148 3808 636
205 1365 2928 5808 847
215 2105 3698 7609 057
225 2895 4468 9399 2689 463
235 3675 5199 1189 4759 975
245 4465 5889 2959 68510 212
255 5215 6959 89510 451
265 5925 80210 04810 674
275 91210 24011 02411 40413 096
286 02410 42511 37911 96113 460
296 13410 68211 85712 75114 111
3011 07412 35113 14114 775
3112 85713 86715 453
3213 37114 61316 150

* vice-admiraal met de functie van bevelhebber der zeestrijdkrachten.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 14 behorende bij artikel XII onder Q

Bijlage B

(IBM, artikel 4, eerste lid)

Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht met ingang van 1 januari 2001

dienst-tijdsldsld1kplkpl1sgtsgt1smaooopzkaptlntelntkapmajlkolkolbgengenmlgen genm**gen lgen*
J161 4521 4821 543
J171 4521 4821 5431 6341 7281 866
J181 5121 5751 8521 9612 0742 1562 2392 7422 832
J191 6921 7632 1602 2882 4192 5152 6123 1993 304
J201 8991 9802 4692 6142 7652 8742 9853 6563 776
J212 1322 2212 7772 9413 1103 2343 3584 1134 248
                     
004 1524 29117 07818 205
014 3634 504
022 3912 4913 0863 2683 4563 5043 5933 7314 5704 720
032 5842 7013 1653 3653 5663 6173 7313 8814 7204 869
042 9703 0553 2463 4243 6773 7313 8243 9424 8695 0375 259
053 0043 1023 3333 4813 7333 8243 9423 9995 0375 1865 545
063 0403 1503 3993 5373 7873 8813 9994 0615 1865 3355 663
073 0753 1983 4633 5953 8423 9424 0614 1204 1395 3355 4875 801
083 1113 2463 5263 6483 8953 9994 1204 3094 3245 4875 6245 925
093 1463 2953 5913 7103 9514 0614 1834 3744 3935 6245 7486 051
103 1823 3443 6523 7644 0034 1204 2434 4384 4544 5405 8816 1816 409
113 7213 8174 0534 1834 3094 5104 5234 8006 0116 3026 494
123 7813 8694 1154 2434 3744 5804 5984 8736 1456 4216 695
133 9214 1804 3094 4384 6534 6694 9676 2736 5376 906
143 9754 2414 3744 5104 7264 7425 0396 3916 6527 1257 412
154 3094 4384 5804 8004 8185 1186 4946 7797 3407 619
164 5104 6534 8734 8995 1826 6186 9047 5497 829
174 5804 7264 9674 9855 2537 0417 7608 031
184 6534 8005 0395 0625 3267 1727 9648 245
194 7264 8735 1185 1315 4048 1808 456
204 8004 9675 1825 2015 4768 3928 658
215 0395 2535 2725 5928 5968 869
225 1185 3265 3445 7028 8089 0799 313
235 1825 4045 4235 8138 9749 3239 861
245 2535 4765 4955 9279 2709 57010 129
255 3265 5925 6116 0409 81610 396
265 4045 7025 7216 14510 04810 674
275 4765 8135 8316 24810 24011 02411 40413 096
285 9275 9446 34810 42511 37911 96113 460
296 0406 0536 43610 68211 85712 75114 111
3011 07412 35113 14114 775
3112 85713 86715 453
3213 37114 61316 150

* luitenant-generaal met de functie van bevelhebber der landstrijdkrachten of bevelhebber der luchtstrijdkrachten.

** generaal-majoor met de functie van commandant van het wapen der Koninklijke marechaussee.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Bijlage 15 behorende bij artikel XII, onder R

Bijlage C

(IBM, artikelen 4, 5 en 24)

Bedragen met ingang van 1 januari 2001

Tabel 1: Verlenging salarisschaal Ltz1 (IBM, artikel 4, tweede lid)

diensttijdbedrag
25 . . . . . 9 379
26 . . . . . 9 462
27 . . . . . 9 692

Bijlage 16 behorende bij artikel XII, onder R

Tabel 2: Verhoging salaris (IBM, artikel 5, derde lid)

aantal jaren dat aanspraak heeft bestaan op het hoogste bedrag van de geldende schaalKoninklijke MarineKoninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht 
 matr1kplkplkpl1sgt
6 of meer8686498686
8 of meer170170100170170
10 of meer257145257
14 of meer257344
18 of meer344

Bijlage 17 behorende bij artikel XII, onder R

Tabel 3: Verlenging salarischaal (IBM, artikel 24)

De salarisschalen worden verlengd met ten hoogste drie verhogingen, elk van hetgeen resulteert in de volgende bedragen: f 160
tlntelntkap
diensttijdbedragdiensttijdbedragdiensttijdbedrag
105 784176 778197 332
115 944186 938207 492
126 104197 098217 652

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Stb. 1982, 279, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
2

Stb. 1996, 192, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, Stb. 348.

XNoot
3

Stb. 1999, 114, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, Stb. 348.

XNoot
4

Stb. 1993, 345, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, Stb. 348.

XNoot
5

Stb. 1993, 350, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
6

Stb. 1996, 27, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 juni 2001, Stb. 342.

XNoot
7

Stb. 1982, 648, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 januari 2000, Stb. 79.

XNoot
8

Stb. 1997, 357, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 februari 2000, Stb. 137.

XNoot
9

Stcrt. 1993, 48, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
10

Stb. 1991, 412, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 augustus 2000, Stb. 329.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 december 2001, nr. 240.

Naar boven