Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2000, 250 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2000, 250 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 5 april 2000, nr. WJZ/2000/11620 (1711), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op de artikelen 4, derde en vierde lid, 5, vierde lid, en 6, vierde en vijfde lid, van de Les- en cursusgeldwet;
De Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2000, nr. W05.00.0145/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 26 mei, nr. 2000/21484 (1711), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
cursist: degene die een opleiding volgt als bedoeld in artikel 15, eerste lid,
cursusgeld: krachtens artikel 15 vastgesteld bedrag,
cursusgeldperiode: periode die gelijk is aan de duur van de opleiding met een maximum van een cursusjaar,
cursusgeldplichtige: cursist of indien deze minderjarig is, de wettelijke vertegenwoordiger,
lesgeld: krachtens artikel 5, tweede lid, van de wet voor het desbetreffende schooljaar vastgestelde bedrag,
lesgeldplichtige: degene die krachtens de wet lesgeld is verschuldigd,
schooljaar: tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend,
teldatum: bij of krachtens deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Experimentenwet onderwijs aangewezen tijdstip in het schooljaar waarop ten behoeve van de bekostiging uit 's Rijks kas het aantal leerlingen van een dagschool wordt vastgesteld,
wet: Les- en cursusgeldwet.
1. Een aanvraag tot inschrijving van een leerling bij een dagschool kan uitsluitend worden gedaan door inlevering bij de dagschool van een onderwijskaart. Deze kaart wordt ingevuld en ondertekend door de leerling of indien deze minderjarig is, door de wettelijke vertegenwoordiger. Door ondertekening van de kaart verklaart de aanvrager dat hij bekend is met de wettelijke verplichting tot het betalen van lesgeld.
2. De lesgeldplicht gaat in op de eerste dag van het desbetreffende schooljaar of, indien de leerling in de loop van het schooljaar wordt ingeschreven, op de datum van inschrijving.
3. Inschrijving geschiedt door of namens het bevoegd gezag. Na medeondertekening door of namens het bevoegd gezag geldt de onderwijskaart als bewijs van inschrijving.
4. De onderwijskaart wordt door de IB-Groep verstrekt. De vragen die de onderwijskaart bevat, worden bij ministeriële regeling bepaald. In ieder geval bevat de kaart:
a. de naam en het adres van de leerling en, indien deze minderjarig is, van de wettelijke vertegenwoordiger, en
b. het nummer waaronder de leerling bij de IB-Groep is geregistreerd.
1. Het bevoegd gezag beëindigt de inschrijving van de leerling op aanvraag van de lesgeldplichtige of zodra de leerling de opleiding met goed gevolg heeft afgesloten. Het bevoegd gezag verstrekt een bewijs van uitschrijving aan de lesgeldplichtige.
2. Het bewijs van uitschrijving bevat bij ministeriële regeling te bepalen gegevens. In ieder geval bevat het bewijs van uitschrijving:
a. de naam van de lesgeldplichtige,
b. de naam van de leerling,
c. het nummer waaronder de leerling bij de IB-Groep is geregistreerd, en
d. de datum waarop de inschrijving is beëindigd.
1. Het lesgeld wordt door de lesgeldplichtige voldaan door bijschrijving van het verschuldigde bedrag op de bank- of postbankrekening van de IB-Groep. De lesgeldplichtige heeft de keuze tussen:
a. betaling ineens door gebruikmaking van een aan hem toegezonden acceptgirokaart binnen een maand na dagtekening van deze acceptgirokaart, en
b. betaling ineens of in termijnen door een opdracht tot automatische incasso aan de IB-Groep.
2. Indien de lesgeldplichtige een opdracht tot automatische incasso voor betaling in één termijn heeft verstrekt en de leerling voor 1 oktober van het schooljaar wordt ingeschreven, wordt het verschuldigde bedrag afgeschreven in de maand oktober van het schooljaar.
3. Indien de lesgeldplichtige een opdracht tot automatische incasso voor betaling in meer dan één termijn heeft verstrekt en de leerling voor 1 oktober van het schooljaar wordt ingeschreven, wordt van het totaal verschuldigde bedrag afgeschreven in de maand:
a. oktober van het schooljaar: de helft,
b. januari van het schooljaar: een kwart, en
c. april van het schooljaar: een kwart.
4. Indien de lesgeldplichtige een opdracht tot automatische incasso voor betaling in een of meer termijnen heeft verstrekt en de leerling na 30 september van het schooljaar wordt ingeschreven, wordt het verschuldigde bedrag afgeschreven op bij ministeriële regeling te bepalen tijdstippen.
Voor een leerling die na 31 december van een schooljaar wordt ingeschreven aan een dagschool, bedraagt het lesgeld zeventwaalfde deel van het voor dat schooljaar vastgestelde lesgeld.
1. Geen lesgeld is verschuldigd indien de inschrijving van de leerling voor 1 oktober van dat schooljaar wordt beëindigd.
2. Vrijgesteld van het betalen van lesgeld is de lesgeldplichtige indien het betreft een leerling die:
a. eerder in het desbetreffende schooljaar was ingeschreven aan een dagschool, voor welke inschrijving geen vrijstelling of teruggave van lesgeld heeft plaatsgehad,
b. is ingeschreven aan een dagschool, verbonden aan een justitiële jeugdinrichting, of
c. is ingeschreven voor een bij ministeriële regeling aan te wijzen bijzondere vorm van dagonderwijs.
3. Voor een schooljaar is nooit meer verschuldigd dan het bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet.
4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bewijsstukken de lesgeldplichtige overlegt om voor vrijstelling in aanmerking te komen.
1. Indien de inschrijving wordt beëindigd vanwege een in het tweede lid genoemde reden, wordt voor het desbetreffende schooljaar op aanvraag van de lesgeldplichtige terugbetaald bij beëindiging:
a. na 30 september en voor 1 januari: zeventwaalfde deel van het lesgeld, en
b. na 31 december en voor 1 april: viertwaalfde deel van het lesgeld.
2. Teruggave van lesgeld is uitsluitend mogelijk indien de inschrijving is beëindigd in verband met:
a. het met goed gevolg hebben afgerond van de opleiding,
b. de inschrijving voor een cursus als bedoeld in artikel 15, eerste lid, mits die inschrijving plaatsvindt in het desbetreffende schooljaar,
c. overlijden of ernstige ziekte van de leerling, of
d. bij ministeriële regeling te bepalen bijzondere familieomstandigheden.
3. Een aanvraag om teruggave van lesgeld wordt voor het einde van het desbetreffende schooljaar gedaan op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
4. Geen teruggave van lesgeld vindt plaats indien op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten of de Wet studiefinanciering 2000 een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage is toegekend of als voorschot is verstrekt, en de tegemoetkoming of het voorschot is verrekend met de verplichting tot het betalen van lesgeld.
De dagscholen verstrekken de IB-Groep gegevens omtrent de inschrijving op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
1. Een aanvraag tot inschrijving van een cursist bij een cursus kan uitsluitend worden gedaan door degene die op grond van de inschrijving cursusgeldplichtig zal zijn.
2. De aanvraag wordt gedaan door inlevering bij de cursus van een door de cursusgeldplichtige ingevuld en ondertekend inschrijvingsformulier. Het inschrijvingsformulier wordt door of namens het bevoegd gezag verstrekt en bevat bij ministeriële regeling te bepalen gegevens. Het formulier bevat in ieder geval de naam en het adres van de cursist en, indien deze minderjarig is, van de wettelijke vertegenwoordiger.
3. Inschrijving geschiedt door of namens het bevoegd gezag. Na medeondertekening door of namens het bevoegd gezag geldt het inschrijvingsformulier als bewijs van inschrijving.
4. Inschrijving geschiedt niet dan nadat:
a. het cursusgeld is voldaan, tenzij artikel 13 van toepassing is, of
b. een betalingsregeling als bedoeld in artikel 11 is getroffen.
Het bevoegd gezag beëindigt de inschrijving van de cursist op aanvraag van de cursusgeldplichtige. Het bevoegd gezag verstrekt een bewijs van uitschrijving aan de cursusgeldplichtige. Het bewijs van uitschrijving bevat bij ministeriële regeling te bepalen gegevens.
1. Het cursusgeld is verschuldigd door de cursusgeldplichtige.
2. Het cursusgeld is verschuldigd per cursusgeldperiode en wordt voldaan door:
a. betaling van het cursusgeld aan het bevoegd gezag bij de inschrijving,
b. het bij de inschrijving treffen van een regeling inzake de betaling van het cursusgeld tussen het bevoegd gezag en de cursusgeldplichtige alsmede de naleving door de cursusgeldplichtige, of
c. schriftelijke vaststelling bij de inschrijving door of namens het bevoegd gezag dat op de cursusgeldplichtige artikel 13 van toepassing is.
3. De laatste termijn van het cursusgeld wordt in ieder geval betaald binnen 4 maanden na aanvang van de cursusgeldperiode, en uiterlijk voor het einde van die periode.
4. De cursusgeldplichtige verstrekt aan het bevoegd gezag bewijsstukken voor de aanspraak op terugbetaling van cursusgeld als bedoeld in artikel 14.
Voor een cursist die in de loop van de cursusgeldperiode wordt ingeschreven, wordt het cursusgeld verminderd met eentwaalfde deel voor iedere in die cursusgeldperiode reeds verstreken maand.
Geen cursusgeld is verschuldigd indien de cursist bij de aanvang van de cursusgeldperiode de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, tenzij het betreft de inschrijving bij een deeltijdopleiding als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c.
1. Indien de inschrijving wordt beëindigd wegens een in het tweede lid genoemde reden, wordt het cursusgeld voor die cursusgeldperiode op aanvraag van de cursusgeldplichtige geheel of gedeeltelijk terugbetaald met eentwaalfde deel voor iedere in de cursusgeldperiode resterende maand waarin de cursist niet langer zal zijn ingeschreven.
2. Teruggave van cursusgeld is uitsluitend mogelijk indien de inschrijving is beëindigd:
a. voor de eerste dag waarop de lessen in de cursusgeldperiode aanvangen,
b. in verband met de inschrijving bij een dagschool, mits die inschrijving plaatsvindt in de desbetreffende cursusgeldperiode,
c. wegens overlijden of ernstige ziekte van de cursist, ter beoordeling van het bevoegd gezag, of
d. wegens bij ministeriële regeling te bepalen bijzondere familieomstandigheden.
3. Een aanvraag om teruggave van cursusgeld wordt voor het einde van die cursusgeldperiode gedaan bij het bevoegd gezag.
4. Indien de inschrijving wordt beëindigd wegens het met goed gevolg hebben afgerond van de opleiding, wordt het cursusgeld voor de desbetreffende cursusgeldperiode op aanvraag van de cursusgeldplichtige terugbetaald met een tiende deel voor iedere in de cursusgeldperiode resterende maand waarin de cursist niet langer zal zijn ingeschreven. De laatste twee maanden van de cursusgeldperiode tellen daarbij niet mee.
1. Het cursusgeldtarief voor de volgende categorieën cursussen bedraagt naar de maatstaf van 1 augustus 2000:
a. opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de assistent-opleiding en de basisberoepsopleiding: euro 171,53 per cursusjaar,
b. opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de vakopleiding, de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding: euro 416,57 per cursusjaar, en
c. opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, gericht op het behalen van een diploma als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs, of onderdelen van dat diploma: euro 0,52 voor elke 45 minuten onderwijs, berekend op basis van het normatieve aantal minuten onderwijs per jaar van de opleiding waarvoor inschrijving heeft plaatsgevonden.
2. De cursusgeldtarieven worden jaarlijks bij ministeriële regeling herzien op basis van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex-Werknemers Laag reeks (1995 = 100) in het voorafgaande kalenderjaar. De ministeriële regeling wordt uiterlijk 31 maart voorafgaande aan het cursusjaar waarop de herziening van het cursusgeldtarief betrekking heeft bekend gemaakt.
Indien de aard van het onderwijs, de cursusduur, het aantal lessen of de doelgroep van de cursus daartoe aanleiding geeft, kunnen bij ministeriële regeling de in artikel 15 genoemde cursusgeldtarieven worden verlaagd.
In afwijking van artikel 15, eerste lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van
a. «euro 171,53»: f 378,00,
b. «euro 416,57»: f 918,00, en
c. «euro 0,52»: f 1,15.
1. Het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet wordt ingetrokken.
2. In afwijking van het eerste lid blijven de hoofdstukken van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet van kracht tot het tijdstip van inwerkingtreding van de overeenkomstige hoofdstukken van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
G. H. Faber
Uitgegeven de twintigste juni 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het onderhavige besluit vloeit voort uit de beleidsnota «Meer voor meer. Uitbreiding tegemoetkoming studiekosten: de tweede fase» (kamerstukken II 1998/99, 26 662, nr. 2; ISBN 90 346 3691 7, hierna: nota «Meer voor meer»). Hoofdstuk 5 van die nota bevat voorstellen voor een verruiming van de mogelijkheden tot vrijstelling, vermindering en teruggave van onderwijsretributies in zowel het voortgezet onderwijs als het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) (laatstgenoemd onderwijs wordt hierna aangeduid als: beroepsonderwijs).
Het besluit strekt ter uitvoering van de artikelen 4, derde en vierde lid, 5, vierde lid, en 6, vierde en vijfde lid, van de Les- en cursusgeldwet (Stb. 1987, 343). Het omvat de materie die was geregeld in het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet (ULCW; besluit van 6 juni 1988, Stb. 268). Het ULCW wordt ingetrokken bij de inwerkingtreding van het thans voorliggende besluit, het ULCW 2000.
Om verschillende redenen is gekozen voor een geheel nieuwe tekst en niet voor een wijziging op onderdelen. Allereerst nopen de voorstellen in de nota «Meer voor meer» tot een substantiële herziening van het ULCW. Verder is gestreefd naar een toegankelijker tekst. Artikelen die inhoudelijk niet hoefden te worden gewijzigd, zijn getoetst op leesbaarheid en waar nodig tekstueel herzien. Uitgewerkte bepalingen zijn geschrapt. Voorts is gestreefd naar een grotere duurzaamheid van de tekst. Het ULCW 2000 is daarom zoveel mogelijk gedereguleerd. Gedetailleerde procedurele voorschriften en beschrijvingen zullen worden geregeld bij ministeriële regeling. Hierdoor kan sneller en eenvoudiger worden ingespeeld op ontwikkelingen zoals elektronische uitwisseling van gegevens ter terugdringing van formulierenstromen. Bevorderd zal worden dat de mogelijkheid van subdelegatie met terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 2000 wordt opgenomen in de Les- en cursusgeldwet.
Vermindering van lesgeld was onder de werking van het ULCW geheel uitgesloten. Werd een leerling halverwege het cursusjaar ingeschreven bij een dagschool, dan moest het lesgeld toch volledig worden betaald.
Vrijstelling van lesgeld was mogelijk als de inschrijving van een leerling werd beëindigd vóór 1 oktober van het cursusjaar.
Teruggave van lesgeld bij beëindiging op of na deze datum was – op grond van een beleidsregel – alleen mogelijk als de leerling was overleden of wegens ernstige ziekte geen onderwijs meer kon volgen. In andere gevallen werd geen lesgeld terugbetaald, hoe schrijnend dat soms ook was.
Voor het cursusgeld waren de mogelijkheden nog beperkter: zelfs het overlijden of de ziekte van de leerling was geen reden voor teruggave.
Bij de vormgeving van de Les- en cursusgeldwet (LCW) is destijds omwille van de uitvoerbaarheid ingezet op een sober en efficiënt stelsel van centrale inning van lesgeld. Om die reden is bijvoorbeeld niet voorzien in een hardheidsclausule. Hetzelfde geldt voor het decentraal geïnde cursusgeld.
Anderzijds was er indertijd wel degelijk de intentie om – mede uit het oogpunt van transparantie van regelgeving – aan te sluiten bij verwante regelingen zoals die voor het collegegeld, zo blijkt uit de nota van toelichting bij het ULCW (Stb. 1988, 268, blz. 12). De beoogde harmonisatie is evenwel maar ten dele gerealiseerd. Voor studerenden in het hoger onderwijs die tussentijds uitstromen bleven aanzienlijk meer mogelijkheden voor vermindering en teruggave van collegegeld bestaan. Die mogelijkheden zijn geregeld in de artikelen 7.48 en 7.49 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Onderstaand schema maakt de verschillen zichtbaar.Schema 1. Vrijstelling, vermindering en terugbetaling bij tussentijds in- en uitstromen (oude situatie)
tussentijds instromen | afstuderen | tussentijds staken opleiding | overlijden/(ernstige) ziekte | bijzondere familie-omstandigheden | |
---|---|---|---|---|---|
collegegeld (artt. 7.48 en 7.49 WHW) | 1/12 terug x aantal maanden dat men niet was ingeschreven | 1/10 terug x aantal resterende maanden in cursusjaar t/m juni | 1/12 terug x aantal resterende maanden in cursusjaar (optie) | 1/12 terug x aantal resterende maanden in cursusjaar | 1/12 terug x aantal resterende maanden in cursusjaar |
lesgeld (artt. 4–5b ULCW) | – | – | vrijstelling indien uitgeschreven voor 1 oktober | alles terug indien uitgeschreven voor 1 november | – |
cursusgeld (artt. 16–18 ULCW) | vrijstelling indien overgestapt vanuit dagonderwijs, mits geen teruggave van lesgeld mogelijk | – | restitutie indien uitgeschreven voor start cursus | – | – |
De beperkte mogelijkheden tot vrijstelling, vermindering en teruggave van les- en cursusgeld sloten niet goed aan op de ontwikkelingen binnen – met name – de sector beroepsonderwijs.
In de eerste plaats biedt de WEB deelnemers de mogelijkheid om tussentijds over te stappen van dagonderwijs naar een cursus binnen de beroepsopleidende leerweg (bol), of van een bol naar een beroepsbegeleidende leerweg (bbl), en omgekeerd. Flexibiliteit tussen de verschillende leerwegen vereist maatwerk, zeker ook waar het gaat om de onderwijsbijdrage. Komt een leerling in de loop van het cursusjaar tot het inzicht dat een andere opleiding geschikter voor hem is, dan is het van belang dat hij bij zo'n overstap naar een andere opleiding geen financiële belemmeringen ontmoet. Bestaande belemmeringen moeten dan ook worden weggenomen.
In de tweede plaats beginnen en eindigen opleidingen in het beroepsonderwijs in toenemende mate halverwege het cursusjaar. Vermindering van les- of cursusgeld bij tussentijdse instroom was echter niet mogelijk, gedeeltelijke teruggave wegens tussentijdse uitstroom evenmin. Hierdoor betaalde een leerling die zo'n opleiding volgt per saldo een hogere onderwijsbijdrage dan een leerling aan een opleiding die parallel aan het cursusjaar loopt. Ook dit wordt minder gewenst geacht.
In de derde plaats is het wenselijk om de bestaande restitutiemogelijkheden wegens bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer van de leerling te verruimen. Behalve in geval van overlijden of ziekte van een dagschoolleerling ontbraken de mogelijkheden daartoe geheel.
Een evenwichtiger verhouding is wenselijk tussen het wettelijk verschuldigd les- of cursusgeld en de mate waarin de leerling het recht op onderwijs heeft kunnen benutten. De onderwijsretributies zijn daartoe (verder) geharmoniseerd. Waar mogelijk is aangesloten bij de collegegeldsystematiek.
Een eerste aanzet om de beperkte mogelijkheden tot restitutie en vermindering van lesgeld te verruimen, was gedaan bij de parlementaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Les- en cursusgeldwet en van de Wet tegemoetkoming studiekosten in verband met het eerder laten ingaan van de lesgeldplicht en met betaling van het lesgeld in termijnen (kamerstukken II 1996/97, 25 321, nr. 2). Het daarbij aanvaarde amendement-De Vries (idem, nr. 12) strekte tot vermindering van lesgeld bij instroom na het begin van het schooljaar en bij uitstroom met diploma voor het einde van het schooljaar. Bovendien voorzag het amendement in een ruimere mogelijkheid tot restitutie in geval van overlijden of ziekte van de leerling. Hoewel het wetsvoorstel is ingetrokken (brief van 28 oktober 1998 aan de Voorzitters van beide Kamers (kamerstukken I 1998/99, 25 321, nr. 58)), is in het onderhavige besluit de strekking van het amendement verwoord.
In geval van uitschrijving van overleden of zieke leerlingen is reeds op grond van de «Beleidsregels terugbetaling lesgeld bij overlijden of ernstige ziekte cursusjaar 1997–1998» (Uitleg OCenW-Mededelingen 1997, 19) met ingang van het cursusjaar 1997–1998 een soepeler restitutiebeleid van kracht. Voorts kunnen leerlingen die hun opleiding met succes hebben afgerond, op grond van de «Beleidsregel teruggave van lesgeld bij uitschrijving na behalen van diploma cursusjaar 1999–2000» (Uitleg OCenW-Mededelingen 1999, 19) met ingang van het cursusjaar 1999–2000 een aanvraag doen om teruggave van een deel van het betaalde lesgeld.
Bij brief van 29 april 1998 (kamerstukken II 1997/98, 25 321, nr. 13) heeft de Minister van OCenW een flexibeler teruggave van les- en cursusgeld aangekondigd. De in die brief vermelde beleidsvoornemens zijn nader uitgewerkt en aangevuld in de nota «Meer voor meer».
In het ULCW 2000 wordt bij vrijstelling, vermindering of restitutie van les- en cursusgeld aangesloten bij de criteria die gelden voor het collegegeld. Dit houdt in dat les- of cursusgeld op aanvraag wordt terugbetaald naar rato van de periode waarin de leerling wegens overlijden, ziekte, bijzondere familieomstandigheden, het behalen van een diploma of het overstappen naar een andere opleiding geen onderwijs meer volgt. Bij aanmelding in de loop van het cursusjaar onderscheidenlijk de cursusgeldperiode wordt het les- of cursusgeld verminderd naar rato van de reeds verstreken periode. Vermindering en teruggave van lesgeld geschiedt volgens een kwartaalsystematiek; bij het cursusgeld wordt aangesloten bij de maandsystematiek van de WHW.
Schematisch weergegeven geeft dit het volgende beeld:Schema 2. Vrijstelling, vermindering en terugbetaling bij tussentijds in- en uitstromen (nieuw)
tussentijds instromen | afstuderen | staken studie | overlijden/(ernstige) ziekte | bijzondere familie-omstandigheden | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
collegegeld* | 1/12 terug x aantal maanden dat men niet was ingeschreven | 1/10 terug x aantal resterende maanden in studiejaar t/m juni | 1/12 terug x aantal resterende maanden in studiejaar (optie) | 1/12 terug x aantal resterende maanden in studiejaar | 1/12 terug x aantal resterende maanden in studiejaar | |||||
lesgeld | inschrijven aug/dec jan/jul | betalen 12/12 7/12 | uitschrijven aug en sep okt/dec jan/mrt apr/jul | terug 12/12 7/12 4/12 –** | uitschrijvenaug en sep okt/dec jan/mrt apr/jul | terug 12/12 7/12 4/12 – | uitschrijven aug en sep okt/dec jan/mrt apr/jul | terug 12/12 7/12 4/12 –*** | uitschrijven aug en sep okt/dec jan/mrt apr/jul | terug 12/12 7/12 4/12 – |
(alleen bij overstap van bol naar bbl) | ||||||||||
cursusgeld | vermindering met 1/12 over niet ingeschreven maand in cursusgeldperiode | 1/10 terug x aantal resterende maanden in cursusgeldperiode t/m 2 maanden voor einde cursus | 1/12 terug x aantal resterende maanden in cursusgeldperiode (alleen bij overstap van bbl naar bol) | 1/12 terug x aantal resterende maanden in cursusgeldperiode | 1/12 terug x aantal resterende maanden in cursusgeldperiode |
* bestaande situatie.
** sinds 1 augustus 1999 van kracht op basis van beleidsregel.
*** in enigszins gewijzigde vorm van kracht sinds 1 augustus 1997 op basis van beleidsregel.
Met het introduceren van de mogelijkheid tot vermindering van les- of cursusgeld bij tussentijdse aanmelding is een genuanceerder stelsel van onderwijsretributies mogelijk. Meer dan in de oude situatie zal de onderwijsretributie een afgeleide zijn van de gevolgde onderwijssoort en de periode waarin onderwijs is gevolgd.
Het duidelijkst zichtbaar is dit als een leerling overstapt naar een andere onderwijsvorm. In de oude regeling werd in zo'n geval het instrument van vrijstelling gehanteerd. Een leerling die overstapte van hoger onderwijs naar secundair onderwijs, kwam op grond van artikel 4, tweede lid, van het ULCW in aanmerking voor vrijstelling van lesgeld, op voorwaarde dat geen vrijstelling, vermindering of teruggave van collegegeld had plaatsgevonden of had kunnen plaatsvinden. Op grond van artikel 7.49, derde lid, juncto artikel 7.42, eerste lid, onderdeel e, van de WHW wordt echter vaak een deel van het collegegeld teruggegeven. Artikel 4, tweede lid, van het ULCW vond dan geen toepassing. Naast het niet-gerestitueerde deel van het collegegeld bleef de overstapper dan het gehele lesgeld verschuldigd. Een soortgelijke situatie deed zich voor als de leerling overstapte van bol naar bbl. Op grond van artikel 16, tweede lid, van het ULCW was vrijstelling van cursusgeld mogelijk, op voorwaarde dat het lesgeld niet kon worden terugbetaald. Stapte de leerling vroeg in het cursusjaar over naar een bbl, dan volgde hij vrijwel het gehele cursusjaar onderwijs waarvoor cursusgeld verschuldigd is, maar waarvoor hij feitelijk een veel hogere bijdrage betaalde. Ook een overstap van bbl naar bol kon leiden tot scheve verhoudingen. Analoog aan het tweede lid van artikel 16 van het ULCW werd bij beleidsregel de mogelijkheid geopend tot vrijstelling van lesgeld, als het cursusgeld niet kon worden teruggevorderd. Artikel 18 van het ULCW bepaalde dat teruggave van cursusgeld mogelijk is als de inschrijving wordt beëindigd uiterlijk op de dag waarop de cursus aanvangt. Stapte een leerling daags na aanvang van de cursus over naar een bol, dan was teruggave van cursusgeld niet mogelijk en werd hij van het betalen van lesgeld vrijgesteld. Voor nagenoeg een heel jaar dagonderwijs hoefde dan geen lesgeld te worden betaald, maar feitelijk slechts het lagere cursusgeld. Hierdoor bestond de kans op calculerend inschrijfgedrag op grond van budgettaire overwegingen.
1.4. Maand-, kwartaal- en halfjaarsystematiek
Indien op grond van de WHW vermindering of teruggave van collegegeld mogelijk is, vindt vermindering of teruggave plaats voor elke maand dat de studerende in het betreffende studiejaar niet ingeschreven is. Ook voor het cursusgeld is gekozen voor een maandsystematiek, zowel bij teruggave op grond van tussentijdse uitstroom als bij vermindering op grond van tussentijdse instroom. Dit ligt voor de hand, nu inning en teruggave van cursusgeld, evenals bij het collegegeld, door de onderwijsinstellingen zelf geschiedt.
Lesgeld daarentegen wordt centraal geïnd door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Gezien het te verwachten aantal aanvragen om restitutie en de afwikkelingstermijn die ermee gemoeid is, is een systematiek met twaalf momenten waarop teruggave van lesgeld kan plaatsvinden, niet eenvoudig uitvoerbaar. Naarmate het aantal restitutiemomenten in een cursusjaar afneemt, neemt de uitvoerbaarheid toe en worden de uitvoeringslasten navenant lager. Bij tussentijdse uitstroom uit het dagonderwijs is daarom gekozen voor restitutie volgens een kwartaalsystematiek. Over elk kwartaal waarin de leerling niet langer is ingeschreven, wordt op aanvraag van de lesgeldplichtige een deel van het betaalde lesgeld gerestitueerd. Een leerling wiens inschrijving vóór 1 april van het desbetreffende cursusjaar wordt beëindigd, kan dus viertwaalfde van het lesgeld terugkrijgen, namelijk over het tweede kalenderkwartaal en over het derde kwartaal voorzover dat binnen het cursusjaar valt. Ook vanwege de transparantie is voor een kwartaalsystematiek gekozen. Nu reeds kan lesgeld gespreid worden betaald in kwartaaltermijnen en wordt in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) en in de Wet op de studiefinanciering (WSF) een in- en uitstroom per kwartaal gehanteerd. Bovendien kent de Algemene Kinderbijslagwet, waarop de WTS een aanvulling is, deels om uitvoeringstechnische redenen een kwartaalsgewijze in- en uitstroom.
Bij tussentijdse instroom is gekozen voor een afwijkende systematiek. Hantering van een kwartaalsystematiek zou betekenen dat een leerling die zich pas in het vierde kwartaal inschrijft, over het derde kwartaal (de maanden augustus en september) geen lesgeld zou hoeven te betalen. Dit zou aspirant-leerlingen kunnen bewegen tot calculerend inschrijfgedrag. Om budgettaire redenen zouden zij hun inschrijving kunnen uitstellen totdat de teldatum van 1 oktober van het cursusjaar is gepasseerd. Dit zou hun leerprestaties niet ten goede komen. Bovendien zouden scholen hierdoor een deel van hun bekostiging mislopen. Die bekostiging is immers gerelateerd aan het aantal leerlingen dat zich op de teldatum bij de desbetreffende school heeft ingeschreven. Om deze reden is bij tussentijdse instroom gekozen voor een halfjaarsystematiek. Als omslagpunt geldt de datum van 1 januari van het cursusjaar.
1.5. Geen teruggave bij uitstroom zonder diploma
In het hoger onderwijs hebben instellingen een eigen bevoegdheid om te bepalen dat het collegegeld gedeeltelijk wordt terugbetaald op aanvraag van een student die tussentijds uitstroomt zonder een diploma te hebben behaald. Die bevoegdheid volgt uit artikel 7.49, derde lid, juncto artikel 7.42, eerste lid, onderdeel e, van de WHW. In het secundair onderwijs en het cursorisch onderwijs ontbreekt een soortgelijke bepaling. De reden hiervan is het belang dat wordt gehecht aan het hebben behaald van een startkwalificatie (dit is een afgeronde opleiding vwo, havo, bol of bbl). In principe zou geen leerling de school mogen verlaten zonder startkwalificatie, omdat die voor een volwaardig functioneren in de samenleving essentieel is. Als onderdeel van het «Plan van aanpak voortijdig schoolverlaten» is het beleid er daarom nadrukkelijk op gericht leerlingen een diploma te laten behalen. Leerlingen die toch vroegtijdig de school verlaten, worden indien mogelijk opgevangen en begeleid, zodat zij toch nog een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt behalen en de noodzakelijke sociale vaardigheden onder de knie krijgen. Dit beleid zou worden doorkruist als op vroegtijdige uitstroom zonder startkwalificatie als het ware een premie wordt gesteld in de vorm van een restitutiemogelijkheid. In het hoger onderwijs ligt deze problematiek anders. Hier beschikken tussentijdse uitstromers per definitie over een startkwalificatie. Bovendien blijken zij veelal elders de draad weer op te pakken. Een sterke stimulans daarvoor vormt de prestatiesystematiek in de WSF, die in het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs ontbreekt.
1.6. Geen teruggave als de onderwijsbijdrage werd vergoed
Op grond van de WTS kan een lesgeldplichtige die aan bepaalde voorwaarden voldoet, het te betalen lesgeld op aanvraag vergoed krijgen. Tenzij de aanvrager het lesgeld al heeft betaald voordat op zijn aanvraag is beslist, wordt de lesgeldvergoeding niet uitbetaald, maar krachtens artikel 20 van de LCW rechtstreeks met het lesgeld verrekend.
Wordt een aanvraag om teruggave van een deel van het lesgeld ingewilligd, dan vervalt daarmee de grond voor vergoeding van dat deel van het lesgeld. De IB-Groep zou in dat geval het besluit tot vergoeding van het lesgeld ambtshalve moeten herzien en het terug te betalen deel van het lesgeld verrekenen met het terug te vorderen deel. Deze procedure is nodeloos omslachtig. Uit proceseconomische overwegingen is daarom bepaald dat geen teruggave kan plaatsvinden als de aanvrager het lesgeld vergoed heeft verkregen.
Voor WTS- of WSF-gerechtigde lesgeldplichtigen zal de uitbreiding van de mogelijkheden tot teruggave of vermindering van lesgeld niet leiden tot inkomenseffecten. Lesgeldplichtigen die buiten het bereik van de WTS of de WSF (2000) vallen, zullen, indien hun aanvraag om vermindering of teruggave van lesgeld ingewilligd wordt, een positief inkomenseffect ondervinden.
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 juli 2000, nr. 131.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-250.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.