Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1999, 435 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1999, 435 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 12 mei 1999 Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/AIS/99/25 859;
Gelet op de artikelen 6, eerste lid, 9, 16, 19, tweede lid, 20, eerste en vijfde lid, 21, tweede lid, 27, vijfde lid, 33, tweede lid, en 34, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;
De Raad van State gehoord (advies van 12 juli 1999, no. W12.99.0249/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 2 september 1999, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/AIS/99/50117;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Arbeidsomstandighedenbesluit1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wet: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, onder a» vervangen door: als bedoeld onder a.
3. In het vijfde lid wordt onder verlettering van de onderdelen a tot en met e tot b tot en met f, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. jeugdige werknemer: een werknemer jonger dan 18 jaar;.
4. In het verletterde onderdeel d, onder 1°, wordt «en tweede lid, onderdeel a, onder 1,» vervangen door: en tweede lid, onderdeel a, onder 1°,.
5. In het verletterde onderdeel c, onder 2°, wordt «, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, onder 2,» vervangen door: , bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, onder 2°,.
6. In de verletterde onderdelen e en f wordt «, bedoeld in artikel 1.1, vijfde lid, onder c» telkens vervangen door: , bedoeld onder d;.
7. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder certificerende instelling: een door Onze Minister krachtens artikel 20, tweede lid, van de wet aangewezen instelling die beslist over de afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet.
Na afdeling 1 van hoofdstuk 1 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Als certificerende instelling kan worden aangewezen een instelling die:
a. rechtspersoonlijkheid heeft;
b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;
c. onafhankelijk is;
d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;
e. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een zodanig systematische wijze zijn vastgelegd, dat aan de hand van deze gegevens het gecertificeerde product of kwaliteitssysteem dan wel de gecertificeerde persoon afdoende kan worden geïdentificeerd;
f. naar behoren functioneert.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1. De certificerende instelling stelt jaarlijks voor 1 maart een verslag op van de door haar in verband met haar taak verrichte werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de onderwerpen die in ieder geval in het jaarverslag worden behandeld.
2. De certificerende instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.
1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de certificerende instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.
2. Indien een certificerende instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en andere belanghebbenden. In dat geval worden door de certificerende instelling de gegevens, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouder, een andere certificerende instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.
1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 1.5a, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria te ondergaan.
2. Een aanwijzing kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften.
1. Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet wordt door Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, op aanvraag afgegeven, indien wordt voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die ten minste bij een aanvraag worden verstrekt.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding die voor de afgifte van een certificaat ten hoogste verschuldigd is.
4. Een certificaat kan worden geweigerd of onder voorschriften worden afgegeven of verlengd dan wel ingetrokken, indien is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.
In artikel 1.8, eerste lid, vervalt de zinsnede «als mentor of als lid van een arbocommissie dan wel» en wordt «de artikelen 8, eerste lid, 15, eerste lid, onderscheidenlijk 17, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 14, eerste lid, van de wet».
Artikel 1.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «artikel 19, tweede lid, van de wet» vervangen door «artikel 14, tweede lid, van de wet» en wordt «artikel 17, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 14, eerste lid van de wet».
2. In de tweede volzin wordt de zinsnede «en die als zodanig werkzaam is» vervangen door: en die als deskundige werknemer als bedoeld in de vorige volzin werkzaam is.
Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 14, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 12, tweede en derde lid, van de wet.
2. In het tweede lid wordt «artikel 1, achtste en negende lid, van de wet» vervangen door: artikel 12, vierde en vijfde lid, van de wet.
Artikel 1.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.13 Uitzonderingen arbobeleid en horen.
Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Artikel 3, eerste lid, onder c, van de wet met uitzondering van de ergomische aspecten van de arbeid, en d, voor zover niet betrekking hebbend op de veiligheid en de gezondheid, is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
3. Het derde lid vervalt.
Artikel 1.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.15 Uitzondering arbeidsgezondheidskundig onderzoek.
2. In de tekst van het artikel wordt «De artikelen 8, 24a en 25 van de wet zijn» vervangen door: Artikel 18 van de wet is.
Artikel 1.16 wordt vervangen door:
Deze afdeling is van toepassing op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst met uitzondering van arbeid:
a. verricht in onderwijsinrichtingen;
b. verricht in justitiële inrichtingen;
c. verricht door burgerpersoneel, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten en instellingen.
In artikel 1.17 wordt «de artikelen 11, 35, 36, 37 en 38 van de wet» vervangen door: de artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet.
In artikel 1.18, eerste lid, wordt «de artikelen 35, 36, 37 en 38 van de wet» vervangen door: de artikelen 27, 28 en 29 van de wet.
In artikel 1.21 wordt «de artikelen 11, 35, 36, 37 en 38 van de wet» vervangen door: de artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet.
Artikel 1.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 11, 35, 36, 37 en 38 van de wet» vervangen door: de artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet.
2. In het tweede lid wordt «in plaats van de artikelen 11, 35, 36, 37 en 38 van de wet wordt gelezen de artikelen 32, zesde lid, 35, 36, 37 en 38 van de wet» vervangen door: in plaats van de artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet wordt gelezen de artikelen 24, zesde lid, 27, 28 en 29 van de wet.
Artikel 1.24 wordt vervangen door:
In afwijking van artikel 5, vierde lid, van de wet kan een gedetineerde, verpleegde of jeugdige kennisnemen van de inventarisatie en evaluatie, voor zover de orde of de veiligheid in de justitiële inrichting daardoor niet in gevaar wordt gebracht.
Artikel 1.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.25 Samenwerking.
2. In de tekst van het artikel wordt «artikel 13 van de wet» vervangen door «artikel 12, eerste lid, van de wet» en wordt «in het behartigen van de zorg voor de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid» vervangen door «bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid».
Artikel 1.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.30 Partiële uitzondering artikelen 3 en 16 van de wet.
2. In de tekst van het artikel wordt «artikel 24 van de wet» vervangen door: artikel 16 van de wet.
Artikel 1.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.31 Partiële uitzondering artikel 10 van de wet.
2. In de tekst van het artikel wordt «artikel 11 van de wet» vervangen door: artikel 10 van de wet.
Artikel 1.32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.32 Partiële uitzondering artikelen 12 en 13 van de wet.
2. In de tekst van het artikel wordt «De artikelen 13, 14 en 16 van de wet» vervangen door: De artikelen 12 en 13 van de wet.
Artikel 1.33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.33 Partiële uitzondering artikelen 27 en 28 van de wet.
2. In het eerste tot en met vierde lid wordt «artikelen 35, 36 en 37 van de wet» telkens vervangen door: artikelen 27 en 28 van de wet.
Artikel 1.34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 1.34 Uitzondering artikel 29 van de wet.
2. In de tekst van het artikel wordt «Artikel 38 van de wet» vervangen door: Artikel 29 van de wet.
Artikel 1.36, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 4 van de wet» vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. In onderdeel b wordt «veiligheid, gezondheid en welzijn in verband met de arbeid» vervangen door: arbeidsomstandigheden.
Artikel 1.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
2. Het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
Artikel 1.39 wordt vervangen door:
Deze afdeling en paragraaf 4 van afdeling 5 van hoofdstuk 3, paragraaf 2 van afdeling 10 van hoofdstuk 4, paragraaf 3 van afdeling 6 van hoofdstuk 6 en paragraaf 2 van afdeling 6 van hoofdstuk 7, zijn niet van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 1.46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 9, eerste of derde lid, van de wet» vervangen door: artikel 9, eerste lid, van de wet.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
Afdeling 1 van hoofdstuk 2 wordt vervangen door:
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de schriftelijke mededeling van een ongeval, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet en de mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet worden verstrekt.
Artikel 2.2c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 2.2c Verstrekking en uitwisseling van gegevens.
2. Het eerste lid vervalt.
3. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
4. In het vernummerde eerste lid wordt in de eerste volzin «artikel 32, eerste lid van de wet,» vervangen door «artikel 24, eerste lid, van de wet», wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd «of de personeelsvertegenwoordiging», wordt na «daarvan» een komma geplaatst en wordt in de tweede volzin «artikel 17 van de wet» vervangen door «artikel 14, eerste lid, van de wet».
5. In het vernummerde tweede lid wordt in de aanhef «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 24, eerste lid, van de wet» en wordt in onderdeel c na «het gezag is» een komma geplaatst.
In artikel 2.2d wordt «artikel 5, tweede lid van de wet» vervangen door «artikel 6, tweede lid, van de wet» en wordt «artikel 2.2c, tweede lid» vervangen door «artikel 2.2c, eerste lid».
Artikel 2.2e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 36 van de wet» vervangen door «artikel 27 van de wet» en wordt «artikel 32 van de wet» vervangen door «artikel 24 van de wet».
2. In het tweede lid wordt «artikel 36 van de wet» vervangen door «artikel 27 van de wet», wordt «artikel 32 van de wet» vervangen door «artikel 24 van de wet» en wordt «artikel 5, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 6, eerste lid, van de wet».
In artikel 2.3, eerste lid, wordt «artikel 5, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 6, eerste lid, van de wet.
Na het opschrift «Afdeling 3 Arbodiensten» wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. deskundigen: deskundige werknemers en andere deskundige personen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, die werkzaam zijn in een arbodienst;
b. interne arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de wet, bestaande uit deskundige werknemers;
c. externe arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de wet, bestaande uit andere deskundige personen.
Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Een deskundige beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring op een vakgebied als bedoeld in het eerste lid, indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde dan wel arbeids- en organisatiekunde, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
2. Het derde en vierde lid vervallen.
Artikel 2.8 wordt vervangen door:
Indien op een of meer vakgebieden diploma's zijn vereist voor de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt met die diploma's gelijkgesteld een door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling op een van deze vakgebieden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's.
In artikel 2.10, eerste lid, wordt «artikel 18, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 14, derde lid, van de wet.
De artikelen 2.14 en 2.15 worden vervangen door:
1. Een externe arbodienst is in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
2. De werkgever van een interne arbodienst is ten behoeve van zijn interne arbodienst in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
3. Indien een aan een externe arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de dienst daarvan terstond mededeling aan de werkgever te wiens behoeve de taken worden uitgeoefend, en aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging zorgt de werkgever ervoor dat de belanghebbende werknemers zo spoedig mogelijk van deze mededeling op de hoogte worden gesteld.
4. Indien een ten behoeve van een interne arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de werkgever daarvan terstond mededeling aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers.
Artikel 2.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 22 van de wet» vervangen door: artikel 15, eerste lid, van de wet.
2. In onderdeel b wordt «artikel 23 van de wet» vervangen door: artikel 15, tweede lid, van de wet.
Artikel 2.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De bedrijfshulpverlening wordt zodanig georganiseerd dat binnen enkele minuten na het plaatsvinden van een ongeval of brand de bedrijfshulpverleningstaken op adequate wijze kunnen worden vervuld.
2. Zodanige organisatorische maatregelen worden genomen dat bij een ongeval of brand na aankomst van hulpverleningsorganisaties deze op adequate wijze kunnen worden bijgestaan.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
In artikel 2.24 wordt «artikel 28, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 16, zevende lid, van de wet.
In artikel 2.26, eerste lid, aanhef, wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
In artikel 2.27, eerste lid, onderdeel e, wordt «artikel 4 van de wet» vervangen door: artikel 5 van de wet.
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 2.29 Algemene uitgangspunten inzake veiligheid en gezondheid bij het ontwerpen van een bouwwerk.
2. In artikel 2.29, eerste volzin, wordt «de artikelen 3, 4, eerste lid, en 6 van de wet» vervangen door: de artikelen 3, 5, eerste lid, met uitzondering van de derde volzin, tweede lid, en 8 van de wet.
Artikel 2.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 3, 4, 6 en 30, eerste lid, van de wet» vervangen door: de artikelen 3, 5, 8 en 19, eerste lid, van de wet.
2. In het vierde lid wordt «artikel 12 van de wet» vervangen door: artikel 11 van de wet.
In artikel 2.39 wordt «de artikelen 12 en 30, eerste lid, van de wet» vervangen door: de artikelen 11 en 19, eerste lid, van de wet.
Artikel 2.41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Indien bemande arbeidsplaatsen in de winningsindustrie in gebruik zijn wordt toezicht uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon.
2. Werkzaamheden waaraan een bijzonder gevaar is verbonden worden uitsluitend opgedragen aan vakbekwaam personeel met voldoende ervaring en uitgevoerd overeenkomstig de verstrekte instructies.
3. Op arbeidsplaatsen in de winningsindustrie worden met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen gehouden.
4. Situaties die een ernstig gevaar vormen worden onverwijld gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
Artikel 2.42 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid en in het tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 30, tweede lid, van de wet» telkens vervangen door: artikel 19, tweede lid, van de wet.
2. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt «artikel 4 van de wet» telkens vervangen door: artikel 5 van de wet.
Artikel 2.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 3.2, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Regelmatig wordt gecontroleerd of de op de arbeidsplaats ter bescherming van de werknemers aanwezige voorzieningen en genomen maatregelen nog adequaat functioneren.
3. Geconstateerde gebreken met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde voorzieningen en maatregelen die de veiligheid of de gezondheid kunnen beïnvloeden, worden zo snel mogelijk hersteld.
Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 3.5 Elektrotechnische, bedienings- en andere werkzaamheden aan of nabij een elektrische installatie
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Werkzaamheden aan of in de nabijheid van een elektrische installatie worden slechts uitgevoerd, indien de installatie of het gedeelte waaraan of in de nabijheid waarvan wordt gewerkt, spanningsloos is.
4. In aanvulling op het derde lid zijn door de daartoe bevoegde werknemer tevens doeltreffende maatregelen genomen om een gevaarloos verloop van die werkzaamheden te waarborgen.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
4. In het vernummerde vijfde lid wordt «derde» vervangen door «derde en vierde» en wordt «is» vervangen door «zijn».
5. Er worden een zesde en zevende lid toegevoegd, luidende:
6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op werkzaamheden die worden uitgevoerd aan of in de nabijheid van een elektrische installatie voor hoogspanning, bestaande uit:
a. het nemen en opheffen van veiligheidsmaatregelen, waaronder begrepen het met geschikt materieel knippen of schieten van kabels;
b. het uitvoeren van metingen en beproevingen, of
c. het reinigen van elektrisch materieel.
7. Werkzaamheden bestaande uit het reinigen van elektrisch materieel in een elektrische installatie voor hoogspanning als bedoeld in het zesde lid, onder c, worden slechts uitgevoerd, indien:
a. tot het uitvoeren van die werkzaamheden door de daartoe bevoegde werknemer uitdrukkelijk opdracht is gegeven;
b. gebruik wordt gemaakt van de voor deze werkzaamheden geschikte reinigings- en arbeidsmiddelen, en
c. de werknemers zich met de arbeidsmiddelen waarmee zij fysiek in contact staan, niet behoeven te begeven in de gevarenzone van de installatie of delen daarvan die onder spanning staan.
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Vluchtwegen en nooduitgangen zijn vrij van obstakels.
2. Nooduitgangen kunnen te allen tijde worden geopend.
2. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid.
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. In aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2 zijn op arbeidsplaatsen, afhankelijk van de aard van de arbeid die daar wordt verricht, de daaraan verbonden gevaren en het maximum aantal werknemers en andere personen dat zich daar bevindt, voldoende passende brandbestrijdingsmiddelen aanwezig.
2. Indien nodig zijn, in aanvulling op het eerste lid, branddetectoren en alarmsystemen aanwezig.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
Artikel 3.12, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien ramen, bovenlichtvoorzieningen en ventilatievoorzieningen geopend en gesloten kunnen worden,
a. kan dit op veilige wijze geschieden,
b. kunnen zij tevens op veilige wijze geregeld en vastgezet worden, en
c. leveren zij in geopende stand geen gevaar op.
Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid wordt vervangen door:
6. Automatische deuren en hekken functioneren zodanig dat zij geen gevaar opleveren. Zij zijn uitgerust met gemakkelijk herkenbare beveiligingen die voorkomen dat werknemers gewond raken.
7. Automatische deuren en hekken kunnen met de hand worden geopend, tenzij ze bij een stroomstoring automatisch opengaan.
2. Het zevende lid wordt vervangen door:
8. In de onmiddellijke nabijheid van deuren, beweegbare hekken of andere doorgangen die hoofdzakelijk voor verkeer van voertuigen of transportmiddelen zijn bestemd, bevinden zich, tenzij de doorgang voor voetgangers veilig is, afzonderlijke doorgangen voor voetgangers.
9. De in het achtste lid bedoelde doorgangen voor voetgangers zijn duidelijk zichtbaar gemarkeerd en vrij van obstakels.
Artikel 3.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De verbindingswegen op de arbeidsplaats zijn zodanig gelegen en ingericht dat zij op eenvoudige wijze, veilig en overeenkomstig hun bestemming, door voetgangers en voertuigen of transportmiddelen kunnen worden gebruikt.
2. Voorkomen wordt dat werknemers die in de nabijheid van de verbindingswegen arbeid verrichten, gevaar lopen.
2. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.
3. Het derde lid wordt vervangen door:
4. Indien op de verbindingswegen, voor zover het niet de openbare weg betreft, voertuigen of transportmiddelen worden gebruikt, zijn de nodige verkeersregels vastgesteld.
5. In gevallen als bedoeld in het vierde lid, is tevens een veilige ruimte voor de voetgangers gewaarborgd of zijn andere doeltreffende maatregelen ter bescherming van de voetgangers genomen.
4. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.
Artikel 3.15 wordt vervangen door:
1. De plaatsen waar valgevaar of gevaar voor vallende voorwerpen voorkomt of waar obstakels die niet verwijderd kunnen worden een gevaar voor de veiligheid vormen bij het verplaatsen van voertuigen of personen, worden duidelijk gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
2. Alleen werknemers die beroepshalve of uit hoofde van hun functie de in het eerste lid bedoelde plaatsen moeten betreden, worden daar toegelaten.
Artikel 3.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. In de eerste-hulpposten zijn duidelijk zichtbare instructies voor eerste hulp bij ongevallen aanwezig.
3. In de eerste-hulpposten is een alarmnummer duidelijk zichtbaar aangebracht.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
4. De eerste-hulpposten zijn voorzien van de noodzakelijke eerste-hulpuitrusting.
5. De eerste-hulpposten zijn gemakkelijk met brancards bereikbaar.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot zesde lid.
Artikel 3.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Bovengrondse elektriciteitsleidingen worden zoveel mogelijk buiten de bouwplaats om geleid of spanningsloos gemaakt. Indien dat niet mogelijk is worden hekken of waarschuwingsborden geplaatst.
3. Indien voertuigen onder elektriciteitsleidingen door moeten rijden worden beschermingen onder de leidingen aangebracht.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
4. Ondergrondse elektriciteitsleidingen, leidingen voor andere distributiesystemen en kabels worden voor de aanvang van grondverzetwerkzaamheden geïdentificeerd.
5. Doeltreffende maatregelen worden genomen om de gevaren voor werknemers die zijn verbonden aan beschadiging van de in het vierde lid bedoelde leidingen en kabels, zoveel mogelijk te voorkomen.
Artikel 3.34 wordt vervangen door:
1. In zones waar gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie bestaat, zijn, overeenkomstig artikel 4.6, de benodigde maatregelen genomen om dat gevaar te voorkomen.
2. De in het eerste lid bedoelde maatregelen worden opgenomen in het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.42, tweede lid.
Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. In aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2, zijn in zones waar gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging bestaat, doelmatige reanimatie-apparaten aanwezig.
2. Op de arbeidsplaats in de winningsindustrie zijn voldoende werknemers aanwezig die de in het eerste lid genoemde apparaten kunnen bedienen.
2. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.
Artikel 3.42 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, wordt «3.7, vierde lid» telkens vervangen door: 3.7, vijfde lid.
2. In het zevende lid wordt «3.7, tweede en derde lid» vervangen door: 3.7, derde en vierde lid.
Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4 van de wet» vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. In het tweede lid wordt na «aan welke stoffen werknemers worden of kunnen worden blootgesteld,» ingevoegd: wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden,.
3. Het vijfde lid vervalt.
4. Het zesde en zevende lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
5. In het vernummerde vijfde lid wordt «artikel 4 van de wet» vervangen door: artikel 5 van de wet.
6. In het vernummerde zesde lid wordt «zesde lid» vervangen door: vijfde lid.
Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Bij het verrichten van arbeid met stoffen als bedoeld in het eerste lid, zijn zodanige voorzieningen getroffen, dat het gevaar dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het verrichten van arbeid aan, dan wel het verwijderen van reservoirs, installaties, verpakkingen of andere zaken waarin zich stoffen dan wel restanten van die stoffen als bedoeld in het eerste lid, bevinden.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
3. Het vierde lid wordt vervangen door:
5. In ruimten waarin arbeid als bedoeld in het tweede lid, wordt uitgevoerd, zijn stoffen in geen grotere hoeveelheden aanwezig dan voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk is.
6. In ruimten als bedoeld in het vijfde lid, zijn niet meer werknemers aanwezig dan noodzakelijk is.
4. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zevende en achtste lid.
Artikel 4.6, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie aanwezig is, worden doeltreffende maatregelen genomen zodat de werknemers die ruimte zonder genoemde gevaren kunnen betreden.
3. Indien in een ruimte als bedoeld in het eerste lid, direct gevaar ontstaat, worden doeltreffende maatregelen genomen zodat de werknemers die deze ruimte hebben betreden, deze terstond kunnen verlaten. Indien dat niet mogelijk is en het toch noodzakelijk is om die ruimte te betreden, dan mag dit alleen indien arbeidsmiddelen worden gebruikt die het desbetreffende gevaar niet zelf kunnen veroorzaken alsmede persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar worden gesteld en gebruikt. Zo nodig worden de werknemers die de ruimte moeten betreden, permanent van buitenaf geobserveerd.
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «deskundig persoon» vervangen door: gasdeskundige.
2. Het vierde tot en met zevende lid worden vervangen door:
4. Een gasdeskundige als bedoeld in het derde lid, is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
5. Het certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
3. Het achtste lid wordt vernummerd tot zesde lid.
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «certificaat van vakbekwaamheid» vervangen door «certificaat van vakbekwaamheid springmeester» en wordt «of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling» vervangen door «of een certificerende instelling».
2. Het derde tot en met vijfde lid vervallen.
3. Het zesde en zevende lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
4. In het vernummerde derde lid wordt «certificaat van vakbekwaamheid» vervangen door «certificaat van vakbekwaamheid springmeester of een afschrift daarvan» en wordt «artikel 32 van de wet» vervangen door «artikel 24 van de wet».
Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid wordt vervangen door:
6. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een voldoende laag niveau door middel van de in het vierde of vijfde lid bedoelde maatregelen, worden aan de werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld, persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld.
7. Indien de werkzaamheden worden verricht met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen overeenkomstig het zesde lid, mag dit niet blijvend op deze wijze geschieden en wordt de duur van het dragen daarvan voor ieder van deze werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt.
2. Het zevende tot en met tiende lid worden vernummerd tot achtste tot en met elfde lid.
3. In het vernummerde negende lid wordt «zevende lid» vervangen door: achtste lid.
4. In het vernummerde tiende lid wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.
Artikel 4.18, vierde lid, wordt vervangen door:
4. Indien het technisch niet uitvoerbaar is om de blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een voldoende laag niveau door middel van de in het derde lid bedoelde maatregelen, worden aan de werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld, persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld.
5. Indien de werkzaamheden worden verricht met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen overeenkomstig het vierde lid, mag dit niet blijvend op deze wijze geschieden en wordt de duur van het dragen daarvan voor ieder van deze werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt.
In artikel 4.21, tweede lid, wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
In artikel 4.22, eerste lid, wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
Artikel 4.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot eerste lid, en daarin wordt na «arbeidsgezondheidskundig onderzoek» ingevoegd: , bedoeld in artikel 4.22,.
3. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.22,» vervangen door: het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in het eerste lid,.
Artikel 4.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
2. In het vijfde lid wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
In artikel 4.29, tweede volzin, wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 4.32, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Indien ondanks de genomen maatregelen het voorkomen van de verontreiniging niet mogelijk is, wordt bij de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden een zodanige werkwijze toegepast en vindt een zodanige afzuiging of verversing van lucht plaats, dat de concentratie van vinylchloridemonomeer op de in het eerste lid bedoelde plaats of plaatsen zo gering mogelijk is.
3. De verontreinigde lucht als gevolg van de in het tweede lid bedoelde maatregelen wordt op veilige wijze afgevoerd of onschadelijk gemaakt.
Artikel 4.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
2. Het vierde lid vervalt.
3. Het vijfde tot en met zevende lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
Artikel 4.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 4 van de wet» telkens vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. In het derde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 4.45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt onderdeel c en worden de onderdelen d tot en met g verletterd tot c tot en met f.
2. Er wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Teneinde het gevaar van blootstelling van werknemers aan asbeststof zoveel mogelijk te beperken is het aantal werknemers dat aan asbeststof wordt of kan worden blootgesteld zo klein mogelijk.
Artikel 4.46 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde grenswaarde worden zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
3. Nadat de in het tweede lid bedoelde maatregelen zijn genomen wordt de concentratie gemeten overeenkomstig artikel 4.50, tweede lid.
4. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de in het tweede lid bedoelde maatregelen kenbaar te maken. Hen wordt vervolgens kennis gegeven van de resultaten van de metingen.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
Artikel 4.47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de in artikel 4.46, eerste lid, genoemde grenswaarde kan worden verwacht en technische maatregelen ter beperking van de blootstelling van de werknemers redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn, mag tot het verrichten van deze werkzaamheden slechts worden overgegaan, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de betrokken werknemers.
2. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de in het eerste lid bedoelde maatregelen kenbaar te maken.
2. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.
Artikel 4.49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 32 van de wet» vervangen door: artikel 24 van de wet.
2. In het tweede lid wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
3. In het derde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 4.50 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4 van de wet» vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. In het derde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
3. Het vierde lid wordt vervangen door:
4. De metingen, bedoeld in het eerste lid, worden regelmatig volgens een tevoren opgesteld plan uitgevoerd, waarbij de monsterneming representatief is voor de blootstelling van de werknemers aan asbeststof.
5. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de wijze van monsterneming kenbaar te maken.
4. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.
5. Het zevende lid wordt vervangen door:
8. Het nemen van monsters wordt uitgevoerd door personeel dat de daarvoor vereiste deskundigheid bezit.
9. De na het nemen van monsters uit te voeren monsteranalyse wordt uitgevoerd in laboratoria die daarvoor adequaat zijn toegerust alsmede ervaring hebben met de vereiste identificatietechnieken.
Artikel 4.51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De plaatsen waar arbeid met asbest of asbesthoudende producten wordt verricht, worden duidelijk afgebakend en gemarkeerd door waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
2. Alleen werknemers die beroepshalve of uit hoofde van hun functie de in het eerste lid bedoelde plaatsen moeten betreden worden daar toegelaten.
2. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
3. Het vijfde lid wordt vervangen door:
6. De werkkleding mag uitsluitend buiten het bedrijf of de inrichting worden gebracht indien dit geschiedt met het doel deze te laten reinigen in daartoe adequaat uitgeruste wasserijen.
7. In gevallen als bedoeld in het zesde lid, wordt de werkkleding in een daartoe geschikte en gesloten verpakking vervoerd.
4. Het zesde en zevende lid worden vernummerd tot achtste en negende lid.
Artikel 4.52 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
2. In het derde lid wordt na «borstkas» een punt geplaatst en vervalt de zinsnede daarna.
In artikel 4.53, derde lid, wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 4.54 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4.45, eerste en tweede lid, onder b, c, d, f en g,» vervangen door «artikel 4.45, eerste lid, tweede lid, onder b, c, e en f, en derde lid,» en wordt «4.56, eerste lid, onder a,» vervangen door «4.56, tweede lid,».
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Voordat met de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt begonnen zijn de locatie, de datum en het tijdstip waarop deze werkzaamheden zullen worden verricht, tijdig gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet.
3. Voorts wordt, voordat met de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt begonnen, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.
4. De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden verricht door of onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
3. Het derde tot en met vijfde lid vervallen.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
5. In het vernummerde vijfde lid wordt «Het diploma of het certificaat van vakbekwaamheid en het werkplan» vervangen door «Het in het derde lid respectievelijk vierde lid, bedoelde werkplan en certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet of een afschrift daarvan» en wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 24, eerste lid, van de wet».
Artikel 4.55, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 4.54, tweede lid, onder c,» vervangen door: artikel 4.54, derde lid,.
2. In onderdeel a wordt «artikel 4.47, tweede lid,» vervangen door: artikel 4.47, derde lid,.
3. In onderdeel b wordt «artikel 4.45, eerste en tweede lid, onder b, c, d, f en g,» vervangen door: artikel 4.45, eerste lid, tweede lid, onder b, c, e en f, en derde lid,.
4. In onderdeel d wordt «artikel 4.50, zevende lid,» vervangen door «artikel 4.50, achtste lid,» en wordt «artikel 4.56, eerste lid, onder a,» vervangen door «artikel 4.56, tweede lid,».
5. In onderdeel g wordt «artikel 4.54, tweede lid, onder b,» vervangen door: artikel 4.54, vierde lid,.
Artikel 4.56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «de in dit artikellid onder a genoemde grenswaarde» vervangen door «de in het tweede lid genoemde grenswaarde», vervalt de tweede volzin en worden de onderdelen a en b vervangen door:
2. De concentratie van crocidolietstof in de lucht waaraan de werknemers in verband met de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden blootgesteld mag de grenswaarde van 0,1 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur, niet overschrijden.
3. De bij de werkzaamheden vrijgekomen crocidoliethoudende materialen mogen niet worden opgeslagen tezamen met crocidolietvrije materialen en worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd overeenkomstig artikel 4.45, tweede lid, onder e.
3. Het tweede lid wordt vernummerd tot vierde lid.
Artikel 4.60 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vervangen door:
3. De in het tweede lid, onder a en b, bedoelde werkzaamheden worden verricht door een bedrijf dat, of een inrichting die in het bezit is van een certificaat zandsteenbedrijf dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
2. Het vierde en vijfde lid vervallen.
3. Het zesde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
4. In het vernummerde vierde lid wordt «certificaat» vervangen door «certificaat zandsteenbedrijf of een afschrift daarvan» en wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 24, eerste lid, van de wet».
4. Het zevende en achtste lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
5. In het vernummerde zesde lid wordt «zevende lid» vervangen door: vijfde lid.
6. Het negende lid vervalt.
Artikel 4.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 4 van de wet» telkens vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. In het derde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 4.67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4 van de wet» vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De metingen, bedoeld in het eerste lid, zijn representatief voor de blootstelling van de werknemers aan lood. Zij worden uitgevoerd door het nemen van een of meer luchtmonsters en wel op een zodanige wijze, dat de vermoedelijke maximale blootstelling van de werknemers aan lood kan worden beoordeeld.
3. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de wijze van monsterneming kenbaar te maken.
3. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
Artikel 4.68 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Bij overschrijding van de in het eerste lid bedoelde waarde worden zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
3. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de in het tweede lid bedoelde maatregelen kenbaar te maken.
4. Nadat de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, zijn genomen wordt de concentratie gemeten overeenkomstig artikel 4.67.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
5. Zolang de in het tweede lid bedoelde maatregelen nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, mag de arbeid op de desbetreffende arbeidsplaats alleen worden voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de betrokken werknemers.
6. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de in het vijfde lid bedoelde maatregelen.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot zevende lid.
4. Het vijfde lid wordt vervangen door:
8. Indien bij bepaalde werkzaamheden overschrijding van de in het eerste lid bedoelde waarde kan worden verwacht en technische maatregelen ter beperking van de blootstelling van de werknemers redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn, mag tot het verrichten van deze werkzaamheden slechts worden overgegaan, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de betrokken werknemers.
9. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de in het achtste lid bedoelde maatregelen.
5. Het zesde lid wordt vernummerd tot tiende lid.
Artikel 4.69 wordt vervangen door:
1. De resultaten van de op grond van de artikelen 4.67 en 4.68 uitgevoerde metingen van de concentratie van lood in de lucht worden in passende vorm geregistreerd en voor iedere werknemer tot ten minste tien jaar na beëindiging van diens blootstelling aan lood bewaard.
2. De resultaten, bedoeld in het eerste lid, worden, voorzien van een toelichting, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
In artikel 4.70, eerste lid, wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
Artikel 4.72 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De betrokken werknemer wordt binnen drie maanden na de meting, bedoeld in het eerste lid, opnieuw de gelegenheid gegeven tot meting van het loodgehalte in zijn bloed.
3. De in het tweede lid bedoelde meting wordt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 4.70, vijfde lid.
2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
Artikel 4.74 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 4.74 Uitvoering arbeidsgezondheidskundig onderzoek.
2. Het eerste lid vervalt.
3. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot eerste tot en met vierde lid.
4. In het vernummerde eerste lid wordt «Aan de dienst worden» vervangen door: In verband met de uitvoering van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.70, eerste lid, worden aan de arbodienst».
5. In het vernummerde tweede lid wordt «4.68, derde en vijfde lid,» vervangen door: 4.68, vijfde en achtste lid,.
6. In het vernummerde vierde lid, tweede volzin, wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 4.76 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vervangen door:
3. De werkkleding mag uitsluitend buiten het bedrijf of de inrichting worden gebracht, indien dit geschiedt met het doel deze te laten reinigen in daartoe adequaat uitgeruste wasserijen.
4. In gevallen als bedoeld in het derde lid, wordt de werkkleding in een gesloten verpakking vervoerd.
2. Het vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
Artikel 4.89 wordt vervangen door:
1. Op plaatsen waar gevaar bestaat voor blootstelling aan biologische agentia mag niet worden gerookt noch mag daar voedsel of drank worden genuttigd.
2. Werkkleding die voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8 wordt aan de werknemers ter beschikking gesteld en wordt bij de arbeid gedragen.
3. In aanvulling op artikel 3.23 zijn voor de werknemers doelmatige sanitaire voorzieningen beschikbaar met inbegrip van douches, oogdouches en huidantiseptica.
4. Indien aan de werknemer persoonlijke beschermingsmiddelen worden verstrekt, worden deze op een daartoe aangewezen plaats bewaard en na ieder gebruik gecontroleerd en gereinigd.
5. In aanvulling op artikel 3.22 worden de werkkleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen waarin of waarop zich biologische agentia bevinden of kunnen bevinden, op een andere plaats opgeborgen dan de overige kleding.
6. De in het vijfde lid bedoelde werkkleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen worden uitsluitend buiten het bedrijf of de inrichting gebracht indien dit geschiedt met het doel deze te laten reinigen, ontsmetten of vernietigen.
7. In gevallen als bedoeld in het zesde lid, worden de werkkleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen in een daartoe geschikte en gesloten verpakking vervoerd.
In artikel 4.90, zesde lid, wordt «Aan de dienst, bedoeld in artikel 4.91, vierde lid,» vervangen door: Aan de arbodienst.
Artikel 4.91 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
2. Het vierde lid vervalt.
3. Het vijfde tot en met elfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met tiende lid.
In artikel 4.92, eerste volzin, wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 4.93 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
2. In het tweede lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
In artikel 4.94, eerste lid, wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
In artikel 4.95 wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
In artikel 4.96 wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
Artikel 4.111 wordt vervangen door:
Met betrekking tot de in artikel 4.110, onder a, genoemde stoffen, met uitzondering van stoffen die uitsluitend voldoen aan de krachtens de artikelen 34, derde lid, en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor indeling in de categorie «milieugevaarlijk», wordt in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in ieder geval vastgesteld aan welke stoffen thuiswerkers worden of kunnen worden blootgesteld en wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden.
Artikel 5.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door: artikel 18 van de wet.
2. Het vijfde lid vervalt.
Artikel 6.1, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Het klimaat op de arbeidsplaats veroorzaakt geen schade aan de gezondheid van de werknemers.
2. Het klimaat op de arbeidsplaats is zo behaaglijk en gelijkmatig als redelijkerwijs mogelijk. Daarbij wordt rekening gehouden met de aard van de werkzaamheden die door de werknemers worden verricht en de fysieke belasting die het gevolg is van die werkzaamheden.
3. Hinderlijke tocht op de arbeidsplaats wordt vermeden tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2. Het tweede lid wordt vernummerd tot vierde lid.
Artikel 6.2, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Luchtverversingsinstallaties zijn altijd bedrijfsklaar.
3. Luchtverversingsinstallaties zijn voorzien van een controlesysteem dat storingen in de installatie signaleert voor zover dat noodzakelijk is voor de gezondheid van de werknemers.
Artikel 6.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 4 van de wet» telkens vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. In het vierde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
3. Het vijfde lid wordt vervangen door:
5. De resultaten van de op grond van dit artikel uitgevoerde beoordelingen en metingen worden in passende vorm geregistreerd en gedurende ten minste tien jaar bewaard.
6. De in het vijfde lid bedoelde resultaten worden, voorzien van een toelichting, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of de perso-neelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
Artikel 6.8 wordt vervangen door:
1. Machines, werktuigen, apparaten, installaties, vervoer- en transportmiddelen zijn van zodanige constructie, zijn zodanig ingericht, opgesteld of ondersteund en worden zodanig onderhouden, dat zij bij het in werking zijn op de arbeidsplaats geen equivalent geluidsniveau veroorzaken hoger dan 85 dB(A) of een momentaan geluidsdrukniveau hoger dan 200 Pa, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2. Het verrichten van werkzaamheden geschiedt zodanig, dat daarbij op de arbeidsplaats geen equivalent geluidsniveau veroorzaakt wordt hoger dan 85 dB(A) of een momentaan geluidsdrukniveau hoger dan 200 Pa, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
3. Indien de uitzondering, genoemd in de laatste zinsnede van het eerste of tweede lid, van toepassing is, zijn doeltreffende voorzieningen getroffen waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveaus op de arbeidsplaats heersen, tenzij ook dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
4. De in het derde lid bedoelde voorzieningen worden vermeld in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de wet.
5. In gevallen waarin voorzieningen, getroffen op grond van het derde lid, de werknemers onvoldoende bescherming bieden tegen de in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveaus en in gevallen waarin het treffen van bedoelde voorzieningen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, worden doeltreffende maatregelen genomen om de blootstellingsduur alsmede het aantal werknemers dat aan de desbetreffende geluidsniveaus wordt blootgesteld, zoveel mogelijk te beperken.
6. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de in het vijfde lid bedoelde maatregelen.
7. In gevallen waarin werknemers kunnen worden blootgesteld aan een equivalent geluidsniveau op de arbeidsplaats van 80 dB(A) of hoger, worden persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar gesteld. De persoonlijke beschermingsmiddelen bieden een demping van het geluid tot een equivalent geluidsniveau van 80 dB(A) of lager. Indien een zodanige demping technisch niet mogelijk is, wordt door de persoonlijke beschermingsmiddelen ten minste een demping van het geluid geboden tot beneden het equivalent geluidsniveau van 90 dB(A).
8. De betrokken werknemers wordt de gelegenheid geboden een oordeel over de keuze van de soort persoonlijke beschermingsmiddelen kenbaar te maken.
9. Bij overschrijding van het equivalent geluidsniveau van 90 dB(A) of van het momentaan geluidsdrukniveau van 200 Pa, worden door de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt. Het zevende lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.
10. Het ongevalsgevaar als gevolg van het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt zoveel mogelijk door middel van doeltreffende maatregelen beperkt.
11. De plaatsen waar overschrijding van ten minste een van de in het negende lid genoemde geluidsniveaus kan worden verwacht, zijn duidelijk afgebakend en gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
12. Alleen werknemers die beroepshalve of uit hoofde van hun functie de in het elfde lid bedoelde plaatsen moeten betreden worden daar toegelaten.
13. De belanghebbende werknemers en, indien aanwezig, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, worden, in geval toepassing wordt gegeven aan de uitzonderingen, bedoeld in de laatste zinsnede van het eerste en tweede lid, en de laatste zinsnede van het derde lid, in kennis gesteld van de redenen daarvan alsmede van de op grond van het derde lid getroffen voorzieningen en de op grond van het vijfde lid genomen maatregelen.
14. Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt het in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveau van 85 dB(A) vervangen door 80 dB(A).
Artikel 6.9 wordt vervangen door:
1. In gevallen waarin werknemers die bijzondere taken uitvoeren, in verband met het uitvoeren van deze taken moeten verblijven op een arbeidsplaats waar het niveau van het geluid van dag tot dag sterk wisselt en het redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat de in artikel 6.8, derde en vijfde lid, bedoelde voorzieningen en maatregelen getroffen respectievelijk genomen worden, is het gemiddelde geluidsniveau, berekend of gemeten over een periode van een week niet hoger dan 85 dB(A) of een momentaan geluidsdrukniveau hoger dan 200 Pa, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2. Voorts wordt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, periodiek, doch in ieder geval telkens indien er voor het geluid op de arbeidsplaats relevante veranderingen plaatsvinden in de arbeid of de omstandigheden waaronder deze arbeid wordt verricht, gecontroleerd of nog voldaan wordt aan het eerste lid.
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 24a van de wet» vervangen door «artikel 18 van de wet» en wordt na «in de gelegenheid gesteld» ingevoegd «een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van».
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
4. Het vierde lid wordt vervangen door:
3. Aan de arbodienst wordt inzage gegeven in het register, bedoeld in artikel 6.7, vijfde lid.
4. De arbodienst wordt de gelegenheid geboden om te adviseren over de te nemen preventieve of persoonlijke beschermende maatregelen.
Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Toestellen die schadelijke, niet-ioniserende elektromagnetische straling kunnen uitzenden bestaan uit deugdelijk materiaal, zijn van een deugdelijke constructie en verkeren in goede staat.
2. De in het eerste lid bedoelde toestellen bevinden zich in een zodanige ruimte en zijn voorts zodanig ingericht, opgesteld of afgeschermd, dat bij het in werking zijn daarvan gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
3. Indien bij het in werking zijn van een toestel als bedoeld in het eerste lid, het gevaar van gezondheidsschade ondanks de naleving van de voorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet of niet geheel kan worden voorkomen, worden zodanige organisatorische maatregelen getroffen, dat gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.
4. Indien de in het derde lid bedoelde maatregelen gezondheidsschade niet of niet voldoende kunnen voorkomen worden persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld.
5. De persoonlijke beschermingsmiddelen worden door de werknemers bij de arbeid gebruikt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot zesde lid.
Artikel 6.16 wordt vervangen door:
1. Duikarbeid wordt verricht door een of meer duikers die worden bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider.
2. De reserveduiker verricht slechts duikarbeid bestaande uit het verlenen van hulp aan en het redden van in moeilijkheden geraakte duikers.
3. De ploegleider heeft, gelet op de te verrichten duikarbeid, voldoende kennis en ervaring om op die arbeid toezicht te houden.
4. In afwijking van het eerste lid, mag de ploegleider tevens als reserveduiker optreden, indien duikarbeid wordt verricht in een vloeistof die in overwegende mate uit water bestaat met een maximaal bereikbare diepte van 9 meter of een maximale stroomsnelheid van 0,5 meter per seconde en waarbij geen voorzienbare kans bestaat dat de duikers in die vloeistof in moeilijkheden raken.
5. Een ieder die duikarbeid heeft verricht, houdt hiervan aantekening in een persoonlijk duiklogboek. In dit logboek worden, naast de aard van de duikarbeid, ten minste het gevolgde duikschema inclusief het gevolgde decompressieverloop alsmede de verblijftijd in de vloeistof aangetekend.
6. De duikers en de reserveduiker zijn in het bezit van een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die zij verrichten, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
7. Indien duikarbeid wordt verricht is de persoon, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder c, in het bezit van een certificaat duikmedische begeleiding, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
8. Het certificaat duikarbeid en het certificaat duikmedische begeleiding, bedoeld in het zesde respectievelijk zevende lid, of afschriften daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
9. Het zesde lid is niet van toepassing op degene die in het kader van een opleiding tot duiker duikarbeid verricht, mits dit gebeurt onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in dat lid.
10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gelijkstelling van in het buitenland afgegeven certificaten duikarbeid of certificaten duikmedische begeleiding met de certificaten, bedoeld in het zesde respectievelijk zevende lid.
In artikel 6.19, tweede lid, wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
Artikel 6.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Geluidvoorschriften» vervangen door: Geluidsvoorschriften.
2. In het eerste en tweede lid wordt «geluidniveau» telkens vervangen door: geluidsniveau.
3. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Indien de uitzondering, genoemd in de laatste zinsnede van het eerste of tweede lid, van toepassing is, zijn doeltreffende voorzieningen getroffen waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat het in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveau op de arbeidsplaats heerst, tenzij ook dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
4. De in het derde lid bedoelde voorzieningen worden vermeld in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de wet.
4. Het vierde lid wordt vervangen door:
5. In gevallen waarin de voorzieningen, getroffen op grond van het derde lid, de werknemers onvoldoende bescherming bieden tegen de in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveaus, en in gevallen waarin het treffen van bedoelde voorzieningen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, worden doeltreffende maatregelen genomen om de blootstellingsduur alsmede het aantal werknemers dat aan de desbetreffende geluidsniveaus wordt blootgesteld, zoveel mogelijk te beperken.
6. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de in het vijfde lid bedoelde maatregelen.
5. Het vijfde tot en met zevende lid worden vernummerd tot zevende tot en met negende lid, en daarin wordt «geluidniveau» telkens vervangen door: geluidsniveau.
Artikel 7.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4 van de wet» vervangen door: artikel 5 van de wet.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, worden de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.
3. Arbeidsmiddelen zijn voorts geschikt voor het uit te voeren werk of zijn daartoe behoorlijk aangepast.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
Artikel 7.4 wordt vervangen door:
1. Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal.
2. Een arbeidsmiddel is van een deugdelijke constructie.
3. Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst of ingericht, dat het gevaar van verschuiven, omvallen, kantelen, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
4. Artikel 3.17 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.4a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Een arbeidsmiddel waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie wordt na de installatie en voordat het voor de eerste maal in gebruik wordt genomen gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
2. Een arbeidsmiddel als bedoeld in het eerste lid, wordt voorts na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
2. Het tweede tot en met negende lid worden vernummerd tot derde tot en met tiende lid.
3. In het vernummerde vierde lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.
4. In het vernummerde zesde lid wordt «artikel 32 van de wet» vervangen door: artikel 24 van de wet.
5. In het vernummerde achtste lid wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.
6. In het vernummerde negende lid wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: eerste tot en met derde lid.
7. In het vernummerde tiende lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.
Artikel 7.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden aan een arbeidsmiddel worden slechts uitgevoerd indien het arbeidsmiddel is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt. Indien dit niet mogelijk is worden doeltreffende maatregelen genomen om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op productie- en afstelwerkzaamheden met of aan een arbeidsmiddel.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
Artikel 7.6 wordt vervangen door:
1. Met betrekking tot arbeidsmiddelen waarvan het gebruik een specifiek gevaar voor de veiligheid van de werknemers kan opleveren blijft het gebruik voorbehouden aan werknemers die met het gebruik belast zijn.
2. Werknemers die belast zijn met het ombouwen, onderhouden, repareren of reinigen van arbeidsmiddelen als bedoeld in het eerste lid, bezitten daartoe een specifieke deskundigheid en ervaring.
Artikel 7.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De schermen of beveiligingsinrichtingen zijn stevig uitgevoerd.
3. De schermen of beveiligingsinrichtingen leveren geen bijzondere gevaren op.
4. De schermen of beveiligingsinrichtingen kunnen niet op eenvoudige wijze worden genegeerd of buiten werking worden gesteld.
5. De schermen of beveiligingsinrichtingen zijn op voldoende afstand van de gevaarlijke zone van het arbeidsmiddel aangebracht.
6. De schermen of beveiligingsinrichtingen belemmeren het zicht op de arbeid zo min mogelijk.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot zevende lid.
Artikel 7.11 wordt vervangen door:
Artikel 7.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Een bedieningssysteem van een arbeidsmiddel is veilig.
2. Een bedieningssysteem levert ook bij onopzettelijke handelingen geen gevaar op voor de werknemers.
3. Bij de keuze van een bedieningssysteem wordt rekening gehouden met defecten, storingen en belastingen die bij het gebruik van het bedieningssysteem kunnen worden verwacht.
2. Het tweede lid wordt vernummerd tot vierde lid.
3. Het derde lid wordt vervangen door:
5. Een bedieningssysteem bevindt zich zoveel mogelijk buiten de gevaarlijke zone van het arbeidsmiddel.
6. De plaats van het bedieningssysteem levert geen extra gevaren op voor de werknemers.
4. Het vierde lid wordt vernummerd tot zevende lid.
Artikel 7.17c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Het meerijden van werknemers op mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving is slechts toegestaan op speciaal daartoe ingerichte veilige plaatsen.
3. Indien tijdens de verplaatsing van een arbeidsmiddel als bedoeld in het tweede lid, werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt de snelheid van het arbeidsmiddel zo nodig aangepast.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
3. Het vijfde lid wordt vervangen door:
6. Doeltreffende organisatorische maatregelen worden genomen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving.
7. Indien voor de goede uitvoering van de werkzaamheden de aanwezigheid van werknemers in een werkzone als bedoeld in het zesde lid, is vereist, worden doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat zij door het mobiele arbeidsmiddel gewond raken.
4. Het zesde en zevende lid worden vernummerd tot achtste en negende lid.
Artikel 7.18a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Bij het gebruik van een mobiel hijs- of hefwerktuig worden doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat het werktuig kantelt, ongewild in beweging komt of wegglijdt.
4. Er wordt op toegezien dat de maatregelen, bedoeld in het derde lid, naar behoren worden uitgevoerd.
2. Het vierde lid wordt vervangen door:
5. Wanneer de bediener van een hijs- of hefwerktuig noch rechtstreeks noch door middel van informatieverstrekkende hulpmiddelen de volledige baan van de last kan volgen, wordt een werknemer aangewezen die met de bediener in verbinding staat om deze te leiden.
6. Voorts worden verdere organisatorische maatregelen genomen om ongewilde botsingen van de last van het hijs- of hefwerktuig te voorkomen.
3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot zevende lid.
4. Het zesde lid wordt vervangen door:
8. Alle handelingen voor het hijsen of heffen worden correct gepland teneinde de veiligheid van de werknemers te garanderen.
9. De handelingen, bedoeld in het achtste lid, worden onder doeltreffend toezicht uitgevoerd.
10. Met name indien een last gelijktijdig wordt gehesen of geheven door twee of meer hijs- of hefwerktuigen wordt een procedure vastgesteld en toegepast om een goede coördinatie van de handelingen van de bedieners te waarborgen.
5. Het zevende lid wordt vervangen door:
11. Indien hijs- of hefwerktuigen bij het geheel of gedeeltelijk uitvallen van de energietoevoer de lasten niet meer kunnen houden, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te vermijden dat werknemers aan de daarmee verbonden gevaren worden blootgesteld.
12. Op de lasten, bedoeld in het elfde lid, wordt voortdurend toezicht gehouden, tenzij de toegang tot de gevarenzone wordt verhinderd en de lasten volkomen veilig zijn vastgemaakt en worden vastgehouden.
6. Het achtste lid wordt vernummerd tot dertiende lid.
Artikel 7.18b wordt vervangen door:
1. In aanvulling op de artikelen 7.18 en 7.18a zijn hijs- en hefwerktuigen die zijn bestemd en ingericht voor het hijsen of heffen van personen, met zodanige voorzieningen uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat:
a. het hijs- of hefplatform voor personen naar beneden valt,
b. personen van dit platform vallen,
c. een persoon die van het hijs- of hefwerktuig gebruik maakt wordt verpletterd, beklemd raakt of wordt aangestoten, in het bijzonder als gevolg van een onopzettelijk contact met een voorwerp.
2. Een hijs- of hefwerktuig als bedoeld in het eerste lid, heeft voorts een zodanige voorziening, dat bij een mankement aan het werktuig de veiligheid van personen die zich op het hijs- of hefplatform voor personen bevinden, zoveel mogelijk is gewaarborgd en dat hun bevrijding mogelijk is.
3. Indien het gevaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, om redenen in verband met de terreinomstandigheden en het hoogteverschil niet met behulp van een veiligheidsvoorziening kan worden vermeden, is in de ophanging van het hijs- of hefplatform een geschikte kabel, ketting of een andere voorziening met een verhoogde veiligheidscoëfficiënt toegepast.
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt de goede staat van de in de ophanging toegepaste kabel, ketting of andere voorziening elke werkdag gecontroleerd.
Artikel 7.19 wordt vervangen door:
1. Een hijskraan met een bedrijfslast die gelijk is aan of hoger is dan twee ton, en die, na te zijn vervaardigd, ingrijpend te zijn hersteld of gewijzigd, voor de eerste maal in gebruik wordt genomen, wordt onderzocht op de deugdelijkheid van materiaal, constructie, inrichting en stabiliteit. Bij dit onderzoek wordt de kraan doelmatig beproefd.
2. De ondersteuning van een hijskraan als bedoeld in het eerste lid, wordt in de gevallen, bedoeld in dat lid, onderzocht op de ligging en draagkracht, de deugdelijkheid van materiaal en constructie en de aanwezigheid en deugdelijkheid van beveiligingsmiddelen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op hijskranen die, na te zijn vervaardigd, voor de eerste maal in gebruik worden genomen en die overeenkomstig de bepalingen van het Besluit machines zijn voorzien van een CE-markering, vergezeld van een EG-verklaring van overeenstemming.
4. Een hijskraan met een bedrijfslast als genoemd in het eerste lid, en de ondersteuning van die kraan worden, voordat de kraan in gebruik wordt genomen, op hun goede staat onderzocht in geval de kraan langdurig heeft stilgestaan of buiten gebruik is geweest. Bij dit onderzoek wordt de kraan doelmatig beproefd.
5. Voorts worden een hijskraan en de ondersteuning van die kraan, voordat de kraan in gebruik wordt genomen, op hun goede staat onderzocht en doelmatig beproefd, zo dikwijls dit ter waarborging van een veilig gebruik van de kraan redelijkerwijs noodzakelijk is en in ieder geval ten minste eenmaal per jaar.
6. Indien de hijskraan na demontage voor opstelling elders, aanstonds opnieuw is opgesteld, wordt de kraan, voordat deze in gebruik wordt genomen, op veilige werking onderzocht en beproefd.
7. Onderzoeken en beproevingen als bedoeld in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling.
8. In de nabijheid van een hijskraan met een bedrijfslast als genoemd in het eerste lid, bevindt zich een kraanboek. In dit boek zijn in ieder geval de resultaten van de op grond van het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, uitgevoerde onderzoeken en beproevingen op adequate wijze vermeld.
9. Bij ministeriële regeling kan met betrekking tot alle hijskranen dan wel met betrekking tot hijskranen die behoren tot een bij die regeling omschreven categorie, in afwijking van het zevende lid, worden bepaald, welke van de onderzoeken en beproevingen, bedoeld in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, worden uitgevoerd door een certificerende instelling.
10. Een instelling als bedoeld in het negende lid, geeft een certificaat van goedkeuring af indien zij heeft vastgesteld dat een hijskraan als bedoeld in het negende lid, voldoet aan bij ministeriële regeling vastgestelde criteria.
11. Het in het achtste respectievelijk tiende lid, bedoelde kraanboek en certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
Artikel 7.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zevende lid wordt vervangen door:
7. In aanvulling op het zesde lid wordt kettingwerk, afhankelijk van de materiaalsoort, zo dikwijls als voor een veilig gebruik nodig is, aan een voor het betrokken materiaal geschikte warmtebehandeling onderworpen.
8. De warmtebehandeling, bedoeld in het zevende lid, wordt uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling die beschikt over de daarvoor benodigde uitrusting.
2. Het achtste lid wordt vernummerd tot negende lid.
3. In het vernummerde negende lid wordt «artikel 32 van de wet» vervangen door: artikel 24 van de wet.
Artikel 7.22, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van personen met behulp van een werkbak ten behoeve van het vanuit die werkbak verrichten van incidentele werkzaamheden van korte duur op plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn, indien toepassing van andere, meer geëigende middelen om die plaatsen te bereiken, grotere gevaren zou meebrengen dan het vervoer van personen met een werkbak als vorenbedoeld, of de toepassing van zodanige middelen redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
3. In geval van toepassing van het tweede lid, gelden de volgende voorschriften:
a. de werkbak, bedoeld in het tweede lid, is zodanig vervaardigd, ingericht, toegerust, bevestigd, verkeert in een zodanige staat van onderhoud en wordt op een zodanige wijze gebruikt, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt;
b. het hijs- of hefwerktuig is voldoende toegerust om in combinatie met een werkbak te worden gebruikt;
c. de bedieningsplaats van het hijs- of hefwerktuig is permanent bemand;
d. de werknemers die worden gehesen of geheven beschikken over een doeltreffend communicatiemiddel, en
e. doeltreffende voorzieningen zijn getroffen om de werknemers bij gevaar te kunnen evacueren.
Artikel 7.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Motorisch of hydraulisch bediende luiken en overige motorisch of hydraulisch aangedreven scheepsuitrusting worden uitsluitend geplaatst of verwijderd door een daartoe bevoegde persoon.
4. De in het derde lid bedoelde luiken en scheepsuitrusting worden uitsluitend geplaatst of verwijderd indien dit op veilige wijze kan gebeuren.
2. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot vijfde tot en met zevende lid.
Artikel 7.29 wordt vervangen door:
Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen
1. In afwijking van de artikelen 7.19 en 7.20, zesde, zevende, achtste en negende lid, gelden voor hijs- en hefwerktuigen alsmede hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen, die gebruikt worden voor het laden en lossen, de volgende bepalingen.
2. Hijs- en hefwerktuigen met inbegrip van de daarbij behorende hulpstukken, onderdelen, bevestigingspunten, verankeringen en steunen, en hijs- en hefgereedschappen worden, voordat zij voor de eerste maal in gebruik worden genomen, doelmatig beproefd en op hun goede staat onderzocht.
3. Werktuigen en gereedschappen als bedoeld in het tweede lid, worden na iedere belangrijke wijziging of herstelling die van invloed kan zijn op de veiligheid, doelmatig beproefd en op hun goede staat onderzocht.
4. Werktuigen en gereedschappen als bedoeld in het tweede lid, worden, afhankelijk van de feitelijke belasting, regelmatig doch in ieder geval ten minste eenmaal per vijf jaar, doelmatig beproefd en op hun goede staat onderzocht.
5. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen worden, afhankelijk van de feitelijke belasting, regelmatig doch in ieder geval ten minste eenmaal per jaar, op hun goede staat onderzocht.
6. Hijs- en hefgereedschappen worden, afhankelijk van het gebruik, regelmatig op hun goede staat gecontroleerd.
7. Beproevingen en onderzoeken als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, worden uitgevoerd door Onze Minister of een certificerende instelling.
8. Onderzoeken en controles als bedoeld in het vijfde en zesde lid, worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling.
9. Van de beproevingen en onderzoeken, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, worden door de certificerende instelling, bedoeld in het zevende lid, certificaten uitgereikt volgens een bij ministeriële regeling vastgesteld model.
10. Aan boord van ieder schip wordt een register van hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen bijgehouden volgens een bij ministeriële regeling vastgesteld model, waarin de in het negende lid bedoelde certificaten worden opgenomen. In het register worden de bedrijfslast of bedrijfslasten van de hijs- en hefwerktuigen, de werklast van de hijs- en hefgereedschappen alsmede de tijdstippen en de resultaten van de in het tweede tot en met vijfde lid, bedoelde beproevingen en onderzoeken vermeld. De tijdstippen en het resultaat van de in het zesde lid bedoelde controles worden vermeld, indien bij de desbetreffende controles een defect is geconstateerd. Het register wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
Artikel 7.32 wordt vervangen door:
1. Een torenkraan, mobiele kraan of funderingsmachine die behoort tot een bij ministeriële regeling omschreven categorie, mag slechts worden bediend door een persoon die:
a. in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling;
b. in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeert, dat hij in staat is de aan de bediening van het desbetreffende arbeidsmiddel verbonden gevaren te onderkennen en te voorkomen.
2. Het certificaat van vakbekwaamheid of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die in het kader van een opleiding tot machinist een torenkraan, mobiele kraan of funderingsmachine bedient, mits dit gebeurt onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, onder a.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gelijkstelling van diploma's, bekwaamheidsattesten of andere deskundigheidsbewijzen voor de bediening van torenkranen, mobiele kranen of funderingsmachines met een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onder a.
Artikel 7.33 wordt vervangen door:
Artikel 7.37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Artikel 7.4a, eerste en tweede lid,» vervangen door: Artikel 7.4a, eerste tot en met derde lid,.
2. In het derde lid wordt «Artikel 7.22, tweede lid,» vervangen door: Artikel 7.22, tweede en derde lid,.
Artikel 8.1, zevende lid, wordt vervangen door:
7. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden slechts voor de beoogde doeleinden gebruikt.
8. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden overeenkomstig de gebruiksaanwijzing gebruikt.
Artikel 8.3 wordt vervangen door:
1. Indien gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van een werknemer op de arbeidsplaats aanwezig is of kan ontstaan, zijn voor de werknemers die aan dat gevaar blootstaan of kunnen blootstaan, persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar.
2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt ervoor gezorgd dat de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken.
3. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden onderhouden, gerepareerd en zindelijk gehouden.
4. Ten behoeve van het goed functioneren van persoonlijke beschermingsmiddelen vinden de noodzakelijke vervangingen daarvan plaats.
In artikel 8.15 wordt «De afdelingen 1 en 3 van dit hoofdstuk zijn» vervangen door: Afdeling 1 van dit hoofdstuk is.
Het opschrift van hoofdstuk 9 komt te luiden: HOOFDSTUK 9 VERPLICHTINGEN, STRAFBARE FEITEN, BEBOETBARE FEITEN, BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 9.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b vervalt «2.1» en wordt «2.8 tot en met 2.16 en 2.18 tot en met 2.24» vervangen door «2.14, eerste lid, en 2.16 tot en met 2.22».
2. In onderdeel g wordt na «8.3» de puntkomma vervangen door een punt en vervalt onderdeel h.
Artikel 9.3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt na «4.1,» ingevoegd «4.4, zevende lid,» en wordt «4.7, tweede en vierde lid,» vervangen door «4.7, tweede, vierde en vijfde lid,», wordt «4.8, tweede en zesde lid,» vervangen door «4.8, tweede en derde lid,», wordt «4.46, derde lid,» vervangen door «4.46, vijfde lid,», wordt «4.51, vierde, vijfde en zevende lid,» vervangen door «4.51, vijfde, zesde en achtste lid,» wordt «4.54, zesde lid,» vervangen door «4.54, vierde en vijfde lid», wordt «4.56, eerste lid, onder b,» vervangen door «4.56, derde lid,» en wordt «4.89, eerste lid, onder a en d» vervangen door «4.89, eerste en vierde lid».
2. In onderdeel d wordt na «6.14,» ingevoegd «6.15, eerste lid, onder c,».
3. In onderdeel e wordt «7.5, derde lid, 7.13, vierde lid, 7.17c, tweede, derde, zesde en zevende lid,» vervangen door «7.5, tweede en derde lid, 7.13, zevende lid, 7.17c, tweede, derde, vierde, achtste en negende lid,», wordt «7.18, tweede, vijfde tot en met zevende en achtste lid ten aanzien van de toepassing van de vastgestelde procedures, bedoeld in dit lid,» vervangen door «7.18, tweede, vijfde tot en met zevende lid, en achtste lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedures, bedoeld in dit lid» wordt «7.18a, tweede lid, derde lid, eerste volzin, zesde lid ten aanzien van de toepassing van de vastgestelde procedure, bedoeld in dit lid en achtste lid,» vervangen door «7.18a, tweede lid, derde lid, tiende lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedure, bedoeld in dit lid, en dertiende lid,», wordt «7.22, eerste en tweede lid, onder d,» vervangen door «7.22, eerste, tweede en derde lid, onder c,», wordt «7.25, vijfde lid,» vervangen door «7.25, zesde lid,» en wordt «7.32, tweede en derde lid» vervangen door «7.32, eerste en tweede lid».
Onder vernummering van de afdelingen 2 en 3 tot 3 en 4 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Als overtreding wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 2: de artikelen 2.2b, 2.2c, eerste lid, en 2.2d;
b. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.5, eerste en tweede lid, 4.6, eerste en tweede lid, 4.36, eerste en derde lid, 4.38, 4.39, 4.41, 4.58, 4.59, eerste en tweede lid, 4.60, eerste en vijfde lid, 4.61, tweede lid, 4.78, eerste lid, 4.83, 4.105 en 4.110;
c. van hoofdstuk 6: artikel 6.27;
d. van de Arbeidsomstandighedenregeling: artikel 4.20, eerste lid.
2. Voor zover van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, ontheffing onder voorschriften is verleend, wordt de handeling of het nalaten in strijd met die voorschriften mede aangemerkt als overtreding.
1. Als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de eerste categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.36, 1.37, eerste lid, 1.38, 1.41, 1.42 en 1.44 tot en met 1.46;
b. van hoofdstuk 2: de artikelen 2.17, 2.18, 2.19, eerste tot en met vierde lid, 2.20, 2.21, eerste lid, 2.22, 2.26, 2.27, eerste en derde lid, 2.28 tot en met 2.30, 2.33 tot en met 2.36, 2.37, tweede lid, 2.38, eerste en derde lid, 2.41, 2.42, tweede tot en met vijfde lid, en 2.43, tweede lid;
c. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.2, 3.4, derde lid, 3.5, eerste en tweede lid, 3.7, derde tot en met zesde lid, 3.8, 3.9, 3.11 tot en met 3.15, 3.18, tweede en derde lid, 3.19 tot en met 3.25, 3.27, 3.28, tweede lid, 3.29, eerste en vierde lid, 3.31, eerste lid, 3.33, 3.34, tweede lid, 3.35, derde lid, 3.36, 3.37, 3.39, eerste lid, onderdelen a tot en met c, tweede en derde lid, 3.40, onderdelen a tot en met d, en 3.48;
d. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1, 4.2, eerste tot en met vijfde lid, 4.3, tweede en derde lid, 4.4, vijfde, zesde en zevende lid, 4.5, derde lid, 4.7, tweede, vierde en vijfde lid, 4.8, eerste, tweede en derde lid, 4.9, zevende lid, 4.13, 4.14, eerste tot en met vierde lid, 4.15, 4.18, vijfde lid, 4.19, onderdelen c, e en f, 4.20, 4.21, eerste en vierde lid, 4.22, eerste, tweede en vierde lid, 4.23, tweede lid, 4.26, 4.27, 4.28, eerste lid, 4.29, 4.30, tweede lid, 4.31, eerste en derde lid, 4.33, 4.35, eerste, tweede en vijfde lid, 4.43, eerste en tweede lid, 4.46, derde en zesde lid, 4.49, 4.50, eerste, tweede en vierde lid, en zevende tot en met negende lid, 4.51, 4.52, eerste, tweede en vijfde lid, 4.53, eerste, tweede en vierde lid, 4.54, tweede tot en met vijfde lid, 4.57, 4.60, derde en vierde lid, 4.64, eerste en tweede lid, 4.65, 4.67, eerste en tweede lid, 4.68, vierde en zevende lid, 4.69, eerste lid, 4.70, eerste, derde en vierde lid, 4.71, eerste en derde lid, 4.72, tweede, derde en vijfde lid, 4.74, eerste en tweede lid, 4.75 tot en met 4.77, 4.79, 4.80, 4.85, 4.86, derde lid, 4.88 tot en met 4.90, 4.91, eerste tot en met derde lid, en tiende lid, 4.94, eerste, derde en vijfde lid, 4.95 tot en met 4.97, 4.102, 4.111, 4.112, tweede lid, en 4.114;
e. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.3, tweede lid, 5.4, 5.5, 5.9, 5.10, 5.11 en 5.15, eerste lid;
f. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.1 tot en met 6.3, 6.4, eerste lid, 6.5, 6.7, eerste tot en met derde lid, en vijfde lid, 6.8, vierde lid, en achtste tot en met twaalfde lid, 6.9, tweede lid, 6.10, eerste tot en met derde lid, 6.11, 6.12, vijfde lid, 6.14, 6.15, eerste lid, onderdelen a en c, en tweede lid, 6.16, tweede, derde, en vijfde tot en met achtste lid, 6.19, tweede tot en met vierde lid, 6.23, vierde, zesde en achtste lid, en 6.30, eerste lid;
g. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.3, 7.4a, eerste tot en met zesde lid, 7.5, vierde lid, 7.6, 7.8, 7.10, 7.11a, 7.13, 7.17a, zevende lid, 7.17b, tweede lid, onderdelen a, b en g, en derde en vierde lid, 7.17c, eerste, vijfde, zesde, zevende en negende lid, 7.17d, 7.18, eerste, derde, vierde en achtste lid, 7.18a, vierde tot en met tiende lid, en twaalfde lid, 7.18b, vierde lid, 7.19, eerste en tweede lid, vierde tot en met achtste lid, en elfde lid, 7.20, tweede en derde lid, en vijfde tot en met negende lid, 7.24, 7.25, eerste tot en met vijfde lid, en zevende lid, 7.27, eerste lid, 7.28, 7.29, tweede tot en met achtste lid, en tiende lid, 7.30, eerste lid, 7.32, eerste en tweede lid, 7.34, eerste en tweede lid, 7.35, 7.36 en 7.41, derde lid;
h. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1 tot en met 8.3 en 8.4, eerste lid;
i. van de Arbeidsomstandighedenregeling: de artikelen 4.4, vierde lid, 4.5, 4.9, derde lid, 4.13, 4.21, tweede lid, 4.22, tweede lid, 4.24 tot en met 4.28, 4.41, 4.42, derde lid, 4.45, tweede lid, 5.1 tot en met 5.3, 8.2, 8.3, 8.4, derde lid, 8.5 tot en met 8.11, 8.12, eerste en tweede lid, 8.13 tot en met 8.29.
2. Voor zover van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, ontheffing onder voorschriften is verleend, wordt de handeling of het nalaten in strijd met die voorschriften mede aangemerkt als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete van de eerste categorie kan worden opgelegd.
1. Als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende arti-
kelen:
a. van hoofdstuk 1: artikel 1.37, tweede lid;
b. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.3, 3.4, eerste en tweede lid, 3.5, derde en vierde lid, 3.6, 3.7, eerste en tweede lid, 3.10, 3.16, eerste en derde lid, 3.17, 3.18, eerste lid, 3.28, eerste lid, 3.29, tweede, derde en vijfde lid, 3.30, 3.31, tweede lid, 3.34, eerste lid, 3.35, eerste en tweede lid, en 3.46;
c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.4, eerste tot en met vierde lid, 4.6, derde lid, 4.7, derde lid, 4.9, eerste tot en met zevende lid, negende en tiende lid, 4.10, eerste lid, 4.16, tweede en derde lid, 4.17, 4.18, eerste tot en met vierde lid, 4.19, onderdelen a, b, d, g, h, i en j, 4.21, derde lid, 4.30, eerste en derde lid, 4.31, tweede lid, 4.32, 4.34, 4.36, tweede en derde lid, 4.45, eerste en derde lid, 4.46, eerste, tweede en vijfde lid, 4.47, eerste lid, 4.52, zevende lid, 4.55, tweede lid, 4.56, tweede en derde lid, 4.61, derde tot en met vijfde lid, 4.62b, 4.68, eerste en tweede lid, vijfde, achtste en tiende lid, 4.71, tweede lid, 4.72, eerste en vierde lid, 4.73, 4.87, eerste tot en met derde lid, 4.91, vijfde lid, 4.98, 4.99, 4.100, eerste lid, 4.101, 4.106, 4.108, 4.109, 4.113 en 4.115;
d. van hoofdstuk 5 : de artikelen 5.2 en 5.3, eerste lid;
e. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.8, eerste tot en met derde lid, vijfde en zevende lid, 6.9, eerste lid, 6.12, eerste tot en met vierde lid, 6.15, eerste lid, onderdelen b en d, 6.16, eerste lid, 6.18, 6.19, eerste lid, 6.20, 6.23, eerste tot en met derde lid, vijfde en zevende lid, en 6.29;
f. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.4, 7.5, eerste tot en met derde lid, en vijfde lid, 7.7, 7.9, 7.11, 7.14, eerste lid, 7.15, 7.16, 7.17a, eerste en tweede lid, en vierde tot en met zesde lid, 7.17b, tweede lid, onderdelen c, d, e en f, vijfde en zesde lid, 7.17c, tweede tot en met vierde lid, en achtste lid, 7.18, tweede lid, en vijfde tot en met zevende lid, 7.18a, tweede, derde, elfde en dertiende lid, 7.18b, eerste tot en met derde lid, 7.20, eerste en vierde lid, 7.21, 7.22, eerste lid, 7.25, zesde lid, 7.26, 7.27, tweede lid, 7.33, 7.34, derde en vierde lid, 7.39, 7.41, eerste en tweede lid, en 7.42;
g. van de Arbeidsomstandighedenregeling: de artikelen 4.3, 4.4, eerste tot en met derde lid, 4.6, eerste en tweede lid, 4.7, 4.9, eerste en tweede lid, 4.11, 4.12 en 4.33, zesde lid.
2. Voor zover van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, ontheffing onder voorschriften is verleend, wordt de handeling of het nalaten in strijd met die voorschriften mede aangemerkt als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete van de tweede categorie kan worden opgelegd.
Artikel 9.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen a en b wordt «artikel 32, eerste lid, van de wet» telkens vervangen door: artikel 24, eerste lid, van de wet.
2. In de onderdelen c en d wordt na «ondernemingsraad» telkens ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 9.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 9.15, eerste lid, onder a,» vervangen door: artikel 9.15, onder a,.
2. In het tweede lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Artikel 9.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 6.8, vijfde lid, derde volzin,» vervangen door «artikel 6.8, zevende lid, derde volzin,» en wordt «artikel 6.8, zesde lid,» vervangen door «artikel 6.8, negende lid,».
2. In het derde lid wordt «artikel 6.8, vijfde lid, eerste volzin, en zesde lid,» vervangen door: artikel 6.8, zevende lid, eerste volzin, en negende en tiende lid,.
Artikel 9.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel f, wordt «artikel 6.8, eerste tot en met vierde lid, vijfde lid, tweede en vierde volzin, en zevende tot en met negende lid,» vervangen door: artikel 6.8, eerste tot en met zesde lid, zevende lid, tweede volzin, achtste lid, en elfde tot en met veertiende lid,.
2. In onderdeel g wordt «7.19, eerste tot en met vierde lid, 7.20, zesde en zevende lid» vervangen door: 7.19, eerste tot en met zesde lid, 7.20, zesde tot en met achtste lid,.
Het opschrift van § 2 van de vernummerde afdeling 3 van hoofdstuk 9 komt te luiden: § 2 Eis tot naleving.
Artikel 9.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Omtrent de wijze waarop de voorschriften, gesteld krachtens de artikelen 6, eerste lid, en 16 van de wet moeten worden nageleefd kan een eis worden gesteld overeenkomstig artikel 27, eerste lid, van de wet.
2. In het zesde lid wordt «artikel 36, eerste lid, van de wet,» vervangen door: artikel 27, eerste lid, van de wet.
Artikel 9.36, tweede lid, komt te luiden:
2. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
In artikel 12 van het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 19972 wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Het Algemeen Rijksambtenarenreglement3 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «artikel 17, eerste lid en onderdeel c, van de Arbeidsomstandighedenwet;» vervangen door: artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;.
2. In onderdeel i wordt «de artikelen 18, 24a en 25 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
B. In artikel 36, eerste lid, wordt «Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
C. In artikel 36a, tweede lid, vervalt «een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 25 van de Arbeidsomstandighedenwet dan wel».
D. In artikel 36b, eerste lid, vervalt «artikel 25 van de Arbeidsomstandighedenwet en».
E. In artikel 58a, eerste lid, wordt «artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal4 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Arbeidsomstandighedenwet;» vervangen door: artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. In onderdeel i wordt «de artikelen 18, 24a en 25 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
B. In artikel 71, eerste lid, wordt «Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
C. In artikel 71a, tweede lid, wordt «de artikelen 18, 24a of 25 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
D. In artikel 71b, eerste lid, wordt «de artikelen 18, 24a en 25 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
E. In artikel 93a, eerste lid, wordt «artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
In artikel 92a van het Schepenbesluit 19655 wordt «Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
In artikel 12, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren6 wordt «Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
In artikel 2, vijfde lid, van het Besluit gebruik sofi-nummer7 wordt «Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
In artikel 55, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie8 wordt «Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Het Mijnreglement 19649 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 234a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;.
2. In het derde lid wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
B. In artikel 234b, derde lid, wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
C. Artikel 234c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. In het vijfde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
D. Artikel 236f wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. In het vierde lid, tweede volzin, en zevende lid, wordt na «ondernemingsraad» telkens ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Het Mijnreglement continentaal plat10 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 152a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;.
2. In het derde lid wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
B. In artikel 152b, derde lid, wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
C. Artikel 152c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. In het vijfde lid wordt na «ondernemingsraad» ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
D. Artikel 154f wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikel 41, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. In het vierde lid, tweede volzin, en zevende lid, wordt na «ondernemingsraad» telkens ingevoegd: of de personeelsvertegenwoordiging.
Het Besluit risico's zware ongevallen 199911 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1, onderdelen d en e, wordt «Arbeidsomstandighedenwet» telkens vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
B. In artikel 6, tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
C. In artikel 7, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
D. In artikel 10, vierde lid, onderdeel a, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
E. Artikel 11 vervalt.
F. In artikel 15, derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
G. In artikel 16, eerste lid, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
H. In artikel 18, tweede lid, wordt «artikel 5a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door «artikel 7 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998» en wordt «artikel 32 van die wet» vervangen door «artikel 24 van die wet».
I. In artikel 22, vierde lid, onderdeel b, wordt «Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
J. In artikel 24, eerste lid, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
K. In artikel 28, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, wordt «artikel 32, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet» telkens vervangen door «artikel 24, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998».
L. In artikel 29 wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer12 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 5.15, derde lid, onderdeel a, wordt «, bedoeld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;» vervangen door: , bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;.
B. In artikel 6.4, onderdeel c, wordt «, bedoeld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;» vervangen door: , bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;.
Het Asbestverwijderingsbesluit13 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 3, onderdeel d, wordt «het districtshoofd van de Arbeidsinspectie binnen wiens district» vervangen door: de regiodirecteur van de Arbeidsinspectie binnen wiens regio.
B. In artikel 10, eerste lid, wordt «die in het bezit is van een diploma van een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe erkende opleiding, voorgeschreven in artikel 17a, tweede lid, onderdeel b, van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: die in het bezit is van een certificaat verwijdering asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of een door hem daartoe aangewezen instelling zoals voorgeschreven in artikel 4.54, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 199814 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 9, derde en vierde lid, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» telkens vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
B. In artikel 17, eerste lid, wordt «artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
In artikel 16, eerste lid, onderdeel d, onder 3°, van het Besluit bereiding en aflevering farmaceutische producten15 wordt «bedrijfsgezondheidsdiensten in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: diensten als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit ex artikel 6, derde lid, van de Opiumwet16 wordt «bedrijfsgezondheidsdiensten in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: diensten als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken17 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1, onderdeel i, wordt «artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
B. In artikel 55, eerste lid, wordt «Arbeidsomstandighedenwet,» vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998,.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de éénentwintigste oktober 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Op 16 maart 1999 is de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet 1998) vastgesteld. De wet die naar verwachting november 1999 in werking zal treden, vervangt de bestaande Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
De Arbowet 1998 maakt onderdeel uit van een breder beleid gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Doelstelling is de effectiviteit van het arbeidsomstandighedenbeleid te vergroten. Daarbij is versterking van de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor het arbo- en verzuimbeleid in ondernemingen essentieel. Inzet daarbij is en blijft het huidige wettelijk vastgelegde beschermingsniveau te handhaven.
De Arbowet 1998 bevat in hoofdzaak voorschriften van algemene aard. Deze voorschriften beogen een grondslag te leggen voor een structurele aandacht voor arbeidsomstandigheden in ondernemingen. Zij vormen het algemene kader waarbinnen het arbeidsomstandighedenbeleid op ondernemingsniveau moet worden vormgegeven. De Arbowet 1998 biedt ook een basis voor nadere regels. Deze regels zijn opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling). Het betreft vooral materiële voorschriften over concrete arbeidsrisico's. De Arbowet 1998 regelt voorts, aanvullend op hetgeen daarover in algemene zin is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en de Wet op de economische delicten (WED), het toezicht en de opsporing door de Arbeidsinspectie1.
In verband met de Arbowet 1998 diende de op deze wet gebaseerde nadere regelgeving in de vorm van het eerdergenoemde Arbobesluit en de Arboregeling te worden aangepast. Het onderhavige besluit strekt tot aanpassing van het Arbobesluit. De belangrijkste aanpassing van dit besluit vloeit voort uit het in de Arbowet 1998 geïntroduceerde systeem van de bestuurlijke boete. In paragraaf 3.1 wordt deze aanpassing nader toegelicht. Een andere aanpassing, waarop in paragraaf 3.2 nader wordt ingegaan, betreft de aanpassing van regels inzake wettelijk verplicht gestelde certificaten. In paragraaf 3.3 wordt een toelichting gegeven op de wijzigingen met betrekking tot de registratie van gevaarlijke stoffen. Dit betreft de juridische verwerking van een al aan de Tweede Kamer gemelde aanpassing.
Het onderhavig wijzigingsbesluit omvat naast de specifieke aanpassingen zoals die worden toegelicht in hoofdstuk 3, vooral aanpassingen van algemene aard. Het betreft hoofdzakelijk direct uit het wetsvoorstel voortvloeiende wetstechnische aanpassingen. Zo komt bijvoorbeeld, omdat de wettelijke verplichtingen tot het opstellen van een jaarplan en een jaarverslag zijn vervallen, afdeling 1 van hoofdstuk 2 van het Arbobesluit te vervallen. Verder betreft het de aanpassing aan de in de Arbowet 1998 gebruikte termen en begrippen. Zo wordt, waar in het vigerende Arbobesluit sprake is van «ondernemingsraad», dit vervangen door «ondernemingsraad en personeelsvertegenwoordiging». Waar in combinatie de begrippen «veiligheid, gezondheid en welzijn» werd gebruikt is dit vervangen door het begrip «arbeidsomstandigheden». Waar nodig is voorts de verwijzing naar artikelen van de wet aangepast. Omdat de indeling van bepalingen naar wijze van sanctionering (zie paragraaf 3.1) hiertoe noodzaakte, zijn tenslotte veel artikelen zodanig geredigeerd dat nu elk afzonderlijk artikellid of element binnen een artikel(lid) afzonderlijk kan worden gesanctioneerd.
Het gewijzigde Arbobesluit en de gewijzigde Arboregeling treden tegelijk met de Arbowet 1998 in werking.
3. Wijzigingen – specifieke thema's
Voor de indeling van bepalingen van het Arbobesluit naar wijze van sanctionering zijn de volgende (beleidsmatige) uitgangspunten van belang:
• strafrechtelijke sanctionering blijft beperkt tot overtredingen waarvoor geldt dat het zeer aannemelijk is dat die leiden tot ernstig letsel aan personen; het betreft de zeer ernstige risico's;
• bepalingen over samenwerking en overleg tussen werkgever en werknemers en bepalingen over het verstrekken van informatie door de werkgever aan de werknemers(vertegenwoordiging) worden civielrechtelijk gesanctioneerd; overeenkomstig het sanctioneringssysteem van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) dienen partijen deze bepalingen zelf civielrechtelijk te handhaven;
• alle overige overtredingen worden bestuursrechtelijk gesanctioneerd (bestuurlijke boeten);
• in geval van globale regels wordt pas een boete opgelegd indien een eis tot naleving, gesteld door de Arbeidsinspectie, niet wordt opgevolgd binnen de gestelde termijn;
• in geval van recidive kan in eerste aanleg de boete van het betreffende feit met ten hoogste 50% worden verhoogd. In geval van meervoudige herhaling binnen 48 maanden wordt een in eerste aanleg bestuursrechtelijk gesanctioneerde overtreding strafrechtelijk vervolgd;
• het strafrechtelijk vervolgen van in eerste aanleg bestuursrechtelijk gesanctioneerde bepalingen is ook mogelijk indien de overtreding heeft geleid of zeer aannemelijk kan leiden tot levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers en waarbij de werkgever weet of redelijkerwijs moet weten dat dergelijke overtredingen zeer ernstige risico's met zich brengen (het betreft hier de toepassing van artikel 32 van de Arbowet 1998, de zogenaamde vangnetbepaling).
In navolging van het advies van de Commissie voor de toetsing van Wetgevingsprojecten (CTW), de commissie Kortmann, heeft de regering besloten tot invoering van de bestuurlijke boete op het terrein van arbeidsomstandigheden1. De introductie zal naar verwachting leiden tot een belangrijke verhoging van de effectiviteit van de handhaving door de overheid. Zo wordt een verkorting van de periode tussen overtreding en overheidsreactie bewerkstelligd opdat een «lik-op-stuk-benadering» kan worden toegepast. Bovendien wordt meer eenheid in beleid, handhaving en sanctionering tot stand gebracht.
In hoofdzaak krijgt dit als volgt gestalte. Bij overtreding van bestuursrechtelijk gesanctioneerde bepalingen krijgt een werkgever meestal meteen een waarschuwing of een eis tot naleving, waarna bij niet-naleving direct een boete zal worden aangezegd. Bij overtreding van bepaalde bestuursrechtelijke bepalingen zal waar nodig direct een boete worden aangezegd en zullen direct maatregelen worden gevorderd. Het inkorten van interventietrajecten betekent voorts dat bij overtreding van strafrechtelijk gesanctioneerde bepalingen direct zal worden overgegaan tot stilleggen en opmaken van proces-verbaal.
In de Arbowet 1998 is de mogelijkheid geopend om bij de overtreding van wettelijke bepalingen een bestuurlijke boete op te leggen. Daartoe zijn in artikel 34, vierde lid, van de wet twee boetecategorieën onderscheiden. De eerste categorie omvat beboetbare feiten die een beperkt risico veroorzaken; de boetecategorie kent een maximumboete van f 10 000,–. De tweede categorie betreft de ernstiger feiten; deze boetecategorie kent een maximumboete van 25 000 gulden.
In artikel 33, tweede lid, van de Arbowet 1998 is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt omschreven welke beboetbare feiten kunnen worden bestraft met een boete van de eerste of tweede categorie. Het onderhavige wijzigingsbesluit (artikel I, onderdeel FI) strekt hiertoe. In artikel 33, eerste lid, van de wet is vastgelegd welke beboetbare feiten op basis van de wet zelf, met boete kunnen worden bestraft.
Criteria voor indeling van bepalingen
Primair criterium voor de indeling naar sanctioneringsregime is de ernst van de risico's waarop de bepalingen betrekking hebben. Concreet betekent dit dat, overeenkomstig de boven aangeduide uitgangspunten, zeer ernstige risico's die zeer aannemelijk kunnen leiden tot ernstig en of blijvend lichamelijk letsel, strafrechtelijk zijn gesanctioneerd. Ook overtredingen die hebben geleid tot ernstig en of blijvend lichamelijk letsel zijn, als sprake is van verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever, op grond van artikel 32 van de wet strafrechtelijk gesanctioneerd. Ernstige risico's zijn bestuursrechtelijk gesanctioneerd en ingedeeld in boetecategorie twee; minder ernstige risico's zijn eveneens bestuursrechtelijk gesanctioneerd, doch ingedeeld in categorie één.
Ten aanzien van ruim geformuleerde bepalingen, die afhankelijk van de concrete situatie kunnen leiden tot niet ernstige, ernstige of zeer ernstige overtredingen, is voor de indeling van dergelijke bepalingen categorie twee als uitgangspunt genomen. Hiervoor geldt: voor minder ernstige situaties is strafrecht niet aan de orde en ernstige situaties kunnen gepast worden beboet. Is er echter sprake van een situatie die zeer aannemelijk kan leiden tot letsel en er gesproken kan worden van verwijtbaar gedrag van de werkgever, dan kan gebruik worden gemaakt van artikel 32.
In het algemeen ligt de ernst van het risico impliciet besloten in de formuleringen van de bepalingen. Uitgaande van de aard van de bepalingen is daarom de volgende richtsnoer geformuleerd.
• De meeste organisatorische, administratieve bepalingen en bepalingen die betrekking hebben op meetprocedures en meetmethodieken zijn bestuursrechtelijk gesanctioneerd en ingedeeld in boetecategorie één. Bij administratieve bepalingen gaat het bijvoorbeeld om verplichtingen over de risico-inventarisatie en -evaluatie, het maken van plannen, het beschikbaar hebben van lijsten en het hebben van een certificaat. Voorbeelden van organisatorische bepalingen zijn bepalingen die betrekking hebben op het houden van toezicht, het geven van informatie en instructie, de organisatie van de bedrijfshulpverlening en deskundigheids- en opleidingseisen. Ook regels ten aanzien van signalering/etikettering/ verpakkingen en regels ten aanzien van arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn in deze boetecategorie ingedeeld.
• In de bestuurlijke boetecategorie twee (maximaal f 25 000,–) zijn ingedeeld bepalingen die voorschrijven dat blootstellingsnormen/grenswaarden niet mogen worden overschreden en dat gevaarlijke situaties niet mogen ontstaan én dat (technische) beheersmaatregelen moeten worden getroffen als normen worden overschreden en/of gevaarlijke situaties dreigen te ontstaan. Voorbeelden daarvan zijn bepalingen over blootstelling aan gevaarlijke stoffen en aan lawaai en het voorkomen van valgevaar. Het betreft bepalingen die aangeduid kunnen worden als gebodsbepalingen gericht op het voorkomen en beperken van ernstige risico's. Deze bepalingen moeten worden onderscheiden van expliciete verbodsbepalingen die strafrechtelijk zijn gesanctioneerd.
Eveneens bestuursrechtelijk gesanctioneerd en ingedeeld in boetecategorie twee zijn bepalingen die, in samenhang met de hiervoor bedoelde gebodsbepalingen, de aard van de beheersmaatregelen betreffen. Het gaat hier om verplichtingen waarbij veelal de redelijkerwijsclausule geldt (typerende formuleringen zijn «..in redelijkheid..», «..in voldoende mate..» en dergelijke).
• Bepalingen die expliciete verboden betreffen zijn strafrechtelijk gesanctioneerd. Het betreft onder meer regels die het gebruik van bijzondere stoffen en producten verbieden (zoals verbod te werken met loodwit en asbest) en regels die categorieën werknemers verbieden bepaalde werkzaamheden te verrichten (zoals bepalingen ten aanzien van jeugdige werknemers).
Als algemene lijn geldt dat, als sprake is van lagere risico's en de betreffende bepalingen (waarin de normen zijn vastgelegd) lager zijn ingedeeld, ook de bijbehorende beheersmaatregelen lager «ingedeeld» zijn.
Ter uitvoering van het vorenstaande is in hoofdstuk 9 van het besluit een nieuwe afdeling 2 ingevoegd met als titel: Strafbare feiten en beboetbare feiten. Artikel 9.9a somt de bepalingen op die bij het niet naleven daarvan een overtreding opleveren. Het niet naleven van de betreffende bepalingen wordt strafrechtelijk vervolgd. De artikelen 9.9b en 9.9c geven een opsomming van bepalingen waarvan het niet naleven kan leiden tot het opleggen van een bestuurlijke boete van de eerste respectievelijk de tweede categorie.
Op grond van de toekenning van boetes van de eerste en de tweede categorie aan alle daarvoor in aanmerking komende artikelen en artikelleden van de wet, het besluit en de regeling, zijn op het niveau van beboetbare feiten zogenaamde boetenormbedragen toegekend. Het betreft een nadere verfijning binnen elk van de twee boetecategorieën. De boetenormbedragen geven de maximale boete aan die voor een overtreding kan gelden, en vormen de basis voor de vaststelling van boetes die aan bedrijven kunnen worden opgelegd. Bij de toekenning van de boetenormbedragen is aan een aantal binnen de regelgeving terugkerende thema's telkens een zelfde boetenormbedrag toegekend. Voorbeelden van dit soort thema's zijn voorlichting, verplichte meldingen, toezicht en inventarisatieverplichtingen. De beboetbare feiten met de daaraan gekoppelde boetenormbedragen zijn opgenomen in een tarieflijst.
Ten behoeve van de uiteindelijk op te leggen bedrijfsboetes wordt een rekenmodel toegepast dat er toe leidt dat evenwichtige en rechtvaardige boetes worden opgelegd. Zo wordt rekening gehouden met aan bedrijven gerelateerde omstandigheden zoals vestigingsgrootte.
Te zijner tijd zal de wijze waarop de Arbowet 1998 wordt gehandhaafd en gesanctioneerd in de Staatscourant worden gepubliceerd. Het gaat hierbij om:
• de uitgangspunten op basis waarvan de Arbeidsinspectie (en andere toezichthouders; zie noot op pagina 46) de Arbowet 1998 en daarop gebaseerde bepalingen bestuursrechtelijk handhaaft. De genoemde tarieflijst en het rekenmodel maken hiervan onderdeel uit;
• de strafrechtelijke aanpak als sluitstuk van een samenhangend pakket van maatregelen gericht op de handhaving van de Arbowet 1998. De strafvordering door het Openbaar Ministerie en de hierbij behorende tarieven voor transactie maken hiervan onderdeel uit.
Op grond van artikel 48 van de Arbowet 1998 blijft de strafbaarheid van overtredingen van bij of krachtens de Arbowet gestelde voorschriften die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de Arbowet 1998 en die na de inwerkingtreding niet meer strafrechtelijk vervolgbaar zijn maar bestuursrechtelijk worden gesanctioneerd, gehandhaafd. Dit impliceert dat uiteraard ook het voor die overtredingen geldende strafprocesrecht van toepassing blijft.
Op veel terreinen in het bedrijfsleven wordt inmiddels gebruik gemaakt van het private systeem van accreditatie en certificatie op basis van de normen van de EN 45000-serie. Met een certificaat wordt tot uitdrukking gebracht dat producten, processen, diensten of personen voldoen aan een vooraf vastgesteld eisenstellend document. Ook op het terrein van arbeidsomstandigheden is het systeem van certificatie gebruikelijk geworden. Inmiddels zijn zo'n dertigtal (branche-)initiatieven geteld voor vrijwillige certificatie.
In de arbeidsomstandighedenwetgeving is voor een aantal activiteiten het hebben van een certificaat verplicht gesteld. Voorbeelden daarvan zijn het certificaat van vakbekwaamheid voor kraan- en heimachinisten, het certificaat van vakbekwaamheid springmeester en het certificaat arbodienst. Inzet van de overheid is om waar mogelijk en efficiënt, bij de uitvoering van de certificatieverplichtingen zoveel mogelijk gebruik te maken van het private systeem van accreditatie en certificatie dat gehanteerd wordt door de Raad voor Accreditatie (RvA). Kenmerkend voor dat systeem van accreditatie en certificatie is dat het open is, in die zin dat alle instellingen die zich volgens een bepaalde certificatieregeling wensen te kwalificeren er aan kunnen deelnemen. Het stellen van regels op de terreinen van verplichte certificatie blijft daarmee overigens de verantwoordelijkheid van de Minister, waarbij voor het toezicht gebruik wordt gemaakt van het private systeem.
Door gebruik te maken van (private) certificerende instellingen, wordt de aldaar aanwezige deskundigheid en onafhankelijkheid optimaal benut en wordt de bestuurslast voor de overheid beperkt. In de Arbowet 1998 is in artikel 20, tweede lid, bepaald dat certificaten kunnen worden verstrekt «door Onze Minister dan wel een door Onze Minister aangewezen instelling».
Uitgangspunten en consequenties certificatie
In geval van een wettelijk verplichte certificatie moet een certificerende instelling, alvorens tot het uitvoeren van een certificatieregeling kan worden overgegaan, over een aanwijzing van Onze Minister beschikken. Het zoveel mogelijk volgen van het systeem van de RvA betekent daarbij dat er een zeer sterke voorkeur is, dat de minister certificerende instellingen aanwijst die voor het betreffende onderwerp specifiek geaccrediteerd zijn door de RvA. Accreditatie door de RvA geldt dus als een zwaarwegend advies voor aanwijzing door Onze Minister. Is een certificerende instelling eenmaal geaccrediteerd en aangewezen dan mag deze vervolgens een certificatieregeling toepassen casu quo toetsen of producten, diensten dan wel personen aan (wettelijke) eisen voldoen.
Certificerende instellingen die door Onze Minister worden aangewezen krijgen een publieke taak en openbaar gezag toebedeeld en zijn dus, voor zover het de uitvoering van die publieke taak betreft, een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO). De artikelen 20 tot en met 23 van de Arbowet 1998 geven conform de Aanwijzingen voor de regelgeving met betrekking tot ZBO's een wettelijke grondslag voor die publieke taakuitoefening door certificerende instellingen. In de betreffende artikelen in de wet zijn regels gesteld onder andere met betrekking tot periodieke verslaglegging en informatieplicht. Voor de werkzaamheden die voortvloeien uit de publieke taak gelden naast de onderhavige regelgeving ook de werkingssfeer van de Wet Openbaarheid van bestuur, de Wet nationale ombudsman en de Algemene wet bestuursrecht, onder andere in verband met de procedures inzake bezwaar en beroep.
Bij dit onderhavige wijzigingsbesluit is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de in juli 1997 in werking getreden certificatiebepalingen van het Arbobesluit (Stb.1997, 60) te stroomlijnen. Er is voor gekozen de hoofdlijnen en de kaders van het certificatie systeem vast te leggen in het Arbobesluit en zoveel als mogelijk de uitwerkingen daarvan op te nemen in de Arboregeling. Voorts is ervoor gekozen om ten behoeve van uniforme toepassing de bepalingen die tot nu toe in een aanwijzingsbeschikking voor een certificerende instelling waren opgenomen, zoveel mogelijk in dit besluit op te nemen.
3.3. Registratie gevaarlijke stoffen
Sinds 1989 zijn werkgevers, eerst op grond van het voormalige Veiligheidsbesluit voor fabrieken en werkplaatsen 1938 en het Veiligheidsbesluit restgroepen, en thans op grond van het Arbobesluit, verplicht de gevaarlijke stoffen die in de onderneming voorkomen, alsmede de gevaren van die stoffen, te registreren. Het doel hiervan is werkgevers meer bewust te maken van de risico's die aan het gebruik van deze stoffen zijn verbonden. Deze algemene registratieverplichting als bedoeld in artikel 4.2, vijfde lid, van het Arbobesluit, gaf tot nu toe voorschriften ten aanzien van welke stoffen worden geregistreerd, de wijze waarop de identiteit en de gevaren van een stof worden weergegeven, en de afdeling in de onderneming waar deze stoffen plegen voor te komen. Voorts gelden op grond van artikel 4.2, zesde lid, en artikel 4.13 van het Arbobesluit, aanvullende eisen voor de registratie van reproductietoxische stoffen onderscheidenlijk kankerverwekkende stoffen.
Sinds de invoering van de onderhavige verplichtingen hebben zich relevante wijzigingen voorgedaan in de arbeidsbeschermingswetgeving. Sedert 1994 geldt voor de werkgever een verplichting tot het inventariseren en evalueren van alle mogelijke gevaren (de risico-inventarisatie en -evaluatie), waaronder die van stoffen. Sinds de inwerkingtreding van het Arbobesluit is het aanleggen van een register gevaarlijke stoffen dan ook als inventarisatiestap, onderdeel van de uitvoering van de risico-inventarisatie en -evaluatie.
In 1996 is in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de Chemiewinkel van de Vakgroep Wetenschaps- en technologiedynamica van de universiteit van Amsterdam een onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van deze registratieverplichtingen voor gevaarlijke stoffen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat door de terminologie en de mate van detaillering van de verplichting, de algemene registratieverplichting door werkgevers veelal als een eigenstandige verplichting met een vooral administratief karakter wordt beschouwd. Als gevolg hiervan komt het frequent voor dat een register wordt aangelegd en wordt bewaard, maar niet wordt benut in het traject om de blootstelling van werknemers doeltreffend te beheersen. Dit nu is niet de bedoeling van de verplichting. De registratieverplichting zou juist bij uitstek een waardevolle bron van informatie kunnen vormen om effectief maatregelen ter beheersing van de blootstelling door te voeren. Om dit te bewerkstelligen moet de registratie van stoffen een onlosmakelijk onderdeel vormen van de inventarisatiestap in de risico-inventarisatie en -evaluatie. Deze zienswijze wordt onderschreven door sociale partners in de Sociaal-Economische Raad, evenals de opvatting dat gelet op de ernst van de risico's de huidige aanvullende specifieke registratieverplichting voor kankerverwekkende stoffen en voor reproductietoxische stoffen gehandhaafd dient te worden1.
In artikel 4.2 van het Arbobesluit worden nadere voorschriften gegeven ten aanzien van de uitvoering van de risico-inventarisatie en -evaluatie. Zoals hiervoor al werd aangegeven, zijn in dit artikel, naast de verplichting om de aard, mate en duur van de blootstelling van werknemers te beoordelen, de eerdergenoemde registratieverplichtingen vastgelegd. In de thans voorziene wijziging van de algemene registratieverplichting is tegemoet gekomen aan het bezwaar ten aanzien van de mate van detaillering door het laten vervallen van het vijfde lid van dit artikel. Het aspect van de duiding van de gevaren van de stof, dat eerder in dit vijfde lid was voorgeschreven, is toegevoegd aan de inhoud van het tweede lid van het artikel. Met de nieuwe redactie wordt alsdan thans voorgeschreven, dat voor alle stoffen waaraan werknemers kunnen worden blootgesteld de aard (zijnde de naam van de stof én de gevaren van die stof), mate en duur van de blootstelling dient te worden vastgesteld, als onderdeel van de risico-inventarisatie en -evaluatie. De eerdergenoemde registratieverplichtingen voor kankerverwekkende en reproductietoxische stoffen blijven onverkort gehandhaafd.
4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De Arbowet 1998 en in het verlengde daarvan het onderhavig wijzigingsbesluit, hebben een aantal effecten op het gebied van de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. De belangrijkste effecten zijn de volgende.
Het toezicht op de naleving van de wetgeving is voor het grootste gedeelte in handen van de Arbeidsinspectie1. De effectiviteit van de handhaving wordt vergroot door het in de Arbowet 1998 vastgelegde systeem van de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e) en ondersteuning door arbodiensten. Het systeem bevordert de naleving van wetgeving door bedrijven; de werkgever is eerder op de hoogte van tekortkomingen ten opzichte van de wettelijke verplichtingen en kan deze opheffen zonder interventie door overheidstoezicht. De naleving van de verplichting tot aansluiting bij een arbodienst wordt effectief gehandhaafd omdat de werkgever op grond van de sociale verzekeringswetgeving een contract met de arbodienst moet opsturen naar de uitvoeringsinstelling van de werknemersverzekeringen. Gegeven dit systeem richt de Arbeidsinspectie zich meer dan voorheen, op bedrijven die structureel de arboregelgeving overtreden. Het aantal inspecties zal niet wezenlijk veranderen, wel is sprake van meer gerichte inzet.
De effectiviteit van de handhaving wordt voorts verhoogd door de introductie van de bestuurlijke boete. De handhaving zal, zoals in paragraaf 3.1 is aangegeven, door verkorting van de interventietrajecten meer het karakter van een «lik op stuk-benadering» krijgen. De werkgever zal daardoor sneller worden geconfronteerd met zijn (gebrek aan) handelen.
De introductie van de bestuurlijke boete betekent dat het aantal te starten strafrechtelijke procedures naar verwachting zal afnemen. In 1996 bedroeg het aantal opgestelde processen-verbaal 1948. Een deel van de overtredingen waarvoor nu nog een strafrechtelijke procedure wordt gestart en waarvoor bij het Openbaar Ministerie (OM) een proces verbaal wordt ingediend, kan via het bestuursrecht worden afgedaan. De ernstigste overtredingen, overtredingen van bepalingen die expliciete verboden betreffen, blijven strafrechtelijk gesanctioneerd. De strafrechtelijke vervolging van overtredingen die in eerste aanleg bestuursrechtelijk gesanctioneerd zijn, zal naar verwachting beperkt blijven. Hetzelfde geldt ook voor het aantal gevallen van recidive die strafrechtelijk moeten worden afgedaan. Dit omdat het systeem van de bestuurlijke boete zelf een eerste recidive fase kent. Het aantal bestuurlijke boeten zal per jaar op basis van ervaringsgegevens van de AI – na een aanloopfase – maximaal 2000 bedragen. Thans is niet in te schatten welk deel daarvan zal leiden tot bezwaren en beroepen. Deze aantallen zijn moeilijk te ramen, aangezien dit voor een deel samenhangt met de toepassing van het handhavingsbeleid in de praktijk. Feit is dat een belangrijk deel van de overtredingen zal worden opgeheven in de eerste fase van het handhavingstraject. Hierbij is een bestuurlijke boete meestal nog niet aan de orde.
Zoals eerder aangeduid wordt met de voorstellen een verhoging van de effectiviteit van het toezicht op de naleving door de Arbeidsinspectie gerealiseerd. Met de introductie van het systeem van de bestuurlijke boete wordt niet alleen een verkorting van de periode tussen overtreding en overheidsreactie bewerkstelligd, ook wordt meer eenheid van beleid, handhaving en sanctionering gerealiseerd.
5. Financiële gevolgen voor bedrijfsleven en collectieve sector
Wat betreft de financiële effecten van dit wijzigingsbesluit gaat het met name om de effecten die samenhangen met de introductie van de bestuurlijke boete. Bij het wetsvoorstel Arbowet 1998 is uitvoerig op de financiële gevolgen ervan ingegaan. De kern ervan is onderstaand weergegeven.
Toepassing door de Arbeidsinspectie van de bestuurlijke boete zal kunnen leiden tot grotere effectiviteit van de handhaving, omdat immers het door deze dienst in te zetten instrumentarium wordt verruimd. In artikel 33, eerste lid, van de Arbowet 1998 is vastgelegd welke beboetbare feiten op basis van de wet zelf, met boete kunnen worden bestraft. Met onderhavig wijzigingsbesluit wordt uitvoering gegeven aan artikel 33, tweede lid van de wet. Daarin is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt omschreven welke beboetbare feiten kunnen worden bestraft met een boete van de eerste of tweede categorie.
Een boete wordt direct opgelegd, dan wel indien een waarschuwing wordt veronachtzaamd of – ingeval van doelbepalingen – een eis tot naleving niet de noodzakelijk geachte verbeteringen tot gevolg heeft. Tegelijkertijd zal het beroep op het strafrechtelijk sanctiesysteem kunnen verminderen. Dit zal niet of in beperkte mate doorwerken in het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter komt, omdat de ernstigste overtredingen strafrechtelijk gesanctioneerd blijven. Wel zal het aantal bij het OM ingediende zaken afnemen dat tot transactie leidt (dan wel wordt geseponeerd). Reden is, dat de meeste overtredingen in de nieuwe situatie zullen leiden tot oplegging van bestuurlijke boeten in plaats van het opmaken van een proces-verbaal. Bij Justitie zullen de ontvangsten uit OM-transacties hierdoor verminderen. In verband hiermee wordt de ontvangstenraming voor «Boeten en transacties» binnen de Justitiebegroting structureel met f 1 miljoen verlaagd.
Het aantal door de Arbeidsinspectie op te leggen boeten zal in de eerste twaalf maanden na de inwerkingtreding van de wet ten hoogste 1000 bedragen. Na deze aanloopperiode is een verdubbeling te verwachten. De opbrengst voor SZW beloopt – na bedoelde aanloopperiode – jaarlijks naar schatting tenminste f 5 miljoen.
Hantering van de bestuurlijke boete heeft personele en materiële consequenties voor het Ministerie van SZW. De totale uitvoeringskosten belopen in het eerste jaar, inclusief uitgaven voor «monitoring» circa f 1,9 miljoen, nadien oplopend tot jaarlijks structureel f 3,2 miljoen.
Eén jaar na inwerkingtreding, zullen de financiële gevolgen van het nieuwe handhavingsinstrument worden geëvalueerd. Naar aanleiding van de uitkomsten zal worden bezien, of de ramingen van de begrotingen van Justitie en van SZW bijstelling behoeven.
II. Artikelsgewijze toelichting
Onderdelen A, B, D tot en met Y, AA tot en met AG, AK, AN, AP tot en met AT, AU tot en met AW, BN, BT, BU, BW, BX, BZ tot en met CB, CD, CE, CI, CJ, CL, CM, CS tot en met CU, CX, CZ, DC, DF tot en met DK, DN tot en met DP, DS, DV, DZ, ED, EF, EO, EP, ES, ET, EU, EY, FA, FC, FD, FK tot en met FM en FP tot en met FR en artikelen II tot en met XVII (wetstechnische wijzigingen in verband met de Arbeidsomstandighedenwet 1998)
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is aangegeven, heeft het overgrote deel van de in het onderhavige besluit opgenomen wijzigingen een wetstechnisch karakter, dat direct voortvloeit uit de Arbowet 1998. Gezien de omvang van het aantal steeds terugkerende, dezelfde wijzigingen, worden de betreffende wijzigingsonderdelen niet afzonderlijk toegelicht doch wordt volstaan met een algemene typering van de inhoud daarvan.
In de eerste plaats zijn in al die artikelen van het Arbobesluit, waarin wordt verwezen naar bepalingen van de Arbowet, de artikelnummers van die bepalingen in overeenstemming gebracht met die van de overeenkomstige bepalingen van de Arbowet 1998. De bedoelde verwijzingen hebben betrekking op onderwerpen zoals de risico-inventarisatie en -evaluatie, de samenwerking tussen werkgever en werknemers, de deskundige bijstand door Arbo-diensten, het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de toezichthoudende dienst, in casu de Arbeidsinspectie.
Daarnaast zijn de bepalingen die verwijzen naar, dan wel nadere regels bevatten over onderwerpen die in de Arbowet 1998 zijn vervallen, bij het onderhavige besluit eveneens vervallen. Het betreft hier verwijzingen naar respectievelijk regels over het jaarplan en jaarverslag, de herkeuring in verband met het verplicht arbeidsgezondheidskundig onderzoek, de bevoegdheid van de Arbeidsinspectie tot het geven van een aanwijzing en het verzoek om wetstoepassing.
In de derde plaats is als gevolg van de in het kader van de medezeggenschap geïntroduceerde personeelsvertegenwoordiging op grond van de Wet op de ondernemingsraden, in al die bepalingen van het Arbobesluit, waarin aan de ondernemingsraad een recht is toegekend, de personeelsvertegenwoordiging daaraan toegevoegd.
Tenslotte zijn in die bepalingen, waarin de begrippen «veiligheid, gezondheid en welzijn» in combinatie werden gebruikt, deze vervangen door het begrip «arbeidsomstandigheden».
Bij onderdeel AC is uitvoering gegeven aan de tot nu op grond van artikel 9, zesde lid, van de Arbowet bestaande bevoegdheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot de melding van ongevallen en beroepsziekten als bedoeld in artikel 9 van de Arbowet 1998. Op grond van artikel 16, tweede lid, onder b, van de Arbowet 1998 wordt de bedoelde bevoegdheid thans toegekend op grond van het Arbobesluit. In het daartoe geformuleerde artikel 2.1 van het onderhavige besluit is mitsdien bepaald dat regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens de bij de melding van een ongeval of (aangetoonde) beroepsziekte moeten worden verstrekt aan de Arbeidsinspectie onderscheidenlijk een door de minister aangewezen instelling. De desbetreffende gegevens zullen nader worden omschreven in de Arbeidsomstandighedenregeling.
Ten aanzien van onderdeel EY wordt met betrekking tot de wijziging van artikel 7.39 nog opgemerkt, dat het vervallen van de in onderdeel d van dit artikel vervatte zinsnede «door een, machine of lopende band» als gevolg van de ruimere formulering van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Arbowet 1998, geen implicaties heeft voor de (juiste) tenuitvoerlegging van de richtlijn nr. 93/33/EEG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216). In deze richtlijn wordt «arbeid met een door machines bepaald werktempo» gekwalificeerd als arbeid die voor jongeren specifieke risico's met zich mee kan brengen en om die reden deskundig toezicht vereist. De als gevolg van genoemde wijziging ontstane ruimere formulering inzake tempogebonden arbeid, omvat mede arbeid waardoor het tempo wordt bepaald door een machine of lopende band.
De artikelen II tot en met XVII bevatten de in verband met de Arbowet 1998 noodzakelijke (wetstechnische) wijzigingen in andere regelgeving.
Onderdelen C, AI, AJ, AM, BQ, BR, CN, CQ, DX, DY, EO, ET en EU (certificatie)
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Arbowet 1998 kunnen werkgevers, werknemers, andere personen of instellingen worden verplicht tot het bezit van een certificaat waaruit blijkt dat zij voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde voorschriften. In het tweede lid van dit artikel is bepaald, dat een certificaat wordt afgegeven door Onze Minister dan wel een door Onze minister aangewezen instelling. In het Arbobesluit is ten aanzien van een aantal onderwerpen een dergelijk certificaat verplicht gesteld. Het gaat hier om certificaten met betrekking tot de kwaliteit van de bijstandsverlening door arbodiensten, certificaten betreffende de vakbekwaamheid van personen bij werkzaamheden met betrekking tot tankschepen, werkzaamheden met springstoffen, het slopen van asbest, het werken met zandsteen, duikarbeid en het bedienen van hijskranen, alsmede certificaten betreffende de veiligheid van hijskranen en hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen. De voorschriften waaraan moet worden voldaan om bedoelde certificaten te verkrijgen, zijn opgenomen in de Arboregeling.
Zoals in paragraaf 3.2. van deze nota van toelichting al is aangegeven, is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de bestaande regelgeving met betrekking tot certificatie te ordenen en, waar nodig, met inachtneming van de Aanwijzingen voor de regelgeving inzake zelfstandige bestuursorganen, aan te vullen. De onderhavige wijzigingsonderdelen strekken daartoe.
Bij wijzigingsonderdeel C is in hoofdstuk 1 een nieuwe afdeling ingevoegd over certificatie.
In paragraaf 1 van deze afdeling zijn in artikel 1.5a, eerste lid, eisen geformuleerd waaraan instellingen moeten voldoen die in aanmerking willen komen voor het afgeven van certificaten die op grond van het Arbobesluit verplicht zijn gesteld. De desbetreffende eisen hebben onder meer betrekking op de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de certificerende instelling.
De uitwerking van (een of meer van) deze aanwijzingseisen zal plaatsvinden door middel van (een) beleidsregel(s). Daarnaast bestaat op grond van het tweede lid van dit artikel de mogelijkheid om over deze aanwijzingseisen nadere regels te stellen bij ministeriële regeling. Uitgangspunt voor deze nadere (beleids)regelgeving vormen de normen van de EN 45000-serie, die via het private systeem van de Raad voor Accreditatie met betrekking tot het desbetreffende certificatie-onderwerp zijn vastgesteld. Dit betekent dat instellingen die voor het desbetreffende onderwerp zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie in ieder geval voldoen aan de in het onderhavige artikel vervatte aanwijzingseisen.
Beleidsregels dan wel nadere (wettelijke) regels met betrekking tot de onderhavige aanwijzingseisen zullen in de eerste plaats slechts dan aan de orde zijn, indien deze in de praktijk nadere invulling behoeven. Zo zal met betrekking tot het rechtspersoonlijkheidsvereiste als bedoeld in artikel 1.5a, onder a, noch een wettelijke nadere regeling noch een beleidsregel behoeven te worden vastgesteld, omdat voor een ieder duidelijk zal zijn op welke wijze daaraan moet worden voldaan. Hetzelfde geldt voor de eis dat een instelling een zetel of vestiging in Nederland heeft zoals bedoeld in onderdeel b van genoemd artikellid. Voorts zal wat betreft de keuze tussen wettelijke regels dan wel beleidsregels, de aard van de onderscheiden eisen al dan niet in samenhang met het certificatieterrein waarvoor de instelling wordt aangewezen, bij die afweging van belang zijn. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan regels met betrekking tot specifieke deskundigheidseisen voor de uitvoering van verplichte keuringen, waarvan een juiste toepassing met het oog op de daaraan verbonden risico's, beter gewaarborgd wordt door middel van afdwingbare wettelijke voorschriften, versus regels met betrekking tot outillage of registratiesystemen, die op verschillende invullingswijzen tot hetzelfde kwaliteitsniveau kunnen leiden en daardoor beter in een beleidsregel passen. Daarnaast kan van een met het oog op de ontwikkeling van het certificatiesysteem thans gemaakte keuze voor een beleidsregel later blijken, dat juiste toepassing van de daaraan ten grondslag liggende aanwijzingseis eveneens beter gewaarborgd is door middel van een wettelijke voorschrift. Tenslotte kan bij de afweging tussen wettelijke regels versus beleidsregels tevens de wens van de bij een wettelijke certificatieregeling betrokken belanghebbenden om te komen tot een uniforme toepassing van de desbetreffende aanwijzingseisen, aanleiding vormen om de nadere uitwerking van deze eisen op te nemen in een wettelijke regeling. Een voorbeeld hiervan vormen de reeds van toepassing zijnde eisen ten aanzien van instellingen die in aanmerking willen komen voor de afgifte van certificaten arbodiensten als bedoeld in artikel 2.14 van het besluit. Met betrekking tot de invulling van die eisen was in artikel 2.19 van de tot nu toe bestaande Arboregeling – thans artikel 2.7 van deze regeling – overeenkomstig de Aanwijzingen voor de regelgeving, op statische wijze verwezen naar het zogenoemde Reglement Certificatie arbodiensten van de Stichting Beheer Certificatie arbodiensten. Deze private regeling bevat concreet uitgewerkte normen over onder meer de opleidings- en ervaringseisen die worden gesteld aan auditors die de certificering uitvoeren.
Ten behoeve van de aansturing van en het toezicht op de aangewezen instellingen behoeft de minister de nodige informatie. In artikel 1.5b is daartoe bepaald dat de aangewezen instelling jaarlijks een verslag toezendt aan de minister over de uitvoering van de krachtens de aanwijzing uitgevoerde werkzaamheden.
Artikel 1.5c bevat een regeling die, in geval een certificerende instelling voornemens is om een of meer van de krachtens de aanwijzing uit te voeren taken te beëindigen, de continuïteit van deze werkzaamheden beoogt te waarborgen met inachtneming van de belangen van de daarbij betrokkenen.
In paragraaf 2 van de onderhavige afdeling zijn regels opgenomen in verband met de afgifte van een certificaat. Het betreffende artikel 1.5e bevat bepalingen die tot nu in ieder certificatie-artikel afzonderlijk waren geformuleerd. Het betreft hier regels dan wel de bevoegdheid tot het stellen van regels over de wijze waarop een certificaat wordt aangevraagd en welke gegevens bij die aanvraag worden verstrekt, aan welke eisen moet worden voldaan om een certificaat te verkrijgen alsmede in welke gevallen een certificaat kan worden geweigerd of onder voorschriften worden verleend of verlengd dan wel in welke gevallen een certificaat kan worden ingetrokken. Het artikel bevat voorts een vergoedingsregeling die voorziet in de bekostiging van de afgifte van een certificaat. Wat betreft de verschuldigde vergoeding in verband met de afgifte van een certificaat, wordt een maximumtarief vastgesteld. Deze tarieven die worden opgenomen in de Arbeidsomstandighedenregeling, zullen uiteraard kostendekkend moeten zijn en worden afgestemd op de in de markt gangbare tarieven.
De overige genoemde wijzigingsonderdelen beogen de bovengenoemde ordening en stroomlijning van de verschillende certificatie-artikelen van het besluit, zonder dat de inhoud daarvan gewijzigd wordt. Het betreft hier wijzigingen van de artikelen 2.7, 2.8, 2.14 en 2.15 (arbodiensten), 4.6 (werkzaamheden met betrekking tot tankschepen) 4.7 (werkzaamheden met springstoffen), 4.54 (toezicht slopen asbest en crocidoliet), 4.60 (werkzaamheden met zandsteen), 6.15 en 6.16 (duikarbeid en duikmedische begeleiding), 7.19 (veiligheid hijskranen) 7.29 (veiligheid hijs- en hefwerktuigen aan boord van schepen) en 7.32 (bedienen hijskranen).
De bedoelde wijzigingen omvatten in de eerste plaats het schrappen van de tot nu toe in alle genoemde artikelen telkens opgenomen bepalingen betreffende de afgifte van een certificaat. Zoals hiervoor al werd aangegeven zijn deze bepalingen vervangen door een algemene bepaling dienaangaande in de vorm van het eerdergenoemde artikel 1.5e.
Daarnaast is met het oog op de handhaving, thans in alle gevallen waarin een certificaat is voorgeschreven bepaald, dat het certificaat of een afschrift daarvan op de arbeidsplaats aanwezig is en desgevraagd wordt getoond aan de toezichthoudende dienst, in casu de Arbeidsinspectie.
Voorts is in alle gevallen waarin een certificaat betrekking heeft op de deskundigheid c.q. vakbekwaamheid van werknemers of andere personen, het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid voor deze personen voorgeschreven. Dit betekent dat de tot nu met betrekking tot een tweetal terreinen (nog) voorgeschreven diploma's van opleidingen die waren gecertificeerd, zullen worden vervangen door de verplichting tot het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid op het betreffende terrein. Het gaat hier om de diploma's van opleidingen voor het deskundig toezicht asbestsloop en het bedienen van hijskranen als bedoeld in de artikelen 4.54 respectievelijk 7.32. Zoals gezegd betreft het hier uitsluitend een wijziging van de wijze waarop de deskundigheid op genoemde terreinen wordt geregeld; de deskundigheidseisen als zodanig, welke zijn opgenomen in de Arboregeling, zijn ongewijzigd gehandhaafd.
Hetzelfde geldt voor de deskundigheidsregeling voor arbodienstdeskundigen als bedoeld in artikel 2.7. Deze deskundigen dienden op grond van dit artikel te zijn ingeschreven in een register, dat bij de Arboregeling voor elk van de onderscheiden deskundigheidsterreinen was aangewezen. Bij het onderhavige besluit is deze inschrijving vervangen door de verplichting voor bedoelde deskundigen tot het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid. De eerder op grond van de Arboregeling aangewezen registers kunnen daarbij op grond van de eerdergenoemde eisen, bedoeld in artikel 1.5a van dit besluit, worden aangewezen als certificerende instelling.
Onderdelen Y, BY, CD, CZ, DF, DP en DV (arbeidsgezondheidskundig onderzoek)
Bij de onderhavige onderdelen is in de artikelen 1.38, 4.23, 4.35, 4.74, 4.91, 5.11 en 6.10 van het Arbobesluit betreffende het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, de bepaling dat dit onderzoek «wordt uitgevoerd door een arbodienst waaraan of ten behoeve waarvan een certificaat arbodienst is afgegeven», geschrapt, omdat deze bepaling reeds is opgenomen in (thans) artikel 14, derde lid, onderdeel c, onder 3° van de wet.
Onderdelen Z, BM, DL en EX (uitzondering voorschriften jeugdigen voor leerlingen en studenten)
In artikel 1.39 van het Arbobesluit zijn de algemene bepalingen voor jeugdige werknemers zoals deze zijn opgenomen in de artikelen 1.35 tot en met 1.38 alsmede de specifieke beschermende bepalingen voor deze werknemers zoals bedoeld in de artikelen 3.46, 4.105, 4.106, 6.27 en 7.39 van dit besluit, uitgezonderd voor leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen. Een zelfde uitzondering was tot nu toe ook opgenomen in de artikelen 3.45, 4.104 en 7.38 met betrekking tot de genoemde specifieke bepalingen. Omdat laatstgenoemde uitzonderingsbepalingen niet alleen juridisch overbodig zijn doch ook onduidelijkheid kunnen oproepen over de verhouding daarvan met de algemene uitzonderingsbepaling in artikel 1.39, zijn deze uitzonderingsbepalingen bij de onderdelen BM, DL en EX geschrapt en is in verband daarmee bij onderdeel Z van dit besluit, de redactie van artikel 1.39 aangepast.
Onderdeel BN, DM (registratieverplichting gevaarlijke stoffen)
Een noodzakelijke voorwaarde om de gezondheid van werknemers op adequate wijze te kunnen beschermen tegen de gevaren die aan het werken met gevaarlijke stoffen verbonden zijn, is het beschikbaar hebben van relevante gegevens. Met het oog hierop zijn in het huidige artikel 4.2 van het Arbobesluit nadere voorschriften gegeven over de wijze waarop de inventarisatie en -evaluatie van risico's ten aanzien van gevaarlijke stoffen moet worden uitgevoerd. Op grond van bedoelde voorschriften dient de werkgever de aard, duur en mate van de blootstelling aan stoffen vast te stellen om de risico's voor de gezondheid of mogelijke hinder voor werknemers te beoordelen (eerste lid). De werkgever moet daarbij met name aangeven aan welke stoffen werknemers worden of kunnen worden blootgesteld, in welke situaties blootstelling zich kan voordoen en op welke wijze blootstelling kan plaatsvinden (tweede lid) alsmede vaststellen wat het blootstellingsniveau op de arbeidsplaats is (derde lid). De genoemde beoordelingsstappen maken onderdeel uit van de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie, zoals bedoeld in (thans) artikel 5 van de Arbowet 1998.
Op grond van het vijfde lid van artikel 4.2 was de werkgever tot nu toe verplicht om voor bepaalde gevaarlijke stoffen in de inventarisatie en -evaluatie specifieke gegevens vast te leggen over onder meer de identiteit en gevaarseigenschappen van deze stoffen.
Om redenen die reeds zijn uiteengezet in paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting, is bij onderdeel BN de laatstgenoemde, in het vijfde lid van artikel 4.2 vervatte, specifieke registratieverplichting ten aanzien van bepaalde gevaarlijke stoffen geschrapt, en is in het tweede lid van dit artikel thans expliciet bepaald, dat met betrekking tot de aard van de blootstelling niet alleen wordt vastgesteld aan welke stoffen werknemers worden of kunnen worden blootgesteld, doch dat tevens wordt aangegeven wat de gevaren zijn die aan deze stoffen zijn verbonden.
Bij onderdeel DM is de in artikel 4.111 opgenomen specifieke registratieverplichting voor thuiswerkgevers overeenkomstig het vorenstaande aangepast.
Onderdelen FE en FI (bestuurlijke boeten)
Ter uitvoering van artikel 32 van de wet is in onderdeel FI een nieuwe afdeling 2 inzake strafbare feiten en beboetbare feiten in hoofdstuk 9 van het Arbobesluit ingevoegd. In deze afdeling zijn in de artikelen 9a tot en met 9c van dit besluit, de voorschriften van het Arbobesluit en de Arboregeling ingedeeld in overtredingen die op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk zullen worden gesanctioneerd, onderscheidenlijk overtredingen die bestuursrechtelijk zullen worden afgedaan door middel van het opleggen van een boete van de eerste dan wel de tweede categorie. Met betrekking tot de criteria die bij deze indeling zijn gehanteerd alsmede de inrichting van het stelsel van administratieve boeten, wordt verwezen naar hetgeen hierover in paragraaf 3.1 van het algemeen deel van deze toelichting uiteen is gezet.
In verband met de vaststelling van de genoemde nieuwe afdeling is het opschrift van hoofdstuk 9 dienovereenkomstig aangepast. Onderdeel FE strekt daartoe.
Onderdelen AO, AV, AZ tot en met BK, BO, BP, BS, BV, CC, CF tot en met CH, CJ, CK, CN tot en met CQ, CU tot en met CW, CY, DA, DD, DQ tot en met DW, ED tot en met ER, ET, EV, EW, EZ, FB, FG, FH, FN en FO (splitsing artikelen/artikelleden)
Bij de indeling van overtredingen van de in het Arbobesluit en de Arboregeling opgenomen voorschriften in strafbare feiten, beboetbare feiten van de eerste categorie onderscheidenlijk beboetbare feiten van de tweede categorie, is gebleken dat een aantal – niet in leden verdeelde – artikelen en artikelleden meerdere, afzonderlijk te sanctioneren, voorschriften bevatten. Met het oog op een duidelijke herkenbare aanwijzing van deze voorschriften in de voornoemde artikelen 9a tot en met 9c, zijn bij de onderhavige onderdelen de betreffende artikelen en artikelleden gesplitst in een of meer artikelleden.
Onderdeel BA, FF, FM en FT (overige (wetstechnische) wijzigingen)
In artikel 3.5 van het Arbobesluit zijn algemene veiligheidsvoorschriften geformuleerd voor het werken aan of nabij elektrische installaties. Omdat het opschrift van dit artikel de reikwijdte daarvan beperkte tot elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden, was dit artikel tot nu toe onbedoeld niet van toepassing op andere (niet-elektrotechnische) werkzaamheden aan of nabij onder spanning staande delen van een elektrische installatie zoals reinigingswerkzaamheden. Aangezien aan deze werkzaamheden dezelfde gevaren zijn verbonden als aan elektrotechnische werkzaamheden is het opschrift zodanig aangepast dat het artikel voortaan ook op de bedoelde niet-elektrotechnische werkzaamheden van toepassing is.
Artikel 3.5 bepaalt dat werkzaamheden aan of in de nabijheid van een elektrische installatie alleen mogen worden verricht, indien de installatie of het gedeelte waaraan of in de nabijheid waarvan wordt gewerkt spanningsloos is. Omdat daarvan alleen ten aanzien van werkzaamheden aan of in de nabijheid van een elektrische installatie voor laagspanning kon worden afgeweken, waren alle werkzaamheden aan of in de nabijheid van een onder spanning staande hoogspanningsinstallatie niet toegestaan. Sommige in de elektrotechniek veel voorkomende werkzaamheden zoals meet- en controlewerkzaamheden en bepaalde schakelhandelingen, moeten echter juist in een bedrijfstoestand onder spanning worden verricht, en dus ook in hoogspanning. Op grond van het voor de totstandkoming van het Arbobesluit geldende Elektrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938 (EVB) waren deze werkzaamheden dan ook toegestaan, mits daarbij gebruik werd gemaakt van geschikte arbeidsmiddelen. Omdat het niet de bedoeling was om bij de omzetting van het EVB in het Arbobesluit, in dit regime wijziging te brengen is sprake van een omissie, die bij onderdeel BA wordt hersteld. Daartoe wordt in het (nieuwe) zesde lid bepaald, dat het (vernummerde) derde en vierde lid niet van toepassing zijn op bepaalde werkzaamheden aan of nabij een elektrische installatie voor hoogspanning. Tot die werkzaamheden behoort onder meer het reinigen van elektrotechnisch materieel. Deze werkzaamheden mogen, gezien de daaraan verbonden risico's, echter alleen dan worden verricht, als aan de in het zevende lid (nieuw) omschreven voorschriften is voldaan.
Artikel 9.2 van het Arbobesluit bevat de voorschriften voor de naleving waarvan de thuiswerkgever verantwoordelijk is gesteld. In onderdeel b van dit artikel heeft abusievelijk een onjuiste verwijzing naar de toepasselijke voorschriften van hoofdstuk 2 plaatsgevonden. Deze omissie is in onderdeel FF hersteld.
In onderdeel FM betreffende artikel 9.16, eerste lid, van het Arbobesluit heeft een zelfde verbetering plaatsgevonden met betrekking tot de in dat artikellid opgenomen verwijzing naar artikel 9.15 van het besluit.
In onderdeel FT is de redactie van artikel 9.36, tweede lid, in die zin gewijzigd, dat overeenkomstig de oorspronkelijke bedoeling van deze bepaling, op het tijdstip waarop het koninklijk besluit waarbij het in het eerste lid van dit artikel voorgeschreven trekkerrijbewijs voor jeugdige werknemers op grond van het Arbobesluit zal vervallen, het gehele artikel vervalt en niet zoals op grond van de eerdere redactie, slechts het eerste lid.
Artikel XIX (integrale tekstpublicatie)
Omdat bij dit wijzigingsbesluit een belangrijk gedeelte van het Arbobesluit is gewijzigd, is de integrale tekst van het nieuwe Arbobesluit, samen met het onderhavige wijzigingsbesluit, in het Staatsblad gepubliceerd.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 1999, nr. 216.
De handhaving van de Arbeidsomstandighedenwet is in bepaalde sectoren (gedeeltelijk) opgedragen aan het Staatstoezicht op de Mijnen (Mijnbouw), het Korps Landelijke Politiediensten (binnenvaart), de Luchtvaartinspectie (luchtvaart), de Scheepvaartinspectie (zeeschepen, inclusief vissersvaartuigen en zeegaand baggermateriaal) en de Rijksverkeersinspectie (beroepsgoederenvervoer, taxi en besloten busvervoer).
CTW Rapport «Handhaven door bestuurlijke boeten» (CTW 94/1) en Kabinetsstandpunt Kamerstukken II 1993/1994, 23 400 VI, nr. 48.
Brief van de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad van 3 juli 1997 naar aanleiding van het onderzoeksrapport «De registratieplicht gevaarlijke stoffen geëvalueerd» en de conclusies die daaruit zijn getrokken.
In bepaalde sectoren is het toezicht opgedragen aan andere inspectiediensten (zie voetnoot op pagina 46).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-435.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.