Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1999, 243 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1999, 243 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen inzake het gerechtelijk vooronderzoek en enige andere daarmee samenhangende onderwerpen in het Wetboek van Strafvordering te herzien;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 9 wordt een nieuw artikel 10 ingevoegd, dat luidt:
1. De officier van justitie, bevoegd tot het doen van enig onderzoek, kan een bepaalde onderzoekshandeling ook binnen het rechtsgebied van een andere rechtbank dan die waarbij hij is geplaatst verrichten of doen verrichten. Hij brengt in dat geval zijn ambtgenoot hiervan tijdig op de hoogte.
2. Bij dringende noodzakelijkheid kan de officier van justitie een bepaalde onderzoekshandeling overdragen aan de officier van justitie die is geplaatst bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied de onderzoekshandeling moet plaatshebben.
3. De officier van justitie, bevoegd tot het bijwonen van enig onderzoek door een rechterlijke instantie, kan als zodanig ook binnen het rechtsgebied van een andere rechtbank dan die waarbij hij is geplaatst optreden, indien dit onderzoek aldaar plaatsvindt.
Artikel 12i, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «237, derde lid,» vervangen door: 241, eerste lid,.
b. De tweede volzin komt te vervallen.
Artikel 33 komt als volgt te luiden:
De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag de verdachte niet worden onthouden zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de kennisgeving van verdere vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend.
Na artikel 36 worden de artikelen 36a tot en met 36e ingevoegd, die luiden:
1. De verdachte, jegens wie door of vanwege de Staat een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald feit in Nederland een vervolging zal worden ingesteld, kan de rechter-commissaris binnen wiens rechtsgebied de handeling is verricht, verzoeken dienaangaande enig onderzoek in te stellen.
2. Indien ter zake van een bepaald feit de vervolging is aangevangen doch geen gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld, kan de verdachte, zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, een verzoek bedoeld in het eerste lid indienen bij de rechter-commissaris binnen wiens rechtsgebied het feit wordt vervolgd.
3. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan. Het behelst een opgave van het feit en van de handelingen van onderzoek die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht, en is met redenen omkleed.
1. De rechter-commissaris geeft de verdachte schriftelijk bericht van ontvangst van het verzoek en zendt de officier van justitie onverwijld een afschrift daarvan.
2. De verdachte wordt, tenzij hij in zijn verzoek kennelijk niet ontvankelijk of het verzoek kennelijk ongegrond is, gehoord althans behoorlijk opgeroepen. De verdachte is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan.
3. De rechter-commissaris stelt de officier van justitie op de hoogte van tijd en plaats van het verhoor. De officier van justitie is bevoegd het verhoor bij te wonen en daarbij de nodige opmerkingen te maken.
4. De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk. De beschikking is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis van de verdachte en de officier van justitie gebracht. In geval van toewijzing van het verzoek, vermeldt de beschikking het feit waarop het onderzoek betrekking heeft en verricht de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk de verzochte handeling van onderzoek.
5. Nadat de onderzoeksbehandeling is voltooid, zendt de rechter-commissaris de daarop betrekking hebbende stukken aan de officier van justitie. Een afschrift zendt hij aan de verdachte.
1. Op het onderzoek van de rechter-commissaris zijn de bepalingen van de tweede tot en met vijfde afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 207, 208, derde lid, en 232 tot en met 234.
2. Van de beëindiging van het onderzoek wordt door de rechter-commissaris aan de officier van justitie en aan de verdachte schriftelijk kennis gegeven.
Na nummering van de leden van artikel 44 komt onderdeel a van het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
a. in geval van enig onderzoek door de rechter-commissaris, door deze of door hem die in opdracht van de rechter-commissaris met het verhoor is belast, bij het eerste verhoor:
Na nummering van de leden van artikel 50 komt het vierde lid van dit artikel als volgt te luiden:
4. Alle belemmeringen van het vrij verkeer tussen raadsman en verdachte, welke ingevolge een der beide voorgaande leden bevolen zijn, nemen een einde zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd, of, ingeval een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de kennisgeving van verdere vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan de verdachte is betekend.
Na artikel 50 wordt een nieuw artikel 50a ingevoegd, dat luidt:
1. Ingeval een bevel als bedoeld in artikel 50 is gegeven, brengt de officier van justitie of de rechter-commissaris dit onverwijld ter kennis van de voorzitter van de rechtbank. Deze voegt onverwijld een raadsman aan de verdachte toe.
2. De krachtens het eerste lid toegevoegde raadsman treedt, zolang het bevel van kracht is en voor zover het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte daardoor wordt beperkt, als zodanig op.
Na artikel 55 wordt een nieuw artikel 55a ingevoegd, dat luidt:
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan iedere opsporingsambtenaar ter aanhouding van de verdachte elke plaats doorzoeken. Hij behoeft daartoe de machtiging van de officier van justitie, behoudens het geval van dringende noodzakelijkheid. In het laatste geval wordt de officier van justitie onverwijld van de doorzoeking op de hoogte gesteld.
2. Indien de officier van justitie aan een opsporingsambtenaar een machtiging heeft verleend ter aanhouding van de verdachte een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, is voor het binnentreden in die woning door de betrokken opsporingsambtenaar geen machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden vereist.
Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, is de opsporingsambtenaar bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te betreden.
2. De opsporingsambtenaar kan, in afwachting van de komst van de rechter of ambtenaar die bevoegd is ter inbeslagneming de plaats te doorzoeken, de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.
Na artikel 96 worden de nieuwe artikelen 96a tot en met 96c ingevoegd, die luiden:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
2. Het bevel wordt niet gegeven aan de verdachte.
3. Op grond van hun bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan het bevel te voldoen:
a. de personen bedoeld bij artikel 217;
b. de personen bedoeld bij artikel 218, voorzover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn;
c. de personen bedoeld bij artikel 219, voorzover de uitlevering hen of een hunner daarin genoemde betrekkingen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
4. Ten aanzien van brieven kan het bevel alleen worden gegeven, indien deze van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
5. Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de houder van de concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Postwet (Stb. 1988, 522), of de houder van de concessie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Stb. 1988, 520) dan wel aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd.
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, is de opsporingsambtenaar bevoegd ter inbeslagneming een vervoermiddel, met uitzondering van het woongedeelte zonder toestemming van de bewoner, te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dit vervoermiddel te verschaffen.
2. Indien zulks met het oog op de uitoefening van de in het eerste lid verleende bevoegdheid noodzakelijk is, kan de opsporingsambtenaar:
a. van de bestuurder van het vervoermiddel vorderen dat hij het vervoermiddel tot stilstand brengt, en
b. het vervoermiddel vervolgens naar een daartoe door hem aangewezen plaats overbrengen of door de bestuurder laten overbrengen.
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218, doorzoeken.
2. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, kan een hulpofficier deze bevoegdheid uitoefenen. Hij behoeft daartoe de machtiging van de officier van justitie. Indien vanwege de vereiste spoed of de onbereikbaarheid van de officier van justitie de machtiging niet tijdig kan worden gevraagd, kan de machtiging binnen drie dagen na de doorzoeking door de officier van justitie worden verleend. Weigert de officier van justitie de machtiging, dan draagt hij zorg dat de gevolgen van de doorzoeking zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt.
3. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de officier van justitie of, in geval van toepassing van het tweede lid, onder leiding van de hulpofficier.
4. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd:
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, ter inbeslagneming de volgende plaatsen doorzoeken:
a. een woning zonder toestemming van de bewoner, en
b. een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218.
2. Voor een doorzoeking als bedoeld in het eerste lid behoeft de officier van justitie de machtiging van de rechter-commissaris. Deze machtiging is met redenen omkleed.
3. Kan ook het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid tot doorzoeking toe aan de hulpofficier. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing. De machtiging van de rechter-commissaris wordt zo mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie gevraagd.
4. Indien de rechter-commissaris aan een hulpofficier van justitie machtiging heeft verleend ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, is voor het binnentreden in die woning door de betrokken hulpofficier van justitie geen machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden vereist.
5. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Na de nummering van de leden van artikel 98 komt het tweede lid van dit artikel als volgt te luiden:
2. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Na nummering van de leden van artikel 99 komt het derde lid van dit artikel te vervallen. Na artikel 99 wordt een nieuw artikel 99a ingevoegd, dat luidt:
Na nummering van de leden van artikel 100 komt het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie ter inbeslagneming de uitlevering tegen ontvangstbewijs bevelen van de pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de houder van de concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Postwet (Stb. 1988, 522), of de houder van de concessie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Stb. 1988, 520) dan wel aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd; een en ander voor zover zij klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij klaarblijkelijk het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Na de nummering van de leden van artikel 101 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. De officier van justitie geeft inbeslaggenomen pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de houder van de concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Postwet (Stb. 1988, 522), of de houder van de concessie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Stb. 1988, 520) dan wel aan een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd en welker inbeslagneming niet wordt gehandhaafd onverwijld aan de vervoerder ter verzending terug.
b. Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. Tot de kennisneming van de inhoud der overige zaken, voor zover deze gesloten zijn, gaat de officier van justitie niet over dan na daartoe door de rechter-commissaris te zijn gemachtigd.
c. Na het tweede lid worden de volgende leden toegevoegd:
3. De machtiging kan zowel mondeling als schriftelijk worden gevorderd en verleend.
4. Wordt de machtiging geweigerd, dan geeft de officier van justitie de inbeslaggenomen zaken onverwijld aan de vervoerder ter verzending terug.
Na artikel 102 wordt een nieuw artikel 102a ingevoegd, dat luidt:
1. De hulpofficier van justitie of de opsporingsambtenaar stelt inbeslaggenomen gesloten brieven onverwijld ter beschikking van de officier van justitie.
2. De officier van justitie geeft de gesloten brieven, welker inbeslagneming niet wordt gehandhaafd, onverwijld terug aan degene bij wie zij inbeslaggenomen zijn.
3. De artikelen 101, tweede, derde en vierde lid, en 102 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de brieven die niet bij de processtukken of de stukken van overtuiging worden gevoegd, worden teruggegeven aan degene bij wie zij inbeslaggenomen zijn.
Na nummering van de leden van artikel 105 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, bevelen dat hij die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbeslagneming aan hem zal uitleveren of op de griffie van de rechtbank overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen.
b. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt:
3. Artikel 96a, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 109 wordt als volgt gewijzigd:
Indien het over te brengen stuk een gedeelte uitmaakt van een register, waarvan het niet kan worden afgescheiden, kan de rechter-commissaris bevelen dat het register, voor de tijd bij het bevel te bepalen, ter inzage of voor het maken van een afschrift zal worden overgebracht.
Na de nummering van de leden van artikel 110 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
1. De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, ter inbeslagneming elke plaats doorzoeken. Hij kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen.
2. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de rechter-commissaris in tegenwoordigheid van de officier van justitie of, in geval van diens verhindering, van een hulpofficier van justitie.
3. De artikelen 98, 99 en 99a zijn van overeenkomstige toepassing.
Na nummering van de leden van artikel 114 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid van dit artikel wordt na het woord «toepassing» in plaats van een puntkomma een punt geplaatst en komt de daarop volgende zin te vervallen.
b. Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. De rechter-commissaris is bevoegd te bepalen dat van de inhoud van inbeslaggenomen gesloten pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de houder van de concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Postwet (Stb. 1988, 522), of de houder van de concessie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Stb. 1988, 520) dan wel aan een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd, zal worden kennis genomen, voor zover zij klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij klaarblijkelijk het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Na nummering van de leden van artikel 125 komt het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. In geval van een schouw of het doorzoeken van plaatsen kan de daarmede belaste rechter of ambtenaar de nodige maatregelen tot bewaking of afsluiting nemen of doen nemen en bevelen dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke bewilliging, van de plaats van onderzoek zal verwijderen of gebruik zal maken van de zich op de plaats van onderzoek bevindende telecommunicatievoorzieningen zolang het onderzoek aldaar niet is afgelopen.
In het eerste lid van artikel 125i wordt na het woord «rechter-commissaris» een tussen komma's geplaatste zin ingevoegd, die luidt: ambtshalve of op vordering van de officier van justitie.
Artikel 125j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, wordt het woord «huiszoeking» telkens vervangen door het woord: doorzoeking.
2. Het derde lid komt te vervallen.
In artikel 125m, tweede lid, wordt «106, tweede lid,» vervangen door: 96a, derde lid, en wordt het woord «huiszoeking» vervangen door: doorzoeking.
Artikel 125n wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt het woord «huiszoeking» vervangen door het woord: doorzoeking.
b. Aan dit artikel worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden:
3. De officier van justitie kan bepalen dat gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of met toepassing van een van de bevoegdheden, genoemd in deze Afdeling, kunnen worden gebruikt voor:
a. een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend;
b. opslag in een register zware criminaliteit, indien het gegevens betreft omtrent een persoon als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onderdeel a tot en met c, van de Wet politieregisters.
4. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid, onderdeel a, behoeven de gegevens, in afwijking van het eerste lid, niet te worden vernietigd totdat het andere onderzoek is geëindigd. Is toepassing gegeven aan het derde lid, onderdeel b, dan behoeven de gegevens niet te worden vernietigd, totdat de Wet politieregisters opslag van de gegevens niet meer toestaat.
Artikel 126b wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid worden de woorden «huiszoeking doet of» vervangen door: een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd of een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218, doorzoekt dan wel.
b. In het derde lid wordt het gestelde na «dat:» vervangen door:
a. hij ook bevoegd is de uitlevering ter inbeslagneming te bevelen van brieven welke kunnen dienen om door degene tegen wie het onderzoek is gericht, verkregen wederrechtelijk voordeel aan te tonen;
b. hij niet gehouden is degene tegen wie het onderzoek is gericht of diens raadsman tot bijwoning van enige door hem te verrichten onderzoekshandeling toe te laten.
c. Het vierde lid komt te vervallen.
Artikel 126c wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid worden de woorden «huiszoeking doen op elke plaats waar zich» vervangen door de woorden: een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd of een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 doorzoeken indien zich daar.
b. Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. Artikel 97, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 150 wordt als volgt gewijzigd:
1. De officier van justitie of de hulpofficier is bevoegd teneinde enige plaatselijke toestand of enig voorwerp te schouwen, met de personen door hem aangewezen, elke plaats te betreden.
2. De officier van justitie geeft, voorzover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, tijdig schriftelijk kennis van de voorgenomen schouw aan de verdachte en diens raadsman. De hulpofficier van justitie geeft voorts tijdig schriftelijk kennis van de voorgenomen schouw aan de officier van justitie.
3. De verdachte en diens raadsman worden, voorzover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, door de officier van justitie of de hulpofficier toegelaten de schouw geheel of gedeeltelijk bij te wonen; zij kunnen verzoeken dat zij aanwijzingen mogen doen of inlichtingen mogen geven of dat bepaalde opmerkingen in het proces-verbaal zullen worden vermeld.
Artikel 151 wordt als volgt gewijzigd:
1. De officier van justitie kan, ambtshalve of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, een of meer vaste gerechtelijke deskundigen, bedoeld in artikel 228, tweede lid, benoemen die tot taak hebben hem voor te lichten of bij te staan, alsmede, zo nodig, een onderzoek, een onderzoek omtrent de persoonlijkheid van de verdachte daaronder begrepen, in te stellen en daarover een schriftelijk verslag uit te brengen. Bij de benoeming worden vermeld de opdracht die moet worden vervuld en de termijn binnen welke de deskundige het schriftelijk verslag uitbrengt.
2. Deze bevoegdheid komt ook toe aan de hulpofficier, met dien verstande dat door hem benoemde deskundigen niet tot taak hebben een onderzoek omtrent de persoonlijkheid van de verdachte in te stellen en daarover schriftelijk verslag uit te brengen.
Na nummering van de leden van artikel 177 komt het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. De rechter-commissaris kan, zoveel mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek, het doen van nasporingen opdragen en bevelen geven aan de ambtenaren genoemd in artikel 141 onder b en c en aan de personen genoemd in artikel 142, eerste lid.
Na artikel 177 wordt een nieuw artikel 177a ingevoegd, dat luidt:
Na artikel 178 wordt een nieuw artikel 178a ingevoegd, dat luidt:
1. De rechter-commissaris, bevoegd tot het doen van enig onderzoek, kan een bepaalde onderzoekshandeling ook binnen het rechtsgebied van een andere rechtbank verrichten of doen verrichten. Hij brengt in dat geval zijn ambtgenoot hiervan tijdig op de hoogte.
2. Bij dringende noodzakelijkheid kan de rechter-commissaris een bepaalde onderzoekshandeling overdragen aan de rechter-commissaris bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied zij moet plaatshebben.
3. Ten aanzien van een onderzoekshandeling bedoeld in het tweede lid vinden de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde en de achtste afdeling van de Derde Titel van dit Boek overeenkomstige toepassing.
Na nummering van de leden van artikel 180 komt het tweede lid van dit artikel als volgt te luiden:
2. Zij kan, ambtshalve, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, zich de processtukken doen overleggen en de onverwijlde of spoedige beëindiging van het onderzoek bevelen.
Artikel 186 wordt als volgt gewijzigd:
1. De officier van justitie is bevoegd de verhoren van de rechter-commissaris bij te wonen.
2. De rechter-commissaris stelt de officier van justitie in de gelegenheid bij de verhoren tegenwoordig te zijn, zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
3. De officier van justitie kan de vragen opgeven die hij gesteld wenst te zien.
Na artikel 186 wordt een nieuw artikel 186a ingevoegd, dat luidt:
1. De raadsman is bevoegd de verhoren van de rechter-commissaris bij te wonen, tenzij het belang van het onderzoek dit verbiedt.
2. De rechter-commissaris kan, indien hij dit in het belang van het onderzoek wenselijk acht, ook de verdachte in de gelegenheid stellen het verhoor van een getuige of deskundige bij te wonen.
3. Artikel 186, tweede en derde lid, is ten aanzien van de raadsman en de verdachte van overeenkomstige toepassing.
Artikel 187 wordt als volgt gewijzigd:
1. Indien gegrond vermoeden bestaat dat de getuige of deskundige niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen of dat de gezondheidstoestand van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting ernstig in gevaar wordt gebracht, nodigt de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte tot bijwoning van het verhoor uit, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt.
2. De rechter-commissaris kan bevelen dat de verdachte de plaats van verhoor zal verlaten, opdat een getuige of deskundige buiten zijn tegenwoordigheid zal worden ondervraagd. In dat geval wordt de verdachte onmiddellijk na afloop van het verhoor onderricht van hetgeen de getuige of deskundige heeft verklaard.
Na artikel 187 worden de nieuwe artikelen 187a tot en met 187c ingevoegd, die luiden:
WW
Na nummering van de leden van artikel 189 komen in het tweede lid van dit artikel de woorden «of diens raadsman» te vervallen.
Artikel 192 wordt als volgt gewijzigd:
1. De rechter-commissaris kan, ambtshalve, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, de bevoegdheid omschreven in artikel 150 uitoefenen.
2. De rechter-commissaris kan bepalen dat de verdachte, de getuigen en deskundigen op de plaats zullen worden verhoord.
3. Van het binnentreden in een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd wordt binnen tweemaal vier en twintig uur proces-verbaal opgemaakt.
Na nummering van de leden van artikel 193 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid komen de woorden «en diens raadsman» te vervallen.
b. Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. De officier van justitie kan bij iedere schouw tegenwoordig zijn. De verdachte wordt, voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, door de rechter-commissaris toegelaten de schouw geheel of gedeeltelijk bij te wonen; hij kan verzoeken dat hij aanwijzingen mag doen of inlichtingen mag geven of dat bepaalde opmerkingen in het proces-verbaal zullen worden vermeld.
Artikel 194 komt te vervallen.
Na nummering van de leden van artikel 195 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid wordt na het woord «gehoord» de puntkomma vervangen door een punt en komt de daarop volgende zin te vervallen.
b. Het derde lid komt eveneens te vervallen.
Na nummering van de leden van artikel 197 komt het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. Het bevel, bedoeld bij artikel 196, is met redenen omkleed en wordt niet gegeven dan nadat het oordeel van een of meer deskundigen is ingewonnen en de verdachte ter zake is gehoord of behoorlijk opgeroepen. De rechter-commissaris nodigt de officier van justitie uit bij het verhoor tegenwoordig te zijn.
Na nummering van de leden van artikel 199 komen in het eerste lid van dit artikel de woorden «of diens raadsman» te vervallen.
Na de nummering van de leden van artikel 200 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
a. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt:
2. De verdachte wordt zo spoedig mogelijk na het instellen van het gerechtelijk vooronderzoek gehoord althans behoorlijk opgeroepen. Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, kan de rechter-commissaris de verdachte op een later tijdstip horen of oproepen. Bij het eerste verhoor deelt de rechter-commissaris de verdachte de reden van dit uitstel mede.
Na nummering van de leden van artikel 202 komt in het tweede lid van dit artikel de tussen komma's geplaatste zin, beginnende met het woord «en» en eindigende met het nummer «192», te vervallen.
Na nummering van de leden van artikel 207 worden de woorden «derde en vierde lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.
Na nummering van de leden van artikel 208 komen het eerste en het tweede lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. De verdachte kan schriftelijk of bij zijn verhoor mondeling getuigen en deskundigen alsmede feiten ten onderzoek opgeven. Bij het proces-verbaal wordt, voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, van een en ander melding gemaakt, met korte aanduiding van hetgeen de getuigen en deskundigen volgens de opgave van de verdachte zouden kunnen verklaren.
2. Indien de rechter-commissaris bezwaar heeft, hetzij tegen het vermelden van een en ander in het proces-verbaal, hetzij tegen het horen van de opgegeven getuigen of deskundigen, hetzij tegen het onderzoek naar de opgegeven feiten, deelt hij zijn weigering om tot een of ander over te gaan, bij een met redenen omklede schriftelijke beschikking aan de verdachte en de officier van justitie mede.
Artikel 211 komt als volgt te luiden:
De artikelen 203 en 204 vinden ten aanzien van het verhoor van getuigen, die zich in de Nederlandse Antillen of Aruba ophouden, overeenkomstige toepassing.
Na nummering van de leden van artikel 212 komt in het tweede lid van dit artikel de tussen komma's geplaatste zin, beginnende met het woord «en» en eindigende met het nummer «192», te vervallen.
Na nummering van de leden van artikel 216 wordt dit artikel als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. De rechter-commissaris beëdigt, indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige of deskundige niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen of dat de gezondheidstoestand van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting ernstig in gevaar wordt gebracht, of ingeval de overlegging van beëdigde getuigenissen nodig is om de uitlevering van de verdachte te verkrijgen, de getuige dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
b. Na het derde lid wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt:
4. Een beëdiging of aanmaning vindt tevens plaats ingeval de rechter-commissaris deze in verband met de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige of deskundige nodig acht.
Na nummering van de leden van artikel 223 worden in het vierde lid van dit artikel de woorden: «zoodra de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek onherroepelijk is geworden dan wel het gerechtelijk vooronderzoek met toepassing van artikel 258, tweede lid, is beëindigd» vervangen door de woorden: zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd.
Na nummering van de leden van artikel 227 komt het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. De rechter-commissaris kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of het verzoek van de verdachte, een of meer deskundigen benoemen die tot taak hebben hem voor te lichten of bij te staan, alsmede, zo nodig, een onderzoek in te stellen en daarover een schriftelijk verslag uit te brengen. Bij de benoeming worden vermeld de opdracht die moet worden vervuld en de termijn binnen welke de deskundige het schriftelijk verslag uitbrengt. Hij kan hun dagvaarding bevelen.
Na nummering van de leden van artikel 230 komen in het eerste lid van dit artikel de woorden «en diens raadsman» te vervallen.
Artikel 231 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid komen de woorden «en diens raadsman» en de daarachter geplaatste komma te vervallen.
b. De eerste volzin van het derde lid komt als volgt te luiden: De officier van justitie en de verdachte hebben, ook indien het onderzoek van de deskundigen buiten hun tegenwoordigheid geschiedt, de bevoegdheid met betrekking tot dat onderzoek aanwijzingen te doen en opmerkingen te maken.
c. De laatste volzin van het vierde lid komt aldus te luiden: De officier van justitie is bevoegd bij dit onderhoud tegenwoordig te zijn.
d. De leden van dit artikel worden genummerd.
Artikel 237 wordt als volgt gewijzigd:
1. Indien de rechter-commissaris oordeelt dat het gerechtelijk vooronderzoek is voltooid of dat tot voortzetting daarvan geen grond bestaat, sluit hij het onderzoek bij een beschikking, waarin de reden der sluiting is vermeld.
2. De rechter-commissaris doet deze beschikking toekomen aan de officier van justitie en, indien deze bekend is, aan de verdachte.
Artikel 238 wordt als volgt gewijzigd:
Indien de officier van justitie aan de rechter-commissaris schriftelijk mededeelt dat van verdere vervolging wordt afgezien, eindigt het gerechtelijk vooronderzoek.
Na nummering van de leden van artikel 240 wordt in het eerste lid van dit artikel «237, eerste lid,» vervangen door: 238.
Artikel 241 wordt als volgt gewijzigd:
1. Indien het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd, doch het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, gehoord de officier van justitie, nader onderzoek verrichten.
2. De vordering onderscheidenlijk het verzoek wordt schriftelijk gedaan, behelst een opgave van de handelingen van onderzoek die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht, en is met redenen omkleed.
3. De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk. De beschikking, die in geval van afwijzing van het verzoek met redenen is omkleed, wordt schriftelijk ter kennis van de officier van justitie en de verdachte gebracht.
4. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie of het verzoek van de verdachte staat geen rechtsmiddel open.
Na artikel 241 wordt een nieuw artikel 241a ingevoegd, dat luidt:
1. In geval van een toewijzing van de vordering of het verzoek, bedoeld in artikel 241, eerste lid, stelt de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk het onderzoek in of doet hij dat onderzoek instellen.
2. Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde en de achtste afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd.
3. Van de beëindiging van het onderzoek wordt door de rechter-commissaris aan de officier van justitie en de verdachte schriftelijk kennis gegeven.
Na artikel 241a wordt een nieuwe afdeling toegevoegd, die luidt:
Na artikel 241b wordt een nieuwe afdeling toegevoegd, die luidt:
In afwijking van artikel 446, tweede lid, staat voor het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank, gegeven in hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris, waarbij een krachtens deze Titel genomen vordering niet is toegewezen, geen beroep in cassatie open.
Na nummering van de leden van artikel 244 komt het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. Indien een gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgehad, doet de officier van justitie, buiten het geval van artikel 243, uiterlijk binnen twee maanden nadat het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten, hetzij de verdachte kennis geven dat hij hem ter zake van het feit waarop dat onderzoek betrekking had, niet verder zal vervolgen, of dat in verband met dat onderzoek tot verdere vervolging van enig bepaald omschreven feit zal worden overgegaan, hetzij de verdachte dagvaarden ter terechtzitting.
Na nummering van de leden van artikel 246 wordt in het derde lid van dit artikel «237, eerste lid,» vervangen door: 238.
Van artikel 255 komen in de eerste volzin van het vierde lid de woorden «van de termijn bedoeld in artikel 238, eerste lid, of» te vervallen.
In artikel 257 komen de woorden «verzuim of nietigheid van de betekening, voorgeschreven bij artikel 238, vierde lid, alsmede bij» te vervallen.
Na nummering van de leden van artikel 316 wordt in het tweede lid van dit artikel «vijfde» vervangen door: vijfde en de achtste.
Na artikel 411 wordt een nieuw artikel 411a ingevoegd, dat luidt:
1. Indien tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep is ingesteld, doch het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen, kan de rechter-commissaris behorende bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft gevonnist op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman nader onderzoek verrichten.
2. De artikelen 241, tweede tot en met vierde lid, en 241a zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 467 wordt als volgt gewijzigd:
Het onderzoek, bedoeld in artikel 466, geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de tweede tot en met de vijfde en de achtste afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd. De getuigen worden beëdigd of wel overeenkomstig artikel 216, tweede lid, aangemaand. Indien het onderzoek geschiedt door een raadsheer-commissaris, geldt al hetgeen bepaald is omtrent de rechtbank, de rechter-commissaris, de officier van justitie en de griffier, ten aanzien van de Hoge Raad, de raadsheer-commissaris, de procureur-generaal en de griffier bij de Hoge Raad, behoudens dat de raadsheer-commissaris en de procureur-generaal zich bij het doorzoeken van plaatsen en bij een schouw kunnen doen vervangen door de rechter-commissaris en de officier van justitie bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied die moet plaats hebben.
Artikel 484 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel 4 worden de woorden «eene huiszoeking» vervangen door de woorden: een doorzoeking van plaatsen en worden de woorden «de huiszoeking» vervangen door de woorden: de doorzoeking.
b. In onderdeel 5 worden de nummers «237–255» vervangen door de nummers: 237–241a, 241c–255.
In het eerste lid van artikel 487 komen de woorden «en kan de officier van justitie de hem bij de artikelen 97 en 100 verleende bevoegdheden uitoefenen zonder dat hij de in artikel 181, eerste lid, bedoelde vordering doet» te vervallen.
Na nummering van de leden van artikel 542 worden in het tweede lid van dit artikel na het woord «vijfde» ingevoegd de woorden: alsmede de achtste.
Na nummering van de leden van artikel 547 worden na het woord «betreden» toegevoegd de woorden: en doorzoeken.
Na nummering van de leden van artikel 551 komt het eerste lid van dit artikel als volgt te luiden:
1. In geval van verdenking van een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 92–96, 97a–98c, 240, 240a, 240b, 248ter, 250, 250bis, 250ter, 254 of 455 van het Wetboek van Strafrecht zijn de in artikel 141 bedoelde ambtenaren bevoegd ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, voor zover de vordering tot uitlevering ertoe strekt om hun verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer mogelijk te maken, en die voorwerpen na uitlevering in beslag te nemen. Artikel 96a, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 552o, eerste lid, onder a, worden de woorden «het verrichten van huiszoeking» vervangen door de woorden: het doorzoeken van plaatsen.
In het eerste lid van artikel 552r worden de woorden «een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis toegelaten» vervangen door de woorden: andere misdrijven dan die welke in artikel 67, eerste lid, zijn omschreven.
Aan artikel 552t wordt een zevende lid toegevoegd, dat luidt:
7. Bij toepassing van het eerste lid voegt de officier van justitie na de beëindiging van het onderzoek van telecommunicatie zo spoedig mogelijk en, ingeval een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid verplicht is, uiterlijk op het tijdstip dat hij deze kennisgeving ter betekening aan de verdachte heeft doen uitgaan, de processen-verbaal of andere voorwerpen, bedoeld in artikel 125h, voor zover hij die voor het onderzoek in de zaak van betekenis acht, bij het strafdossier.
Artikel 565 wordt als volgt gewijzigd:
De met de tenuitvoerlegging belaste ambtenaar kan ter aanhouding van de te vatten persoon elke plaats betreden en doorzoeken.
Artikel 4 van de Absintwet 1909 (Stb. 1909, 402)2 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid, onderdeel a, wordt «voer- en vaartuigen» vervangen door: vervoermiddelen.
Artikel 7 van de Wet op sera- en vaccins (Stb. 1927, 91)3 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid, onderdeel a, wordt «voer- en vaartuigen» vervangen door: vervoermiddelen.
Artikel 34 van de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing van ziekteoorzaken (Stb. 1928, 265)2 wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt «voer- en vaartuigen» vervangen door: vervoermiddelen.
Artikel 22 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Stb. 1952, 361)4 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste lid wordt «huiszoeking» vervangen door: doorzoeking.
Artikel 61 van de Oorlogswet voor Nederland (Stb. 1964, 337)5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 54, eerste lid, wordt «huiszoeking» vervangen door: doorzoeking.
2. In artikel 61, eerste lid, wordt «huiszoeking» vervangen door: doorzoeking.
Artikel 9 van de Opiumwet (Stb. 1976, 425)6 wordt als volgt gewijzigd: In het eerste lid wordt «voer- en vaartuigen» vervangen door: vervoermiddelen.
In artikel 49 van de Wet wapens en munitie7 wordt «huiszoeking» vervangen door: doorzoeking.
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 september 1989 aangeboden voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (21 327)8 ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet reeds tot wet is verheven, komen de in het eerste lid van artikel 487 voorkomende woorden «en kan de officier van justitie de hem bij de artikelen 97 en 100 verleende bevoegdheden uitoefenen zonder dat hij de in artikel 181, eerste lid, bedoelde vordering doet» alsmede onderdeel KKKK van de onderhavige wet te vervallen.
In strafzaken waarin ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet reeds een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld of dit gerechtelijk vooronderzoek nog niet onherroepelijk is gesloten, blijven de op dat tijdstip vervallen bepalingen van toepassing op de wijze waarop het gerechtelijk vooronderzoek wordt verricht en gesloten.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 februari 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet, de Wet economische delicten en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen betreffende de bepalingen aangaande de procedure in cassatie in strafzaken, herzieningszaken, uitleveringszaken en zaken in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (25 240)9 ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet reeds tot wet is verheven en in werking is getreden, vervalt Artikel I, onderdeel IIII, van dit wetsvoorstel. In artikel 466, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt in dat geval «de vijfde afdeling» vervangen door «de vijfde en de achtste afdeling» en «bij huiszoeking en schouw» door: bij het doorzoeken van plaatsen en bij een schouw.
Indien het bij koninklijke boodschap van 17 juni 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) (25 403)10 tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 552t, zevende lid, zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, «artikel 125h» vervangen door: artikel 126aa, eerste lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 september 1997 ingediende voorstel van wet houdende Regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet) (25 533)11 tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in Artikel I, onderdeel V, van dit wetsvoorstel «de houder van de concessie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Stb. 1988, 520)» vervangen door: de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1992/93, 1993/94, 1994/95, 1996/97, 1997/98, 1998/99, 23 251.
Handelingen II 1998/99, blz. 1455–1496; 1533–1565; 1874–1900; 2146.
Kamerstukken I 1998/99, 23 251 (119, 119a, 119b, 119c, 119d, 119e).
Handelingen I 1998/99, blz. 1362–1373; 1423–1439.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-243.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.