Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels voor geslachtsnaamswijziging

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 26 juni 1997, Directie Wetgeving, nr. 635454/97/6;

Gelet op artikel 7, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 20 augustus 1997, nr. W03.97.003148);

Gezien het nader rapport van de Staatsecretaris van Justitie van 30 september 1997, nr. 654392/97/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Wijziging van onwelvoeglijke of bespottelijke namen, veel voorkomende namen, namen van vreemde herkomst en onjuist gespelde namen stb3537

Artikel 1

  • 1. De geslachtsnaam van een persoon wordt op zijn verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger gewijzigd, indien

    a. de naam op zichzelf of in verband met het beroep, de maatschappelijke positie of een persoonlijke hoedanigheid van de betrokkene kennelijk onwelvoeglijk of bespottelijk is;

    b. de naam zo veelvuldig voorkomt dat zij onvoldoende onderscheidend vermogen heeft;

    c. de naam niet-Nederlands is en toebehoort aan personen die door naturalisatie of door het doen van een kennisgeving de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, of aan hun afstammelingen in rechte lijn; ten tijde van de naturalisatie of de kennisgeving dient de in artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde grond tot wijziging te hebben bestaan;

    d. de verzoeker aantoont dat de naam in de akten van de burgerlijke stand sinds de invoering daarvan (1810–1838) onjuist is gespeld en in de volgens de verzoeker juiste spelling sindsdien is gevoerd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger de geslachtsnaam worden gewijzigd, indien, gelet op de omstandigheden van het geval, afwijzing van het verzoek de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.

  • 3. De wijziging op grond van het eerste lid, onder a, b of c, geschiedt bij voorkeur door omzetting van enkele letters of door toevoeging van een voor- of achtervoegsel; is dat niet mogelijk, dan geschiedt wijziging door het kiezen van een andere geslachtsnaam. De andere geslachtsnaam is die van een ouder of een geslachtsnaam die nog niet in Nederland voorkomt en die Nederlands klinkt. Wijziging geschiedt niet door toevoeging van een naam.

Toevoeging van een naam

Artikel 2

  • 1. Aan de geslachtsnaam van een meerderjarige wordt op zijn verzoek een andere geslachtsnaam slechts toegevoegd, indien

    a. de verzoeker aantoont dat de toe te voegen naam deel uitmaakt van de naam die door zijn voorouders ten tijde van de invoering van de burgerlijke stand (1810–1838) als geslachtsnaam is gevoerd en niet sindsdien in onbruik is geraakt;

    b. de toe te voegen naam betreft de in haar tak uitgestorven of met uitsterving bedreigde geslachtsnaam van de moeder; de verzoeker moet aantonen dat van de grootvader van vaderszijde van zijn moeder geen mannelijke afstammelingen in de mannelijke lijn meer in leven zijn van wie nog nakomelingenschap is te verwachten.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt de toe te voegen naam voor de eigen geslachtsnaam geplaatst.

  • 3. De wijziging geschiedt niet in de volgende gevallen:

    a. indien de verzoeker van adel is; of

    b. de drager van de naam waarvan de toevoeging wordt verzocht tot een adellijk geslacht behoort.

Wijziging van de geslachtsnaam van een kind in die van zijn verzorger

Artikel 3

  • 1. Op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:

    a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;

    b. in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed;

    c. in de geslachtsnaam van een persoon die anders dan als ouder de minderjarige tezamen met een ander als behorende tot het gezin gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed.

  • 2. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.

  • 3. Indien ten aanzien van twee of meer minderjarigen uit hetzelfde gezin verzoeken tot geslachtsnaamswijziging als bedoeld in het eerste lid worden gedaan, opdat de geslachtsnaam van deze kinderen dezelfde zal zijn, en ten minste een van de kinderen de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, geldt ten aanzien van de kinderen die deze leeftijd wel hebben bereikt de in het tweede lid bedoelde verzorgingstermijn.

  • 4. Het verzoek wordt afgewezen, indien:

    a. de minderjarige van twaalf jaren of ouder weigert in te stemmen met gezochte naamswijziging; of

    b. de belangen van het kind zich tegen de inwilliging van het verzoek verzetten; of

    c. de levensgezel bedoeld in het eerste lid, onder b, of de persoon, bedoeld in het eerste lid, onder c, weigert in te stemmen met de verzochte naamswijziging; of

    d. de minderjarige al een op grond van dit artikel gewijzigde geslachtsnaam heeft.

  • 5. In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid kan de geslachtsnaam van een minderjarige worden gewijzigd indien, gelet op de omstandigheden van het geval, afwijzing van het verzoek de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de minderjarige in ernstige mate zou schaden.

Artikel 4

  • 1. Op verzoek van een meerderjarige kan zijn geslachtsnaam worden gewijzigd:

    a. in de gevallen genoemd in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met c; in deze gevallen dient de verzorging en opvoeding ten minste drie jaren gedurende de minderjarigheid te hebben geduurd;

    b. in zijn oorspronkelijke geslachtsnaam, indien de geslachtsnaam gedurende de minderjarigheid op grond van artikel 3 was gewijzigd.

  • 2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt afgewezen indien de levensgezel bedoeld in het artikel 3, eerste lid, onder b, of de persoon, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, weigert in te stemmen met de verzochte naamswijziging.

  • 3. In afwijking van het eerste of tweede lid kan de geslachtsnaam van de meerderjarige worden gewijzigd, indien, gelet op de omstandigheden van het geval, afwijzing van het verzoek de lichamelijke of de geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.

  • 4. De geslachtsnaam kan op grond van dit artikel slechts eenmaal worden gewijzigd.

Overige bepalingen

Artikel 5

Op verzoek van een meerderjarige wordt niet later dan drie jaren nadat de meerderjarigheid is bereikt, zijn geslachtsnaam gewijzigd in de naam van de ouder wiens naam hij niet heeft, indien hij op de voet van artikel 5, tweede, derde of vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn geslachtsnaam heeft gekregen of indien hij op grond van artikel IV van de wet houdende wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek de naam van zijn moeder heeft gekregen.

Artikel 6

Een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd, wordt slechts ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.

Artikel 7

  • 1. Ter zake van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige als bedoeld in artikel 3 worden gehoord, althans worden daartoe behoorlijk opgeroepen:

    a. de ouders van het kind;

    b. degene aan wie het kind de geslachtsnaam, waarvan wijziging is verzocht, rechtstreeks ontleent;

    c. de in artikel 3, eerste lid, onder b en onder c, bedoelde personen; als mede

    d. de minderjarige van twaalf jaren of ouder.

  • 2. De raad voor de kinderbescherming kan op verzoek adviseren omtrent een verzoek als bedoeld in het eerste lid. De raad adviseert in elk geval, indien één van de ouders van het kind bezwaar maakt tegen de verzochte naamswijziging.

  • 3. Ter zake van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een meerderjarige als bedoeld in de artikelen 1 en 4, of toevoeging van een geslachtsnaam worden gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen:

    a. degene aan wie de meerderjarige de geslachtsnaam waarvan wijziging is verzocht of waaraan toevoeging wordt verzocht, rechtstreeks ontleent;

    b. degene wiens geslachtsnaam wordt verzocht, indien het de wijziging van een geslachtsnaam betreft.

  • 4. Indien de in het eerste lid, onder b, bedoelde persoon is overleden, worden zijn bloedverwanten in de eerste graad op een verzoek als bedoeld in het eerste lid gehoord.

Overgangsbepalingen

Artikel 8

  • 1. De Richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging 1989 (Stcr. 1989, 1) worden ingetrokken.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde richtlijnen blijven van toepassing ten aanzien van verzoeken voor geslachtsnaamswijziging die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit, zulks indien die toepasselijkheid ertoe leidt dat het verzoek anders dan bij toepassing van dit besluit wordt toegewezen.

Slotbepalingen

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 oktober 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de achtentwintigste oktober 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het beleid ten aanzien van geslachtsnaamswijziging was tot nu toe vastgelegd in beleidsregels, bekend gemaakt onder de naam «Richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging». Bij de wet van 10 april 1997 houdende wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek, Stb. 161 (herziening van het naamrecht), is in artikel 7, vijfde lid, een grondslag voor opneming van deze beleidsregels in een algemene maatregel van bestuur gecreëerd. Deze algemene maatregel van bestuur vormt de uitwerking hiervan.

Genoemde wet heeft daarnaast geleid tot aanpassing van in het bijzonder de tot nu toe geldende beleidsregels met betrekking tot wijziging van de naam van een minderjarige in die van zijn verzorger. Het gegeven dat ouders voortaan de naam van hun kind kunnen kiezen dient immers ook in deze regels door te werken. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ten aanzien van de geslachtsnaamswijziging van minderjarigen beneden de twaalf jaar de termijn van verzorging en opvoeding, die als voorwaarde gesteld is om de bestendigheid van de verzorgingssituatie te toetsen, te verlengen van drie jaren tot vijf jaren. In de praktijk is gebleken dat de belangen van deze nog jonge kinderen zelf bij een geslachtsnaamswijziging niet duidelijk kunnen worden vastgesteld, terwijl vaak wel duidelijk wordt dat de geslachtsnaamswijziging als middel gehanteerd wordt in een tussen de ouders voortdurende echtscheidingsstrijd.

Verder is in deze algemene maatregel van bestuur in artikel 5 uitvoering gegeven aan de meermalen tijdens de behandeling van de in de eerste alinea bedoelde wettelijke regeling gedane toezegging dat kinderen voor wie naamskeuze is gedaan na het bereiken van de meerderjarigheid via de weg van naamswijziging de mogelijkheid hebben de gedane keuze te herzien.

In artikel 6 is bepaald in welke uitzonderlijke gevallen buiten de regels om geslachtsnaamswijziging tot de mogelijkheden zal behoren. Daarnaast is in artikel 1, tweede lid, artikel 3, vijfde lid, en artikel 4, derde lid, de mogelijkheid opgenomen om in bijzondere gevallen die in principe wel onder de desbetreffende regels vallen, maar waarin bij voorbeeld niet aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan, geslachtsnaamswijziging toe te staan. De geformuleerde grond (afwijzing van het verzoek zou de lichamelijk of geestelijke gezondheid van de verzoeker of de minderjarige in ernstige mate schaden) is in 1989 voor het eerst in de richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging opgenomen en heeft bij verzoeken tot geslachtsnaamswijziging en de beoordeling daarvan, voor zover kon worden nagegaan, adequaat gefunctioneerd. Zowel in het geval van een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet onder een van de regels is te vatten (artikel 6) als in een geval dat in principe wel onder de regels zou kunnen vallen, maar waarin niet aan de voorwaarden voor inwilliging van het verzoek wordt voldaan, wordt in de praktijk de genoemde grond in die zin ingevuld dat uit een op schrift gestelde verklaring van een onafhankelijke ter zake, meestal psychiatrische, deskundige blijkt hoe de verzoeker lijdt onder zijn huidige geslachtsnaam en of geslachtsnaamswijziging een bijdrage kan zijn ter verlichting of oplossing van de problemen. In deze gevallen wordt steeds vanwege het Ministerie van Justitie ter zake van de overgelegde verklaring ten minste een «second opinion» gevraagd.

De regels met betrekking tot wijziging van onwelvoeglijke, bespottelijke en veel voorkomende namen alsmede die betreffende namen van vreemde herkomst en onjuist gespelde namen zijn niet inhoudelijk gewijzigd. Ook de regeling voor de toevoeging van namen is inhoudelijk niet gewijzigd.

Deze algemene maatregel van bestuur treedt tegelijkertijd met de Wet herziening van het naamrecht in werking op 1 januari 1998.

Artikelsgewijze toelichting

Vooraf

Naamswijziging overeenkomstig de regels van Nederlands recht wordt in het algemeen niet aan vreemdelingen toegestaan. Uitzondering daarop vormen staatlozen of vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, indien zij hun woon- of verblijfplaats op het grondgebied van Nederland hebben.

Artikel 1

Dit artikel stemt overeen met de tot 1 januari 1998 geldende beleidsregel op dit punt. De hieronder opgenomen toelichting is ontleend aan die op de richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging 1989.

a. Onwelvoeglijke en bespottelijke namen

In artikel 1, eerste lid, onder a, is de eis gesteld dat een geslachtsnaam kennelijk onwelvoeglijk of bespottelijk is. Daarmee is beoogd de voorwaarde van onwelvoeglijkheid of bespottelijkheid te objectiveren. Het is niet uitsluitend op basis van het oordeel of gevoel van de betrokkene zelf dat zijn naam onwelvoeglijk of bespottelijk is, dat naamswijziging kan worden verkregen. Deze onwelvoeglijkheid of bespottelijkheid moet door een ieder, als hij of zij de desbetreffende geslachtsnaam zou hebben, zo gevoeld kunnen worden.

In bijzondere gevallen kan een naam, wanneer deze duidelijke associaties opwekt met nationaal of internationaal te slechter faam bekend staande personen, als hinderlijk worden aangemerkt. Het is duidelijk dat van dergelijke hinder geen sprake is wanneer die naam veel voorkomt. Wegens de zeldzaamheid van deze gevallen is hiervoor geen afzonderlijke regeling ontworpen.

Het is wel voorgekomen dat naamswijziging wordt verzocht door dragers van op zichzelf volstrekt aanvaardbare namen omdat zij menen dat deze naam hen hindert door het onwelwillende gebruik dat anderen ervan maken. In het algemeen is dit geen voldoende grond voor naamswijziging; er is geen sprake van een voor ieder duidelijke – objectieve – onwelvoeglijkheid of bespottelijkheid.

Soms worden op basis van deze regel verzoeken ingediend door personen die stellen dat zij in verband met innerlijke conflicten van hun naam verlost willen worden. Wanneer er uiterlijk niets op de naam valt aan te merken, zullen deze verzoeken in beginsel worden afgewezen. De grond van het verzoek is dan immers niet in de naam gelegen. Het is in het algemeen ook niet aan te nemen dat betrokkene door toewijzing van het verzoek werkelijk zou worden geholpen.

b. Veel voorkomende namen

De functie van de naam is ten dele gelegen in het onderscheidend vermogen dat hij heeft. Komt een naam zo veelvuldig voor dat voldoende onderscheidend vermogen ontbreekt, dan komt de naam voor wijziging in aanmerking. Of een naam veelvuldig voorkomt wordt in beginsel beoordeeld naar de mate waarin deze in het gehele land voorkomt.

c. Niet-Nederlandse namen

In het algemeen is het dragen van een niet-Nederlandse naam geen reden voor het verlenen van geslachtsnaamswijziging. Namen van bij voorbeeld Duitse of Franse herkomst komen veelvuldig in Nederland voor en worden sinds generaties door Nederlanders zonder bezwaar gedragen.

Anders staat het met niet-Nederlandse namen van hen die eerst kort geleden door naturalisatie of kennisgeving het Nederlanderschap hebben verkregen. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan de geslachtsnaam van een persoon bij zijn naturalisatie worden gewijzigd, indien dit voor zijn inburgering van belang is. In gevallen waarin van deze mogelijkheid geen gebruik is gemaakt of geen naamswijziging mogelijk was, omdat betrokkene het Nederlanderschap door het doen van een kennisgeving heeft verkregen, kan door hem en zijn kinderen naamswijziging worden gevraagd. Voorwaarde voor de wijziging is dat de naam duidelijk op de buitenlandse herkomst van de verzoeker wijst; een buitenlands klinkende naam welke in Nederland veel voorkomt, komt in beginsel niet voor wijziging in aanmerking.

d. Onjuist gespelde namen

Van onjuist gespelde namen, waarvoor wijziging lang de weg van de artikelen 24 of 24a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is, is een beperkte mogelijkheid van wijziging toegestaan. Een naam kan ten tijde van de invoering van de burgerlijke stand in een onjuiste spelling in de burgerlijke stand zijn opgenomen, bij voorbeeld doordat in plaats van een t een d is geschreven of in plaats van een ij een y.

Indien altijd de naam in de vóór de invoering van de burgerlijke stand geldende spelling is gevoerd, is het mogelijk wijziging in de oorspronkelijke spelling van de in de akten van de burgerlijke stand voorkomende naam te verkrijgen.

In de praktijk vindt tussen degene wiens verzoek om naamswijziging op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, b of c in principe wordt ingewilligd en het Ministerie van Justitie over de aard van de wijziging overleg plaats. Behalve dat soms wijziging in een geheel nieuwe naam mogelijk is, behoort ook keuze van de naam van een ouder tot de mogelijkheden. De toevoeging van een naam is niet toegestaan om dubbele namen zoveel mogelijk te beperken.

Op de in het tweede lid van artikel 1 opgenomen mogelijkheid tot afwijking van de vereisten van artikel 1 is in het algemeen deel van deze nota van toelichting ingegaan.

Artikel 2

Zowel onder vigeur van de richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging als thans onder vigeur van deze algemene maatregel van bestuur is het beleid inzake geslachtsnaamswijziging er mede op gericht toeneming van dubbele geslachtsnamen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is toevoeging van dubbele geslachtsnamen slechts toegestaan in uitzonderlijke gevallen.

Een dergelijke uitzondering bestaat hierin dat het historische bestaan van de dubbele naam ten tijde dat in Nederland de registers van de burgerlijke stand werden aangelegd, kan worden aangetoond, echter alleen wanneer die dubbele naam ook na die tijd is gevoerd. Ook dit laatste moet kunnen worden aangetoond.

Traditioneel bestaat voorts de mogelijkheid tot toevoeging van de in haar tak uitgestorven of met uitsterven bedreigde naam van de moeder. De mogelijkheid krachtens de wet tot keuze door de ouders voor de naam van de moeder zal allengs deze grond voor naamstoevoeging in belang doen afnemen. Achtergrond van deze grond was het tegengaan van verarming van het Nederlandse namenbestand. Dit zal in de toekomst door te kiezen voor de met uitsterving bedreigde naam van de moeder kunnen worden voorkomen. Omdat de mogelijkheid tot naamskeuze eerst per 1 januari 1998 geldt, is de bestaande grond voor naamstoevoeging in artikel 2, tweede lid, vooralsnog gehandhaafd.

Ingevolge artikel 2, derde lid, wordt naamstoevoeging niet verleend, indien de verzoeker tot de adel behoort of de drager van de naam waarvan de toevoeging wordt verzocht tot een adellijk geslacht behoort. In de praktijk wordt immers een verband gelegd tussen bepaalde namen en adellijke titels of predikaten. Door de toevoeging van een geslachtsnaam zou dan een niet gewenste verandering kunnen ontstaan.

Artikel 3

Dit artikel is, zoals onder algemeen al is vermeld, ten opzichte van de regeling die onder de richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging gold, ingrijpend gewijzigd.

De wijzigingen komen op het volgende neer:

1. Er wordt onderscheid gemaakt in de in acht te nemen verzorgingstermijnen, wanneer het gaat om kinderen van twaalf jaar of ouder, van kinderen jonger dan twaalf jaar en wanneer het gaat om verzoeken ten aanzien van kinderen uit één gezin die deels jonger deels ouder dan twaalf jaar zijn. Voor kinderen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, blijft de in de richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging geldende termijn van drie jaren gelden. In het bijzonder wanneer het gaat om verzoeken tot geslachtsnaamswijziging van kinderen jonger dan twaalf jaar wordt grotere terughoudendheid betracht. Dit komt tot uitdrukking in de voorwaarde van een (onafgebroken) verzorgingstermijn van vijf jaar. Voor de reden daarvan zij verwezen naar het algemeen deel van de toelichting. Indien verzoeken tot geslachtsnaamswijziging worden gedaan voor kinderen uit één gezin en ten minste één van de kinderen heeft de leeftijd van twaalf jaren nog niet bereikt dan geldt de langere verzorgingstermijn van vijf jaren voor alle kinderen (artikel 4, derde lid). Ook hieruit blijkt van de terughoudendheid ten aanzien van de geslachtsnaamswijziging als daarbij kinderen beneden de twaalf jaar betrokken zijn.

De gestelde termijnen dienen ter toetsing van de bestendigheid van de verzorgingsrelatie, terwijl daarmee impliciet ook iets wordt gezegd over de bestendigheid van de relatie van de verzorgers, zo er een relatie is. Uiteraard kan die bestendigheid alleen voor het verleden worden vastgesteld. Daarmee wordt echter het toekomstperspectief ten aanzien van de verzorging van het minderjarige kind redelijk benaderd.

2. De wettelijke mogelijkheid van naamskeuze die mede de gelijke behandeling van man en vrouw in het naamrecht tot achtergrond heeft, heeft ertoe geleid dat in onderdeel a van het eerste lid, van artikel 3 niet langer alleen de mogelijkheid van wijziging in de geslachtsnaam van de moeder is opgenomen. De situatie kan zich immers ook gaan voordoen dat een tijdens huwelijk geboren kind de naam van de moeder heeft en na echtscheiding verder door de vader wordt verzorgd en opgevoed.

3. Onderdeel b is ten opzichte van het voormalige artikel 3, eerste lid, onder b, van de richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging in tweeërlei opzicht verruimd. In de eerste plaats is niet langer de eis gesteld dat de ouder en zijn partner gehuwd moeten zijn op het tijdstip dat geslachtsnaamswijziging wordt verzocht. In de tweede plaats wordt niet langer als voorwaarde gesteld dat alleen verzocht kan worden om de geslachtsnaam van de stiefvader. De laatstgenoemde wijziging is wederom ingegeven door het nieuwe naamrecht. Uitgangspunt is thans dat binnen zowel als buiten huwelijk zowel de naam van de vader als de naam van de moeder de naam van de kinderen kan zijn. De gelijke behandeling in het naamrecht heeft er dan ook toe geleid dat niet langer alleen de geslachtsnaam van de man kan worden verzocht. Het loslaten van de onder de richtlijnen geldende voorwaarde dat de moeder op het tijdstip van het verzoek gehuwd moet zijn met de man wiens naam werd verzocht, vloeit mede voort uit het feit dat ook elders de eis van huwelijk niet langer wordt gesteld in verband met geslachtsnaamswijziging. Ook wordt niet verlangd dat de partner van de ouder van het andere geslacht is. In het bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangige voorstel van wet houdende wijziging van, onder meer, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met invoering van gezamenlijk gezag voor een ouder en zijn partner en van gezamenlijke voogdij (Kamerstukken I 1996/97, 23 714, nr. 238) is immers voorgesteld dat bij verkrijging van gezamenlijk gezag door een ouder en zijn partner de rechter tevens om naamswijziging verzocht kan worden. Het gaat hier om situaties waarin er geen huwelijk hoeft te bestaan tussen de ouder en zijn partner. Deze partner van de ouder kan hetzelfde geslacht hebben als de ouder.

4. In de vierde plaats is het geval dat pleegouders om geslachtsnaamswijziging van de naam van hun pleegkind vragen verruimd. De beperking die lag opgesloten in artikel 3, eerste lid, onder c, van de richtlijnen dat het pleegkind alleen de naam van de pleegvader kon krijgen, geldt niet langer. Ook dit is ingegeven enerzijds door het nieuwe naamrecht en anderzijds door de in het genoemde wetsvoorstel 23 714 voorgestelde regel dat bij verkrijging van gezamenlijke voogdij door de voogd en zijn partner de rechter naamswijziging in de naam van een van beide partners kan toestaan.

De gronden tot afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, zijn dezelfde als onder de richtlijnen voor geslachtsnaamswijziging 1989. De minderjarige van twaalf jaren of ouder dient in te stemmen met het verzoek (artikel 3, vierde lid, onder a). Geslachtsnaamswijziging op grond van dit artikel is eenmalig (artikel 3, vierde lid, onder d), tenzij de uitzondering van artikel 3, vijfde lid, zich voordoet. Verder dient degene wiens geslachtsnaam is verzocht in te stemmen met de verkrijging van deze geslachtsnaam door het kind (artikel 3, vierde lid, onder c).

Aandacht verdient vooral de wijze waarop in de praktijk bij de beoordeling van verzoeken om geslachtsnaamswijziging invulling wordt gegeven aan de beoordeling van de grond in artikel 3, vierde lid, onder b (het belang van het kind verzet zich tegen de inwilliging van het verzoek tot geslachtsnaamswijziging). Deze voorwaarde wordt in verband gebracht met de bezwaren die een ouder of ouders tegen de gevraagde geslachtsnaamswijziging kunnen hebben.

In de praktijk worden bij de beoordeling van het belang van het kind – naast de hierboven al genoemde bestendigheid van de gezinssituatie, waarin het kind zich bevindt, en naast de mening van het kind zelf – de volgende punten gewogen:

1. Is het kind voorgelicht omtrent zijn afkomst (zogenoemde statusvoorlichting)? Indien dat niet het geval is, kan naamswijziging gemakkelijk tot «verduistering» van de afkomst leiden. Aangezien dit niet in het belang van het kind wordt geacht, wordt aan voorlichting omtrent de afkomst zeer gehecht.

2. Eenheid van naam in het gezin

Eenheid van naam in het gezin wordt in de praktijk door het kind zelf als belangrijk ervaren. In het herziene naamrecht is dit uitgangspunt tot uitdrukking gebracht doordat de keuze van de ouders van de naam van hun eerste kind voor alle volgende kinderen geldt. Bij een naamswijzigingsverzoek op grond van artikel 3 wordt dan ook nagegaan wat het effect daarvan zou zijn, gelet op de geslachtsnamen van de andere kinderen in het gezin.

3. Van belang is ook of het kind de gevraagde naam in de praktijk reeds voert en hoe lang het kind dit al doet.

4. De beoordeling van de rol die beide ouders in het leven van het kind hebben, alsmede de contacten tussen het kind en beide ouders, zijn relevante gegevens voor de afweging van de belangen van het kind bij de naamswijziging tegenover de bezwaren van een of beide ouders tegen de naamswijziging.

5. Ten aanzien van de bestaande gezinssituatie die door de naamswijziging mede bevestigd wordt, is het van belang te weten of deze door het kind wordt geaccepteerd. Vraag daarbij is ook welke effecten de naamswijziging op deze gezinssituatie zou hebben.

Het betreft hier een veelheid van feiten en omstandigheden die gewogen worden. Het is steeds een combinatie van deze feiten en omstandigheden die in verband met de belangen van het kind leidt tot afwijzing van het verzoek of van de aangevoerde bezwaren tegen een verzoek.

Artikel 4

Waar artikel 3 betrekking heeft op minderjarige kinderen en het verzoek tot geslachtsnaamswijziging wordt gedaan door de wettelijke vertegenwoordiger, heeft artikel 4 betrekking op meerderjarige kinderen die alsnog geslachtsnaamswijziging wensen in de gevallen bedoeld in artikel 3. Verder heeft artikel 4 betrekking op het ongedaan maken van een geslachtsnaamswijziging die op grond van artikel 3 tijdens de minderjarigheid heeft plaatsgevonden. Het betreft ook hier een eenmalige mogelijkheid (artikel 4, vierde lid). In deze gevallen is in beginsel het verzoek van de meerderjarige doorslaggevend.

De verzorgingstermijn, genoemd in artikel 4, eerste lid, onder a, behoeft anders dan in artikel 3 niet onmiddellijk aan het bereiken van de meerderjarigheid te zijn vooraf gegaan.

Artikel 5

Artikel 5 is gebaseerd op de telkens herhaalde toezegging gedurende de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel houdende wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek dat kinderen, voor wie naamskeuze is gedaan, na het bereiken van de meerderjarigheid via de weg van naamswijziging de mogelijkheid zouden krijgen de gedane keuze te herzien. Het gaat om de naamskeuze die door de ouders is gedaan. In het geval dat de naamskeuze door het kind van zestien jaar of ouder zelf is gedaan, is het artikel niet van toepassing.

Volgens de wettelijke regeling van het naamrecht doen ouders alleen een keuze voor de naam van het eerste kind en hebben alle volgende kinderen dezelfde naam. De keuze die is gedaan voor het eerste kind is impliciet ook een keuze voor de ene of andere naam voor de volgende kinderen. Ook deze kinderen kunnen van de mogelijkheid die artikel 5 biedt gebruik maken. Dit artikel geldt ook als de ouders bewust of onbewust geen uitdrukkelijke keuze hebben uitgebracht en het tijdens huwelijk geboren kind of het geadopteerde kind de naam van de vader heeft of het buiten huwelijk geboren kind de naam van de moeder houdt.

Ten slotte geldt artikel 5 ook, indien de ouders gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid in de overgangsregeling van artikel IV van de meergenoemde wet en zij voor alle kinderen de naam van de moeder hebben gekozen.

Artikel 6

Dit artikel is in het algemeen deel van de toelichting besproken. Het voorkomt onnodige hardheid van de regeling.

Artikel 7

In aanvulling op de Algemene wet bestuursrecht bevat dit artikel een aantal speciaal voor naamswijzigingsverzoeken geldende procedureregels. Ter zake van de inzage van overgelegde stukken is artikel 7:4 Awb van toepassing. Inzage kan worden geweigerd wegens gewichtige redenen. In zaken als hier aan de orde ligt de reden vaak in schade voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een belanghebbende. De inzage kan dan voorbehouden worden aan een gemachtigde die hetzij advocaat hetzij arts is.

Artikel 8

Het overgangsrecht impliceert dat de tot 1 januari 1998 geldende richtlijnen op bestaande verzoeken alleen van toepassing zijn, indien die toepasselijkheid ertoe leidt dat het verzoek onder deze richtlijnen wel en onder het nieuwe recht niet zou worden toegewezen. In alle andere gevallen is het nieuwe recht ook op bestaande verzoeken van toepassing.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 november 1997, nr. 217.

Naar boven