Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 276 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1995, 276 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de ontwikkelingen op het gebied van het archiefwezen het wenselijk maken de Archiefwet 1962 te vervangen en in verband daarmede enige andere wetten te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze minister: Onze minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;
b. overheidsorgaan:
1°. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
2°. een ander persoon of college met openbaar gezag bekleed;
c. archiefbescheiden:
1°. bescheiden, ongeacht hun vorm, door de overheidsorganen ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd daaronder te berusten;
2°. bescheiden, ongeacht hun vorm, met overeenkomstige bestemming, ontvangen of opgemaakt door instellingen of personen, wier rechten of functies op enig overheidsorgaan zijn overgegaan;
3°. bescheiden, ongeacht hun vorm, welke ingevolge overeenkomsten met of beschikkingen van instellingen of personen dan wel uit anderen hoofde in een archiefbewaarplaats zijn opgenomen om daar te berusten;
4°. reprodukties, ongeacht hun vorm, welke bij of krachtens de wet in de plaats zijn gesteld van de onder 1°, 2° of 3° bedoelde archiefbescheiden of welke op grond van het bepaalde in artikel 7 zijn vervaardigd;
d. zorgdrager: degene die bij of krachtens de wet belast is met de zorg voor de archiefbescheiden;
e. archiefruimte: een ruimte, bestemd of aangewezen voor de bewaring van archiefbescheiden in afwachting van hun overbrenging ingevolge artikel 12, eerste lid of 13, eerste lid;
f. archiefbewaarplaats: een bij of krachtens deze wet voor de blijvende bewaring van archiefbescheiden aangewezen bewaarplaats;
g. Raad voor het cultuurbeheer: de Raad, bedoeld in artikel 2 van de Wet Raad voor het cultuurbeheer (Stb. 1989, 348).
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder overheidsorganen tevens begrepen overheidsorganen, welke voor of na de inwerkingtreding van deze wet zijn of zullen worden opgeheven.
De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.
1. Een regeling, waarbij overheidsorganen worden opgeheven, samengevoegd of gesplitst, dan wel waarbij een of meer taken van een overheidsorgaan worden overgedragen aan een ander overheidsorgaan, houdt een voorziening in omtrent hun archiefbescheiden.
2. Een regeling, waarbij een tijdelijk overheidsorgaan wordt ingesteld, houdt een voorziening in omtrent de bewaring van de archiefbescheiden na zijn opheffing.
3. Een regeling, waarbij taken van een overheidsorgaan geheel of gedeeltelijk worden overgedragen aan een rechtspersoon houdt een voorziening in omtrent de terbeschikkingstelling aan die rechtspersoon van de op die taken betrekking hebbende archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, voor een tijdvak van ten hoogste twintig jaar. Deze voorziening houdt tenminste in een nadere bepaling van het in de eerste volzin bedoelde tijdvak, alsmede een bepaling omtrent het toezicht op het beheer van de desbetreffende archiefbescheiden, overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
1. De zorgdrager is verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen.
2. De lijsten worden, nadat Onze minister de Raad voor het cultuurbeheer heeft gehoord, vastgesteld, voor zover het betreft:
a. archiefbescheiden van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin: bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze minister, in overeenstemming met het betrokken overheidsorgaan;
b. archiefbescheiden van de ministeries: door Onze minister en Onze minister wie het mede aangaat;
c. archiefbescheiden van andere overheidsorganen: door Onze minister.
3. De vastgestelde lijsten worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Tot vernietiging van in een rijksarchiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden mag Onze minister slechts overgaan na machtiging van degene, op wiens last deze archiefbescheiden zijn overgebracht.
De zorgdrager is bevoegd archiefbescheiden te vervangen door reprodukties, teneinde de aldus vervangen bescheiden te vernietigen. Voor de vervanging van archiefbescheiden die niet als te vernietigen worden aangemerkt in de in artikel 5 bedoelde lijsten, is een machtiging vereist van Onze minister dan wel, indien het archiefbescheiden betreft voor de bewaring waarvan een andere dan een rijksarchiefbewaarplaats is aangewezen, van gedeputeerde staten. Deze machtiging houdt tevens een machtiging tot vernietiging in.
1. De zorgdrager is bevoegd tot vervreemding van niet in een rijksarchiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden, voor zover het betreft:
a. archiefbescheiden van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin: na een bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze minister, verleende machtiging;
b. archiefbescheiden van andere overheidsorganen: na machtiging van Onze minister.
2. Voor de vervreemding van archiefbescheiden als bedoeld in het eerste lid is geen machtiging vereist indien de vervreemding geschiedt ter uitvoering van een in enige wet neergelegd voorschrift.
3. Tot vervreemding van in een rijksarchiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden mag Onze minister slechts overgaan ter uitvoering van een in enige wet neergelegd voorschrift of na machtiging van degene, op wiens last deze archiefbescheiden zijn overgebracht.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het ontwerpen van lijsten als bedoeld in artikel 5 alsmede omtrent de vervanging en vervreemding van archiefbescheiden.
2. Onze Minister-President kan regels stellen op grond waarvan in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in deze wet bepaald is met betrekking tot de vernietiging van archiefbescheiden.
Indien archiefbescheiden ten onrechte berusten onder een ander overheidsorgaan dan dat waaronder zij behoren te berusten, zien de betrokken zorgdragers erop toe, dat die bescheiden te bestemder plaatse geraken.
1. Ieder die archiefbescheiden onder zich heeft, is verplicht deze binnen vier weken, nadat hij een daartoe strekkende kennisgeving heeft ontvangen, aan het overheidsorgaan, waaronder zij volgens de bepalingen van deze wet zouden behoren te berusten, voor rekening en risico van dit overheidsorgaan af te staan, teneinde het in de gelegenheid te stellen hiervan een reproduktie te vervaardigen.
2. Het overheidsorgaan geeft de archiefbescheiden binnen vier weken na ontvangst terug aan degene, die deze heeft afgestaan, ook al kan de overheid op die bescheiden uit anderen hoofde rechten doen gelden.
1. De zorgdrager brengt de archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar over naar een archiefbewaarplaats.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, die bij de overbrenging van archiefbescheiden in acht dienen te worden genomen.
1. De zorgdrager kan archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en jonger zijn dan twintig jaar naar een archiefbewaarplaats overbrengen, wanneer naar het oordeel van de beheerder van de archiefbewaarplaats voldoende aanleiding bestaat hiervoor ruimte beschikbaar te stellen.
2. Een afwijzende beslissing krachtens het eerste lid kan door degene aan wie de beheerder onmiddellijk ondergeschikt is worden herzien.
3. Indien archiefbescheiden ouder dan twintig jaar door het overheidsorgaan nog veelvuldig worden gebruikt of geraadpleegd kan op verzoek van de zorgdrager machtiging tot opschorting van de overbrenging van die archiefbescheiden worden verleend door Onze minister dan wel, indien het archiefbescheiden betreft voor de bewaring waarvan een andere dan een rijksarchiefbewaarplaats is aangewezen, door gedeputeerde staten.
4. De in het derde lid bedoelde machtiging, waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, wordt verleend voor een periode van ten hoogste tien jaar, na afloop waarvan verlenging kan worden verkregen.
De archiefbescheiden die in een archiefbewaarplaats berusten zijn, behoudens het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17, openbaar. Ieder is, behoudens de beperkingen die voortvloeien uit het in die artikelen bepaalde, bevoegd die archiefbescheiden kosteloos te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te maken of op zijn kosten te doen maken.
1. Bij de overbrenging van de in artikel 1, onder c 1° en 2°, bedoelde archiefbescheiden kan de zorgdrager, na advies van de beheerder van de archiefbewaarplaats, slechts beperkingen aan de openbaarheid stellen voor een bepaalde termijn en met het oog op:
a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
b. het belang van de Staat of zijn bondgenoten;
c. het anderszins voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen danwel van derden.
2. De zorgdrager ten aanzien van de in de archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden kan, na de in het eerste lid bedoelde overbrenging, niet alsnog beperkingen als bedoeld in het eerste lid stellen, tenzij zich na het tijdstip van overbrenging omstandigheden hebben voorgedaan die, waren zij op dat tijdstip bekend geweest, tot het stellen van beperkingen aan de openbaarheid ingevolge het eerste lid zouden hebben geleid.
3. De zorgdrager ten aanzien van de in de archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden, kan, gehoord degene op wiens last de archiefbescheiden zijn overgebracht, de ingevolge het eerste of het tweede lid aan de openbaarheid gestelde beperkingen opheffen, dan wel ten aanzien van een verzoeker buiten toepassing laten, indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen diens belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden.
4. Ingevolge het eerste of het tweede lid aan de openbaarheid gestelde beperkingen hebben geen betrekking op archiefbescheiden die ouder zijn dan vijfenzeventig jaar, tenzij door Onze minister dan wel, indien het archiefbescheiden betreft voor de bewaring waarvan een andere dan een rijksarchiefbewaarplaats is aangewezen, door gedeputeerde staten anders wordt beslist.
5. Het derde lid is niet van toepassing op archiefbescheiden aan de openbaarheid waarvan beperkingen zijn gesteld met het oog op het belang van de Staat of zijn bondgenoten.
6. In geval van archiefbescheiden die het belang van de Staat of zijn bondgenoten betreffen vindt het vierde lid slechts toepassing voor zover de ministerraad niet anders beslist.
7. Met betrekking tot de in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden zijn van toepassing de regelingen inzake het recht op informatie die zouden gelden indien de archiefbescheiden niet naar een archiefbewaarplaats waren overgebracht.
1. De openbaarheid van de in artikel 1, onder c 3°, bedoelde archiefbescheiden kan worden beperkt bij de desbetreffende overeenkomsten en beschikkingen.
2. Indien deze archiefbescheiden uit anderen hoofde in een archiefbewaarplaats zijn opgenomen om daar te berusten, kan de zorgdrager beperkingen aan de openbaarheid stellen. Het in artikel 15 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
1. De beheerder van een archiefbewaarplaats stelt de daar berustende archiefbescheiden aan de verzoeker ter raadpleging of gebruik beschikbaar met inachtneming van de aan de openbaarheid gestelde beperkingen.
2. De beheerder is bevoegd een verzoek tot raadpleging of gebruik van archiefbescheiden af te wijzen, indien naar zijn oordeel de toestand van de archiefbescheiden zich daartegen verzet of deze aan de verzoeker niet veilig kunnen worden toevertrouwd.
3. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een schriftelijk verzoek tot raadpleging of gebruik vindt schriftelijk plaats. In geval van een mondeling verzoek vindt een afwijzing schriftelijk plaats, indien de verzoeker daarom vraagt. De verzoeker wordt op deze mogelijkheid gewezen.
4. Indien de aard of de mate van raadpleging of gebruik van archiefbescheiden een ernstige bedreiging vormt voor hun toestand, is de beheerder bevoegd te bepalen dat in de plaats van die archiefbescheiden reprodukties, niet zijnde archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onder c 4°, ter beschikking worden gesteld.
1. De beheerder van een archiefbewaarplaats is verplicht archiefbescheiden voor een bepaalde tijd uit te lenen aan het overheidsorgaan, waaronder de bescheiden, indien zij niet naar een archiefbewaarplaats waren overgebracht, zouden berusten, tenzij naar zijn oordeel de toestand van de archiefbescheiden zich daartegen verzet.
2. De beheerder van een archiefbewaarplaats is, met inachtneming van de aan de openbaarheid gestelde beperkingen, bevoegd archiefbescheiden voor een bepaalde tijd uit te lenen aan een instelling, mits een deskundig beheer en een veilige bewaring zijn gewaarborgd. Aan een zodanige uitlening kunnen voorwaarden worden verbonden.
3. De beheerder is bevoegd een verzoek tot uitlening als bedoeld in het tweede lid af te wijzen, indien naar zijn oordeel de toestand van de archiefbescheiden zich daartegen verzet of deze aan de verzoeker niet veilig kunnen worden toevertrouwd.
4. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een schriftelijk verzoek tot raadpleging of gebruik vindt schriftelijk plaats. In geval van een mondeling verzoek vindt een afwijzing schriftelijk plaats, indien de verzoeker daarom vraagt. De verzoeker wordt op deze mogelijkheid gewezen.
5. Indien de aard of de mate van raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden bij de in het tweede lid bedoelde uitlening een ernstige bedreiging vormt voor hun toestand, is de beheerder bevoegd te bepalen dat in de plaats van die archiefbescheiden reprodukties worden uitgeleend.
6. De aan de uitlening verbonden kosten kunnen de verzoeker in rekening worden gebracht.
De zorgdrager stelt, indien de kosten, bedoeld in de artikelen 14 en 18, zesde lid, in rekening worden gebracht, regels omtrent die kosten.
De beheerder van een archiefbewaarplaats is bevoegd afschriften af te geven van een authentieke akte die volgens deze wet door hem bewaard moet worden.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de duurzaamheid van door overheidsorganen op te maken archiefbescheiden, omtrent de bouw, verbouwing, inrichting en verandering van inrichting van archiefruimten en archiefbewaarplaatsen, alsmede omtrent de ingebruikneming van gebouwen of gedeelten van gebouwen als archiefruimte of archiefbewaarplaats.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het in geordende en toegankelijke staat brengen en bewaren van archiefbescheiden.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de opleiding tot en het verkrijgen van diploma's in de archivistiek.
1. De Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat, de directeur van het Kabinet der Koningin en Onze ministers dragen zorg voor hun archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats.
2. Onze minister draagt tevens zorg voor de archiefbescheiden, die in de rijksarchiefbewaarplaatsen berusten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde zorg wordt uitgeoefend.
1. Onze minister is bevoegd overheidsorganen als bedoeld in de artikelen 23, eerste lid, en 41, eerste lid, er op te wijzen dat zij dienen te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. In geval een overheidsorgaan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid niet opvolgt, kan Onze minister bepalen, dat de archiefbescheiden van dat orgaan of een door hem aan te wijzen deel daarvan naar een door hem aan te wijzen rijksarchiefbewaarplaats worden vervoerd om daar tot nadere beschikking te worden bewaard. De kosten van vervoer, van het in goede, geordende en toegankelijke staat brengen en van bewaring komen ten laste van het betrokken overheidsorgaan.
3. Onze minister maakt van zijn bevoegdheid, genoemd in het tweede lid, geen gebruik dan na overleg met het betrokken overheidsorgaan.
4. De bevoegdheid, genoemd in het tweede lid, geldt niet ten aanzien van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin.
1. Er is onder de bevelen van Onze minister een rijksarchiefdienst, aan het hoofd waarvan staat de algemene rijksarchivaris, die in het bezit dient te zijn van een diploma archivistiek.
2. De rijksarchiefdienst heeft tot taak:
a. het beheer van de in de rijksarchiefbewaarplaatsen berustende archiefbescheiden;
b. het toezicht op het beheer van de in de artikelen 23, eerste lid, en 41, eerste lid, bedoelde archiefbescheiden, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels;
c. het verrichten van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of door Onze minister opgedragen taken.
1. Te 's-Gravenhage is gevestigd de algemene rijksarchiefbewaarplaats, welke is bestemd voor de bewaring van de archiefbescheiden der overheidsorganen, waarvan de functies zich over het gehele rijk uitstrekken of hebben uitgestrekt. De algemene rijksarchivaris is daarvan de beheerder.
2. In de hoofdplaats van elke provincie is gevestigd een rijksarchiefbewaarplaats, welke is bestemd voor de bewaring van de archiefbescheiden van de provinciale organen. Voorts is de rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van een provincie bestemd voor de bewaring van de archiefbescheiden van de in die provincie gevestigde organen van het rijk, van de voormalige provinciale en departementale besturen en van de in artikel 41, eerste lid, bedoelde overheidsorganen, waarvan de functies zich niet over het gehele rijk uitstrekken of hebben uitgestrekt. Een rijksarchivaris, die in het bezit dient te zijn van een diploma archivistiek, is daarvan de beheerder.
3. Bij koninklijk besluit kunnen andere rijksarchiefbewaarplaatsen worden aangewezen of gevestigd dan de in het eerste en tweede lid bedoelde.
4. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald, dat archiefbescheiden van overheidsorganen, waarvan de functies zich over het gehele rijk uitstrekken of hebben uitgestrekt, worden bewaard in de rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van de provincie, waarin deze overheidsorganen gevestigd zijn of zijn geweest.
5. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald, dat archiefbescheiden van overheidsorganen, waarvan de functies zich over meer dan een provincie doch niet over het gehele rijk uitstrekken of hebben uitgestrekt, worden bewaard in de algemene rijksarchiefbewaarplaats.
6. Omtrent de bewaring in rijksarchiefbewaarplaatsen van andere dan in het eerste en tweede lid bedoelde archiefbescheiden beslist Onze minister.
7. Onze minister stelt de verdere inrichting van de rijksarchiefdienst vast.
1. Overeenkomstig een door provinciale staten vast te stellen verordening dragen gedeputeerde staten zorg voor de archiefbescheiden van de provinciale organen en van Onze commissaris in de provincie, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
2. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zorg, komen ten laste van de provincie.
1. Overeenkomstig een door provinciale staten vast te stellen verordening oefent een provinciaal inspecteur, onder de bevelen van gedeputeerde staten, toezicht uit op het beheer van de archiefbescheiden, bedoeld in artikel 27.
2. De provinciale inspecteur, die in het bezit dient te zijn van een diploma archivistiek, wordt door provinciale staten benoemd, geschorst en ontslagen.
1. Gedeputeerde staten kunnen Onze minister voorstellen doen omtrent het beheer van de in een rijksarchiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden van de provinciale organen en van Onze commissaris.
2. Onze minister wijkt van dat voorstel niet af dan na overleg met gedeputeerde staten.
1. Overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld, dragen burgemeester en wethouders zorg voor de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen.
2. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zorg, komen ten laste van de gemeente.
3. Onze minister kan in bijzondere gevallen uit 's Rijks kas een tijdelijke tegemoetkoming verlenen in de kosten van het beheer van de in de gemeentelijke archiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden, indien de aard of de omvang van de archiefbescheiden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geeft.
Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, over te brengen archiefbescheiden van de gemeentelijke organen wijst de gemeenteraad een gemeentelijke archiefbewaarplaats aan.
1. De gemeentelijke archiefbewaarplaats wordt beheerd door een gemeentearchivaris, die in het bezit dient te zijn van een diploma archivistiek of, zo geen zodanige archivaris mocht zijn benoemd, door de secretaris.
2. Overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld, oefent de gemeentearchivaris, onder de bevelen van burgemeester en wethouders, toezicht uit op het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
3. De gemeentearchivaris wordt door de gemeenteraad benoemd, geschorst en ontslagen.
1. Overeenkomstig een door provinciale staten vast te stellen verordening oefenen gedeputeerde staten toezicht uit op de aan burgemeester en wethouders in artikel 30, eerste lid, opgedragen zorg voor de archiefbescheiden. Zij bedienen zich daartoe van de in artikel 28 genoemde provinciale inspecteur.
2. Burgemeester en wethouders onderwerpen de plannen betreffende bouw, verbouwing, inrichting of verandering van inrichting van een archiefbewaarplaats of tot ingebruikneming van gebouwen of gedeelten van gebouwen als archiefbewaarplaats, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten.
3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde toezicht, komen ten laste van de provincie.
1. In geval burgemeester en wethouders niet aan de in artikel 30, eerste lid, genoemde verplichting voldoen, kunnen gedeputeerde staten bepalen, dat een door hen aan te wijzen deel van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen naar een door hen aan te wijzen archiefbewaarplaats zal worden vervoerd om daar tot nadere beschikking te worden bewaard. De kosten van vervoer, van het in goede, geordende en toegankelijke staat brengen en van bewaring komen ten laste van de gemeente.
2. Gedeputeerde staten maken van hun bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, geen gebruik dan na overleg met de betrokken overheidsorganen.
1. Overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen verordening, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het waterschap.
2. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zorg, komen ten laste van het waterschap.
3. Onze minister kan in bijzondere gevallen uit 's Rijks kas een tijdelijke tegemoetkoming verlenen in de kosten van het beheer van de in de waterschapsarchiefbewaarplaats berustende archiefbescheiden, indien de aard of de omvang van de archiefbescheiden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geeft.
Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, over te brengen archiefbescheiden van de organen van het waterschap wijst het bestuur een archiefbewaarplaats aan.
1. De archiefbewaarplaats wordt beheerd door een waterschapsarchivaris, die in het bezit dient te zijn van een diploma archivistiek of, zo geen zodanige archivaris mocht zijn benoemd, door de secretaris.
2. Overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen verordening, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld, oefent de waterschapsarchivaris, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, toezicht uit op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het waterschap, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
3. De waterschapsarchivaris wordt door het bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.
1. Overeenkomstig een door provinciale staten vast te stellen verordening oefenen gedeputeerde staten toezicht uit op de aan het dagelijks bestuur in artikel 35, eerste lid, opgedragen zorg voor de archiefbescheiden. Zij bedienen zich daartoe van de in artikel 28 genoemde provinciale inspecteur.
2. Het dagelijks bestuur onderwerpt de plannen betreffende bouw, verbouwing, inrichting of verandering van inrichting van een archiefbewaarplaats of tot ingebruikneming van gebouwen of gedeelten van gebouwen als archiefbewaarplaats, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten.
3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde toezicht, komen ten laste van de provincie.
1. In geval het dagelijks bestuur niet aan de in artikel 35, eerste lid, genoemde verplichting voldoet, kunnen gedeputeerde staten bepalen, dat een door hen aan te wijzen deel van de archiefbescheiden van de organen van het waterschap naar een door hen aan te wijzen archiefbewaarplaats zal worden vervoerd om daar tot nadere beschikking te worden bewaard. De kosten van vervoer, van het in goede, geordende en toegankelijke staat brengen en van bewaring komen ten laste van het waterschap.
2. Gedeputeerde staten maken van hun bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, geen gebruik dan na overleg met de betrokken overheidsorganen.
1. Een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1989, 571) houdt tevens een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen of gemeenschappelijke organen.
2. Deze voorziening wordt getroffen zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
3. Zolang bij een gemeenschappelijke regeling niet is voldaan aan de verplichting tot het treffen van een voorziening als bedoeld in het eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing de bepalingen die terzake gelden voor de gemeente dan wel, indien een provincie aan de regeling deelneemt, voor de provincie, waar het ingestelde lichaam of orgaan is gevestigd.
1. Met de zorg voor de archiefbescheiden van andere dan in de voorafgaande artikelen bedoelde overheidsorganen, voor zover de archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is belast:
a. het dagelijks bestuur of in de gevallen, dat er geen dagelijks bestuur is, het bestuur:
b. in andere gevallen: de persoon met openbaar gezag bekleed.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de in de in het eerste lid bedoelde zorg wordt uitgeoefend.
3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zorg, komen ten laste van het desbetreffende overheidsorgaan.
1. Hij die aan de bij artikel 11, eerste lid, gestelde verplichting niet voldoet, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.
2. Het feit is een overtreding.
De Archiefwet 1962 (Stb. 313) wordt ingetrokken met uitzondering van artikel 15. Artikel 15 van de Archiefwet 1962 vervalt met ingang van de dag waarop de Wet van 14 oktober 1993 (Stb. 555) tot herziening van Titel 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in werking treedt.
De voor de inwerkingtreding van deze wet op grond van de artikelen 7a en 7b van de Archiefwet 1962 aan de openbaarheid gestelde beperkingen blijven van kracht.
De onder de overheidsorganen berustende archiefbescheiden die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet ouder zijn dan twintig jaar, worden op last van de zorgdrager binnen een tijdvak van tien jaar na inwerkingtreding van deze wet naar een archiefbewaarplaats overgebracht.
1. De op grond van het koninklijk besluit van 28 augustus 1919 (Stb. 547) tussen het Rijk en gemeenten getroffen regelingen met betrekking tot de inbewaringgeving van archiefbescheiden van de rechtbanken in eerste aanleg en van de vredegerechten blijven gehandhaafd, totdat deze regelingen na overleg met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente worden beëindigd.
2. De op grond van de koninklijke besluiten van 19 april 1929 (Stb. 171), 31 mei 1929 (Stb. 269), 6 juli 1929 (Stb. 381) en 24 november 1932 (Stb. 560) tussen het Rijk en de gemeenten getroffen regelingen met betrekking tot de inbewaringgeving van de in die besluiten bedoelde archiefbescheiden blijven gehandhaafd, totdat deze regelingen zijn vervangen door een regeling tot de vervreemding van die archiefbescheiden.
3. De ingevolge de in het tweede lid genoemde koninklijke besluiten naar een rijksarchiefbewaarplaats overgebrachte archiefbescheiden worden, op verzoek van de desbetreffende gemeente tot vervreemding van die archiefbescheiden, aan die gemeente overgedragen, indien zij dientengevolge komen te berusten in een ingevolge artikel 33, tweede lid, goedgekeurde archiefbewaarplaats, beheerd door een gemeentearchivaris die is benoemd overeenkomstig het in artikel 32, derde lid, bepaalde.
Andere dan de in artikel 46 bedoelde inbewaringgevingen blijven in stand tot het moment dat zij na overleg tussen de betrokken overheidslichamen zijn beëindigd.
De ingevolge artikel 3 van het Archiefbesluit (Stb. 1968, 200), zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, vastgestelde lijsten van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden blijven gehandhaafd totdat zij zijn vervangen door op grond van artikel 5 van deze wet vastgestelde selectielijsten.
De machtigingen, verleend op grond van artikel 20 van het Archiefbesluit, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven gelden totdat zij zijn vervangen door een machtiging afgegeven overeenkomstig het in artikel 13, derde lid, van deze wet bepaalde.
De Wet op het Notarisambt (Stb. 1842, 20)1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 69a, eerste volzin, wordt vervangen door: Artikel 12 van de Archiefwet 1995 is niet van toepassing op de notariële archiefbescheiden.
De Wet bevolkings- en verblijfsregisters (Stb. 1948, I 393)2 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 4 wordt «de Archiefwet 1962» vervangen door: de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Vleeskeuringswet (Stb. 1958, 72)3 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 20a, vierde lid, wordt «de Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet opheffing bedrijfschap van de Steenkolenmijnindustrie (Stb. 1976, 85) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 9 wordt «de Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet tot instelling van een gemeente Lelystad en nadere vaststelling van de grens van de gemeente Dronten (Stb. 1979, 378)4 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 28, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van de Archiefwet 1962» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot wijziging van de grenzen tussen de gemeente Oud-Beijerland en de gemeenten Heinenoord en Nieuw-Beijerland (Stb. 1980, 29) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 12, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van de Archiefwet 1962» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot opheffing van de gemeenten Beuningen en Ewijk en vorming van een nieuwe gemeente Beuningen, gepaard gaande met wijziging van de grens der gemeente Nijmegen (Stb. 1980, 39) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 32, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van de Archiefwet 1962» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot opheffing van de gemeenten Heumen en Overasselt en vorming van een nieuwe gemeente Heumen, gepaard gaande met wijziging van de grenzen der gemeenten Nijmegen en Wijchen (Stb. 1980, 40) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 32, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van de Archiefwet 1962» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot wijziging van de grens tussen de gemeenten Wieringen en Wieringermeer (Stb. 1980, 181) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 10, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van de Archiefwet 1962» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg (Stb. 1981, 288)5 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 34, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van de Archiefwet 1962» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot wijziging van de grens tussen de gemeenten Dongen en Gilze en Rijen (Stb. 1982, 445) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 16, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot wijziging van de grens tussen de gemeenten Deventer en Diepenveen (Stb. 1983, 151)6 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 16, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot gemeentelijke herindeling van Friesland (Stb. 1983, 325)7 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 36, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot gemeentelijke herindeling van de Hoeksche Waard (Stb. 1983, 326)8 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 36, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot gemeentelijke herindeling van het land van Maas en Waal en een deel van het Rijk van Nijmegen (Stb. 1983, 327)9 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 35, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot instelling gemeenten Almere en Zeewolde (Stb. 1983, 328)10 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 32, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot wijziging van de grens tussen de gemeenten Bergh en Doetinchem (Stb. 1983, 332)11 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 16, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot wijziging van de grens tussen de gemeenten Leiden en Warmond (Stb. 1983, 570)12 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 15, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot opheffing van de gemeenten Herwen en Aerdt en Pannerden en vorming van een nieuwe gemeente Rijnwaarden (Stb. 1984, 314)13 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 34, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot gemeentelijke herindeling van de Krimpenerwaard (Stb. 1984, 315)14 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 36, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet tot gemeentelijke herindeling van West-IJsselmonde (Stb. 1984, 331)15 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 37, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet algemene regelen gemeentelijke indeling (Stb. 1984, 475)16 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 42, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Wet instelling provincie Flevoland (Stb. 1985, 360)17 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 38, tweede lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Postbankwet (Stb. 1985, 510)18 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 10, tweede lid, wordt «De Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: De Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet tot gemeentelijke indeling van de Waddenzee (Stb. 1985, 648) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 7, eerste lid, wordt «artikel 5 van de Archiefwet 1962» vervangen door: artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en wordt «de krachtens artikel 2, tweede lid, van genoemde wet» vervangen door: de krachtens artikel 9 van genoemde wet.
De Intrekkingswet BB (Stb. 1986, 312)19 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 31 wordt «de Archiefwet 1962 (Stb. 1962, 313)» vervangen door: de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet tot wijziging van de Waarborgwet 1950 (Stb. 1987, 38) wordt als volgt gewijzigd: In artikel II, derde lid, wordt «De Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: De Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet NV SDU (Stb. 1988, 421) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 8, tweede lid, wordt «De Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: De Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Machtigingswet PTT Nederland NV (Stb. 1988, 521)20 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 10, tweede lid, wordt «De Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: De Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet persoonsregistraties (Stb. 1988, 665)21 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 2, eerste lid, onder d, wordt «de Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet tot wijziging van de IJkwet 1937 (Stb. 627) en van enige andere wetten in verband met de privatisering van de dienst van het IJkwezen (Stb. 1988, 672) wordt als volgt gewijzigd: In artikel IV, tweede lid, wordt «De Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: De Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Wet houdende regelen met betrekking tot de privatisering van het Waarborgfonds Motorverkeer (Stb. 1989, 152) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 6, tweede lid, wordt «de Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
Indien het bij koninklijke boodschap van 2 mei 1989 ingediende voorstel van wet houdende regels ter zake van de gemeentelijke basisadministratie van persoonsgegevens (Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens) (Kamerstukken 21 123)22 tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd: In artikel 148 wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Archiefwet 1962 (Stb. 313)» vervangen door: bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Politiewet 1993 (Stb. 724)23 wordt als volgt gewijzigd: In artikel 45, vijfde lid, wordt «De artikelen 25, tweede lid, 26, 27, derde lid, en 28 van de Archiefwet 1962» vervangen door: De artikelen 32, tweede lid, 33, eerste en derde lid, en 34 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276).
De Invoeringswet Politiewet 1993 (Stb. 725) wordt als volgt gewijzigd: In hoofdstuk 2, artikel 5, tweede lid, wordt «Archiefwet 1962» vervangen door: Archiefwet 1995 (Stb. 276).
Bij plaatsing in het Staatsblad wordt de in deze wet voorkomende aanduiding «19..» vervangen door het jaartal van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en worden de drie puntjes in de in deze wet voorkomende aanduiding (Stb. ...) vervangen door het nummer van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis
Uitgegeven de dertigste mei 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1992/93, 1993/94, 22 866.
Handelingen II 1993/94, blz. 5086–5105; 5184–5185.
Kamerstukken I 1993/94, 22 866 (356, 356a, 356b, 356c, 356d, 356e); 1994/95, 22 866 (243).
Handelingen I 1994/95, zie vergadering d.d. 25 april 1995.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-276.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.