Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de Nederlandse interpretatie en implementatie van de Habitatrichtlijn (ingezonden 28 juli 2010).

Vraag 1

Op grond waarvan heeft Nederland zich verplicht om op landelijk niveau ernaar te streven de betrokken soorten en habitattypen van bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn in een gunstige staat van instandhouding te brengen? Hoe verhoudt deze verplichting zich tot artikel 3 van de Habitatrichtlijn, waarin wordt aangegeven dat het gaat om een gunstige staat van instandhouding van soorten en habitattypen in hun natuurlijke verspreidingsgebied en niet om een gunstige staat van instandhouding op nationaal niveau?

Vraag 2

Hoe verhoudt de stelling dat de vermelding van menselijke activiteiten in het standaardgegevensformulier bij de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden niet vereist was1 zich tot het feit dat in de standaardgegevensformulieren een specifiek onderdeel «Kwetsbaarheid» is opgenomen, waarvan in de toelichting op het standaardgegevensformulier wordt aangegeven dat het hierbij gaat om een beschrijving van «de aard en de omvang van de bedreigingen waaraan het gebied als gevolg van antropogene en andere invloeden is blootgesteld, alsmede de kwetsbaarheid van de daar voorkomende habitats en ecosystemen» en waarvan uit dezelfde toelichting blijkt dat het melden van deze gegevens bij aanmelding van het betreffende gebied als Habitatrichtlijngebied vereist was?

Vraag 3

Hoe verhoudt uw stelling dat de vermelding van menselijke activiteiten, inclusief de mate van invloed, in het standaardgegevensformulier bij de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden niet vereist was en dat deze gegevens geen rol speelden bij de selectie van gebieden1 zich tot het feit dat in de toelichting op het standaardgegevensformulier wordt aangegeven dat men zich ten aanzien van het subcriterium «herstelmogelijkheid» (bijlage III, fase 1, punt A, lid c) moet afvragen of het herstel «uit het oogpunt van het natuurbehoud verantwoord is (kosten-batenanalyse)» en tot het feit dat in dezelfde toelichting ten aanzien van de algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van het betrokken type natuurlijke habitat of soort wordt aangegeven dat bij deze beoordeling ook rekening gehouden mag worden met onder meer menselijke activiteiten in en om het gebied die de staat van instandhouding van het habitattype of de instandhoudingsvooruitzichten van de soort kunnen beïnvloeden?

Vraag 4

Hoe is de ecologische onderbouwing van de gegevens van de verschillende Natura 2000 gebieden die in 2004 bij de Europese Commissie zijn aangemeld, met name de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van bijlage III (fase 2) van de Habitatrichtlijn, en via de standaardgegevensformulieren aan de Europese Commissie zijn doorgegeven, tot stand gekomen?

Vraag 5

Is op grond van uw brief van 30 september 20092 de conclusie juist dat Nederland in het kader van de selectie en aanmelding van Natura 2000-gebieden bij de Europese Commissie bij de beoordeling van de betekenis van een gebied voor de instandhouding van habitats en soorten van bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn (bijlage III, fase 1, van de Habitatrichtlijn) geen beschikking had over deugdelijk onderbouwde ecologische gegevens?

Vraag 6

Hoe kan de ecologische informatie in het standaardgegevensformulier het uitgangspunt zijn bij het opstellen van een aanwijzingsbesluit (zoals gemeld in antwoord op eerdere vragen3 als de voor het opstellen van de instandhoudingsdoelstellingen relevante informatie, de mate van instandhouding, geen ecologische interpretatie mag krijgen en deugdelijk onderbouwde ecologische gegevens bij het invullen van de standaardgegevensformulieren niet beschikbaar waren?

Vraag 7

Hoe kan het zijn dat de «mate van instandhouding van de structuur en de functies van het betrokken type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid» van het habitattype Estuaria (H1130) in het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe in het standaardgegevensformulier als «goed» (B) is gekwalificeerd en dat de staat van instandhouding van dezelfde habitat in het aanwijzingsbesluit als «zeer ongunstig» is gekwalificeerd?

Vraag 8

Hoe verhoudt het feit dat voor de verschillende habitattypes in één Natura 2000-gebied, als bijvoorbeeld Westerschelde & Saeftinghe, «de mate van instandhouding van de structuur en de functies van het betrokken type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid» op de betreffende standaardgegevensformulieren verschillend is gekwalificeerd (van «uitstekende» tot «verminderde» instandhouding) tot uw brief van 30 september 20092 waarin wordt aangegeven dat Nederland de «mate van instandhouding» destijds heeft geïnterpreteerd als de juridische beschermingsstatus van een gebied? Erkent u dat wanneer de «mate van instandhouding» als juridische beschermingsstatus is geïnterpreteerd een eenduidige kwalificatie van de mate van instandhouding van de verschillende habitattypen in één gebied verwacht mag worden?

Vraag 9

Hoe kan het zijn dat de «mate van instandhouding van de structuur en de functies van het betrokken type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid» van het habitattype blauwgrasland (H6410) in de belangrijkste gebieden voor de instandhouding van dit habitattype in de betreffende standaardgegevensformulieren als «uitstekend» (A) of «goed» (B) is gekwalificeerd, terwijl de landelijke staat van instandhouding als «zeer ongunstig» is gekwalificeerd?

Vraag 10

Waarom zijn voor het merendeel van de habitattypen die in de standaardgegevensformulieren van verschillende Natura 2000-gebieden als «aanwezig, maar verwaarloosbaar» zijn gekwalificeerd in weerwil van de Habitatrichtlijn en de uitleg daarvan toch instandhoudingsdoelstellingen in de gebiedsdocumenten en aanwijzingsbesluiten opgenomen?


XNoot
1

Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van der Vlies (SGP) over de Nederlandse interpretatie en implementatie van de Habitatrichtlijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2251); antwoord op vraag 12.

XNoot
2

Kamerstuk 30 862 nr. 28; 30 september 2009.

XNoot
3

Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van der Vlies (SGP) over de Nederlandse interpretatie en implementatie van de Habitatrichtlijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2251); antwoord op vraag 11.

Naar boven