CXXVI Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften

B VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN M.H.B.V. TE Z.2 BETREFFENDE DE HANDELWIJZE VAN DE BELASTINGDIENST

Vastgesteld 13 maart 2018

Klacht

Verzoekster, een holding vennootschap in vastgoed, beklaagt zich over een afwijzende beslissing van de directeur van de Belastingdienst op het beroep tegen het besluit van de ontvanger om het uitstel van betaling van een tweetal aanslagen vennootschapsbelasting en een naheffingsaanslag omzetbelasting in te trekken.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Het geschil tussen verzoekster en de Belastingdienst over aanslagen vennootschapsbelasting en omzetbelasting gaat terug tot het belastingjaar 2001/2002. Beide partijen hebben in het voorjaar van 2011 een zogenaamde vaststellingsovereenkomst getekend waarbij de ambtshalve vastgestelde vennootschapsbelasting over 2001/2002 is teruggebracht van circa € 450.000 naar € 50.000. Gelijktijdig verminderde de inspecteur de aanslagen vennootschapsbelasting over de periode 2002/2003 tot en met 2008/2009 tot nihil. In de overeenkomst was besloten dat verdere betwisting van de aanslag 2001/2002 via bezwaar en/of beroep niet mogelijk was. Omdat verzoekster deze interpretatie niet deelt en de aanslag intussen onbetaald is gebleven, heeft de ontvanger de tussentijdse teruggaven omzetbelasting op het openstaande bedrag afgeboekt, zodat er nu nog een schuld resteert van circa € 37.000. Ook over 2011/2012 werd een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, omdat verzoekster had nagelaten (tijdig) aangifte te doen. Deze aanslag werd na bezwaar ambtshalve verminderd tot € 500. Verder werd aan verzoekster een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, waartegen verzoekster niet in verweer is gekomen.

Tot slot heeft de ontvanger in november 2016 besloten verder uitstel van betaling te beëindigen en tot invordering van alle nog openstaande aanslagen te zullen overgaan. Een administratief beroep tegen dit besluit is door de directeur van de Belastingdienst afgewezen.

Overwegingen

Volgens de Staatssecretaris wordt de hoogte van de verschuldigde vennootschapsbelasting zoals opgenomen in de door beide partijen in 2011 getekende vaststellingsovereenkomst door verzoekster niet ontkend, maar suggereert zij dat deze in haar optiek niet op een juiste wijze kon worden vastgesteld omdat een destijds lopende rechtszaak over deze kwestie voortijdig werd beëindigd. Verzoekster verwijt de Belastingdienst sinds 2001 onrechtmatig teruggaven omzetbelasting te hebben verrekend met ambtshalve opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting. Volgens de Staatssecretaris is de ontvanger bevoegd onbetaalde aanslagen op deze wijze te innen. Voorts heeft verzoekster nog een aantal bezwaren tegen de handelwijze van de Belastingdienst. Zo zouden de door de ontvanger verstrekte overzichten van de verrekende bedragen niet compleet zijn, zouden de definitieve aanslagen vennootschapsbelasting te laat verstuurd zijn waardoor er te lang teruggaven omzetbelasting zouden zijn verrekend, zou de Belastingdienst zich verschuilen achter de verjaring van teruggaafverzoeken omzetbelasting en zou verzoekster telkens naar een ander belastingkantoor zijn verwezen. Door de Staatssecretaris worden deze verwijten weersproken. Er zou volgens hem geen sprake zijn van onrechtmatig handelen door de Belastingdienst. Hij is van mening dat de restschuld, die gebaseerd is op de door verzoekster ondertekende vaststellingsovereenkomst, vaststaat en dat er geen sprake is van nog openstaande teruggaven omzetbelasting, die verzoekster claimt maar niet aannemelijk kan maken.

Oordeel van de commissie3

De commissie stelt vast dat de behandeling van het verzoekschrift een lange tijd in beslag heeft genomen. Dit is mede veroorzaakt door de wens van verzoekster om het geschil met de Belastingdienst aan arbitrage te onderwerpen. Deze bemiddeling heeft, voor zover bij de commissie bekend, niet tot andere inzichten geleid.

Alles afwegende is de commissie van oordeel dat het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gedeeld.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Van Strien

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: R.R. Ganzevoort (GL), R.F. Ruers (SP), J.M. Schouwenaar (VVD), G.A.Van Strien, (voorzitter) (PVV), L.H.J. Verheijen (PvdA) en G. de Vries-Leggedoor (CDA).

Naar boven