Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 februari 2024
Met veel genoegen informeer ik uw Kamer hierbij dat ik op 1 februari 2024, samen met
de Algemeen Rijksarchivaris en de voorzitters (of hun plaatsvervangers) van tien Regionale
Historische Centra (RHC’s) een bestuursconvenant heb ondertekend waarin wij onderstrepen
hoe wij na mijn beoogde uittreding, uit de gemeenschappelijke regelingen met die Regionale
Historische Centra, onze samenwerking willen voortzetten. Ik zal uit deze regelingen
treden zodra de nieuwe Archiefwet in werking treedt.
In het bestuursconvenant spreken wij onder meer af dat de RHC’s na mijn uittreden
zorg blijven dragen voor het beheer van de bij hen aanwezige rijksarchiefcollecties
en er voor zullen zorgen dat deze voor een breed publiek toegankelijk blijven. Het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal hiertoe via een specifieke uitkering
een jaarlijkse financiële bijdrage blijven leveren. Het bestuursconvenant, dat binnenkort
ook in de Staatscourant gepubliceerd zal worden, vindt u in bijlage bij deze brief.
Bij dit bestuursconvenant hoort een side-letter waarin ik enkele onderdelen uit het
convenant nader toelicht. Ook deze side-letter is bijgevoegd.
De voorzitter van Regionaal Historisch Centrum Tresoar heeft het bestuursconvenant
niet ondertekend. Daarvoor bestaan meerdere redenen, die ik hieronder toelicht en
die overigens ook zullen worden geadresseerd in de nieuwe Bestjoersôfspraak Fryske
taal en kultuer (BFTK) waarover Rijk en provincie op dit moment in gesprek zijn. Het
nieuwe BFTK zal binnenkort door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
aan uw Kamer worden toegezonden.
Uitgangspunt in de gesprekken met en over Tresoar (en over de andere onderwerpen die
in het BFTK zullen neerslaan) is dat het Rijk erkent dat zij, mede op grond van verdragsverplichtingen,
een bijzondere verantwoordelijkheid voelt en neemt voor de Friese taal en cultuur.
Specifiek voor Tresoar leidt dat tot het volgende:
Allereerst zeg ik toe dat ik na mijn uittreden uit de Gemeenschappelijke Regeling
Tresoar een jaarlijkse financiële bijdrage aan Tresoar in stand houd. Deze bijdrage
zal verstrekt worden in de vorm van een specifieke uitkering waarbij wij zullen kijken
hoe wij de administratieve lasten voor Tresoar beperkt kunnen houden.
Daarnaast zal ik ook mijn jaarlijkse financiële bijdrage voor de Friese taal en literatuur
(momenteel ca. € 191.000,– per jaar) in stand houden. Op dit moment is de bijdrage
voor de Friese taal en literatuur onderdeel van mijn jaarlijkse financiële bijdrage
aan Tresoar.
Verder zullen Rijk en provincie nadere afspraken maken over de verantwoordelijkheid
voor de collectie van Tresoar. Ook zal er jaarlijks bestuurlijk overleg tussen het
Ministerie van OCW en de provincie Friesland plaatsvinden over het beheer en behoud
van deze collectie. Onderdeel daarvan is dat er binnen een jaar gezamenlijk geïnventariseerd
wordt of, en zo ja welke mogelijkheden hiertoe bestaan onder de Erfgoedwet.
Om het bestuur van Tresoar voldoende tijd en ruimte te geven om nieuwe partners aan
te trekken zodat ook na mijn uittreden sprake zal zijn van een stabiel en gebalanceerd
bestuur, zeg ik tenslotte toe dat ik niet eerder dan per 1 januari 2026 zal uittreden
uit de gemeenschappelijke regeling Tresoar.
Met deze afspraken, die zullen worden opgenomen in het BFTK, en met mijn bijdrage
aan de beantwoording van de vragen die door uw Kamer in het kader van het Schriftelijk
overleg voortgang proces BFTK 2024–2028 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties zijn gesteld en die binnenkort door hem aan uw Kamer zal worden
gestuurd, geef ik tevens antwoord op de motie Van der Molen en de Vries1 en de motie Bevers en Van der Molen2.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
F.Q. Gräper-van Koolwijk