36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024

Nr. 113 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2024

Met veel genoegen informeer ik uw Kamer hierbij dat ik op 1 februari 2024, samen met de Algemeen Rijksarchivaris en de voorzitters (of hun plaatsvervangers) van tien Regionale Historische Centra (RHC’s) een bestuursconvenant heb ondertekend waarin wij onderstrepen hoe wij na mijn beoogde uittreding, uit de gemeenschappelijke regelingen met die Regionale Historische Centra, onze samenwerking willen voortzetten. Ik zal uit deze regelingen treden zodra de nieuwe Archiefwet in werking treedt.

In het bestuursconvenant spreken wij onder meer af dat de RHC’s na mijn uittreden zorg blijven dragen voor het beheer van de bij hen aanwezige rijksarchiefcollecties en er voor zullen zorgen dat deze voor een breed publiek toegankelijk blijven. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal hiertoe via een specifieke uitkering een jaarlijkse financiële bijdrage blijven leveren. Het bestuursconvenant, dat binnenkort ook in de Staatscourant gepubliceerd zal worden, vindt u in bijlage bij deze brief. Bij dit bestuursconvenant hoort een side-letter waarin ik enkele onderdelen uit het convenant nader toelicht. Ook deze side-letter is bijgevoegd.

De voorzitter van Regionaal Historisch Centrum Tresoar heeft het bestuursconvenant niet ondertekend. Daarvoor bestaan meerdere redenen, die ik hieronder toelicht en die overigens ook zullen worden geadresseerd in de nieuwe Bestjoersôfspraak Fryske taal en kultuer (BFTK) waarover Rijk en provincie op dit moment in gesprek zijn. Het nieuwe BFTK zal binnenkort door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer worden toegezonden.

Uitgangspunt in de gesprekken met en over Tresoar (en over de andere onderwerpen die in het BFTK zullen neerslaan) is dat het Rijk erkent dat zij, mede op grond van verdragsverplichtingen, een bijzondere verantwoordelijkheid voelt en neemt voor de Friese taal en cultuur. Specifiek voor Tresoar leidt dat tot het volgende:

Allereerst zeg ik toe dat ik na mijn uittreden uit de Gemeenschappelijke Regeling Tresoar een jaarlijkse financiële bijdrage aan Tresoar in stand houd. Deze bijdrage zal verstrekt worden in de vorm van een specifieke uitkering waarbij wij zullen kijken hoe wij de administratieve lasten voor Tresoar beperkt kunnen houden.

Daarnaast zal ik ook mijn jaarlijkse financiële bijdrage voor de Friese taal en literatuur (momenteel ca. € 191.000,– per jaar) in stand houden. Op dit moment is de bijdrage voor de Friese taal en literatuur onderdeel van mijn jaarlijkse financiële bijdrage aan Tresoar.

Verder zullen Rijk en provincie nadere afspraken maken over de verantwoordelijkheid voor de collectie van Tresoar. Ook zal er jaarlijks bestuurlijk overleg tussen het Ministerie van OCW en de provincie Friesland plaatsvinden over het beheer en behoud van deze collectie. Onderdeel daarvan is dat er binnen een jaar gezamenlijk geïnventariseerd wordt of, en zo ja welke mogelijkheden hiertoe bestaan onder de Erfgoedwet.

Om het bestuur van Tresoar voldoende tijd en ruimte te geven om nieuwe partners aan te trekken zodat ook na mijn uittreden sprake zal zijn van een stabiel en gebalanceerd bestuur, zeg ik tenslotte toe dat ik niet eerder dan per 1 januari 2026 zal uittreden uit de gemeenschappelijke regeling Tresoar.

Met deze afspraken, die zullen worden opgenomen in het BFTK, en met mijn bijdrage aan de beantwoording van de vragen die door uw Kamer in het kader van het Schriftelijk overleg voortgang proces BFTK 2024–2028 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn gesteld en die binnenkort door hem aan uw Kamer zal worden gestuurd, geef ik tevens antwoord op de motie Van der Molen en de Vries1 en de motie Bevers en Van der Molen2.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F.Q. Gräper-van Koolwijk

Naar boven