De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Na artikel XV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVA
De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «, anders dan ter tijdelijke belegging,».
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde lid vervalt.
D
In artikel 6 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Toelichting
Dit amendement is bedoeld om een overbodige vrijstelling in het belastingstelsel te
schrappen, namelijk de vrijstelling voor inkoop van eigen aandelen in de dividendbelasting.
Het Nederlandse belastingstelsel bevat zeer veel vrijstellingen, aftrekposten en regelingen
die ondoelmatig, inefficiënt of simpelweg overbodig zijn. Dit leidt tot grote complexiteit
en onrechtvaardige uitkomsten. Dit amendement schrapt zo’n vrijstelling en draagt
daarmee bij aan het rechtvaardiger en eenvoudiger maken van het belastingstelsel.
Over de inkoop van aandelen wordt in beginsel dividendbelasting geheven, maar de Wet
op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) kent uitzonderingen op dit uitgangspunt.
Dit amendement regelt dat deze uitzonderingen (en de daaraan gerelateerde bepalingen)
komen te vervallen.
Ten eerste regelt dit amendement dat dividendbelasting wordt geheven op opbrengsten
uit aandelen die ter tijdelijke belegging zijn ingekocht. Op dit moment is dat niet
het geval. Deze uitzondering in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB 1965 wordt
geschrapt. Artikel 3, derde en vierde lid, Wet DB 1965 worden daarmee overbodig en
komen daarom eveneens te vervallen. Deze bepalingen gaan over het als inkoop ter tijdelijke
belegging aanmerken van (i) de inkoop van aandelen met het oog op de nakoming van
een optieverplichting jegens bepaalde werknemers en (ii) de inkoop van aandelen door
een beleggingsinstelling of een instelling voor collectieve belegging in effecten.
Door middel van dit amendement wordt daarnaast de inkoopfaciliteit van artikel 4c
Wet DB 1965 geschrapt. Bij beursfondsen kan momenteel onder strikte voorwaarden en
tot in zekere mate de heffing van dividendbelasting achterwege blijven indien zij
eigen aandelen inkopen. Hiervoor gelden meerdere voorwaarden en limieten.
Tot slot vervalt de met artikel 3, vierde lid, Wet DB 1965 samenhangende faciliteit
in artikel 4d Wet DB 1965 ten behoeve van beleggingsinstellingen of bepaalde instellingen
voor collectieve belegging in effecten, ter zake van niet ter tijdelijke belegging
ingekochte aandelen.
Budgettaire gevolgen
Het vervallen van de faciliteiten voor aandelen die ter tijdelijke belegging zijn
ingekocht (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, artikel 3, derde en vierde lid, en
artikel 4d Wet DB 1965) leidt waarschijnlijk tot een verwaarloosbare budgettaire opbrengst.
De opbrengst die samenhangt met het vervallen van de inkoopfaciliteit voor beursfondsen
(artikel 4c en artikel 6 Wet DB 1965) wordt naar de huidige inzichten geschat op structureel
€ 400 miljoen per jaar. In deze opbrengst is geen rekening gehouden met het risico
dat bedrijven als gevolg van deze maatregel Nederland zullen verlaten. Door vertrek
of vestiging en de impact van wijzigingen in het inkoopbeleid van grote beursfondsen
kan de opbrengst van jaar tot jaar aanzienlijk fluctueren. De geschatte opbrengst
is verder gebaseerd op de verwachting dat een klein deel van de inkoop van aandelen
zal worden voortgezet als aandeleninkoop, ondanks het fiscaal ongunstige effect van brutering zonder mogelijkheid van
verrekening. Sommige bedrijven zullen aandeleninkoop namelijk blijven gebruiken als
instrument voor financiële doelstellingen als een stabiel dividendbeleid, een hogere
aandelenkoers of het tegengaan van verwatering. Voor het overige zal naar verwachting
een deel als reguliere dividenduitkering worden belast en een ander deel zal op onbelaste
wijze worden uitgekeerd als kapitaalteruggave of op andere wijze buiten de grondslag
van de dividendbelasting blijven.
Maatoug
Nijboer