De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat artikel 2.1, lid 6 en 7 van de Wet dieren stelt dat eenieder verplicht
is om een hulpbehoevend dier hulp te bieden, ook als het een niet-gehouden dier betreft;
overwegende dat het voor een particulier doorgaans onmogelijk is om deze hulp te bieden
aan niet-gehouden dieren, zoals vogels of egels;
overwegende dat wildopvangcentra beschikken over kennis, kunde en faciliteiten om
deze hulp aan hulpbehoevende dieren te kunnen bieden en daarmee zorgen dat in de praktijk
invulling kan worden gegeven aan die wettelijke verplichting uit artikel 2.1, lid
6 en 7 uit de Wet dieren;
constaterende dat veel wildopvangcentra grote moeite hebben om het hoofd financieel
boven water te houden, zonder steun van de overheid;
constaterende dat verschillende wildopvangcentra door het ontbreken van steun de deuren
al hebben moeten sluiten of op korte termijn dreigen te moeten sluiten;
constaterende dat de Raad voor Dierenaangelegenheden in haar advies «Dilemma's in
de Wildopvang» concludeert dat structurele financiering vanuit de overheid nodig is;
spreekt uit dat wildopvangcentra een belangrijke taak vervullen als het gaat om het
bieden van hulp aan niet-gehouden dieren in nood en daarmee invulling geven aan een
wettelijke verplichting;
verzoekt de regering om te onderzoeken hoe wildopvangcentra kunnen worden ondersteund,
om ervan verzekerd te zijn dat zij ook in de toekomst invulling kunnen blijven geven
aan artikel 2.1, lid 6 en 7 van de Wet dieren en hun belangrijke hulp aan hulpbehoevende
niet-gehouden dieren kunnen blijven bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Wassenberg
Graus
Beckerman