De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat artikel 90 van de Nederlandse Grondwet de bevordering van de internationale
rechtsorde door de Nederlandse regering voorschrijft;
van mening dat grove en systematische schendingen van mensenrechten door staten en
misdaden tegen de menselijkheid ernstige aantastingen van de internationale rechtsorde
betekenen;
constaterende dat de Islamitische Republiek Iran sinds haar oprichting in 1979 systematisch,
grootschalig en op grove wijze mensenrechten schendt, inclusief de rechten van kinderen,
vrouwen en etnische en religieuze minderheden;
constaterende dat sinds het uitbreken van massale en wijdverbreide vreedzame protesten
met de leus «vrouw, leven, vrijheid» na de dood van Mahsa Jina Amini op 16 september
2022 het Iraanse regime op brute wijze, door o.a. excessief geweld, gerichte beschietingen
van demonstranten, massale arrestaties, gevangenschap, folteringen, verkrachtingen
en executies van vrouwen, mannen en minderjarige kinderen tegen de Iraanse bevolking
optreedt;
constaterende dat door het lekken en hacken van geluidsmateriaal en websites van verschillende
Iraanse veiligheidsorganen, staatsmedia en leiders van de Islamitische Republiek,
onder andere de uitlatingen van de leider van de Iraanse Revolutionaire Garde, duidelijk
het beeld naar voren komt van een bewust, planmatig en gericht gebruik van excessief
geweld tegen de Iraanse bevolking, inclusief etnische en religieuze minderheden;
van mening dat hier sprake kan zijn van misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd
in artikel 7 van het Statuut van Rome inzake het ICC;
voorts van mening dat, gezien artikel 90 van de Grondwet en de bijzondere positie
van Nederland als partij en gastland van het ICC, de Nederlandse regering een speciale
rol heeft in het laten berechten van de verantwoordelijken voor misdrijven tegen de
menselijkheid door het Iraanse regime;
constaterende dat de Islamitische Republiek Iran weliswaar het Statuut van Rome niet
heeft geratificeerd maar wel heeft getekend, en verder door in 2020 een zaak tegen
de VS in verband met de dood van Qasem Soleimani, de leider van Quds-brigade van de
Iraanse Revolutionaire Garde, aanhangig te maken bij het ICC, de facto de jurisdictie
van het ICC heeft erkend;
verzoekt de regering:
-
• actief en in samenwerking met internationale mensenrechtenorganisaties bij te dragen
aan het verzamelen van bewijsmateriaal van schendingen van mensenrechten en van misdrijven
tegen de menselijkheid in Iran door de Islamitische Republiek ten behoeve van het
internationaal strafrechtelijk vervolgen van verantwoordelijken, vergelijkbaar met
wat Nederland in relatie tot Syrië heeft gedaan;
-
• gebruik te maken van de bevoegdheid van partijen bij het Statuut van Rome conform
artikel 14 van het Statuut van Rome de zaak van Iran voor te leggen aan de aanklager
van het ICC voor een onderzoek naar misdaden gepleegd door het Iraanse regime;
-
• het ICC voldoende middelen beschikbaar te stellen om dit onderzoek uit te kunnen voeren;
-
• de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Karimi
Backer
Huizinga-Heringa
Beukering
Van Apeldoorn
Koffeman
Raven
M.L. Vos
Nicolaï
Dittrich