35 925 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022

35 925 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2022

A1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 oktober 2021

De leden van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 en voor Koninkrijksrelaties (KOREL)3 hebben op 14 september 2021 gesproken over de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 juli 2021 over de eerste rapportage van de periodieke peiling van de ambities kinderarmoede.

Naar aanleiding hiervan is op 14 september 2021 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Staatssecretaris heeft op 12 oktober 2021 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE VOORZITTER VAN DE COMMISSIE VOOR KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 14 september 2021

De leden van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Koninkrijksrelaties (KOREL), met uitzondering van de leden van de PVV-fractie, spreken onder dankzegging voor de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 20214 hun teleurstelling uit over de beperkte inhoud van de eerste rapportage over in hoeverre de door de regering geformuleerde ambities aangaande het terugdringen van armoede onder kinderen gerealiseerd worden.

De teleurstelling geldt met name vanwege het volledig achterwege blijven van de rapportage aangaande het realiseren van de aan de Kamer op 26 mei 2020 toegezegde kwantitatieve reductie van armoede onder kinderen, van 9.2 procent in 2015 naar 4.6 procent in 2030.5

De toezegging6 door de toenmalige Staatssecretaris, die ook inhield dat voortaan periodiek aan de Kamer gerapporteerd zou worden over de uitvoering van de toezegging, was reden voor de Kamer om ervan af te zien de hierover al in 2018 ingediende en sindsdien aangehouden motie7 in stemming te brengen.

De Staatssecretaris zei tijdens het Kamerdebat van 26 mei 2020 zich terdege bewust te zijn hoezeer de Kamer hecht aan het opnemen van een kwantitatieve reductiedoelstelling en de periodieke rapportage over de effectiviteit van het beleid.

Nu deelt de Minister in de voornoemde brief echter mee dat niet eerder dan begin 2022 over de realisatie van deze geformuleerde kwantitatieve doelstelling aan de Kamer zal worden gerapporteerd. Daarbij verwijst hij naar later dit jaar beschikbaar komende cijfers van het CBS. Het CBS rapporteert echter elk jaar over de kwantitatieve kinderarmoede, ook afgelopen jaar.

De commissies zien dus geen reden voor uitstel van de aan hen toegezegde rapportage op dit punt en verzoeken u derhalve alsnog op korte termijn de Kamer ook op dit punt te informeren zodat de Kamer haar controlerende taak naar behoren kan vervullen.

De leden van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Koninkrijksrelaties wachten de aanvullende informatie af vooraleer inhoudelijk op deze eerste rapportage te reageren. Deze leden ontvangen de gevraagde informatie graag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Esther-Mirjam Sent

De voorzitter van de commissie voor Koninkrijksrelaties, Paul Rosenmöller

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2021

Op 8 juli jl. ontving uw Kamer de eerste rapportage van een periodieke peiling van de ambities kinderarmoede.8 In deze brief beperkte de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich tot rapportage over ambities 1 «Ieder kind dat in een gezin met een laag inkomen opgroeit kan meedoen» en 3 «Er komt periodiek kwalitatief inzicht in de brede kansarmoede onder kinderen». Rapportage over ambitie 2 «Het aantal huishoudens met kinderen dat te maken heeft met een laag inkomen laat de komende jaren een dalende trend zien» was voor begin 2022 voorzien, na publicatie van de meest recente CBS cijfers over het aantal huishoudens met een armoederisico in 2020. U heeft mij echter op 14 september verzocht om uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang en wel op basis van de momenteel beschikbare informatie. Met deze brief ga ik graag in op uw verzoek. Een afschrift van de brief zal ik ook aan de Tweede Kamer verzenden.

Verdere daling aantal kinderen in armoede in 2019

Ambitie 2 is erop gericht het aantal huishoudens met kinderen dat te maken heeft met een laag inkomen te laten dalen. In percentages gaat het om verlaging van het aantal kinderen in armoede van 9,2 procent in 2015 naar 4,6 procent in 2030. Dit is een indicatieve streefwaarde, omdat verschillende omgevingsfactoren van invloed kunnen zijn op het behalen ervan. Omgerekend naar een stabiele dalende trend over de jaren zouden we eind 2021 op 7,2 procent moeten uitkomen om het doel in 2030 te behalen.

De meest recent beschikbare cijfers van het CBS gaan over 2019. In dat jaar zette de sinds 2013 dalende trend verder door (zie figuur 1).9 In 2019 maakten 251.000 minderjarige kinderen (7,8 procent) deel uit van een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 7.000 minder dan in het jaar ervoor (7,9 procent). Het aantal kinderen in een gezin dat al ten minste vier jaar moest rondkomen van een laag inkomen daalde dat jaar met bijna 3.000, naar 99.000 (3,2 procent). Het aantal kinderen met een langdurig armoederisico daalt sinds 2015.

Figuur 1 Percentage kinderen in een huishouden met een (langdurig) laag inkomen

Figuur 1 Percentage kinderen in een huishouden met een (langdurig) laag inkomen

Bron: CBS, 2020

Daling is ingezet, maar verdere inzet nodig om streefdoel te behalen

De impact van armoede onder kinderen is groot. Hoewel een lichte daling zichtbaar is in de cijfers, is er verdergaande inzet nodig om de ambities te behalen. De effecten van de coronacrisis zijn daarnaast nog onzeker.

Het demissionaire kabinet heeft reeds enkele maatregelen genomen die van belang zijn om het streefcijfer dichterbij te brengen. Belangrijk daarbij zijn de coronamaatregelen (steun- en herstelpakket en aanvullend sociaal beleid), waarmee werkgelegenheid is behouden en inkomens zijn beschermd.

Uit studies blijkt dat kinderen uit een groot gezin vaker arm zijn.10 Vanaf 2021 heeft het kabinet structureel 150 miljoen euro per jaar vrijgemaakt om het kindgebonden budget voor grotere gezinnen substantieel te verhogen. In 2021 is dit verhoogd van 617 euro naar 919 euro per kind, vanaf het derde kind. De tegemoetkoming die deze ouders krijgen is zo meer in lijn gebracht met de kosten die zij maken voor de zorg voor hun kinderen. Volgens het rapport Kansrijk Armoedebeleid (CPB en SCP, 2020) is dit een relatief effectieve maatregel in de bestrijding van (de kans op) armoede onder kinderen.

Het nemen van aanvullende maatregelen op het terrein van bestaanszekerheid, zoals ook aangegeven in de brief van 8 juli jl., is aan het volgende kabinet. Voor een structurele bestrijding van kinderarmoede en het doorbreken van intergenerationele armoede is het van belang om naast financiële factoren (werk en inkomensondersteuning) ook aandacht te hebben voor structurele factoren (onder andere onderwijs, persoonlijke vaardigheden en gezondheid).

Eind 2021 verschijnen nieuwe armoedecijfers van het CBS over 2020, inclusief de cijfers over het aantal kinderen dat opgroeit in een huishouden met een laag inkomen in 2020.11 Ik zal u daarover begin 2022 informeren samen met de betekenis hiervan voor het te voeren beleid. Daarnaast is de publicatie «Inkomen verdeeld, trends 1977–2019» relevant die in oktober verschijnt (samenwerking tussen Universiteit Leiden en CBS). Op dit moment zijn de armoedecijfers niet door de tijd heen vergelijkbaar, door een «trendbreuk» in de data in onder andere 2011. Met deze publicatie komen voor het eerst vergelijkbare cijfers vanaf 1977 beschikbaar, waarmee ook de ontwikkeling van het risico op armoede door de tijd heen inzichtelijk wordt. Die langjarige ontwikkeling zal ik betrekken bij mijn brief.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

De letter A heeft alleen betrekking op 35 925 XV.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en Soeharno (CDA).

X Noot
3

Samenstelling:

Ester (CU), Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), Beukering (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Bezaan (PVV), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Dittrich (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Recourt (PvdA), Rosenmöller (GL) (voorzitter),Veldhoen (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD) en Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
4

Kamerstukken I 2020/2021, 35 570 XV / 35 570 IV, I.

X Noot
5

Zie hiertoe onder meer Kamerstukken I 2019/2020, 35 300 XV / 35 300 IV, G, p. 4.

X Noot
6

Toezegging T02973.

X Noot
7

Kamerstukken I 2018/2019, 35 000, C.

X Noot
8

Kamerstuk I 2020/2021, 35 570 XV, I.

X Noot
9

In 2013 bereikte het aantal kinderen met armoederisico een piekwaarde als gevolg van de kredietcrisis.

X Noot
10

Bijvoorbeeld SCP (2019), Armoede in kaart 2019, hoofdstuk Armoede bij kinderen en volwassenen.

X Noot
11

Het CBS maakt gebruik van inkomens- en vermogensgegevens bij het in kaart brengen van de armoedecijfers, deze gegevens komen altijd een jaar later pas beschikbaar.

Naar boven