Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2022
Op 27 oktober 2020 verzochten Kamerleden Paternotte (D66) en Bruins (CU) het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het Centraal Planbureau te vragen de effecten
van investeringen in kennis in kaart te brengen, dan wel het initiatief te nemen om
die effecten beter in kaart te brengen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 89). De Kamer is daarbij van mening dat inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve
effecten van kennisinvesteringen belangrijk zijn voor de ontwikkeling van toekomstig
beleid.
Naar aanleiding van deze motie heeft het CPB op 14 juli 2021 in een memo aangegeven
op welke wijze zij de effecten van investeringen in beeld brengt en welke verdere
initiatieven, ontwikkelingen of onderzoek zij in de toekomst wil ondernemen om de
kennis op dit gebied verder te verbreden en/of te verdiepen.
Dit memo is startpunt geweest voor vervolgoverleg tussen OCW en CPB over verdere invulling
van de mogelijkheden voor onderzoek naar lange termijneffecten van kennisinvesteringen.
Met deze brief sturen we uw Kamer het CPB-memo1 en gaan we kort in op de belangrijkste elementen uit deze reactie.
Het CPB geeft aan dat er brede consensus en evidentie is dat investeringen in onderwijs,
onderzoek en innovatie een positief effect hebben op economische groei en breder ook
op welzijn en welvaart, maar dat de variëteit in de mate waarin deze investeringen
bijdragen groot is. Daarbij is op deelgebieden nog veel onduidelijk over de precieze
hoogte van het rendement. Het is daarbij belangrijk meer inzicht te krijgen in de
manier waarop beleid van invloed is op de productie van kennis en om meer zicht te
krijgen op de precieze effecten van kennisinvesteringen; niet alleen op economische
groei, maar ook breder op welzijn en welvaart.
In een recent verschenen notitie van het CPB2 geeft het CPB aan dat zij samen met de andere planbureau’s de focus verbreden naar
brede welvaartseffecten en dat ze gezamenlijk een kernset brede welvaart gaan ontwikkelen
ten behoeve van de begrotingscyclus. Als eerste stap wordt een nieuwe indicator ontwikkeld
om de hoeveelheid menselijk kapitaal in het land te meten. De effecten van beleidsmaatregelen
op de opbouw van menselijk kapitaal kunnen hiermee beter in beeld worden gebracht.
Daarnaast verwijst het CPB in de notitie naar lopend onderzoek gericht op ongelijkheid
vanuit een breed welvaartsperspectief, zoals onderzoek naar verklarende factoren van
verschillende schooladviezen die leerlingen uit diverse sociaaleconomische bevolkingsgroepen
ontvangen en onderzoek naar stapeling van risico’s in de domeinen arbeid, zorg en
onderwijs om met een breed perspectief op welvaart te kijken naar ongelijkheid. Het
CPB benoemt daarbij dat dit type onderzoek belangrijk is omdat ongelijkheid in kansen
een belemmering vormt voor bronnen van onze toekomstige welvaart, met als voorbeeld
dat kansenongelijkheid in het onderwijs leidt tot minder opbouw van menselijk kapitaal
en een minder productieve beroepsbevolking. Een concrete uitkomst van het gesprek
met het CPB is dat zij volgend jaar een literatuurstudie gaat doen naar de effecten
van onderwijs op brede welvaart, kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief. Wij zullen
de Tweede Kamer hierover informeren.
Effecten van investeringen in onderzoek zijn vaak pas na lange tijd zichtbaar, en
niet eenvoudig te kwantificeren. De benodigde wetenschappelijke kennis in de toekomst
is bovendien niet makkelijk te voorspellen. Investeren in een brede kennisbasis om
voorbereid te zijn op de uitdagingen van de toekomst heeft daarmee een waarde in zichzelf.
Daarin zien we ook een belangrijke rol voor het kabinet. Vorig jaar heeft het kabinet
u geïnformeerd over het rapport «Eieren voor het onderzoek» waarin het Rathenau Instituut
in kaart heeft gebracht wat de mogelijkheden zijn om de economische impact van wetenschap
en daarmee van wetenschapsbeleidsmaatregelen te bepalen.3 Voorts zal de KNAW dit jaar een advies uitbrengen over de waarde van wetenschap,
zoals door uw Kamer verzocht.4
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma