35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

Nr. 151 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2022

De vermissing en het latere overlijden van Gino heeft heel Nederland inclusief mijzelf diep geraakt. Ik wil daarom ten eerste mijn medeleven betuigen aan de familie en naasten van het slachtoffer. Dit moet zeer ingrijpend voor hen zijn.

Wat er is gebeurd roept vragen op en moet grondig worden uitgezocht.

Het strafrechtelijk onderzoek is in volle gang. De verdachte zit op dit moment in volledige beperkingen. Het is noodzakelijk dat politie en Openbaar Ministerie de ruimte krijgen om dit onderzoek uit te voeren.

Er is in de Nederlandse media veel aandacht voor deze zaak. Ten aanzien daarvan kan ik het volgende bevestigen:

  • Er is een verdachte aangehouden in de nacht van 3 op 4 juni jl. Daarna is op 4 juni het slachtoffer – helaas levenloos – gevonden.

  • De verdachte is op 7 juni voorgeleid aan de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg. De rechter-commissaris heeft besloten de verdachte in bewaring te stellen voor de duur van 14 dagen. Daarnaast heeft de rechter-commissaris bevolen dat de verdachte zal worden onderzocht in het Pieter Baan Centrum.

  • De verdachte is eerder, op 28 november 2017, onder toepassing van het jeugdstrafrecht door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg veroordeeld wegens, onder meer, een zedendelict.

  • Hem is toen 139 dagen jeugddetentie opgelegd en een voorwaardelijke plaatsing in een jeugdinrichting voor 3 jaar met een proeftijd, met bijzondere voorwaarden, van 2 jaar. De bijzondere voorwaarden behelsden onder meer het meewerken aan behandeling gedurende de proeftijd. Deze proeftijd ging in op 13 december 2017 en is geëindigd op 12 december 2019.

In het belang van het strafrechtelijke onderzoek kan ik op dit moment geen verdere mededelingen doen. Mochten de uitkomsten van de strafzaak hiertoe aanleiding geven, dan informeer ik uw Kamer daarover.

Tijdens de regeling van werkzaamheden d.d. 7 juni jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 88, Regeling van Werkzaamheden) zijn nog vragen gesteld door Kamerleden. De vragen van de leden Omtzigt en Markuszower over respectievelijk artikel 2 van het EVRM en de reconstructie van wat er is gebeurd, kunnen, zoals gezegd, in deze fase van het onderzoek nog niet worden beantwoord.

Het lid Knops verzocht mij in te gaan op de Kamerbrief Ontwikkelingen jeugdcriminaliteit waarin mijn ambtsvoorganger uw Kamer informeerde over een verdieping van het internationale WODC-onderzoek naar de maximum straffen voor jeugdigen bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven.1 Het verdiepende onderzoek geeft antwoord op de vraag of rechters en officieren van justitie in zeer ernstige zaken voldoende ruimte ervaren om een straf te vorderen of op te leggen die in verhouding staat tot de ernst van het delict. Dit onderzoek wordt nog deze zomer afgerond. Ik zal uw Kamer in reactie op de uitkomsten laten weten of ik aanleiding zie om de maximum straffen in het jeugdstrafrecht al dan niet te verhogen.

Tijdens het voorgenomen dertigledendebat zal ik de vragen van uw Kamer zo veel mogelijk beantwoorden en u op de hoogte brengen van de stand van zaken op dat moment.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstuk 28 741, nr. 81.

Naar boven