35 756 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Nr. 20 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 maart 2023

Tijdens de parlementaire behandeling van een voorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 35 756)) (verder: wetsvoorstel) heeft uw Kamer twee amendementen aangenomen (Kamerstuk 35 756, nrs. 7 en 8) (Handelingen II 2021/22, nr. 100, item 19). Nadat partijen hun zorgen uitten over de mogelijke impact van deze amendementen, heb ik toegezegd die impact te laten onderzoeken en uw Kamer daarover te informeren (Kamerstuk 27 858, nr. 578 en Kamerstuk 35 756, nr. 19).

Ik realiseer me dat het enige tijd geduurd heeft, voordat ik aan deze toezegging heb voldaan. Voor het verkrijgen van de benodigde informatie en onderlinge afstemming was meer tijd nodig dan voorzien.

Met deze brief stuur ik uw Kamer, mede namens de Minister van LNV, de uitkomst van de juridische en de landbouwkundige analyse (zie bijlagen) en schets ik hoe wij het vervolg op het geamendeerde wetsvoorstel zien.

Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik uw Kamer te informeren over de stand van zaken van twee moties die uw Kamer tijdens het plenaire debat heeft aangenomen.

1. Wetsvoorstel

Het oorspronkelijke wetsvoorstel had drie doelstellingen:

  • 1. Creëren van een meer expliciete wettelijke bevoegdheid voor het verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.

  • 2. Opstellen van een bevoegdheid tot het stellen van maatregelen aan het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit initiatief was al eerder aangekondigd in een brief over het beleid voor particuliere gewasbescherming.

  • 3. Creëren van een bevoegdheid voor maatregelen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden. Deze bevoegdheid is bedoeld ter uitvoering van een afspraak in de Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater 2016.

Inhoud amendementen

Het amendement van het lid Vestering verplicht tot een gebruiksreductie van gewasbeschermingsmiddelen die gevaarlijke werkzame stoffen bevatten, of de zogenoemde substitutiestoffen (de «Candidates for substitution» – CfS). Het amendement verplicht ertoe het gebruik van deze stoffen te verminderen met 50% in 2025, en met 95% in 2030, beide reductiepercentages ten opzichte van het jaar 2021 (het referentiejaar) (Kamerstuk 35 756, nr. 8).

Het amendement van de leden Bromet en Tjeerd de Groot en Thijssen creëert de bevoegdheid om voorschriften te stellen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gebieden in de nabijheid van oppervlaktewater, met als doel te voorkomen dat deze middelen in het oppervlaktewater terechtkomen (Kamerstuk 35 756, nr. 7).

Onderzoeksresultaten

Amendement Vestering

De Landsadvocaat concludeert in zijn juridische analyse: «Gelet op het voorgaande, adviseren wij om, voor zover (nog) mogelijk, de noodzakelijkheid en proportionaliteit van het amendement nader te onderzoeken en zo mogelijk te onderbouwen. Zonder nadere onderbouwing, zal het amendement (en in het verlengde daarvan de op basis van het amendement te treffen maatregelen) in rechterlijke procedures naar verwachting kwetsbaar zijn. Tot slot wijzen wij op het (juridische) risico dat de (bindende) reductiedoelstellingen als genoemd in het amendement in de praktijk mogelijk niet zullen worden gehaald. Het is niet ondenkbaar dat – via de civiele rechter – de Staat alsdan zal worden verplicht die doelstellingen (alsnog) te halen, zo mogelijk op straffe van een dwangsom.»

Wageningen UR concludeert: »Wat betreft de landbouwkundige effecten is het beeld gevarieerd. Voor een aanzienlijk aantal onderzochte CfS-gewas combinaties wordt geen impact verwacht bij halvering van het gebruik van middelen op basis van CfS in 2025. Op de wat langere termijn (2030) en bij bijna beëindiging van middelen op basis van CfS is de onzekerheid groter over de mate waarin het beschikbare maatregelen- en middelenpakket dan nog voldoende breed is om de ziekten, plagen of onkruiden in een geïntegreerd teeltsysteem kosteneffectief te kunnen beheersen en of de toepassing van een verantwoord resistentiemanagement (bijvoorbeeld door afwisseling van werkzame stof over jaren) mogelijk blijft. De studie toont aan dat voor een beperkt aantal gewas-CfS combinaties reeds op de korte termijn een grote landbouwkundige impact wordt verwacht van een halvering van het gebruik van middelen op basis van CfS.»

Amendement Bromet/Tjeerd de Groot/Thijssen

De Landsadvocaat concludeert in zijn juridische analyse: «Het amendement biedt slechts een «haakje» voor de verbreding van de reikwijdte van artikel 80a lid 1 Wgb. Wij zien geen juridische bezwaren tegen de inwilliging van het amendement omdat de invulling en concretisering ervan is doorgeschoven naar de nog tot stand te brengen AMvB. In deze AMvB zal duidelijk moeten worden gemaakt welke gebieden door het verbod worden geraakt en zal derhalve invulling moeten worden gegeven aan de zeer algemene bewoordingen van het amendement. Daarbij zal uiteraard rekening moeten worden gehouden met het EU-recht en de grenzen die daaruit mogelijk volgen voor het aanwijzen en afbakenen van bedoelde gebieden.»

Wageningen UR is niet gevraagd om de impact van het amendement in beeld te brengen. Omdat de impact volledig afhankelijk is van de wijze waarop in toekomstige wetgeving de bevoegdheid zal worden ingevuld, kan die nu niet worden berekend of ingeschat.

Voortgang wetsvoorstel

De analyse van de landsadvocaat toont aan dat het amendement Vestering juridische risico’s heeft. Daarnaast blijkt uit de landbouwkundige analyse van Wageningen UR dat bij het halveren van het gebruik van deze middelen op de korte termijn (2025) het beschikbare middelen- en maatregelenpakket niet voor alle gewassen voldoende is om in een geïntegreerd systeem ziekten, plagen of onkruiden effectief te kunnen beheersen. Op de lange termijn (2030) is er onzekerheid of het middelen- en maatregelenpakket voldoende is.

Het amendement behelst bovendien, net als het amendement Bromet c.s., een wezenlijke wijziging van (de doelstellingen van) het oorspronkelijke wetsvoorstel. De Minister van LNV -op wiens beleidsterrein de amendementen met name betrekking hebben- en ik hebben daarom de behoefte om met het oog op onze oordeelsvorming het geamendeerde wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voor te leggen.

De ministerraad heeft daartoe inmiddels ook besloten.

Na ontvangst van het advies van de Raad van State zal ik het oordeel van het kabinet geven over het advies van de Raad van State. Het oordeel en het advies van de Raad van State zullen bij de beraadslaging met Uw Kamer worden betrokken. Hierbij zal ik het voorstel van de Europese Commissie voor de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen betrekken.

2. Stand van zaken motie Bromet en De Hoop

De motie van de leden Bromet en De Hoop «verzoekt de regering de verkoop aan en het gebruik van glyfosaat door particulieren te verbieden» (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 25).

Een gewasbeschermingsmiddel mag alleen worden gebruikt, nadat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (verder Ctgb) het middel heeft beoordeeld en heeft «toegelaten» tot de Nederlandse markt. Op dit moment zijn voor het particulier gebruik geen gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat toegelaten. Deze middelen mogen dus in Nederland niet worden verkocht of gebruikt. Uitvoering van de motie dient daarom naar mijn mening geen feitelijk doel.

Overigens heb ik uw Kamer eerder, naar aanleiding van een vergelijkbare motie, meegedeeld dat een gebruiks- of verkoopverbod juridisch niet haalbaar is. Om die reden heb ik destijds een alternatieve aanpak gevolgd om het particulier gebruik van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen te ontmoedigen.

3. Stand van zaken motie van de leden Grinwis en Van der Plas

De motie van de leden Grinwis en Van der Plas verzoekt de regering om samen met tuincentra en andere verkooppunten een campagne te organiseren tegen het gebruik van chloor en azijn als onkruidbestrijdingsmiddel (Kamerstuk 35 756, nr. 17).

Bij voorkeur worden tuinen zodanig ingericht en beheerd dat rekening wordt gehouden met biodiversiteit en klimaat. In een goed beheer past voor de bestrijding van onkruid, mos of groene aanslag niet het gebruik van huis- en keukenmiddelen, zoals chloor en schoonmaakazijn met schadelijke effecten voor mens, dier of milieu.

De campagne door de branchevereniging van tuincentra zal voor aanvang van het tuinseizoen starten. In deze campagne zullen in ieder geval de verkooppunten erop worden gewezen, dat niet-toegelaten producten niet mogen worden aangeprezen of gepresenteerd voor gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel.

De NVWA zal toezicht houden en zo nodig handhavend optreden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

Naar boven