Ter Griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
14 december 2020.
De wens dat de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld kan door of namens
een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
door ten minste dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk
op 11 februari 2021.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2020
Vrijdag 4 december jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de vertraging van het Uitvoeringsbesluit
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (UB Awir) en dat ik in week 51 in het kader van de voorhangprocedure het ontwerpbesluit,
het advies van de Raad van State met u deel (Kamerstuk 31 066, nr. 754).
Conform artikel IV, onderdeel J, van het Wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid
toeslagen (Kamerstuk 35 574), waarover de Eerste Kamer op 15 december 2020 zal stemmen, gaat op dat een voorhangprocedure
is opgenomen voor een algemene maatregel van bestuur (amvb) als bedoeld in artikel
38, tweede lid, Awir die een datum van inwerkingtreding heeft die gelegen is na 1 januari
2021. Dit betekent dat een dergelijke amvb niet eerder wordt vastgesteld dan nadat
het ontwerp van die amvb aan de beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd,
en hun de gelegenheid is geboden om binnen vier weken de wens kenbaar te maken dat
het onderwerp van de amvb bij wet zal worden geregeld.1 Gelet op deze voorhangprocedure leg ik, mede namens de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, hierbij het ontwerp van het bovenvermelde besluit aan u
voor2. De voorhangperiode zal op 1 januari 2021 starten. Gelet op het kerstreces, stel
ik voor de periode voor reactie van de beide Kamers der Staten-Generaal met één week
te verlengen, tot en met maandag 11 februari 2021.
Het ontwerpbesluit behelst een aanpassing van de artikelen 1a en 1b van het UB Awir.
Dit betreft met name de wijze en frequentie waarmee gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen
worden geleverd door kindercentra en gastouderbureaus: niet langer één keer per jaar
en op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen, maar een maandelijkse levering uit
eigen beweging. Het doel van de wijziging is om de ouder door vroegsignalering beter
te kunnen ondersteunen bij het actueel houden van gegevens, om zo recht te doen aan
het doenvermogen van ouders en hoge terugvorderingen te kunnen voorkomen.
Over deze voorgenomen wijziging heb ik eerder al advies aan de Afdeling Advisering van de Raad van State gevraagd, in het kader van het ontwerpbesluit
tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen en enige
andere besluiten. Het advies dat ziet op de voorgenomen wijziging van het UB Awir
heb ik bijgevoegd3. Ik heb het advies verwerkt in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit. Na
de voorhangprocedure zal de Raad van State nogmaals om advies gevraagd worden. Ik
zal daarna snel een Nader Rapport opstellen en het besluit vaststellen en publiceren.
Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen