35 570 Nota over de toestand van 's Rijks financiën

E MOTIE VAN DE LEDEN ROSENMÖLLER EN JORRITSMA-LEBBINK C.S.

Voorgesteld 27 oktober 2020

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterend, dat het verbod op discriminatie stevig is verankerd in de Grondwet en geconcretiseerd is in andere wetten,

constaterend, dat blijkens diverse rapporten en publicaties discriminatie in Nederland blijft voorkomen, niet alleen tussen burgers onderling maar ook bij overheidsdiensten en binnen sterk door de overheid gereguleerde sectoren en breder in de samenleving en dat deze discriminatie soms een systemisch karakter heeft;

overwegend, dat daarmee een kloof tussen de wet op papier en de wet in praktijk bestaat;

constaterend, dat het tot de taak van de Eerste Kamer behoort om wetgeving te toetsen op overeenstemming met de Grondwet en andere wetgeving en op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;

van mening, dat de eerder genoemde kloof vraagt om een samenhangende analyse en beoordeling van de oorzaken en oplossingen en de mogelijke rol die het parlement daarin kan spelen;

spreekt uit, dat het wenselijk is te verkennen hoe een parlementair onderzoek op grond van artikel 130 Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal kan worden ingericht naar de oorzaken van het verschil tussen de wet op papier en de wet in praktijk en waarom anti-discriminatoire bepalingen in wetgeving niet voldoende effectief zijn;

besluit, conform het eerdere parlementair onderzoek, allereerst een tijdelijke bijzondere commissie met een beperkte voorbereidende taak en looptijd in te stellen op grond van artikel 34, tweede lid Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, welke belast zal worden met de uitwerking van de vraagstelling, reikwijdte en modaliteiten van het bedoelde parlementair onderzoek, waarna de Kamer zal besluiten over het parlementair onderzoek zelf,

en gaat over tot de orde van de dag.

Rosenmöller

Jorritsma-Lebbink

Bredenoord

Bikker

Vos

Knapen

Kox

Van Rooijen

Gerbrandy

Koffeman

Otten

Naar boven