35 510 Parlementaire ondervraging kinderopvangtoeslag

Nr. 121 VERSLAG VAN DE RAPPORTEURS

Vastgesteld 10 mei 2023

Inhoudsopgave

 

1

Inleiding

1

2

Reflectie

3

2.1

Scope van de departementale onderzoeken

3

2.2

Toetsing van eigenlijk gebruik

6

2.3

Voortgang onderzoeken

7

2.4

Externe toetsing opruimacties

7

2.5

Waarborgen voor de toekomst

8

Bijlagen

 

9

1

Overzicht overkoepelende brieven

9

2

Overzicht departementale rapportages

9

1 Inleiding

In het debat van 19 januari 2021 over het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag is bij aangenomen motie-Marijnissen c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 21) de regering verzocht «een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd». Via de aangenomen motie-Klaver c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 16) is hieraan toegevoegd om niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats.

Het kabinet geeft invulling aan de opvolging van de moties door het opsporen en tegengaan van onrechtmatig en oneigenlijk gebruik van afkomstgerelateerde gegevens in risicomodellen en verwerkingen. Afkomstgerelateerde gegevens (of indicatoren) zijn bijvoorbeeld nationaliteit, etniciteit of geboorteplaats. Met onrechtmatig gebruik wordt bedoeld: het ontbreken van geldende wet- en regelgeving die gebruik toestaat. Oneigenlijk gebruik definieert het kabinet als het ontbreken van een objectieve rechtvaardiging van gebruik ondanks het bestaan van een juridische basis. Wanneer er sprake is geweest van onrechtmatig of oneigenlijk gebruik moet dit worden beëindigd, worden betrokkenen zo nodig geïnformeerd en worden de vervuilde data opgeruimd.

Bovenstaande definities zijn met de Kamer gedeeld op 8 april 2021, via de voorgestelde aanpak voor de uitvoering van beide moties (Kamerstuk 26 643, nr. 751). Hierover heeft de commissie Binnenlandse Zaken op 17 mei 2021 een schriftelijk overleg gevoerd. De voorgestelde aanpak bestond uit drie stappen:

  • 1. Inventariseren. Het maken van een inventarisatie van gegevensverwerkingen waarin afkomstgerelateerde indicatoren worden verwerkt;

  • 2. Toetsen. De toetsing of de gevonden gegevensverwerkingen eigenlijk en rechtmatig zijn, en

  • 3. Opruimen. Wanneer blijkt dat dit niet het geval is geweest: het beëindigen van de gegevensverwerking, het notificeren van betrokkenen en opruimen van de vervuilde data.

Ad (1) De inventarisatie doen departementen zelf. De omvang van de inventarisatie zal verschillen naar de aard van het taakveld van de departementen. Naarmate meer gebruik wordt gemaakt van risicomodellen waarbij gegevensverwerkingen plaatsvinden van afkomstgerelateerde indicatoren, kan dit meer tijd in beslag nemen.

Ad (2) Om vergelijkbaarheid te borgen van bevindingen is centraal een toetsingskader1 opgesteld dat overheidsorganisaties kunnen gebruiken. Het gebruik van afkomstgerelateerde persoonsgegevens is alleen toegestaan als daar een objectieve rechtvaardigingsgrond voor is. Daarnaast moeten verwerkingen van persoonsgegevens binnen de werkingssfeer van de AVG, de Wet Politiegegevens (Wpg), de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet Basisregistraties Personen (BRP) een wettelijke grondslag hebben en voldoen aan de eisen van behoorlijkheid, transparantie, rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.

Ad (3) Het beëindigen van de gegevensverwerking, het notificeren van betrokkenen en het opschonen van de vervuilde data is een verantwoordelijkheid die bij de verwerkingsverantwoordelijken zelf ligt.

Het kabinet is, onder coördinatie van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), begonnen aan de uitvoering van deze moties. De ministeries informeren de Kamer zelf over hun bevindingen. Hiervoor zijn vanuit de verschillende ministeries rapportages naar de Kamer gestuurd over de uitvoering van de moties. De Staatssecretaris van BZK zorgt vanuit de verantwoordelijkheid voor de rijksdienst voor de verbinding tussen de verschillende projecten bij de ministeries, voor kennisdeling en informeert de Kamer periodiek over de voortgang van deze operatie in de vorm van overkoepelende voortgangsbrieven (zie bijlage 1).

Rapporteurs Tweede Kamer

De commissie Binnenlandse Zaken heeft de commissie Digitale Zaken in september 2021 verzocht de behandeling over te nemen van de antwoorden op het eerdergenoemde schriftelijk overleg over de uitvoering van de moties. De commissie Digitale Zaken heeft hierover op 25 mei 2022 een technische briefing gehouden.

In de procedurevergadering van de commissie Digitale Zaken van 19 oktober 2022 zijn wij, Dekker-Abdulaziz (D66) en Leijten (SP), benoemd tot rapporteurs voor het monitoren van de uitvoering van de moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s. Wij hebben ons, conform ons mandaat, gericht op (1) de departementale rapportages en (2) op de overkoepelende voortgangsbrieven.

Wij hebben de commissies, die door de betreffende bewindspersonen per brief zijn geïnformeerd over het opruimen van vervuilde data, voorzien van een beknopte schriftelijke reflectie op de verstrekte informatie. Deze reflectie is vervolgens betrokken bij de behandeling van de brief door die commissies. In bijlage 2 staat een overzicht van de ontvangen departementale rapportages en bij welke wij een reflectie hebben kunnen schrijven (voor aanvang van ons rapporteurschap waren namelijk reeds een aantal rapportages verschenen).

Daarnaast zouden wij de commissie Digitale Zaken voorzien van een schriftelijke reflectie op de verstrekte informatie uit de overkoepelende voortgangsbrieven. Voor het commissiedebat Opruimen vervuilde data, d.d. 11 mei 2023 staan zowel de 2e als 3e (tevens laatste) overkoepelende voortgangsbrief geagendeerd. Dit verslag van ons rapporteurschap bevat onze schriftelijke reflectie op de overkoepelende voortgangsbrieven. Hierbij hebben wij ook inzichten betrokken die wij hebben opgedaan bij het lezen van de departementale rapportages. Dit verslag kan dan ook worden betrokken bij het commissiedebat Opruimen vervuilde data.

2 Reflectie

2.1 Scope van de departementale onderzoeken

Afkomstgerelateerde indicatoren

De motie-Marijnissen c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 21) verzoekt de regering bij het opruimen van vervuilde data te kijken naar het gebruik van de afkomstgerelateerde indicator «nationaliteit». Via de motie-Klaver c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 16) is hieraan toegevoegd om ook naar de indicatoren «etniciteit» en «geboorteplaats» te kijken.

Uit de verschenen departementale rapportages blijkt dat de ministeries allemaal naar nationaliteit en etniciteit hebben gekeken (zie onderstaande tabel). Daarnaast hebben ze allemaal naar ofwel geboorteplaats en/of geboorteland gekeken. Verder zijn er ministeries die naar meer afkomstgerelateerde indicatoren hebben gekeken dan waartoe in de moties is opgeroepen.

Wij waarderen het dat sommige ministeries breder hebben gekeken dan alleen naar de afkomstgerelateerde indicatoren in de moties. Maar, het roept wel de vraag op in hoeverre rijksbreed op vergelijkbare wijze gezocht is naar het gebruik van afkomstgerelateerde indicatoren. Waarom kijkt het ene ministerie naar meer indicatoren dan het andere?

In antwoord op vragen hierover van de commissie voor Binnenlandse Zaken over de departementale rapportage van het Ministerie van BZK, schrijft de Minister van BZK dat zij de door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het onderzoek Inventarisatie Nationaliteit gebruikte afkomstgerelateerde indicatoren als uitgangspunt heeft genomen. De Minister van BZK schrijft verder dat elk ministerie de vrijheid heeft om betreffende indicatoren sectoraal, naar relevantie, te gebruiken in het eigen onderzoek. De Minister van BZK schrijft ook de motie zo ruim mogelijk geïnterpreteerd te hebben. Naast de in de motie genoemde indicatoren is ook gekeken naar indicatoren zoals geboorteland, geboorteland ouders en woonland niet-ingezetene. In de inventarisatie zijn bovendien processen geïdentificeerd waarbinnen geen afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden verwerkt, maar die wel de indruk kunnen wekken dat dit gebeurt, aldus de Minister van BZK.

Tabel 1

Indicator

AZ

BZK

EZK

I&W

J&V

LNV

OCW

VWS

Nationaliteit

X

X

X

X

X

X

X

X

Etniciteit

X

X

X

X

X

X

X

X

Geboorteplaats

X

   

X

X

 

X

X

Geboorteland

 

X

X

 

X

X

X

X

Land van herkomst

 

X

X

   

X

   

Geboorteland ouders

 

X

X

   

X

   

Woonland

 

X

X

   

X

   

Registratie als niet-ingezetene

   

X

   

X

   

Ras

       

X

 

X

X

Afkomst

           

X

 

Ideologie

       

X1

     
X Noot
1

Gehanteerd door de politie en reclassering (zie p.2 2e rapportage J&V)

Vraagsuggesties

  • In hoeverre is rijksbreed op gelijke wijze gekeken naar het gebruik van relevante afkomstgerelateerde indicatoren?

  • Op welke manier heeft u regie gevoerd op de wijze waarop door de ministeries onderzoek is gedaan naar het gebruik van relevante afkomstgerelateerde indicatoren?

  • Bestaat het risico dat bij bepaalde ministeries geen aandacht is geweest voor het gebruik van bepaalde relevante afkomstgerelateerde indicatoren?

Organisaties, organisatieonderdelen en medeoverheden

De Staatssecretaris van BZK heeft begin 2022 de plannen van aanpak en de planningen van de departementen voor de uitvoering van de moties naar de Kamer gestuurd. In het plan van aanpak van een departement staat welke dienstonderdelen en aanverwante organisaties onderdeel uitmaken van het departementale onderzoek. Wij lezen in de departementale rapportages van BZK, Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) dat hiervan in de uitvoering is afgeweken.

Zo blijkt bij het Ministerie van BZK dat de AIVD aanvankelijk op de lijst stond, maar uiteindelijk niet is meegenomen in het onderzoek. De Minister van I&W heeft een uitvraag gedaan bij negen dienstonderdelen en zeven zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) naar het gebruik van afkomstgegevens binnen de huidige processen. In de 2e overkoepelende voortgangsbrief over de uitvoering van de moties staat dat het Ministerie van I&W aanvullend zal kijken naar 25 andere zbo’s en rechtspersonen met een wettelijke taak. Hierover lezen we nu echter niets terug in de departementale rapportage van I&W. Het onderzoek bij het Ministerie van OCW was gericht op de organisaties opgenomen in het Organisatie- en Mandaatbesluit OCW 2008 per 1 januari 2022. We constateren echter dat de scope van het onderzoek uiteindelijk beperkter is dan de bewindspersonen voor ogen hadden bij het opstellen van het plan van aanpak. Leden van de commissie voor OCW hebben hier vragen over gesteld aan de Minister van OCW.

De Kamermoties vragen om onderzoek te doen binnen «alle overheidsinstellingen». Het kabinet heeft aangegeven dat «medeoverheden» binnen de scope van het onderzoek vallen voor zover het de uitvoering van rijksbeleid betreft. In de departementale rapportages van Economische Zaken en Klimaat (EZK), I&W en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) lezen we niet of medeoverheden rijksbeleid van het ministerie uitvoeren. Hiermee is onduidelijk of medeoverheden benaderd hadden moeten worden voor het onderzoek.

De geconstateerde aanpassingen in de reikwijdte van de onderzoeken roept de vraag op of uiteindelijk alle relevante organisaties en dienstonderdelen van de rijksoverheid betrokken zijn geweest in de verrichte departementale onderzoeken naar de uitvoering van de moties. Dat geldt ook voor eventuele betrokkenheid van medeoverheden. De afzonderlijke Ministers zijn weliswaar verantwoordelijk voor de uitvoering van de onderzoeken op hun ministerie en aanverwante organisaties, maar welke rol heeft de Staatssecretaris van BZK gespeeld bij het zorgdragen dat de juiste organisaties en organisatieonderdelen onderzocht worden?

Vraagsuggesties

  • In hoeverre is rijksbreed op gelijke wijze beoordeeld welke organisaties, organisatieonderdelen en medeoverheden onderdeel zouden moeten uitmaken van de departementale onderzoeken? Welke rol heeft u daarbij gespeeld?

  • Bestaat het risico dat bepaalde organisaties, organisatieonderdelen of medeoverheden onterecht buiten schot zijn gebleven in departementale onderzoeken?

Verwerking van beeldmateriaal

De Ministers van EZK en LNV hebben ervoor gekozen verwerkingen waarin slechts beeldmateriaal verwerkt wordt niet op te nemen in de departementale rapportages. Het gaat volgens deze bewindspersonen om verwerkingen zoals cameratoezicht, foto’s van evenementen of het gebruik van bodycams door buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s). Het beeldmateriaal is, volgens de Ministers, namelijk niet gericht op het verwerken van afkomstgerelateerde gegevens. Het is volgens de Ministers onvermijdelijk dat er bijzondere persoonsgegevens verwerkt worden bij het maken van foto’s of video’s. En, het is volgens de Ministers redelijkerwijs ook niet te voorzien dat iemand deze data zal gebruiken om afkomstgerelateerde gegevens in te zetten om onderscheid te maken. We begrijpen niet goed waarom de Ministers beeldmateriaal buiten de scope van dit onderzoek hebben gehouden. Sluit dit aan bij de rijksbrede aanpak van de uitvoering van de moties? Leden van de commissie voor EZK hebben hierover vragen gesteld aan de Minister van EZK.

Vraagsuggesties

  • Deelt de Staatssecretaris van BZK de opvatting met de Ministers van EZK en LNV dat verwerkingen waarin slechts beeldmateriaal verwerkt wordt buiten de scope van het onderzoek gehouden kan worden?

  • In hoeverre sluit dit aan bij de rijksbrede aanpak van de uitvoering van de moties?

  • Mocht de Staatssecretaris van mening zijn dat beeldmateriaal niet buiten de scope van het onderzoek valt, bestaat dan het risico dat bepaalde verwerkingen van afkomstgerelateerde gegevens ook door andere departementen ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten?

2.2 Toetsing van eigenlijk gebruik

Het kabinet geeft invulling aan de opvolging van de moties door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik van afkomstgerelateerde gegevens in risicomodellen en verwerkingen op te sporen en tegen te gaan. Met onrechtmatig gebruik wordt bedoeld: het ontbreken van geldende wet- en regelgeving dat gebruik toestaat. Oneigenlijk gebruik definieert het kabinet als het ontbreken van een objectieve rechtvaardiging van gebruik ondanks het bestaan van een juridische basis.

De Minister van Justitie en Veiligheid (J&V) schrijft in haar departementale rapportage dat de beoordeling van de behoorlijkheid (eigenlijk gebruik) minder concreet is dan de in het kader van de rechtmatigheid te maken keuze uit wettelijke grondslagen. Het beginsel van behoorlijkheid is volgens de Minister een breed begrip en bevat open normen. In de vragenlijst heeft de Minister van J&V de organisaties het volgende handvat geboden:

«Om te voldoen aan de eis van behoorlijkheid moet met name voldaan zijn aan het volgende:

  • de betrokkene moet op de hoogte zijn dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt en voor welk doeleinde (transparantie), tenzij een uitzondering van toepassing is. De verwerking van de afkomstgerelateerde indicatoren mag dus, als uitgangspunt, niet in het geheim plaatsvinden;

  • er is een objectieve rechtvaardiging voor de verwerking. Zo mag de verwerking van afkomstgerelateerde indicatoren niet leiden tot een ongelijke behandeling van personen, als daar geen objectieve rechtvaardiging voor bestaat. Dit zou namelijk in strijd zijn met het discriminatieverbod. De onderbouwing van de rechtmatigheid kan soms vergelijkbaar zijn met de onderbouwing van de behoorlijkheid. Dat is in beginsel acceptabel bevonden.»

Ook de bewindspersonen van OCW schrijven in hun departementale rapportage dat de term behoorlijk/onbehoorlijk niet in wet- en regelgeving is geconcretiseerd. Er zou geen afgebakende definitie zijn waarop elk dienstonderdeel zich kan beroepen. Daarom is door OCW bij de toetsing van behoorlijk/onbehoorlijk gekeken wat «maatschappelijk acceptabel» is. De bewindspersonen lichten echter niet toe hoe «maatschappelijk acceptabel» is geoperationaliseerd en toetsbaar gemaakt. Wat immers voor de één maatschappelijk acceptabel is, hoeft dat voor de ander niet te zijn. Leden van de Commissie voor OCW hebben hier vragen over gesteld aan de Minister van OCW.

Vanwege het brede begrip van oneigenlijk (of onbehoorlijk) gebruik en omdat het open normen bevat, zijn wij benieuwd hoe hierop rijksbreed consistent is getoetst. In hoeverre is voor aanvang van de departementale onderzoeken dit begrip geoperationaliseerd en toetsbaar gemaakt en hoe is daarop vervolgens daadwerkelijk getoetst?

Vraagsuggesties

  • Kan de Staatssecretaris van BZK toelichten in hoeverre voor aanvang van de departementale onderzoeken het begrip «eigenlijk gebruik» rijksbreed is geoperationaliseerd en toetsbaar gemaakt?

  • In hoeverre is uw ministerie betrokken geweest bij de beoordeling door de afzonderlijke ministeries van het eigenlijk gebruik van afkomstgerelateerde indicatoren?

2.3 Voortgang onderzoeken

Alle ministeries hebben de uitvoering van beide moties opgepakt. De bewindspersonen hebben de Kamer zelf geïnformeerd over de onderzoeksresultaten en conclusies van het eigen ministerie. De Staatssecretaris van BZK gaat in bijlage 3 van de 3e overkoepelende voortgangsbrief over de uitvoering van de moties beknopt in op de uitkomsten per Ministerie van de onderzoeken.

De rapportages van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie zijn echter bij dit schrijven nog niet ontvangen. Deze zouden naar verwachting van de Staatssecretaris in het eerste kwartaal van 2023 naar de Kamer worden gestuurd. Het Ministerie van J&V heeft de Kamer tweemaal geïnformeerd over de uitkomsten van de uitvoering van de moties. Begin 2023 wordt de Kamer wederom geïnformeerd door de Minister van J&V over de status van het opruimen bij betrokken organisaties.

Vraagsuggesties

  • Kan de Staatssecretaris van BZK toelichten wanneer de departementale rapportages van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie verwacht worden?

  • In hoeverre gaat de Staatssecretaris volgen of en hoe onderzoeken die nog lopen worden gepresenteerd aan de Kamer?

2.4 Externe toetsing opruimacties

De Staatssecretaris verkent de mogelijkheden met de Auditdienst Rijk (ADR) voor een externe toets, waarmee duidelijkheid kan worden gegeven over de kwaliteit en onafhankelijkheid van de opruimacties. Op 14 april 2023 heeft de Staatssecretaris van BZK, op verzoek van de commissie DiZa, de opdrachtformulering ten aanzien van het onafhankelijk onderzoek op de uitvoering van de moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s. naar de Kamer gestuurd.

De aanleiding voor de externe toets was een motie van het lid Van Baarle (Kamerstuk 26 643, nr. 827) die de regering verzocht om op de uitkomsten van de opruimactie van discriminerende algoritmen een externe toets uit te voeren. Ondanks dat de motie niet is aangenomen door de Kamer, verkende de Staatssecretaris de mogelijkheden met de ADR voor een externe toets (zie de 2e overkoepelende voortgangsbrief over de uitvoering van de moties).

In de 3e overkoepelende voortgangsbrief over de uitvoering van de moties kondigde de Staatssecretaris van BZK aan te verwachten de Kamer in Q1–2023 te informeren over de mogelijkheden van de externe toets. In het commissiedebat Inzet algoritmes en data-ethiek binnen de rijksoverheid, d.d. 15 februari 2023, vroeg het lid Van Baarle zich af of de ADR de juiste instantie is voor de externe toets. Het lid Leijten sloot zich daarbij aan. De Staatssecretaris vroeg vervolgens welke soort partij de leden dan willen, zodat zij die in overweging kan nemen. Het lid Leijten stelde toen voor dat de rapporteurs met een voorstel komen. De Staatssecretaris zegde toe geen onomkeerbare stappen te zetten totdat er een voorstel van de rapporteurs is ontvangen met betrekking tot welke organisatie het onderzoek zou moeten uitvoeren.

In navolging daarvan hebben wij als rapporteurs via de commissie DiZa op 23 februari 2023 de opdrachtformulering voor het externe onderzoek opgevraagd. Deze opdrachtformulering heeft de commissie op 14 april 2023 ontvangen met de vraag van de Staatssecretaris of de Kamer akkoord gaat met een onderzoek door de ADR, of dat zij de voorkeur geeft aan een andere organisatie die het onderzoek zou moeten uitvoeren. Op ons advies heeft de commissie DiZa op 19 april 2023 in haar procedurevergadering besloten de Staatssecretaris schriftelijk te laten weten dat zij de ADR een geschikte partij acht voor het onafhankelijk onderzoek. De commissie verzoekt de Staatssecretaris daarnaast om aan te geven bij welke drie organisaties het verdiepend onderzoek gaat plaatsvinden, met welke motivatie, en welke andere organisaties of dienstonderdelen zijn afgewogen. De commissie verzoekt deze informatie voor het commissiedebat Opruimen vervuilde data op 11 mei 2023 te ontvangen.

Wij juichen het als rapporteurs toe dat het externe onderzoek plaatsvindt. Het kan meer duidelijkheid geven over de kwaliteit van de verrichte opruimacties.

2.5 Waarborgen voor de toekomst

Ondanks de opruimacties is de kans aanwezig dat er ergens toch naderhand nog iets wordt ontdekt dat tijdens de inventarisaties niet naar voren is gekomen. In dat geval informeren de bewindspersonen de Kamer zelf.

De Staatssecretaris van BZK heeft aangekondigd naast bovengenoemde opruimacties structurele maatregelen te nemen om het toezicht op de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen vorm te geven. Met deze maatregelen moeten de nodige waarborgen getroffen worden om discriminatie door het gebruik van risicomodellen, verwerkingen en algoritmen in de toekomst te voorkomen.

In de 3e overkoepelende voortgangsbrief schrijft de Staatssecretaris hierover dat ze, naast het externe onderzoek, werkt aan een compleet pakket van maatregelen uit de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren om de mensenrechten bij gebruik van impactvolle algoritmen, zoals voor algoritmische risicomodellen en -profielen, te borgen. Ze noemt hierbij de volgende stappen:

  • Het Algoritmeregister;

  • Het Implementatiekader «Inzet van algoritmen»;

  • Controle en toezicht door de Algoritmetoezichthouder.

Vraagsuggestie

  • Heeft de Staatssecretaris nog een rol in geval een Minister alsnog een verwerking van een afkomstgerelateerde indicator vindt? Zo ja, wat houdt die rol in?

Bijlagen

1 Overzicht overkoepelende brieven

Ministerie

Brief

BZK

Aanpak uitvoering moties, 8 april 2021

BZK

Plannen van aanpak en planningen per departement, 6 januari 2022

BZK

Overkoepelende voortgangsbrief 1, 21 oktober 2022

BZK

Overkoepelende voortgangsbrief 2, 23 mei 2022

BZK

Overkoepelende voortgangsbrief 3, 10 februari 2023

2 Overzicht departementale rapportages

Ministerie

Rapportage

Reflectie

Behandeling

AZ

Rapportage

n.v.t.1

Overgedragen aan DiZa. Geagendeerd voor CD Vervuilde data, 11 mei 2023

BZK

Rapportage

Reflectie

Schriftelijk overleg

BuZa

Nog niet ontvangen

   

DEF

Nog niet ontvangen

   

EZK

Rapportage

Reflectie

Schriftelijk overleg

I&W

Rapportage

Reflectie

Voor kennisgeving aangenomen

J&V

Rapportage

Nazending

– n.v.t.3

– n.v.t.3

Betrokken bij de begrotingsbehandeling

LNV

Rapportage

Reflectie

Voor kennisgeving aangenomen

OCW

Rapportage

Reflectie

Schriftelijk overleg

VWS

Rapportage

Reflectie

Voor kennisgeving aangenomen

X Noot
1

Voor aanvang van het rapporteurschap was deze departementale rapportage reeds verschenen, waardoor hier geen reflectie op is.

De Ministeries van SZW en Financiën ontbreken in de tabel. Het Ministerie van SZW heeft het onderzoek in 2021 afgerond en de Kamer daarover geïnformeerd (rapportage «Inventarisatie nationaliteit»). Het Ministerie van Financiën voert het traject «Herstellen, Verbeteren en Borgen» uit en informeert de Kamer zelf periodiek over het eigen onderzoek.


X Noot
1

De Staatssecretaris van BZK heeft tijdens het commissiedebat Digitale overheid, datagebruik en algoritmen, digitale identiteit, d.d. 22 maart 2022 toegezegd het centrale toetsingskader dat gebruikt wordt tijdens de uitvoering van de motie-Marijnissen c.s. met de Kamer te delen. In navolging van deze toezegging beschrijft de Staatssecretaris in de 2e voortgangsrapportage (hierna ook: VGR) dat het uitgangspunt is dat dit toetsingskader bestaat uit de geldende wet- en regelgeving en schrijft op p. 5 van de 2e VGR om welke wet- en regelgeving het dan gaat.

Naar boven