De Kamer,
overwegende, dat de Kamer op 21 april 2020 en 9 juni 2020 de regering heeft opgeroepen
om, als noodmaatregel, een tijdelijke huurstop voor de sociale sector en de vrije
sector mogelijk te maken, vanwege de precaire situatie waarin nu al een aanzienlijk
deel van de huurders van woonruimten verkeert en ervan uitgaande dat die situatie
zich in de komende periode eerder zal verslechteren dan zal verbeteren,
gezien de verklaring van de Minister in het Kamerdebat van 2 juni 2020 dat een tijdelijke
huurstop mogelijk gemaakt kan worden via verschillende opties (een minnelijke overeenkomst
met verhuurders, een wettelijk regime voor de vrije huursector en een ministeriële
regeling voor de gereguleerde huursector) maar dat de Minister die door de Kamer gevraagde
tijdelijke maatregel «niet proportioneel en doeltreffend» vindt en daarom afwijst,
gezien de mededeling van de Minister in haar brief van 12 juni jl. aan de Kamer dat
ze, ook na het debat met de Kamer op 2 juni jl. en het aannemen van de tweede motie
op 9 juni jl., geen mogelijkheden ziet om verder te gaan dan ze in het Kamerdebat
en haar eerdere brief van 5 juni jl. aan de Kamer heeft aangegeven, ondanks het nadrukkelijke
verzoek daartoe van de Kamer,
stelt daarom vast dat de Minister niet tegemoet wil komen aan de uitdrukkelijke en
herhaalde oproep van de Kamer om een tijdelijke huurstop, in enigerlei vorm, mogelijk
te maken,
spreekt daarover haar afkeuring uit,
en verzoekt de Minister alsnog een tijdelijke huurstop, dan wel substantiële preventieve
maatregelen van vergelijkbare aard, mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kox
Koffeman
Gerbrandy
Baay-Timmerman
Crone
Van Strien
De Boer